Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/5.4
5.4 Voor cassatie vatbare uitspraken
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS443847:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 24 januari 1969, NJ 1969, 339 (C).
Conclusie A-G Timmerman onder 1.7 voor HR 20 januari 2006 (Bennink Bolt/mr. Huizing q.q.), NJ 2006, 74 (C).
Conclusie A-G Koopmans onder 6 voor HR 18 februari 1994 (Ertell/mr. Richardson q.q.), NJ 1994, 754 (M).
HR 15 april 1994 (mr. Hardeveld q.q./ABN Amro), NJ 1994, 522 (C), rov. 3, zie ook conclusie A-G Vranken onder 6-18.
HR 16 april 1999 (Mr. Brown q.q./Ultrafin), NJ 2001, 1, m.nt. PV (A), impliciet.
HR 3 juni 1994 (Nederlandse Antillen/mr. Komdeur q.q.), NJ 1995, 341, m.nt. HJS (C). rov. 3.2 en 33.
HR 7 juni 2002 (mr. Komdeur q.q./Nationale Nederlanden), NJ 2002, 608, m.nt. JMBV (C), impliciet. Anders: Van der Hansz 1984, p. 38. In HR 17 november 1989 (CBC/ABBC), rek. nr. 7503, niet gepubliceerd (C), werd overwogen dat geen cassatie openstond tegen het vonnis van het GEA. A-G Ten Kate lijkt onder 13-14 van zijn conclusie voor HR 3 juni 1994 (Nederlandse Antillen/mr. Kom-deur q.q.), NJ 1995, 340, m.nt. HJS (C), te suggereren dat sprongcassatie niet zou zijn toegelaten.
HR 26 januari 1973 (Bonaire/mr. Van Schendel q.q.), niet gepubliceerd (C); HR 10 december 1976 (Van de Voort q.q./BACM), NJ 1977, 617 (C), impliciet.
Bijvoorbeeld: HR 22 november 1996 (Yildiz/Jansen), NJ 1997, 204 (NL), impliciet; HR 21 september 2007 (GiskusJBMG), NJ 2008, 547, m.nt. HJS (B), impliciet. Een minder directe weg wordt gevolgd in HR 15 februari 2002 (CroesfSmeets), NJ 2002, 197 (A), rov. 3.4.2.
HR 13 februari 2009 (Van Grunsven/Mariënwaerdt), NJ 2009, 242, m.nt. PAS (NL), rov. 3.
Art. 642, 642y, 807, 811, 820, 824 en 990.
Memorie van toelichting bij Rv 2005, p. 28-29.
Conclusie A-G Mok onder 233 voor HR 13 juli 2001 (WalléJmr. X), LiN AB2565 (C). Vergelijk echter: HR 25 september 2009, LJN BJ8495 (NL), dictum.
HR 26 oktober 2001 (mr. Blaauw/Raad van Appel), NJ 2001, 664 (C).
HR 4 maart 1994 (Leon/Aruba), NJ 1994, 475 (A), m.nt. ThWvV. Zie ook: HR 11 november 1994 (FuminayafAruba), NJ 1995, 99 (A), rov. 33.
HR 9 juli 1999 (Nederlandse Antillen/RKCS), NJ 1999, 698 (C), rov. 3.
De Cassatieregeling bevat als art. 2 een eigen bepaling over de vatbaarheid voor cassatie. De hierin opgenomen beperkingen zijn overgenomen uit KB 23 februari 1909, Stb. 1909 no. 59, PB 1909 no. 14, zoals gewijzigd bij KB 24 oktober 1914, Stb. 1914 no. 505, PB 1914 no. 64. Daarin kwam nog een beperking voor, namelijk dat beschikkingen niet vatbaar zijn voor cassatie, maar die beperking is in art. 2 Cassatieregeling geschrapt. Volgens de memorie van toelichting is voor de cassabiliteit irrelevant of een uitspraak bij vonnis of bij beschikking gegeven wordt.
Art. 2 Cassatieregeling bepaalt dat cassatie alleen mogelijk is tegen vonnissen en beschikkingen. De Cassatieregeling kent geen cassabele handelingen, zoals art. 78 lid 1 RO die kent. Een beëdiging door het Hof is bijvoorbeeld geen vonnis en geen beschikking en daarom niet cassabel.
Voorts moeten rolbeschikkingen en buiten de rol genomen beslissingen die vrijwel uitsluitend dienen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, van cassatie uitgesloten worden geacht.
De cassabiliteit van verbeteringen en aanvullingen van vonnissen komt overeen met de appellabiliteit daarvan (zie paragraaf 2.2).
Art. 2 Cassatieregeling omvat m.i. mede beschikkingen van het Hof op vorderingen en verzoeken op de voet van de Verordening tot regeling van het toezicht op krankzinnigen.
Art. 2 Cassatieregeling bevat een cassatiegrens van NAF. 1.000 of Afl. 1.000.
Zaken met een kleiner belang zijn dus niet vatbaar voor cassatie. Zij zijn wel vatbaar voor hoger beroep, want het Antilliaanse/Arubaanse procesrecht kent geen appelgrens.
Art. 2 Cassatieregeling sluit een aantal beslissingen in verband met faillissement uit van cassatie. Alle andere beslissingen in verband met faillissement zijn wel cassabel. Reeds in 1969 werd een Antilliaanse zaak door de Hoge Raad behandeld waarin faillissement een rol speelde.1 Er zijn er tientallen gevolgd. Tegen beslissingen van de rechter-commissaris staat in beginsel cassatieberoep open. Tegen zijn beslissingen op de voet van art. 65 Faillissementsbesluit 1931 over handelingen van de curator staat cassatieberoep open,2 ook indien de rechter-commissaris dat artikel ten onrechte heeft toegepast.3 Ook staat cassatieberoep open tegen beschikkingen van het Hof op verzet tegen een uitdelingslijst (art. 177 lid 4 Faillissementsbesluit 1931).4 Geen van deze beslissingen wordt aangemerkt als een beslissing die aan de einduitspraak voorafgaat in de zin van art. 3 Cassatieregeling. Ook tegen een vonnis van het Hof in een renvooiprocedure staat cassatieberoep open.5 Geen cassatieberoep staat echter open tegen een beschikking van de rechter-commissaris ex art. 169 lid 4 Faillissementsbesluit 1931 om de curator te machtigen over te gaan tot onderhandse verkoop van boedelgoederen.6
In art. 78 RO, art. 398 RvNL en art. 426 RvNL is bepaald welke Nederlandse rechterlijke beslissingen vatbaar zijn voor cassatieberoep. Gelet op art. 2 Cassatieregeling zijn enige van die bepalingen niet van toepassing in Antilliaanse/Arubaanse zaken: voor de vatbaarheid voor cassatie is m.i. niet van belang of voor de verzoeker een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan (art. 78 lid 4 RO). Evenmin is vereist dat het Hof hetzij in eerste en hoogste ressort, hetzij in hoger beroep uitspraak heeft gedaan (art. 398 RvNL). Sprongcassatie is toegelaten, want die valt binnen de omschrijving van art. 2 Cassatieregeling en wordt nergens uitgesloten.7 Cassatie is ook mogelijk van het vonnis van het Hof, wanneer de zaak bij wijze van prorogatie aan het Hof ter kennis is gebracht (art. 19 ELRO, art. 257-259).8 In Rv 2005 is in art. 259 lid 2 'cassatie' toegevoegd, kennelijk slechts voor de duidelijkheid, want de cassabiliteit van bij prorogatie door het Hof gewezen vonnissen volgt al uit art. 1 lid 1 Cassatieregeling: in Nederland is na prorogatie aan het gerechtshof cassatie evenmin uitgesloten, al bepaalt art. 331 lid 2 RvNL dat niet met zoveel woorden.
Indien een partij ondanks een wettelijk rechtsmiddelenverbod in hoger beroep is gegaan, is tegen de uitspraak van de appelrechter cassatie mogelijk9 (behoudens in het geval dat de uitspraak van de appelrechter een tussenuitspraak is ).10 Anders gezegd: een rechtsmiddelenverbod dat geldt voor de uitspraak in eerste aanleg, is niet van toepassing op de uitspraak in hoger beroep. Het is dus niet nodig dat in cassatie een doorbrekingsgrond wordt gesteld ten aanzien van de in hoger beroep gegeven uitspraak.
Het Antilliaanse/Arubaanse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat nog enige bepalingen over de vatbaarheid van beslissingen voor cassatie.11 Dit is niet in overeenstemming met de bedoeling van art. 23 Statuut en art. 1 lid 1 Cassatieregeling, maar in alle gevallen is het bepaalde toch juist, omdat telkens de Antilliaanse/Arubaanse regeling met de Nederlandse overeenkomt.
De Burgerlijke Wetboeken van de Nederlandse Antillen en Aruba bevatten bepalingen over cassatie die afwijken van die van het Burgerlijk Wetboek van Nederland: art. 3:27 lid 2, art. 3:29 lid 3, art. 3:301 lid 2 en art. 5:32 lid 5 BW. In Nederland moeten cassatieberoepen tegen uitspraken over registergoederen tijdig worden ingeschreven in de rechtsmiddelenregisters op straffe van niet-ontvankelijkheid. In de Nederlandse Antillen en Aruba is dat niet overgenomen, omdat de sanctie te streng werd geacht.12 M.i. is verdedigbaar dat ingevolge art. 1 lid 1 Cassatieregeling toch de Nederlandse regeling over niet-ontvankelijkheid geldt, ook al heeft m.i. bij strijd tussen een landsverordening en een rijkswet de rijkswet niet zonder meer voorrang.
Niet vatbaar voor cassatie zijn tuchtrechtelijke beslissingen van de Raad van Appel. Indien tegen een dergelijke beslissing cassatie wordt ingesteld, dient de Hoge Raad zich m.i. onbevoegd te verklaren.13 Tegen een beslissing van het Hof naar aanleiding van een tegen de leden van de Raad van Appel gericht wrakingsverzoek kan evenmin cassatieberoep worden ingesteld. In een dergelijk geval heeft de Hoge Raad de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.14 Onbevoegdverklaring had m.i. meer voor de hand gelegen, want er valt geen bepaling aan te wijzen waaraan de Hoge Raad de bevoegdheid kan ontlenen om kennis te nemen van dit soort zaken.
De vraag of de bestreden uitspraak, gelet op de aard daarvan, vatbaar is voor cassatie, staat ter beoordeling aan de cassatierechter. Indien het Hof zijn uitspraak aanmerkt als een rolbeschikking, kan de Hoge Raad oordelen dat het in wezen een vonnis is en dat dus cassatieberoep openstaat.
Indien de feitenrechter niet alleen zijn uitspraak in de verkeerde vorm heeft gegoten, maar ook een verkeerde procedure heeft gevolgd, terwijl het volgen van de juiste procedure en het geven van een uitspraak in de juiste vorm tot een cassabele uitspraak zou hebben geleid, is de uitspraak cassabel. In de zaak Leon/Aruba merkte het Hof zijn uitspraak aan als een beschikking in een strafzaak. Beschikkingen in strafzaken zijn niet cassabel (art. 10 lid 1 Cassatieregeling). De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte als strafrechter was opgetreden. De bestreden uitspraak was dus weliswaar werkelijk een beschikking in een strafzaak, maar had een einduitspraak in een civiele zaak moeten zijn. De Hoge Raad ontving het cassatieberoep en behandelde het als een civiele zaak.15
Indien de feitenrechter zijn uitspraak in een zodanige vorm heeft gegoten dat de Hoge Raad ingevolge de Cassatieregeling bevoegd is, dan bestaat die bevoegdheid ook indien de door de feitenrechter gekozen vorm fout is. Indien de uitspraak naar de vorm een cassabele uitspraak is, maar in wezen een niet-cassabele uitspraak inhoudt, is de Hoge Raad bevoegd, maar moet niet-ontvankelijkverklaring volgen.
In overeenstemming hiermee heeft de Hoge Raad zich bevoegd geacht in de zaak Nederlandse Antillen/RKCS, reeds omdat het Hof een eindvonnis had gewezen op een vordering die het Hof als civiele vordering had beschouwd.16 Indien het Hof daarmee een fout zou hebben gemaakt (namelijk in het geval dat het een bestuursrechtelijke vordering zou zijn geweest, welk geval zich overigens niet voordeed), had dat kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis en had de Hoge Raad de zaak kunnen afdoen door ook het vonnis van het GEA te vernietigen en RKCS alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidende verzoek. Het zou er echter niet aan hebben afgedaan dat de Nederlandse Antillen ontvankelijk waren in het cassatieberoep, omdat geen sprake zou zijn geweest van een in wezen niet-cassabele uitspraak.