Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, nr. 200.248.790
ECLI:NL:GHARL:2019:4436
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
200.248.790
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:4436, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑05‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JBPr 2019/50 met annotatie van Malssen, T. van
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Incident tot voeging ex 217 Rv; niet-ontvankelijk, in eerste aanleg reeds voeging toegestaan.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.790
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7109982)
arrest van 21 mei 2019
in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv op vordering van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.L.O. van de Waarsenburg,
in de zaak van
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, verweerster in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E. Baldan,
en
de naamloze vennootschap
Altera Vastgoed N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde, verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Altera,
advocaat: mr. E.A.J.M. van de Wijngaard.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 18 september 2018 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep en met betrekking tot het incident tot voeging
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 oktober 2018;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord;
- een incidentele vordering tot voeging (met productie) van [appellant] ;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van [geïntimeerde] ;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van Altera.
2.2
Vervolgens heeft Altera de stukken voor het wijzen van arrest in het incident tot voeging aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De motivering van de beslissing in het incident
3.1
[appellant] vordert in het incident hem toe te staan zich als partij in het hoger beroep te voegen aan de zijde van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] en Altera hebben zich gerefereerd aan het oordeel van het hof in het voegingsincident.
3.2
Ingevolge artikel 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Op grond van artikel 353 Rv is deze bepaling van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. Dit betekent dat een partij ook voor het eerst in hoger beroep kan vorderen zich te mogen voegen. In dit geval heeft de rechtbank evenwel reeds de voeging van [appellant] aan de zijde van [geïntimeerde] toegestaan. Hierdoor is [appellant] in de procedure gaan gelden als procespartij en is hij niet een derde partij die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Aan de in eerste aanleg gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden, indien zij daarbij belang heeft. [appellant] heeft evenwel niet zelf gebruik gemaakt van zijn recht om hoger beroep in te stellen. Voeging kan niet dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden (vgl. Hoge Raad 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324 ). Daarom moet [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot voeging in het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep.
3.3
Opmerking verdient nog dat dit anders kan zijn in het geval Altera zelf hoger beroep zou hebben ingesteld, of alsnog incidenteel hoger beroep zou instellen, zonder [appellant] als in eerste aanleg gevoegde partij in dat hoger beroep te betrekken. In dat geval zou [appellant] , ook al was hij reeds partij in eerste aanleg, bij voldoende belang zich in hoger beroep opnieuw kunnen voegen aan de zijde van [geïntimeerde] (zie in deze zin ook GS Burgerlijke Rechtsvordering, paragraaf 3 Rv, aant. 5). Altera heeft evenwel niet zelf hoger beroep ingesteld. Ook dat brengt met zich dat er thans geen grond bestaat voor toewijzing van de door [appellant] gevorderde voeging.
3.4
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [appellant] te worden veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van zowel [geïntimeerde] als Altera. In verband met hun refertes in dit incident zullen deze kosten worden gesteld op nihil.
3.5
Het hof ziet aanleiding een meervoudige comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling.
3.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering om zich te voegen in de procedure in hoger beroep tussen Altera en [geïntimeerde] aan de zijde van [geïntimeerde] ;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident tot voeging aan de zijde van [geïntimeerde] en Altera, gesteld op nihil;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat partijen (in persoon of vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof;
bepaalt dat de zitting zal worden gehouden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat
2-4 te Arnhem op 21 juni 2019 te 13.30 uur;
bepaalt dat ingeval (één van) partijen verhinderd is/zijn op voormelde zittingsdag, aan de hand van verhinderdata een nieuwe datum zal worden gepland, mits de partij die om een andere datum verzoekt binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest door middel van een H7-formulier de verhinderdata van beide partijen doorgeeft over de periode vanaf juni 2019 tot en met oktober 2019;
bepaalt dat advocaten bij deze comparitie elk gedurende maximaal tien minuten, aan de hand van maximaal twee A4’tjes spreeknotities, het standpunt van partijen mogen toelichten;
bepaalt dat [geïntimeerde] uiterlijk vier weken voor de te houden comparitie het volledige procesdossier in viervoud ter griffie van het hof dient over te leggen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof in vijfvoud en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, F.J.P. Lock en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.