HR, 25-06-2010, nr. 09/01632
ECLI:NL:HR:2010:BM5706
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25-06-2010
- Zaaknummer
09/01632
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BM5706
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5706, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5706
ECLI:NL:PHR:2010:BM5706, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5706
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑03‑2010
- Wetingang
art. 3 onteigeningswet
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Cassatie. Onteigeningsrecht; procesrecht; voeging; niet-ontvankelijkheid van op art. 3 lid 2 van de Onteigeningswet gebaseerde incidentele verzoeken tot voeging in cassatieprocedure; art. 3 lid 2 van de Onteigeningswet heeft geen betrekking op voeging doch op tussenkomst; in cassatieprocedure is geen plaats voor een verzoek tot tussenkomst (HR 14 maart 2008, LJN BC6692, NJ 2008, 168); ook als de verzoeken in het incident zouden moeten worden begrepen als verzoeken tot voeging op de voet van art. 217 Rv. zijn verzoekers niet-ontvankelijk, nu uit het stelsel van de Onteigeningswet en uit de aard van het onteigeningsgeding voortvloeit dat daarin voor voeging geen plaats is.
25 juni 2010
Eerste Kamer
09/01632
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Incidentele vordering tot voeging van:
1. [Verzoeker 1=eiser 3],
2. [Verzoekster 2],
3. [Verzoeker 3],
4. [Verzoekster 4],
allen wonende te [woonplaats],
en
5. LATRUSCO N.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
en
6. [Verzoeker 6=eiser 1],
wonende te [woonplaats],
7. [Verzoekster 7],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS in het incident,
advocaat: mr. P. Garretsen,
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
3. [Eiser 3],
allen wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
GEMEENTE HEERLEN,
zetelende te Heerlen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Verzoekers in het incident zullen hierna ook worden aangeduid als verzoekers. Partijen in de hoofdzaak zullen worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.
1. Het geding in cassatie
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn beschikking van 12 februari 2010, LJN BL0006, NJ 2010, 98. Bij die beschikking heeft de Hoge Raad verstaan dat het geding niet is geschorst en bepaald dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle voor schriftelijke toelichting in de hoofdzaak.
Ter rolzitting van 12 maart 2010 hebben verzoekers bij drie afzonderlijke incidentele conclusies "tot voeging inzake vervroegde onteigening ex. art. 3 lid 2 Ow" de Hoge Raad verzocht hen toe te staan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van [eiser] c.s.
De Gemeente heeft bij "conclusie in de incidenten tot voeging" de verzoeken bestreden en geconcludeerd tot verwerping van de verzoeken.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun verzoek en tot verwijzing van de hoofdzaak naar de rol voor voortprocederen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de incidentele verzoeken
2.1 Verzoekers in het incident hebben ieder afzonderlijk verzocht zich in de hoofdzaak te mogen voegen aan de zijde van eisers tot cassatie. Zij hebben dit verzoek gegrond op art. 3 lid 2 van de Onteigeningswet. Deze bepaling heeft evenwel geen betrekking op voeging doch op tussenkomst. In een cassatieprocedure is geen plaats voor een verzoek tot tussenkomst (HR 14 maart 2008, C06/236, LJN BC6692, NJ 2008, 168).
2.2 Ook als de verzoeken in het incident zouden moeten worden begrepen als verzoeken tot voeging op de voet van art. 217 Rv., moeten verzoekers daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit het stelsel van de Onteigeningswet en uit de aard van het onteigeningsgeding vloeit voort dat daarin voor voeging geen plaats is.
3. Beslissing in het incident
De Hoge Raad verklaart verzoekers in het incident niet-ontvankelijk in hun verzoeken.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 juni 2010.
Conclusie 21‑05‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake incidentele vordering tot voeging van
- A.1.
[Verzoeker 1 = eiser 3]
- A.2.
[Verzoekster 2],
- A.3.
[Verzoeker 3]
- A.4.
[Verzoekster 4]
en
- B.
Latrusco N.V.
en
- C.1.
[Verzoeker 6 = eiser 1]
- C.2.
[Verzoekster 7]
in de hoofdzaak van
- 1.
[Eiser 1]
- 2.
[Eiseres 2]
- 3.
[Eiser 3]
tegen
Gemeente Heerlen
Edelhoogachtbaar College,
1.
Thans eisers tot cassatie in de hoofdzaak, hierna: [eiser] c.s., zijn (tijdig) in cassatie gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 maart 2009, waarbij op vordering van thans verweerster in cassatie in de hoofdzaak, hierna: de Gemeente, onder meer — kort gezegd — de vervroegde onteigening van enige, in het vonnis nader omschreven percelen is uitgesproken en voorschotten op de schadeloosstellingen zijn bepaald.
2.
De Gemeente heeft van antwoord gediend en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3.
Vervolgens hebben [eiser] c.s. ter rolle op de voet van art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv schorsing van het geding ingeroepen. Nadat de Gemeente de gestelde schorsing had bestreden, heeft de Hoge Raad bij rolbeschikking van 12 februari 2010, NJ 2010, 98, verstaan dat het geding niet is geschorst en bepaald dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle voor schriftelijke toelichting in de hoofdzaak.
4.
Nadat de zaak weer ter rolle was uitgeroepen, hebben verzoekers in het incident bij drie incidentele conclusies ‘tot voeging inzake vervroegde onteigening ex art. 3 lid 2 Ow’ de Hoge Raad verzocht hen toe te staan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van [eiser] c.s.
5.
De Gemeente heeft bij conclusie in de incidenten tot voeging de verzoeken tot voeging bestreden en geconcludeerd tot verwerping van (alle drie) de verzoeken.
6.
Vervolgens zijn stukken gefourneerd voor arrest in het incident tot voeging.
7.
Blijkens de aanhef van de incidentele conclusies zijn de verzoeken tot voeging gegrond op art. 3 lid 2 Onteigeningswet (Ow). Art. 3 lid 2 Ow heeft niet betrekking op voeging maar op tussenkomst. Voor zover de incidentele conclusies aldus begrepen moeten worden dat deze ertoe strekken dat verzoekers in het incident tussenkomst in de hoofdzaak wordt toegestaan, kunnen verzoekers in het incident in hun verzoeken niet worden ontvangen. In een cassatieprocedure is geen plaats voor een verzoek tot tussenkomst. Vgl. HR 16 juni 2000, NJ 2000, 516, en HR 14 maart 2008, NJ 2008, 168. Zie ook Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), blz. 328; Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 22e dr. 2009, blz. 107.
8.
Voor zover de incidentele conclusies begrepen moeten worden als een verzoek tot voeging als bedoeld in art. 217 Rv, kunnen verzoekers in het incident op grond van het volgende evenmin in hun verzoek worden ontvangen.
9.
De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zijn ingevolge art. 2 Ow op het geding tot onteigening toepasselijk, voor zoveel daarvan bij de Ow niet is afgeweken. De afwijking kan blijken uit een uitdrukkelijke voorziening in de Ow, maar ook voortvloeien uit het stelsel der wet of uit de aard van het onteigeningsgeding. Vgl. de eerder in deze zaak door de Hoge Raad gegeven rolbeschikking van 12 februari 2010 (conlusie A-G onder 5 met gegevens).
10.
Ten aanzien van de bepaling inzake voeging van art. 219 Rv treft men in de Ow geen afwijkende voorziening aan. Niettemin moet m.i. worden aangenomen dat uit het stelsel der wet en ook uit de aard van het onteigeningsgeding voortvloeit dat voor toepassing van die bepaling geen plaats is. Al aangenomen dat in een onteigeningsgeding zich belang bij of behoefte aan voeging kan voordoen (vgl. Kluwers Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal, losbl., I, §3, sub e), vindt de positie van derden belanghebbenden in het onteigeningsgeding een bijzondere en uitputtende regeling in art. 3 lid 2 Ow, die geen ruimte laat voor toepassing van art. 217 Rv.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in het incident in hun verzoek en tot verwijzing van de hoofdzaak naar de rol voor voortprocederen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Beroepschrift 12‑03‑2010
Inzake:
- 1.
De heer [requirant 1],
- 2.
Mevrouw [requirante 2],
- 3.
[requirant 3],
- 4.
[requirante 4], allen wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
te dezer zake domicilie kiezende te (6211 PE) Maastricht, aan de Brusselsestraat 32–36, ten kantore van zijn advocaat, mr. drs. H.M.G. Duijsters, requiranten tot voeging in de zaak van;
de heer [eiser 1] en mevrouw [eiseres 2], wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]) en de heer [eiser 3 (requirant 1)], h.o.d.n. CAMPING [camping], gevestigd en zaakdoende te [vestigingsplaats], wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]), eisers tot cassatie,
Advocaat: mr. P. Garretsen
CONTRA:
De publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen,
verweerster,
Advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans
Requiranten in het incident tot voeging doen eerbiedig zeggen en concluderen als volgt:
Inleidende opmerkingen
1.
Bij Uw Raad is aanhangig onder zaaknummer 09/01632 een door eisers tot cassatie ingesteld cassatieberoep tegen het vonnis van de Rechtbank Maastricht van 25 maart 2009 (zaaknummer 132695/HA ZA 08-902), bij welk vonnis de vervroegde onteigening is uitgesproken van de onroerende zaken, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [A] nr. [001] (grondplan nr. [1]), sectie [B] nr. [002] (grondplan nr. [2]), en sectie [B] nr. [003] (grondplan nr. [3]).
2.
Zoals uit de hierbij als productie 1 overgelegde notariële akte van levering d.d. 31 augustus 2009 moge blijken, zijn de onroerende zaken, kadastraal bekend Gemeente [gemeente], sectie [A], nummer [001], groot vijftig are en veertig centiare en sectie [B], nummer [004], groot achttien are en vijftig centiare door eisers tot cassatie verkocht en geleverd aan Latrusco N.V., zulks op basis van een eerder tussen voornoemde partijen gesloten koopovereenkomst en nadere koopovereenkomst, ter bevestiging en uitvoering van de in 2006 mondeling tussen voornoemde partijen gesloten koopovereenkomst.
Recht en belang tot voeging c.q. verweer tegen de vordering tot vervroegde onteigening
3.
Requiranten in het incident tot voeging hebben als pachters van het hier voor omschreven registergoed, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [A] nr. [001] groot vijftig are en veertig centiare en het registergoed, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [B] nr. [004], groot achttien are en vijftig centiare een eigen relevant feitelijk en juridisch recht en belang om zich in dit geding te voegen en sluiten zich daarbij aan bij de stand punten van eisers tot cassatie en ondersteunen deze. Verwezen zij hierbij naar HR 14 maart 2008, NJ 2008/168. Requiranten hebben voorts recht en belang verweer te voeren tegen de vordering van verweerster tot vervroegde onteigening, waarbij zij verwezen naar HR 22 mei 1985, NJ 1985/868.
4.
Daarnaast heeft requirant de heer [requirant 1] in zijn hoedanigheid van hypotheekhouder van (onder andere) het hiervoor omschreven registergoed, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [A] nr. [001] groot vijftig are en veertig centiare en het registergoed, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [B] nr. [004], groot achttien are en vijftig centiare, een eigen relevant feitelijk en juridisch recht en belang om zich in dit geding te voegen als partij in dit geding en de vordering van verweerster tot vervroegde onteigening te bestrijden.
5.
Tot staving van de door hun ingeroepen hoedanigheden, brengen requiranten in het incident tot voeging hierbij voorts als productie 2 een afschrift van de notariële akte van hypotheek d.d. 31 augustus 2009 in het geding.
6.
Op grond van voornoemde hoedanigheden, hebben requiranten een voldoende eigen relevant feitelijk en juridisch recht en belang om zich in het onderhavige rechtsgeding te mogen voegen, waarbij zij verwezen naar HR 15 november 1996, NJ 1997/482.
7.
Requiranten tot voeging hebben op grond van voornoemde hoedanigheden recht en belang om aan de zijde van eisers tot cassatie vergelijkbare standpunten ten verwere in te nemen tegen de vordering tot vervroegde onteigening van verweerster tot cassatie. Requiranten scharen zich volledig achter de door eisers tot cassatie in de hoofdzaak gevoerde weren en posita.
8.
De incidentele vordering van requiranten tot voeging ligt voor toewijzing gereed, aangezien requiranten middels voeging in de onderhavige procedure benadeling van hun rechten en rechtspositie willen voorkomen. Ik moge verwijzen naar HR 3 mei 1957, NJ 1959, 62.
9.
Bovendien zij gesteld, dat de vordering van requiranten tot voeging voor toewijzing gereed ligt, aangezien niet valt in te zien waarom requiranten in een afzonderlijke procedure, die veelal tot vertraging aanleiding zal geven en gevaar voor tegenstrijdige beslissingen kan opleveren, noodzakelijk zou zijn, waarbij zij verwezen naar HR 14 maart 2003, NJ 2003,313. Zulks is immers ook niet in het belang van verweerster tot cassatie.
10.
Requiranten hebben, zoals hiervoor gesteld, mede onder verwijzing naar HR 22 mei 1985, NJ 1985/868, voldoende eigen recht en belang tot voeging en dienen derhalve in de gelegenheid te worden gesteld zich in rechte te verweren tegen de vordering tot vervroegde onteigening van verweerster tot cassatie, op grond van hun hoedanigheid van pachters van het registergoed, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [A] nr. [001] groot vijftig are en veertig centiare, alsmede van het registergoed, kadastraal bekend Gemeente [gemeente] sectie [B] nr. [004], groot achttien are en vijftig centiare en requirant sub 1 in zijn hoedanigheid als hypotheekhouder van genoemde registergoederen.
Met conclusie:
Dat het Uw Raad moge behagen bij incidenteel beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de Wet zulks toelaat, requiranten in het incident toe te staan zich in de bij Uw Raad onder zaaknummer 09/01632 aanhangige procedure te mogen voegen aan de zijde van eisers tot cassatie in de hoofdzaak.
Advocaat