In het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift wordt melding gemaakt van art. 5.4.10 Sv (Europees onderzoeksbevel/EOB). Uit de correspondentie tussen de advocaat van de klager, de officier van justitie en de rechter-commissaris (gevoegd als bijlage bij het klaagschrift) en uit navraag bij de rechtbank volgt dat het in de onderhavige zaak niet gaat om een EOB, maar om een rechtshulpverzoek op basis van het rechtshulpverdrag tussen de Verenigde Staten en Nederland.
HR, 19-09-2023, nr. 22/03629
ECLI:NL:HR:2023:1268
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2023
- Zaaknummer
22/03629
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1268, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2023; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:630
ECLI:NL:PHR:2023:630, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1268
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑04‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0149
JIN 2023/165 met annotatie van mr. B.A.A. Postma
NJ 2024/87 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 19‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv tegen voornemen van RC om over te gaan tot verstrekken van door (raadsman van) klager opgestelde lijst met namen van geheimhouders aan OvJ. Verschoningsrecht t.a.v. lijst van geheimhouders (art. 98 Sv) en ontvankelijkheid klaagschrift. HR wijdt algemene beschouwing aan vraag welke procedure moet worden gevolgd in bijzonder geval dat (i) beslagene t.b.v. selectie van stukken of gegevens die volgens hem onder verschoningsrecht van geheimhouders vallen, lijst met geheimhouders heeft verstrekt aan RC, (ii) zaaksofficier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van (vermelding van één of meer namen op) lijst en (iii) beslagene tijdig, binnen eventueel door RC gestelde termijn, zich er gemotiveerd tegen verzet dat OvJ afschrift ontvangt van deze als zodanig niet in beslag genomen lijst dan wel anderszins kennisneemt van namen/gegevens van op deze lijst vermelde geheimhouders, op grond dat daardoor stukken en/of gegevens die onder verschoningsrecht vallen, bekend worden aan één of meer met opsporing en/of vervolging belaste functionarissen en op andere wijze (kunnen) worden gebruikt dan t.b.v. hiervoor genoemde selectie. HR gaat in op door RC te volgen procedure m.b.t. lijst met geheimhouders en op de mogelijkheid voor beslagene om met klaagschrift a.b.i. art. 552a.1 Sv op te komen tegen (voornemen van RC om over te gaan tot) ter kennis brengen van op lijst vermelde namen aan OvJ. Blijkens vaststellingen van Rb heeft klager klaagschrift “ex artikel 552a Sv (inzake verschoningsrecht)” ingediend, waarin hij opkomt tegen voornemen van RC om over te gaan tot verstrekken van door (raadsman van) klager opgestelde lijst met namen van geheimhouders aan OvJ. Rb heeft verder vastgesteld dat RC nog niet een beslissing a.b.i. art. 98 Sv heeft gegeven. Gelet hierop had Rb behandeling van klaagschrift moeten aanhouden en stukken in handen van RC moeten stellen om alsnog beschikking a.b.i. art. 98 Sv te geven. Oordeel van Rb dat klager n-o moet worden verklaard in zijn beklag omdat RC nog niet beschikking a.b.i. art. 98 Sv heeft gegeven, is onjuist. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03629 Br
Datum 19 september 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2022, nummer RK 22/1852, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1964,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben R. de Bree en Y.E.A. Buruma, beiden advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
2. De beschikking van de rechtbank
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“1. Procesgang
1.1
Op 4 januari 2022 is namens klager door diens raadsman mr. R. de Bree een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) ingediend ‘Klaagschrift tegen inbeslagneming ex artikel 552a Sv (inzake verschoningsrecht)’.
1.2
Aan het (beknopte) raadkamerdossier kan het navolgende worden ontleend.
1.3
Op 5 november 2020 heeft in de woning van klager een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam onder Lurisnummer [001] en onderzoekscode 68452. Daarbij zijn verschillende voorwerpen, waaronder een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers, in beslag genomen. Klager is blijkens mededeling ter zitting vooralsnog niet als verdachte aangemerkt.
1.4
Namens klager is op 20 november 2020 een klaagschrift (raadkamernummer 20/5496) ingediend dat ziet op, samengevat, de reikwijdte van de inbeslagname en het voortduren van het beslag van een aantal voorwerpen. Dat klaagschrift is (nog) niet ter zitting behandeld en maakt geen deel uit van de onderhavige beklagzaak.
1.5
Op 26 november 2020 heeft, los van voornoemd klaagschrift, een overleg plaatsgevonden tussen de advocaat van klager, de officier van justitie en de rechter-commissaris. Van dit overleg is een verslag gemaakt ‘Verslag overleg inzake onderzoek Jetsetter d.d. 26 november 2020’ dat op 9 december 2020 aan partijen is verstrekt. In dit verslag is de stand van zaken aangaande de afhandeling van het beslag beschreven en daarin is onder meer melding gemaakt van de lijst van (namen van) geheimhouders zoals deze door de raadsman van klager aan de rechter-commissaris ter beschikking is gesteld.
Genoemd verslag bevat onder of me de volgende passage (nr. 2 van genoemd verslag).
“Mr. De Bree heeft de rechter-commissaris verzocht om de lijst van geheimhouders niet aan de officier door te geven. Mr. De Bree stelt zich op het standpunt dat ook de namen van de geheimhouders al onder het verschoningsrecht vallen. De officier van justitie is van mening dat dit niet het geval is en wil wel inzage in de lijst om te weten waarop wordt gefilterd. Verder licht zij toe dat de VS voornemens is een beroep te doen op de zogenoemde “fraud-exception” om zo opheffing van het verschoningsrecht te verkrijgen.”
“De rechter-commissaris zal de lijst met namen niet doorsturen aan de officier van justitie, nu niet ondenkbaar is dat het verschoningsrecht in het geding kan zijn, terwijl er geen gronden zijn om de lijst (toevoeging rechtbank: hierna: de lijst) wel te verstrekken.”
Voorts zijn afspraken gemaakt over het vervolg van de procedure, onder meer over de activiteiten van de geheimhouder medewerker van de FIOD, de resultaten van de filtering op mogelijke geheimhouders en de bewaring van de bestanden na filtering.
1.6
Vervolgens heeft de officier van justitie zich bij brief van 14 december 2020 tot de rechter-commissaris gewend en zich verzet tegen de beslissing en de onderbouwing daarvan van de rechter-commissaris omtrent de lijst. Samengevat en onder meer, is aangevoerd dat de officier van justitie de mogelijkheid tot controle van die lijst wordt ontnomen of deze lijst ook alleen namen bevat van geheimhouders met wie klager een cliënt-relatie had, dan wel Nederlandse of buitenlandse belastingadviseurs, of namen van geheimhouders waarmee klager geen cliënt-relatie heeft. Voor zover op de lijst namen zouden staan van personen die in het buitenland (met name de VS) werkzaam zijn, zou de officier van justitie deze willen voorleggen aan de Amerikaanse autoriteiten met het verzoek of ze daar onder het ‘legal privilege’ vallen. Daarnaast is aangevoerd dat bepaalde checks door de rechter-commissaris kunnen worden gedaan. Andere checks zijn afhankelijk van onderzoeksinformatie, waarbij niet kan worden aangenomen dat de rechter-commissaris over al deze informatie beschikt.
1.7
Tussen de rechter-commissaris, de officier van justitie en de raadsman is vervolgens gecorrespondeerd. Bij mail van de rechter-commissaris van 16 december 2020 is het volgende meegedeeld aan de officier van justitie: “(..) Ik zie na eerste lezing van het arrest (rechtbank: van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1970) vooralsnog geen reden om tot wijziging van het besprokene te komen. Ik geef de officier echter de gelegenheid om uiterlijk 8 januari a.s. een voorstel te doen, waarna ik de raadsman in de gelegenheid stel om daarop te reageren.”
1.8
Vervolgens heeft de officier van justitie zich bij brief van 8 januari 2021 tot de rechter-commissaris gewend waarbij (samengevat) onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1970) is betoogd dat deze uitspraak van invloed is op de te volgen procedure wanneer door een beslagene wordt aangegeven dat er zich mogelijk verschoningsgerechtigde communicatie bevindt in inbeslaggenomen papieren stukken en vastgelegde gegevensbestanden. Daarbij is gewezen op rechtsoverweging 4.6.1. van het arrest en is een voorstel gedaan tot wijziging van de (besproken) procedure.
1.9
De raadsman heeft – desgevraagd – bij brief van 20 januari 2021 gereageerd op het schrijven van de officier van justitie en heeft gewezen op de onderdelen 4.7 – 4.11 van de bij het arrest behorende conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLL:NL:PHR:2020:1186) en zich op het standpunt gesteld dat de (op 26 november 2020) gemaakte afspraken in lijn zijn met die conclusie. Daarnaast is betoogd dat de door de officier van justitie aangehaalde rechtsoverweging op een ander vraagstuk ziet.
1.10
Vervolgens heeft correspondentie plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris, de officier van justitie en de raadsman. Bij mailbericht van 23 maart 2021 van de rechter-commissaris is onder meer het volgende meegedeeld: “Ik begrijp dat de officier zich afvraagt of de lijst wel namen bevat van degenen die geacht worden tot de kring te behoren met wie er vertrouwelijke informatie heeft plaatsgevonden. Alvorens op namen te selecteren toets ik op voorhand of de opgegeven namen verschoningsgerechtigden betreffen en indien dit niet het geval is, verzoek ik mr. De Bree nader te onderbouwen waarom degenen die niet als advocaat of notaris zijn geregistreerd zich op hun verschoningsrecht kunnen beroepen.” Het raadkamerdossier bevat geen reactie van de raadsman.
1.11
De officier van justitie heeft bij mailbericht van 8 april 2021 de rechter-commissaris verzocht haar eerdere beslissing te herzien gelet op het meergenoemde arrest van 15 december 2020 “(..) nu de HR zelf heeft aangegeven dat de klager een dergelijke lijst dient te verstrekken aan het OM teneinde het OM een kennisgeving te laten versturen aan de verschoningsgerechtigde op deze lijst. Bovendien hebben de Amerikaanse autoriteiten aangegeven dat ten aanzien van een aantal verschoningsgerechtigden wat hun betreft de zgn. crime-fraud exception opgeld doet. Door de lijst geheim te houden voor het OM ontneemt u het OM de mogelijkheid om deel te nemen aan de discussie of bepaalde correspondentie valt onder de uitzondering van corpora en instrumenta.”
1.12
Bij email bericht van 7 oktober 2021 van de rechter-commissaris is aan de officier van justitie en de raadsman naast een beschrijving en planning van de filtering op de opgegeven verschoningsgerechtigden (onder meer) het volgende meegedeeld:
“Op 8 april 2021 heeft de officier van justitie mij verzocht de eerdere beslissing om de namen van de door mr. De Bree opgegeven verschoningsgerechtigden wel aan haar bekend te maken, mede onder verwijzing naar het arrest van 15 december 2020. Ik zie in dit onderbouwde verzoek van de officier van justitie aanleiding om aan mr. De Bree te verzoeken om concreet en specifiek te onderbouwen waarom het verschoningsrecht voor wat betreft de lijst met namen in het geding is. (..) Graag ontvang ik uw eventuele opmerkingen en reacties uiterlijk 15 oktober as zodat ik daar dan een beslissing op kan nemen, waarna de procedure kan voortgaan.”
1.13
De raadsman heeft bij brief van 27 oktober 2021 gereageerd op het schrijven van 7 oktober 2021 en een algemene beschouwing gegeven over het belang van het verschoningsrecht. De raadsman heeft voorts gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:553) Met de bekendmaking aan de officier van justitie van de namen van de verschoningsgerechtigden kan het bestaan van een voormalig, huidige of zelfs toekomstige relatie met de cliënt, alsmede – gelet op de specialisatie van de verschoningsgerechtigden – de aard van de relatie, in beeld worden gebracht hetgeen een schending van het verschoningsrecht zou bewerkstelligen. Voorts is de stelling omtrent het ontbreken van de relevantie van het meergenoemde arrest van 15 december 2020 onderstreept en de door de officier van justitie aangehaalde beperking ex artikel 98 lid 5 Sv weersproken.
1.14
Vervolgens hebben zowel de officier van justitie bij brief van 9 november 2021 en de raadsman bij brief van 16 december 2021, onder handhaving van hun eerdere standpunten nog een nadere reactie aan de rechter-commissaris gezonden.
1.15
Bij mailbericht van 22 december 2021 (onderwerp: Inz Jetsetter: filterproces [klager] ) heeft de rechter-commissaris aan de officier van justitie en de raadsman het volgende meegedeeld:
“(..) Met voortschrijdend inzicht zie ik wel grond om de lijst aan de officier van justitie te verstrekken. Op grond van de namen zal de officier van justitie al dan niet een verzoek doen om met betrekking tot (een deel van de) gefilterde geheimhoudersstukken de procedure ex 98 Sv te doorlopen. Dat is een praktisch belang met betrekking tot de voortgang van de procedure.
Daarom dient een standpunt te worden ingenomen omtrent de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is op de namen van de geheimhouders. Dat heb ik wat mij betreft met bovengenoemde zinssnede in het verslag van de bijeenkomst van 26 november 2020 nog niet concreet beoogd, mede gezien het feit dat ik nog geen grond zag om de lijst met namen wel te verstrekken. (..) Voor de stellingname dat de namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht vallen, zie ik onvoldoende aanknopingspunten in wet en jurisprudentie. Kortweg omdat het verschoningsrecht ziet op mededelingen aan of door de verschoningsgerechtigde (bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2011:BP6016). Nu met het verstrekken van de lijst met namen geen inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht, zal ik deze om bovenvermelde redenen (..) aan de officier van justitie toesturen. (..).”
2. Beklag
In het klaagschrift is namens de beslagene (samengevat) aangevoerd dat de lijst met namen van de geheimhouders onder het verschoningsrecht valt en niet mag worden gedeeld met de officier van justitie.
Verzocht is te bepalen:
a. Te oordelen dat de lijst met namen van verschoningsgerechtigden onder het verschoningsrecht valt;
b. De rechter-commissaris te gelasten de lijst met namen van verschoningsgerechtigden niet te delen met het openbaar ministerie;
c. Hem op te roepen teneinde het klaagschrift in raadkamer nader te kunnen toelichten althans over dit klaagschrift nader te kunnen worden gehoord.
Ter zitting is verzocht - op de daartoe aangevoerde gronden die in grote lijnen overeenkomen met hetgeen hiervoor is weergegeven - :
(...)
e. Te bepalen dat de rechter-commissaris waarborgen zal opstellen die ertoe strekken dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt en zodoende (in elk geval) de namen van de betrokken verschoningsgerechtigden niet zal (laten) delen met het openbaar ministerie.
(...)
4. Oordeel van de rechtbank
(...)
4.2
Ontvankelijkheid van klager
Niet in geschil is dat bij gelegenheid van de doorzoeking in de woning van klager op 5 november 2020 voorwerpen in beslag zijn genomen waaronder hardcopy documenten en gegevensdragers en dat klager eigenaar van deze voorwerpen is.
Vervolgens is aan de orde of klager belanghebbende is. Belanghebbenden bij een klacht tegen de inbeslagneming zijn al degenen (natuurlijke of rechtspersonen) die op grond van artikel 116 Sv een recht op teruggave van het voorwerp aan hen kunnen claimen, in de eerste plaats degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen (artikel 116, eerste lid Sv). De rechtbank overweegt, dat nu de namen op de lijst wel deel uitmaken van de stukken die bij klager in beslag zijn genomen, hij, volgens vaste rechtspraak, als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv dient te worden aangemerkt. Klager kan daarom in zoverre worden ontvangen in zijn beklag.
Het voorwerp van onderhavig beklag is de beslissing van de rechter-commissaris onder randnummer 1.15 zoals hiervoor weergegeven. Opgemerkt kan worden dat in de correspondentie tussen partijen de rechter-commissaris zowel gebruik maakt van de term beslissing als van standpunt. De rechtbank zal verder de term beslissing hanteren nu dat ook de door de rechter-commissaris aldaar gebruikte term is. De vraag is hoe deze beslissing moet worden geduid.
Niet in geschil is dat de beslissing van de rechter-commissaris niet is neergelegd in een beschikking ex artikel 98 lid 1 Sv maar in een aan partijen toegezonden mailbericht met als onderwerp: “Inz Jetsetter: filterproces [klager] ” in het kader van de wisseling van standpunten tussen partijen over de procedure in het door de rechter-commissaris gecontroleerde filterproces en de voortgang daarvan.
In een dergelijk proces is het ingevolge artikel 98 lid 1 Sv (uiteindelijk) aan de rechter-commissaris om te beslissen over een beroep op het verschoningsrecht ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. Inherent aan dat proces is dat de rechter-commissaris voorafgaande (deel-) beslissingen neemt gedurende dat proces. Evident is dat gedurende dat proces niet steeds sprake zal (kunnen) zijn van consensus tussen de officier van justitie en de raadsman. Hetgeen is beschreven in de randnummers 1.6 (overleg van 26 november 2020) tot en met 1.15 getuigt van dat voor partijen transparante proces en de (deel-)beslissingen die in dat kader zijn genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing in het mailbericht van 22 december 2021 van de rechter-commissaris niet aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 98 lid 1 Sv, waartegen ex artikel 98 lid 4 Sv de mogelijkheid van beklag openstaat.
Voor zover namens klager is beoogd te stellen dat (de mededeling van) de beslissing materieel moet worden aangemerkt als een beschikking en hij in zoverre ontvankelijk is in zijn beklag, wordt dat standpunt door de rechtbank verworpen. Door de rechter-commissaris is, zoals reeds hiervoor is overwogen, niet beoogd een dergelijke beschikking af te geven nu deze overduidelijk ziet op de procedure, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat deze beslissing leidt tot onomkeerbare gevolgen voor het verschoningsrecht dan wel het afgeleide verschoningsrecht.
4.3
Het klaagschrift zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.”
3. Wettelijk kader
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 98 leden 1 tot en met 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.”
- artikel 552a lid 1 Sv:
“De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.”
4. Waar het in deze zaak om gaat
De conclusie van de advocaat-generaal houdt onder 2.2. en 2.3 het volgende in over de achtergrond van deze zaak:
“In het kader van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten heeft op 5 november 2020 in de woning van de (niet als een verdachte aangemerkte) klager een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers in beslag genomen. Het in beslag genomen materiaal is overgebracht naar het kabinet van de rechter-commissaris, zodat de rechter-commissaris in de gelegenheid is onderzoek aan de gegevens te verrichten en daarna een beslissing te nemen over de vraag of zich tussen het beslag gegevens bevinden die onder het verschoningsrecht vallen (art. 98 Sv).
(...) Op 17 november 2020 heeft de advocaat van de klager een lijst met namen van geheimhouders aan de rechter-commissaris gestuurd om een schifting mogelijk te maken tussen gegevens die wel of niet onder het verschoningsrecht vallen. Tijdens een overleg van 26 november 2020 tussen de advocaat, de officier van justitie en de rechter-commissaris zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop gegevens die onder het verschoningsrecht vallen uit het beslag kunnen worden gefilterd. Uit het verslag van de bespreking volgt onder meer dat de officier van justitie inzage wilde in de lijst met namen van geheimhouders en dat de advocaat van de klager daar bezwaar tegen had.”
5. Aan de beoordeling van het cassatiemiddel voorafgaande beschouwing
5.1
In deze beschikking is de vraag aan de orde welke procedure moet worden gevolgd in het bijzondere geval dat (i) de beslagene ten behoeve van de selectie van de stukken of gegevens die volgens hem onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen, een lijst met geheimhouders heeft verstrekt aan de rechter-commissaris, (ii) de zaaksofficier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van (de vermelding van één of meer namen op) deze lijst en (iii) de beslagene tijdig, binnen een eventueel door de rechter-commissaris gestelde termijn, zich er gemotiveerd tegen verzet dat de officier van justitie een afschrift ontvangt van deze als zodanig niet in beslag genomen lijst dan wel anderszins kennisneemt van de namen/gegevens van de op deze lijst vermelde geheimhouders, op de grond dat daardoor stukken en/of gegevens die onder het verschoningsrecht vallen, bekend worden aan één of meer met opsporing en/of vervolging belaste functionarissen en op een andere wijze (kunnen) worden gebruikt dan ten behoeve van de hiervoor genoemde selectie.Daarbij merkt de Hoge Raad op dat deze beschikking geen betrekking heeft op de kennisneming van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders door functionarissen die door de rechter-commissaris worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van het door hem te verrichten onderzoek, zoals hierna bedoeld onder 5.2.2 en 5.2.3. Daar waar in het navolgende (kortheidshalve) wordt gesproken van de kennisneming van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders, wordt gedoeld op de kennisname van één of meer namen dan wel van andere gegevens over de geheimhouders die op die lijst zijn vermeld.
Achtergrond van de rechtsvraag
5.2.1
De onder 5.1 bedoelde vraag kan aan de orde zijn bij de inbeslagname van (digitale) stukken en gegevens. In dat verband gelden de volgende uitgangspunten. In gevallen waarin de inbeslagneming betrekking heeft op een grote hoeveelheid (digitale) stukken of gegevens en waarbij volgens de beslagene bepaalde stukken of gegevens onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen, ligt het doorgaans in de rede dat onder leiding van de rechter-commissaris een selectie wordt gemaakt tussen stukken of gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een – al dan niet door de beslagene te verstrekken – lijst met zoektermen die betrekking hebben op het deel van het materiaal waarover het verschoningsrecht zich mogelijk uitstrekt, zoals namen en e-mailadressen of termen die specifiek kunnen duiden op het voorwerp van het ingeroepen verschoningsrecht (vgl. HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048).De rechter-commissaris vervult een centrale rol in gevallen waarin zo’n selectie plaatsvindt. De selectie strekt er immers toe de beoordeling door de rechter-commissaris of het beslag op de stukken of gegevens kan worden toegestaan te vergemakkelijken. Bij de beoordeling of het beslag kan worden toegestaan mag, voor zover dat noodzakelijk is, door de rechter-commissaris worden kennisgenomen van de betreffende stukken of gegevens.
5.2.2
Als de rechter-commissaris – bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens – niet in staat is zelf dat onderzoek te verrichten, zal hij het daarheen moeten leiden dat het onderzoek wordt verricht door zodanige functionarissen en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, rechtsoverweging 3.5.3).
5.2.3
Deze beschikking ziet op gevallen waarin een beslagene ten behoeve van de hiervoor bedoelde selectie aan de rechter-commissaris een lijst met geheimhouders heeft verstrekt en zich de bijzondere omstandigheden voordoen die beschreven zijn onder 5.1 naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie tot kennisneming van de vermelding van namen op de lijst. Met betrekking tot deze lijst merkt de Hoge Raad daarbij op dat het vrij staat aan de rechter-commissaris om nadere eisen te stellen aan de informatie die de lijst moet bevatten, waaronder het (e-mail)adres van de geheimhouders, een aanduiding van de (voorgenomen) hulpverleningsrelatie en de vermelding van bij die relatie betrokken (rechts)personen.
De te volgen procedure met betrekking tot de lijst met geheimhouders
5.3.1
Stukken en gegevens waaruit het bestaan van een (toekomstige) hulpverleningsrelatie valt af te leiden, kunnen onder omstandigheden onder het verschoningrecht van een geheimhouder vallen (vgl. Hoge Raad 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, rechtsoverweging 3.6). In het onder 5.1 bedoelde geval geldt dit ook als de betreffende lijst is opgesteld door een beslagene die zelf niet een verschoningsgerechtigde is.Daarbij is van belang dat ook ten aanzien van de lijst met geheimhouders het uitgangspunt geldt dat het verschoningsrecht in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht (vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066).
5.3.2
Mede in het licht van wat onder 5.3.1 is overwogen, en gelet op het onder 5.1 genoemde doel waartoe de betreffende lijst dient, ligt het in het algemeen niet in de rede dat de rechter-commissaris de lijst met geheimhouders verstrekt aan een functionaris die niet door de rechter-commissaris is betrokken bij het door hem te verrichten onderzoek, of de namen van de op die lijst vermelde geheimhouders aan die functionaris bekend maakt. In bijzondere gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld als de officier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van de vermelding van namen op de lijst op de grond dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die deze verstrekking rechtvaardigen.De rechter-commissaris moet, voor zover hij de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders wil toestaan, een beslissing nemen overeenkomstig artikel 98 Sv. Dat betekent dat de rechter-commissaris, voordat hij deze beslissing neemt, die geheimhouders in de gelegenheid moet stellen om zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op die lijst en het verstrekken van de lijst dan wel het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie.
5.3.3
Als de (door de rechter-commissaris benaderde) verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, moet dit standpunt door de organen van politie en justitie worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.Het oordeel of dit laatste het geval is, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter). Het is ook de rechter-commissaris die in eerste instantie beoordeelt of zich de situatie voordoet als in 5.3.1 bedoeld waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht.
5.3.4
In het bijzondere geval dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet gehandeld worden zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot de betreffende kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.
5.3.5
Van het handelen zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald, kan echter worden afgezien als en voor zover, ondanks de daartoe verrichte nodige inspanningen – mede in verband met het belang van de voortgang van het opsporingsonderzoek en het daarmee samenhangende recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn – het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken alle (eventuele) verschoningsgerechtigden in staat te stellen zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op de lijst met geheimhouders.
Beklag tegen kennisneming door officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders
5.4.1
Gelet op de nauwe samenhang tussen de (inbeslaggenomen) stukken of gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen en de door de beslagene verstrekte lijst met geheimhouders, brengt redelijke wetstoepassing mee dat de beslagene in het onder 5.1 omschreven geval met een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv kan opkomen tegen (het voornemen van de rechter-commissaris om over te gaan tot) het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie. Dat beklag, dat - gelet op het belang van een spoedige afronding van het onderzoek - moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat de beslagene bekend is geraakt met het betreffende voornemen van de rechter-commissaris, richt zich dan tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders. Totdat onherroepelijk op dit beklag is beslist, wordt niet overgegaan tot het verstrekken van die lijst of het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie. De Hoge Raad merkt op dat dit beklag moet worden onderscheiden van het beklag dat strekt tot beëindiging van het beslag. De omstandigheid dat nog niet onherroepelijk is beslist op dit laatstgenoemde beklag, staat dan ook niet in de weg aan een beklag dat zich in het onder 5.1 bedoelde geval richt tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders.
5.4.2
De situatie kan zich voordoen dat de rechter-commissaris nog geen (definitieve) beslissing als bedoeld in 5.3.2 over kennisneming door de officier van justitie van namen op de lijst met geheimhouders heeft genomen, op het moment dat de rechtbank het klaagschrift als bedoeld in 5.4.1 behandelt. In dat geval moet de rechtbank de behandeling van dit klaagschrift aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris stellen om een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 Sv, overeenkomstig de onder 5.3.2 tot en met 5.3.5 aangeduide procedure, met betrekking tot kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders.
5.4.3
Gelet op het vorenstaande kan zich, in het bijzondere geval dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, de situatie voordoen dat in twee procedures de vraag aan de orde is of het verschoningsrecht zich verzet tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de lijst met geheimhouders. Namelijk in de onder 5.4.1 bedoelde beklagprocedure en in de onder 5.3.4 aangeduide procedure, die plaatsvindt als de verschoningsgerechtigde een klaagschrift indient tegen de beschikking van de rechter-commissaris inzake de kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders. In die situatie is het volgende van belang.In de beklagprocedure van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, moet het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt worden genomen. Als in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die vermelding niet toegestaan.In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft.Als de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of (definitief)niet opgaat, van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders kan worden kennisgenomen door de officier van justitie.In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen dan die over het verschoningsrecht in verband met de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene.
6. Beoordeling van het cassatiemiddel
6.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag. Het voert daartoe aan dat de beslissing van de rechter-commissaris in het e-mailbericht van 22 december 2021 is aan te merken als een beschikking waartegen voor de klager een beklag zoals bedoeld in artikel 552a Sv openstaat.
6.2
Blijkens de vaststellingen van de rechtbank, zoals hiervoor weergegeven onder 2, heeft de klager een klaagschrift “ex artikel 552a Sv (inzake verschoningsrecht)” ingediend, waarin hij opkomt tegen het voornemen van de rechter-commissaris om over te gaan tot het verstrekken van de door de (raadsman van de) klager opgestelde lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de rechter-commissaris nog niet een beslissing als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven. Gelet hierop had de rechtbank – in het licht van wat hiervoor is overwogen onder 5.2 tot en met 5.3 – de behandeling van het klaagschrift moeten aanhouden en de stukken in handen van de rechter-commissaris moeten stellen om, na het doorlopen van de procedure zoals bedoeld onder 5.3.2, alsnog een beschikking zoals bedoeld in artikel 98 Sv te geven. Het oordeel van de rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag omdat de rechter-commissaris nog niet een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven, is onjuist.
6.3
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M. Kuijer, C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2023.
Conclusie 27‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag o.g.v. art. 98 lid 4 jo art. 552a Sv tegen beslissing r-c om een lijst met namen van verschoningsgerechtigden aan de OvJ te verstrekken. AG concludeert dat deze beslissing geen (eind)beschikking is a.b.i. art. 98 lid 1 jo lid 4 Sv en dat klager daarom niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep. Conclusie bevat daarnaast enkele algemene opmerkingen over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03629 Br
Zitting 27 juni 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager],
geboren op [geboortedatum] 1964,
hierna: de klager
1. Het cassatieberoep
1.1
De internationale rechtshulpkamer van rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 20 april 2022 het op grond van art. 98 lid 4 jo art. 552a jo art. 5.1.111.Sv ingediende klaagschrift van de klager niet-ontvankelijk verklaard. In het klaagschrift is aangevoerd dat een lijst met namen van geheimhouders niet mag worden gedeeld met de officier van justitie omdat de lijst onderwerp is van het verschoningsrecht..
1.2
Het cassatieberoep is op 29 april 2022 ingesteld namens de klager. R. de Bree en Y.E.A. Buruma, beiden advocaat te Den Haag, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag tegen een beslissing van de rechter-commissaris, waarin de rechter-commissaris heeft besloten een lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie ter beschikking te stellen.
1.3
Hoewel deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep, maak ik desalniettemin enkele algemene opmerkingen over de vraag of het verschoningsrecht zich ook uitstrekt tot de naam van de verschoningsgerechtigde.
2. Het procesverloop in feitelijke aanleg
2.1
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2
In het kader van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten heeft op 5 november 2020 in de woning van de (niet als een verdachte aangemerkte) klager een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers in beslag genomen. Het in beslag genomen materiaal is overgebracht naar het kabinet van de rechter-commissaris, zodat de rechter-commissaris in de gelegenheid is onderzoek aan de gegevens te verrichten en daarna een beslissing te nemen over de vraag of zich tussen het beslag gegevens bevinden die onder het verschoningsrecht vallen (art. 98 Sv).
2.3
Op 17 november 2020 heeft de advocaat van de klager een lijst met namen van geheimhouders aan de rechter-commissaris gestuurd om een schifting mogelijk te maken tussen gegevens die wel of niet onder het verschoningsrecht vallen.2.Tijdens een overleg van 26 november 2020 tussen de advocaat, de officier van justitie en de rechter-commissaris zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop gegevens die onder het verschoningsrecht vallen uit het beslag kunnen worden gefilterd. Uit het verslag van de bespreking volgt onder meer dat de officier van justitie inzage wilde in de lijst met namen van geheimhouders en dat de advocaat van de klager daar bezwaar tegen had.
2.4
Bij e-mail van 9 december 2020 heeft de rechter-commissaris de procespartijen medegedeeld dat de lijst niet zal worden toegestuurd aan de officier van justitie, “nu niet ondenkbaar is dat het verschoningsrecht in het geding kan zijn, terwijl er geen gronden zijn om de lijst wel te verstrekken.” De officier van justitie verzette zich tegen deze beslissing. Vervolgens is gecorrespondeerd over de vraag of de lijst met namen wel of niet mag worden verstrekt aan de officier van justitie. Deze correspondentie resulteerde uiteindelijk in een e-mail van de rechter-commissaris waarin zij mededeelde de lijst aan de officier van justitie te zullen verstrekken. Deze e-mail van 22 december 2021 houdt onder meer het volgende in:3.
"(…)
Met voortschrijdend inzicht zie ik wel grond om de lijst aan de officier van justitie te verstrekken. Op grond van de namen zal de officier van justitie al dan niet een verzoek doen om met betrekking tot (een deel van de) gefilterde geheimhoudersstukken de procedure ex 98 Sv te doorlopen. Dat is een praktisch belang met betrekking tot de voortgang van de procedure. Daarom dient een standpunt te worden ingenomen omtrent de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is op de namen van de geheimhouders. Dat heb ik wat mij betreft met bovengenoemde zinssnede in het verslag van de bijeenkomst van 26 november 2020 nog niet concreet beoogd, mede gezien het feit dat ik nog geen grond zag om de lijst met namen wel te verstrekken.
(…)
Voor de stellingname dat de namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht vallen, zie ik onvoldoende aanknopingspunten in wet en jurisprudentie. Kortweg omdat het verschoningsrecht ziet op mededelingen aan of door de verschoningsgerechtigde (bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2011:BP6016). Nu met het verstrekken van de lijst met namen geen inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht, zal ik deze om bovenvermelde redenen (…) aan de officier van justitie toesturen.
(...)”
2.5
Op 4 januari 2022 is beklag ingediend tegen deze beslissing van de rechter-commissaris van 22 december 2021. In het klaagschrift is aangevoerd dat de lijst onder het verschoningsrecht valt en daarom niet mag worden gedeeld met de officier van justitie.
2.6
Het onderhavige klaagschrift van 4 januari 2022 dient te worden onderscheiden van een klaagschrift dat is ingediend op 20 november 2020, kort na de doorzoeking ter inbeslagname.4.In dat laatste beklag is de rechtbank verzocht teruggave te gelasten van de in beslag genomen goederen. Het klaagschrift van 20 november 2020 is ten tijde van de bestreden beschikking van de rechtbank nog niet in raadkamer behandeld. Kennelijk is ervoor gekozen eerst de uitkomst van de art. 98 Sv procedure af te wachten.
3. De beschikking van de rechtbank
3.1
Bij beschikking van 20 april 2022 heeft de rechtbank de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. In de beschikking wordt ten aanzien van de inhoud van het klaagschrift en de omvang van het geschil het volgende overwogen:
“2. Beklag
In het klaagschrift is namens de beslagene (samengevat) aangevoerd dat de lijst met namen van de geheimhouders onder het verschoningsrecht valt en niet mag worden gedeeld met de officier van justitie.
Verzocht is te bepalen:
a. Te oordelen dat de lijst met namen van verschoningsgerechtigden onder het verschoningsrecht valt;
b. De rechter-commissaris te gelasten de lijst met namen van verschoningsgerechtigden niet te delen met het openbaar ministerie;
c. (…).
Ter zitting is verzocht – op de daartoe aangevoerde gronden die in grote lijnen overeenkomen met hetgeen hiervoor is weergegeven – :
d. Het klaagschrift gegrond te verklaren en teruggave te gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, althans teruggave te gelasten van de in beslag genomen goederen voor zover deze niet direct betrekking hebben op de specifieke onderzoeksvragen zoals verwoord in het rechtshulpverzoek;
e. Te bepalen dat de rechter-commissaris waarborgen zal opstellen die ertoe strekken dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt en zodoende (in elk geval) de namen van de betrokken verschoningsgerechtigden niet zal (laten) delen met het openbaar ministerie.
(…)
4. Oordeel van de rechtbank
4.1
Omvang van het geschil
De rechtbank stelt vast dat hetgeen naar voren is gebracht namens klager bij onderdeel d. hiervoor genoemd, een verzoek betreft dat ook is gedaan in het onder randnummer 1.4 genoemde klaagschrift van 20 november 2020, dat nog niet in raadkamer is behandeld en evenmin deel uitmaakt van onderhavig beklag. De rechtbank zal daarover dan ook geen beslissing kunnen nemen. Het voorgaande geldt – nu dit verzoek past binnen het onderhavige klaagschrift en deel uitmaakte van het debat ter zitting – niet voor hetgeen onder e. is verzocht.”
3.2
De niet-ontvankelijkverklaring van de klager heeft de rechtbank als volgt gemotiveerd:
“4.2 Ontvankelijkheid van klager
Niet in geschil is dat bij gelegenheid van de doorzoeking in de woning van klager op 5 november 2020 voorwerpen in beslag zijn genomen waaronder hardcopy documenten en gegevensdrager en dat klager eigenaar van deze voorwerpen is.
Vervolgens is aan de orde of klager belanghebbende is. Belanghebbenden bij een klacht tegen de inbeslagneming zijn al degenen (natuurlijke of rechtspersonen) die op grond van artikel 116 Sv een recht op teruggave van het voorwerp aan hen kunnen claimen, in de eerste plaats degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen (artikel 116, eerste lid Sv). De rechtbank overweegt, dat nu de namen op de lijst wel deel uitmaken van de stukken die bij klager in beslag zijn genomen, hij, volgens vaste rechtspraak, als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv dient te worden aangemerkt. Klager kan daarom in zoverre worden ontvangen in zijn beklag.
Het voorwerp van onderhavig beklag is de beslissing van de rechter-commissaris onder randnummer 1.15 zoals hiervoor weergegeven [AG: bedoeld wordt de beslissing van de rechter-commissaris vervat in de e-mail van 22 december 2021, door mij hiervoor geciteerd in randnummer 2.4]. Opgemerkt kan worden dat in de correspondentie tussen partijen de rechter-commissaris zowel gebruik maakt van de term beslissing als van standpunt. De rechtbank zal verder de term beslissing hanteren nu dat ook de door de rechter-commissaris aldaar gebruikte term is. De vraag is hoe deze beslissing moet worden geduid.
Niet in geschil is dat de beslissing van de rechter-commissaris niet is neergelegd in een beschikking ex artikel 98 lid 1 Sv maar in een aan partijen toegezonden mailbericht met als onderwerp: “Inz Jetsetter: filterproces [klager]” in het kader van de wisseling van standpunten tussen partijen over de procedure in het door de rechter-commissaris gecontroleerde filterproces en de voortgang daarvan.
In een dergelijk proces is het ingevolge artikel 98 lid 1 Sv (uiteindelijk) aan de rechter-commissaris om te beslissen over een beroep op het verschoningsrecht ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. Inherent aan de proces is dat de rechter-commissaris voorafgaande (deel-)beslissingen neemt gedurende dat proces. Evident is dat gedurende dat proces niet steeds sprake zal (kunnen) zijn van consensus tussen de officier van justitie en de raadsman. Hetgeen is beschreven (…) getuigt van dat voor partijen transparante proces en de (deel-)beslissingen die in dat kader zijn genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing in het mailbericht 22 december 2021 van de rechter-commissaris niet aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 98 lid 1 Sv, waartegen ex artikel 98 lid 4 Sv de mogelijkheid van beklag openstaat.
Voor zover namens klager is beoogd te stellen dat (de mededeling van) de beslissing materieel moet worden aangemerkt als een beschikking en hij in zoverre ontvankelijk is in zijn beklag, wordt dat standpunt door de rechtbank verworpen. Door de rechter-commissaris is, zoals reeds hiervoor is overwogen, niet beoogd een dergelijke beschikking af te geven nu deze overduidelijk ziet op de procedure, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat deze beslissing leidt tot onomkeerbare gevolgen voor het verschoningsrecht dan wel het afgeleide verschoningsrecht.
4.3
Het klaagschrift zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.”
4. Het middel in cassatie
4.1
In het middel wordt geklaagd dat de “artikelen 24, 98 en 552a Sv [zijn] geschonden, doordat de rechtbank in haar beschikking verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard op het door hem ingediende klaagschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris.”
4.2
Verder wordt aangevoerd dat de rechtbank heeft “miskend dat door de beslissing van de rechter-commissaris een onomkeerbare beslissing wordt genomen waardoor het verschoningsrecht in het gedrang komt, nu de lijst met namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht of afgeleide verschoningsrecht valt.”
4.3
Voordat ik toekom aan de vraag of sprake is van een beschikking in de zin van art. 98 lid 1 Sv waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van art. 98 lid 4 Sv, maak ik enkele algemene opmerkingen bij de regeling van de inbeslagname van stukken en gegevens die onder het verschoningsrecht vallen. Aangezien in de onderhavige zaak de inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en het bovendien gaat om een klaagschrift dat is ingediend door een strafrechtadvocaat, spits ik mij toe op het verschoningsrecht van de advocaat.
5. Inleidende opmerkingen over inbeslagname van gegevens waarover het verschoningsrecht van een advocaat zich uitstrekt
De regeling van art. 98 Sv in het kort
5.1
Art. 98 Sv bevat een regeling voor inbeslagneming en doorzoeking bij professioneel verschoningsgerechtigden, waaronder de advocaat. Art. 98 lid 1 Sv bevat een beslagverbod: documenten of gegevens5.die onderwerp zijn van het professionele verschoningsrecht mogen niet in beslag worden genomen. De wetgever heeft de rechter-commissaris in deze procedure een centrale rol toebedeeld. Bepaald is dat de rechter-commissaris bevoegd is te beslissen of het beslagverbod van toepassing is.
5.2
Bij het nemen van de beslissing over het beslagverbod gelden verschillende uitgangspunten. De geheimhouder moet in staat worden gesteld zich uit te laten over de vraag of de gegevens onder het verschoningsrecht vallen. Daarbij is het niet relevant of de gegevens zich bij de advocaat zelf of bij de cliënt bevinden. Het standpunt van de verschoningsgerechtigde moet worden gerespecteerd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.6.De rechter-commissaris beoordeelt of het standpunt van de geheimhouder onjuist is, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde. Voor zover het voor de beoordeling noodzakelijk is, mag de rechter-commissaris kennisnemen van de stukken of gegevens.7.
5.3
In de onderhavige zaak zijn in de woning van de klager verschillende voorwerpen, waaronder een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers, in beslag genomen.8.De klager zelf is geen geheimhouder of verschoningsgerechtigde, maar uit de hiervoor onder 2 omschreven gang van zaken volgt dat door of namens de klager op enig moment is aangevoerd dat zich tussen de onder hem in beslag genomen voorwerpen gegevens bevinden waarvoor het verschoningsrecht kan worden ingeroepen.9.De Hoge Raad heeft beslist dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat ook in een dergelijk geval de procedure van art. 98 Sv moet worden gevolgd.10.
5.4
De beslissing van de rechter-commissaris dat (het voortduren van) de inbeslagneming van de voorwerpen – of de kennisneming van de gegevens – is toegestaan, is een beschikking. Op grond van art. 98 lid 3 Sv dient deze beschikking aan de betrokken verschoningsgerechtigde te worden betekend, met de mededeling dat tegen de beslissing beklag open staat.11.Een dergelijk klaagschrift dient binnen veertien dagen na de betekening te worden ingediend (art. 98 lid 4 Sv).
De beoordeling door de rechter-commissaris in geval van grote hoeveelheden gegevens
5.5
Hoewel art. 98 Sv nog in 2015 is gewijzigd, is de wettelijke regeling niet toegesneden op het digitale tijdperk.12.Art. 98 Sv voorziet bijvoorbeeld niet in een regeling voor het filteren van grote hoeveelheden digitale bestanden om te bepalen welke bestanden/gegevens onder het verschoningsrecht vallen.13.De praktijk heeft daarom zelf naar oplossingen gezocht. De Hoge Raad heeft zich daarover uitgesproken.
5.6
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat wanneer er sprake is van een grote hoeveelheid (digitale) gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van (verschillende, mogelijk zelfs onbekende) geheimhouders vallen, het in de rede ligt dat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting wordt gemaakt tussen gegevens die wel en gegevens die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen. Een dergelijke schifting kan bijvoorbeeld worden gemaakt met behulp van een lijst van zoektermen, zoals namen en e-mailadressen.14.Bij het maken van de schifting moet het proces zo worden ingericht dat het verschoningsrecht niet kan worden geschonden. Dat kan meebrengen dat zowel de verschoningsgerechtigde als een gezaghebbend lid van de beroepsgroep wordt betrokken in het proces. Verder is niet uitgesloten dat de schifting wordt verricht door zogenoemde geheimhoudersfunctionarissen.15.
Ratio en reikwijdte van het professionele verschoningsrecht van advocaten
5.7
Op grond van art. 11a lid 1 Advocatenwet is een advocaat “ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht.” De geheimhoudingsplicht moet worden onderscheiden van het verschoningsrecht. Niet elke geheimhouder is tevens verschoningsgerechtigde. Algemeen aanvaard is dat het verschoningsrecht toekomt aan de advocaat, als onderdeel van het klassieke kwartet (advocaat, arts, notaris en geestelijke).16.
5.8
Een beroep op het verschoningsrecht is niet afhankelijk van een regeling in de wet. In de Notaris Maas beschikking heeft de Hoge Raad bepaald dat het professionele verschoningsrecht zijn grondslag vindt “in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.”17.Hoewel het verschoningsrecht van advocaten al enige tijd onderwerp van discussie is18., blijft de Hoge Raad het belang van het professionele verschoningsrecht benadrukken.19.
5.9
De reikwijdte van het verschoningsrecht komt tot uitdrukking in art. 218 Sv.20.Een advocaat kan zich slechts op het verschoningsrecht beroepen ten aanzien van hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Met de term “als zodanig” wordt bedoeld dat het dient te gaan om kennis die een advocaat heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep.21.
5.10
Belangrijker is in deze zaak de betekenis van het begrip “toevertrouwd”. Daaronder valt niet enkel mondelinge of schriftelijke communicatie tussen de advocaat en de cliënt. Financiële gegevens, zoals informatie over de derdengeldenrekening van de advocaat en declaraties, kunnen ook worden aangemerkt als informatie die de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd.22.Het enkele gegeven dat iemand zich tot een advocaat wendt, valt eveneens onder het verschoningsrecht.23.In dat verband is het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2678, NJ 2009/603, m.nt. M.J. Borgers, van belang. In die zaak was een gesprek afgeluisterd tussen een advocaat en een voortvluchtige verdachte. In dat gesprek werd ‘slechts’ een afspraak gemaakt voor een nog te voeren bespreking. Naar aanleiding van het gesprek werd de verdachte aangehouden bij het kantoor van de advocaat. In cassatie lag de vraag voor of het proces-verbaal met de inhoud van het gesprek op grond van art. 126aa lid 2 Sv had moeten worden vernietigd omdat het verschoningsrecht zich uitstrekt over dat gesprek. In het arrest van 16 juni 2009 herhaalt de Hoge Raad de overweging uit de Notaris Maas beschikking over de ratio van het verschoningsrecht. Vervolgens overweegt de Hoge Raad:
“4.5. Gelet op de zo-even omschreven ratio van het verschoningsrecht geldt ook voor (direct) afgeluisterde telefonische mededelingen die door of aan een advocaat in diens hoedanigheid zijn gedaan, dat deze niet in het strafproces kunnen worden gebruikt.
4.6.
Blijkens zijn overwegingen onder 10.6–10.10 heeft het Hof het door de verdachte met een advocaat gevoerde telefoongesprek wat betreft de gemaakte afspraak voor een bespreking, aangemerkt als een gesprek dat mededelingen bevat aan een verschoningsgerechtigde als bedoeld in art. 218 Sv. Het Hof heeft geoordeeld dat de aldus verkregen wetenschap in het onderhavige geval 'niet operationeel gebruikt had mogen worden' en dat het van die mededelingen opgemaakte proces-verbaal vernietigd had behoren te worden. Gelet op de aard en de inhoud van de onderhavige gegevens alsmede de overige omstandigheden van het geval, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”
5.11
Tevens relevant is de beschikking van 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, NJ 2018/435, m.nt. P.A.M. Mevis, over het verschoningsrecht van een arts. In die zaak waren op vordering van de officier van justitie door een ziekenhuis camerabeelden verstrekt van de wachtruimte en van alle toegangspaden tot het ziekenhuis. Op deze camerabeelden waren bezoekers zichtbaar, waaronder patiënten. De gegevensdrager met daarop de camerabeelden waren aan een opsporingsambtenaar overhandigd, waarna deze de gegevensdrager in een gesloten envelop aan de rechter-commissaris had overgedragen. Vervolgens was een klaagschrift ingediend. De rechtbank had geoordeeld dat het verschoningsrecht zich niet uitstrekte tot de camerabeelden en verklaarde het klaagschrift ongegrond. De Hoge Raad stelt wederom de ratio van het verschoningsrecht voorop. Vervolgens komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de camerabeelden onder het verschoningsrecht kunnen vallen:
“3.6. Het oordeel van de Rechtbank dat de camerabeelden van de wachtruimte en de toegangspaden tot de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis niet kunnen gelden als wetenschap die aan een arts in het kader van zijn beroepsuitoefening is toevertrouwd als bedoeld in art. 218 Sv en derhalve ook niet onder het afgeleide verschoningsrecht van de klaagster vallen, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De Rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat op de camerabeelden in ieder geval ook patiënten zijn vastgelegd. Camerabeelden waaruit de identiteit van een patiënt of van het bestaan van een (toekomstige) hulpverleningsrelatie valt af te leiden omdat zij de bezoeker van een bepaalde arts of een bepaalde behandelafdeling van een ziekenhuis herkenbaar in beeld brengen, kunnen onder het verschoningsrecht van een arts en derhalve het de klaagster toekomende afgeleide verschoningsrecht vallen. De Rechtbank heeft dat miskend. Dat, zoals de Rechtbank heeft overwogen, op de desbetreffende camerabeelden ook bezoekers en begeleiders te zien zijn en dat de plaatsen waar die camerabeelden zijn gemaakt voor een ieder toegankelijk zijn, maakt dat niet anders.”
5.12
Uit de voor de advocatuur geldende tuchtrechtspraak over art. 11a Advocatenwet blijkt dat de identiteit van de cliënt onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat valt. Zo oordeelde het Hof van Disclipline van Den Bosch dat “[o]ok de enkele mededeling aan een derde dat iemand cliënt van kantoor is, (…) een inbreuk op de geheimhoudingsplicht op[levert].”24.
5.13
De geheimhoudingsplicht wordt ook beschermd door art. 6 en art. 8 EVRM en art. 7 en art. 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (Handvest).25.Het EHRM erkent dat correspondentie tussen een advocaat en een cliënt een geprivilegieerde status geniet, waardoor daaraan een “strenghtened protection” wordt toegekend. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen juridisch advies en andere correspondentie, “since they all concern matters of a private and confidential character”. Het begrip ‘correspondentie’ wordt in dat verband ruim uitgelegd: het gaat om “all forms of exchanges between lawyers and their clients.”26.Bovendien geldt het verschoningsrecht ook op het moment dat formeel nog geen advocaat-cliënt relatie tot stand is gekomen. De reden voor de bijzondere status van advocaat-cliënt correspondentie wordt gevonden in het feit dat “lawyers are assigned a fundamental role in a democratic society” en dat ze deze essentiële taak niet kunnen uitvoeren zonder geheimhouding omdat “the relationship of trust between them” anders onder druk komt te staan. Bovendien acht het EHRM het in het algemeen belang dat eenieder die een advocaat wil raadplegen, “should be free to do so under conditions which favour full and uninhibited discussion.”27.
5.14
Zoals in de schriftuur vermeld, heeft het Hof van Justitie EU onlangs geoordeeld – onder verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM – dat art. 7 van het Handvest meebrengt dat personen die een advocaat raadplegen, behalve in uitzonderlijke situaties, “een gewettigd vertrouwen [moeten] kunnen hebben in het feit dat hun advocaat zonder hun toestemming aan niemand zal bekendmaken dat zij hem raadplegen.”28.
5.15
Geconcludeerd kan worden dat het feit dat een persoon zich tot een advocaat heeft gewend (vanwege zijn hoedanigheid van advocaat), en daarmee de identiteit van de (potentiële) cliënt, onder het verschoningsrecht van de advocaat valt.
Inbeslagname van verschoningsgerechtigde gegevens in het nieuwe Wetboek van Strafvordering
5.16
Uit het wetsvoorstel voor een nieuw Wetboek van Strafvordering blijkt dat de wetgever geen inhoudelijke wijzigingen van de reikwijdte van het professionele verschoningsrecht beoogd te bewerkstelligen. Wel wordt het verschoningsrecht in het voorgestelde art. 1.6.7 (de vervanger van art. 218 Sv) verduidelijkt door bijvoorbeeld de jurisprudentie van de Hoge Raad te codificeren.29.Ook de voorgestelde regeling voor het in beslag nemen van stukken en gegevens die onder het verschoningsrecht vallen (de artikelen 2.7.58 tot en met 2.7.66 Sv)30.is grotendeels een codificatie en verduidelijking van de bestaande praktijk.
5.17
In de artikelen 2.7.65 en 2.7.66 Sv is voorzien in een aparte regeling voor inbeslagname van verschoningsrechtigde informatie bij derden. Aangezien het in deze zaak gaat om inbeslagname bij een niet-verschoningsgerechtigde, beperk ik me tot een korte bespreking van die regeling.
5.18
De procedure van de artikelen 2.7.65 en 2.7.66 Sv bouwt, aldus de memorie van toelichting, voort op de jurisprudentie van de Hoge Raad. Wel wordt een aantal wijzigingen voorgesteld ten opzichte van de huidige praktijk.31.Onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds (de procedure en de beslissingen ten aanzien van) het uitfilteren van verschoningsgerechtigde informatie (art. 2.7.65) en anderzijds de beslissing over de kennisneming van de informatie (2.7.66). De wetgever spreekt ook wel over de ‘uitfilterbeslissing’ en de ‘kennisnemingsbeslissing’.
5.19
Het uitfilteren van verschoningsgerechtigde gegevens vindt plaats voordat een beslissing wordt genomen of door de opsporingsinstanties mag worden kennisgenomen van bepaalde gegevens. Het heeft de voorkeur van de wetgever dat het uitfilteren direct plaatsvindt (ik begrijp: bij de inbeslagneming), zodat het niet nodig is al het materiaal naar het kabinet van de rechter-commissaris over te brengen om de selectie daar te laten plaatsvinden.32.De rechter-commissaris heeft de leiding over het uitfilterproces: hij bepaalt de voorwaarden waaronder dit gebeurt. Hieronder valt bijvoorbeeld het bepalen van de zoektermen die worden gebruikt, al dan niet in overleg met de verschoningsgerechtigde(n) en beslagene, zoals namen en e-mailadressen van verschoningsgerechtigden.33.In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de zoekslagen overeenkomstig de opdracht van de rechter-commissaris door “opsporingsambtenaren” kunnen worden uitgevoerd. Dit betreft een wijziging ten opzichte van het conceptwetsvoorstel van 7 februari 2017, waarin art. 2.7.6.2.2.3 lid 2 bepaalde dat de rechter-commissaris zich bij de beoordeling van de gegevens uitsluitend kan laten bijstaan door medewerkers van het kabinet. Nadat de vermoedelijk verschoningsgerechtigde informatie is uitgefilterd, kunnen de resterende gegevens ter beschikking worden gesteld aan de opsporingsinstanties.
6. Beoordeling van het middel
6.1
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de beslissing van de rechter-commissaris om de lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie te verstrekken, weldegelijk “als beschikking was aan te merken” waartegen beklag open staat, omdat het een beslissing betreft “die op onomkeerbare wijze inbreuk maakt op het verschoningsrecht”. “De rechtbank kon dan ook niet besluiten tot het niet-ontvankelijk verklaren van verzoeker in het beklag”, aldus de stellers van het middel.
6.2
In mijn optiek dienen zich bij de beoordeling van het middel twee vragen aan. Allereerst de vraag of de beslissing van de rechter-commissaris is aan te merken als een beschikking als bedoeld in art. 98 lid 4 juncto lid 1 Sv. Daarnaast is de vraag aan de orde of een lijst met namen van geheimhouders onderwerp is van het professioneel verschoningsrecht van de advocaat. Omdat een beroep op het verschoningsrecht ook mogelijk is zonder dat de (straf)wet daar een ingang voor biedt, is het antwoord op de tweede vraag ook van belang als de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord.
6.3
In artikel 98 lid 4 Sv is bepaald dat “tegen de beschikking van de rechter-commissaris” binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift kan worden ingediend. De wettekst blinkt niet uit in helderheid als het gaat om de vraag welke beslissing van de rechter-commissaris als beschikking moet worden aangemerkt.34.Wanneer art. 98 lid 1 tot en met 4 in samenhang worden gelezen, moet ervan uit worden gegaan dat het gaat om de beslissing zoals bedoeld in art. 98 lid 1 Sv.35.Ook de redactie van art. 98 lid 1 Sv is echter niet kraakhelder:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.”
6.4
In de tweede zin van art. 98 lid 1 Sv is bepaald dat de rechter-commissaris bevoegd is “ter zake” te beslissen. In de literatuur wordt aangenomen dat het gaat om de beslissing of terecht een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht en in het verlengde daarvan, of het beslag mag blijven voortduren.36.Dit volgt ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het is vaste jurisprudentie dat het “[o]p grond van artikel 98 lid 1 (…) het eerst aan de rechter-commissaris [is] om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers.”37.Bovendien is in de beschikking van 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans, het volgende overwogen over de beschikking van de rechter-commissaris in de zin van art. 98 Sv:
“4.2.3 Beslist de rechter-commissaris dat de inbeslagneming (of, indien het gaat om gegevens, de kennisneming) is toegestaan, dan dient gehandeld te worden zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken of gegevens wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.”
6.5
Geconcludeerd kan worden dat onder ‘beschikking’ als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv moet worden verstaan de beslissing van de rechter-commissaris of de inbeslaggenomen voorwerpen of gegevens onderwerp zijn van het verschoningsrecht, en daarmee samenhangend of (het voortduren van) de inbeslagneming of kennisneming van de gegevens is toegestaan.
6.6
In deze zaak gaat het om de beslissing van de rechter-commissaris om de lijst van namen van geheimhouders aan de officier van justitie te verstrekken. Die beslissing is genomen in de context van het filterproces: aan de hand van de lijst van namen kan vervolgens een schifting worden gemaakt tussen gegevens die wel en gegevens die niet onder het verschoningsrecht vallen. Dat filterproces maakt op zijn beurt weer onderdeel uit van het onderzoek aan de gegevens. Aan de hand van het onderzoek aan de gegevens beslist de rechter-commissaris over welke gegevens het verschoningsrecht zich uitstrekt en over welke gegevens niet (art. 98 lid 1 Sv).Dat filterproces gaat dus noodzakelijkerwijs vooraf aan de beslissing of het beslagverbod van toepassing is. Dit volgt ook uit de voorgestelde regeling in het nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarin beslissingen in het filterproces uitdrukkelijk worden onderscheiden van de beslissing over de kennisneming van de gegevens. De voorgestelde regeling voorziet niet in een rechtsmiddel tegen beslissingen die worden genomen in het filterproces, wat er mijns inziens op duidt dat ook onder de huidige regeling geen beklag mogelijk is tegen een dergelijke beslissing. In het nieuwe wetboek heeft de wetgever immers aansluiting gezocht bij de bestaande praktijk en jurisprudentie.
6.7
Omdat de onderhavige beslissing van de rechter-commissaris niet ziet op het voortduren van het beslag dan wel de kennisneming van de inbeslaggenomen gegevens, kan de beslissing niet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv. De rechter-commissaris moet immers nog beslissen of kennis mag worden genomen van de inbeslaggenomen gegevens. Een vergelijking kan worden gemaakt met een tweetal zaken.
6.8
Allereerst de zaak die heeft geleid tot de beschikking van de Hoge Raad van 5 december 2017.38.In die zaak werd geklaagd over beslissingen van de rechter-commissaris in het kader van de art. 98 Sv-procedure. De rechter-commissaris had in een brief aangegeven dat hij/zij de politie opdracht had gegeven images te maken van alle gegevensdragers en te verifiëren of de images de toegang tot de data mogelijk maken. Verder kondigde de rechter-commissaris in die brief aan dat hij/zij vervolgens kennis zal nemen van de inhoud van de gegevensdragers en daarna een beslissing zal nemen of het openbaar ministerie van enig onderdeel van het beslag kennis mag nemen. Tot slot is aan het eind van de brief vermeld dat het hier gaat “om louter procedurele mededelingen”. De rechtbank had het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat “[v]an een beschikking dat beslag is toegestaan, (…) naar het oordeel van de rechtbank in die brief geen sprake [is], zodat daartegen geen bezwaren kunnen worden ingediend. De raadsman zal geduld moeten betrachten en de rechter-commissaris de gelegenheid moeten geven de art. 98 Sv procedure zorgvuldig af te ronden, zoals aangekondigd in zijn brief.” AG Knigge was van oordeel dat de rechter-commissaris (nog) niet had beslist of van de inbeslaggenomen stukken kennis kon worden genomen, zodat de rechterbank de betrokkene in zoverre terecht niet-ontvankelijk had verklaard in zijn bezwaarschrift en dat het cassatieberoep derhalve eveneens niet-ontvankelijk is.39.De Hoge Raad volgde die conclusie en verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
6.9
De tweede zaak, die ook in de cassatieschriftuur wordt aangehaald, betreft de beschikking van de Hoge Raad van 24 mei 2022.40.In die zaak waren bij een doorzoeking in 2016 in een bedrijfspand van Shell onder meer documenten en digitale gegevensdragers in beslag genomen. Tegen die inbeslagname was in 2018 een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend. De behandeling van dat klaagschrift werd opgeschort vanwege een overleg met de officier van justitie over het verschoningsrecht. In 2019 had de officier van justitie de inbeslaggenomen gegevens aan de rechter-commissaris toegezonden en verzocht om een oordeel over de vraag of aan de in-house counsels, in dienstbetrekking van Shell, een verschoningsrecht toekomt. De rechter-commissaris had daarop beslist en die beslissing van 7 oktober 2019 toegestuurd aan de in-house counsels met de mededeling dat deze beslissing kon worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in art. 98 Sv waartegen een klaagschrift kon worden ingediend. De rechter-commissaris had de beslissing over de teruggave van de inbeslaggenomen gegevens aangehouden om vast te stellen of op de gegevens (alsnog) een verschoningsrecht van toepassing is vanwege de betrokkenheid van externe advocaten. Shell heeft tegen de beslissing van 7 oktober 2019 een klaagschrift ingediend op grond van art. 98 juncto art. 552a Sv. De rechtbank heeft uitsluitend geoordeeld over de beslissing van de rechter-commissaris betreffende het zelfstandige verschoningsrecht van de in-house councels. Tevens merkte de rechtbank op dat over de teruggave van de gegevens nog niet zal worden beslist, omdat de feiten waarop die beslissing moet worden genomen, nog nader zullen moeten worden onderzocht en vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dan ook dat de beschikking van de rechtbank moet worden aangemerkt als een tussenbeschikking, waartegen geen beroep in cassatie open staat.
6.10
Ik concludeer dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een beschikking als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, omdat de beslissing van de rechter-commissaris (nog) niet ziet op het voortduren van het beslag. Dit dient ertoe te leiden dat de klager niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep. De beschikking van de rechtbank is geen (eind)beschikking als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv.
Lijst met namen geheimhouders onderwerp van het professioneel verschoningsrecht?
6.11
Deze conclusie laat onverlet dat de beslissing van de rechter-commissaris om de lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie te verstrekken, in strijd zou kunnen zijn met het verschoningsrecht. Indien in de schiftingsprocedure voorafgaand aan de beschikking over het voortduren van het beslag reeds inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht, wordt het beklagrecht tegen de eindbeschikking illusoir.41.Aangezien het professionele verschoningsrecht is gestoeld op een algemeen rechtsbeginsel, kan tegen de tussenbeslissing van de rechter-commissaris worden opgekomen bij de civiele rechter als restrechter. Met het oog daarop is de vraag of een lijst met namen van geheimhouders onderwerp is van het professionele verschoningsrecht, een relevante vraag.
6.12
Uit hetgeen ik in randnr. 5.10 heb besproken, volgt dat het gegeven dat een (potentiele) cliënt zich heeft gewend tot een advocaat onder het professionele verschoningsrecht valt. In mijn optiek brengt dat echter niet zonder meer met zich dit ook geldt voor de identiteit van de geheimhouder. In de eerste situatie onthult de verschoningsgerechtigde de identiteit van de cliënt en in de tweede situatie wordt de identiteit van de verschoningsgerechtigde door de cliënt – die in deze zaak reeds in beeld is bij politie en justitie – onthuld.
6.13
Toch zie ik in de ratio van het verschoningsrecht aanleiding om ook de identiteit van de geheimhouders als object van het verschoningsrecht aan te merken. Het algemene rechtsbeginsel waarop het verschoningsrecht is gestoeld heeft immers tot doel dat burgers zich onbelemmerd tot een advocaat moeten kunnen wenden voor bijstand en advies. Dit brengt onder meer met zich dat een (potentiele) cliënt niet hoeft te vrezen dat hetgeen wordt besproken bij anderen bekend wordt. De identiteit van de advocaat, en daarmee bijvoorbeeld het specialisme van deze geheimhouder en de plaats waar deze kantoor houdt, kan een zeker licht werpen op de vraag waarom de cliënt zich tot deze specifieke advocaat heeft gewend, en in het verlengde daarvan, wat is besproken42.Een vergelijking kan worden gemaakt met een gespecialiseerd arts. Indien bekend wordt dat een patiënt een oncoloog heeft geraadpleegd, is daarmee tot op zekere hoogte informatie bekend over de eventuele aandoening en symptomen van de patiënt.43.Ik meen dat de Hoge Raad dit ook tot uitdrukking heeft gebracht in zijn beschikking van 10 april 2018 (zie randnr. 5.11), door te overwegen dat “camerabeelden waaruit (…) het bestaan van een (toekomstige) hulpverleningsrelatie valt af te leiden” onder het verschoningsrecht kunnen vallen.
6.14
Ik heb mij nog afgevraagd of de jurisprudentie van de Hoge Raad over het gebruik van zoektermen en de inzet van geheimhoudersfunctionarissen bij het maken van een schifting in grote hoeveelheden data tot een ander oordeel noopt. Een dergelijke praktijk impliceert immers dat opsporingsambtenaren de zoektermen, met bijvoorbeeld namen en e-mailadressen van verschoningsgerechtigden, onder ogen krijgen om op die manier het beslag te schonen van onder het verschoningsrecht vallende informatie. Ik meen niet dat de Hoge Raad met zijn jurisprudentie tot uitdrukking heeft willen brengen dat een lijst met namen en e-mailadressen niet onder het verschoningsrecht valt en derhalve zonder meer kan worden gedeeld met politie en justitie. In de beschikking van 9 februari 2021 heeft de Hoge Raad immers geoordeeld dat het in dat geval moet gaan om “een zodanige functionaris en (…) zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt.”44.Voor het oordeel dat het verschoningsrecht in deze zaak niet in het gedrang kwam, achtte de Hoge Raad van belang dat de geheimhoudersfunctionarissen op geen enkele andere wijze betrokken waren bij het desbetreffende onderzoek of daaraan gelieerde onderzoeken. Voorts vond het onderzoek plaats in opdracht van de rechter-commissaris, onder de verplichting van geheimhouding. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dus niet dat alle opsporingsambtenaren kennis mogen nemen van zoektermen zoals namen van verschoningsgerechtigden. Ik meen dat ook in het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering die opvatting niet wordt gehuldigd. Hoewel in de memorie van toelichting is opgenomen dat de schifting, overeenkomstig de opdracht en onder leiding van de rechter-commissaris, kan worden uitgevoerd door “opsporingsambtenaren”, ligt het niet in de rede dat de minister hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat het gaat om opsporingsambtenaren in het algemeen in plaats van bepaald aangewezen geheimhoudingsambtenaren.
6.15
Anders dan de officier van justitie in de onderhavige zaak heeft betoogd,45.noopt de beschikking van de Hoge Raad van 15 december 2020 evenmin tot het oordeel dat de identiteit van geheimhouders geen onderwerp uitmaken van het verschoningsrecht.46.In die beschikking heeft de Hoge Raad overwogen:
“4.6.1 (…) Tegen de achtergrond van wat hiervoor onder 4.3 is overwogen over de rechtspositie van de verschoningsgerechtigde bij de uitvoering van een EOB brengt een redelijke wetsuitleg met zich dat indien de beslagene aanvoert dat een voldoende concreet aangeduide geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens dan wel indien die officier van justitie anderszins reden heeft aan te nemen dat een bepaalde geheimhouder die bevoegdheid kan uitoefenen, de officier van justitie de verschoningsgerechtigde in kennis dient te stellen van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving (i) op grond van artikel 98 lid 2 Sv bezwaar te maken tegen de inbeslagneming van stukken of vastlegging van gegevens en daarnaast (ii) een klaagschrift op grond van artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a Sv in te dienen bij de rechtbank. Dat strookt ook met het uit artikel 14 lid 4 van de Richtlijn blijkende uitgangspunt dat de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel dienen te worden gehanteerd “op een wijze die garandeert dat het recht tot aanwending van dat rechtsmiddel effectief kan worden gebruikt door de betrokken personen”.”
6.16
De zaaksofficier van justitie uit onderhavige zaak leidde uit het feit dat de officier van justitie de verschoningsgerechtigde in kennis dient te stellen van de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen af, dat dit noodzakelijkerwijs met zich brengt dat de officier van justitie op de hoogte dient te zijn van de namen en contactgegevens van de betrokken verschoningsgerechtigden. Hoewel daar weinig op valt af te dingen, is daarmee niet gezegd dat uit de beschikking van 15 december 2020 moet worden afgeleid dat namen en contactgegevens van verschoningsgerechtigden niet door het verschoningsrecht worden beschermd. Rechtsoverweging 4.6.1 ziet immers op een andere kwestie, te weten de kennisgeving van rechtsmiddelen aan andere belanghebbenden dan de beslagene.
6.17
Het bovenstaande brengt mij tot de conclusie dat een lijst met namen en e-mailadressen van verschoningsgerechtigden ook object is van het verschoningsrecht.47.
6.18
Het werken met een lijst van namen en e-mailadressen van verschoningsgerechtigden maakt onderdeel uit van zowel de voorgeschreven werkwijze onder de huidige wetgeving als de voorgestelde regeling in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Mijns inziens is de rechtspraktijk ermee gediend wanneer de Hoge Raad ambtshalve duidelijkheid verschaft over de vraag of een ten behoeve van het schiftingsproces opgestelde lijst van namen met geheimhouders al dan niet onder het verschoningsrecht valt.48.De onderhavige zaak lijkt hem daartoe de gelegenheid te bieden.
7. Slotsom
7.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑06‑2023
E-mail van 22 december 2021, bijlage 13 bij het onderhavige klaagschrift.
Klaagschrift gedateerd 19 november 2020, bijlage 1 bij het onderhavige klaagschrift.
HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, NJ 2014/11, m.nt. T.M. Schalken, rov. 3.4; HR 9 februari 2021, ECLI:NLHR:2021:193, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.2.3.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.2.3. Vgl. ook HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, NJ 2014/12, m.nt. T.M. Schalken, rov. 3.4.
In het klaagschrift tegen de inbeslagname wordt geen beroep gedaan op het verschoningsrecht (zie bijlage 1 bij onderhavig klaagschrift).
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.2.2; HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, NJ 2022/144, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.3 en 3.4.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.2.3.
Vgl. ook H.B.J. Sluijsmans MSc en mr. V.J.C. de Bruijn, ‘Mogelijkheden voor het beter waarborgen van het verschoningsrecht door beheerst gebruik van machine learning’, TBS&H 2020/3.
Kritisch hierover: L. Stevens en M. Galic, ‘Bescherming van het professionele verschoningsrecht in geval van doorzoeking van een smartphone: het EHRM eist een concrete basis en een praktische procedurele regeling in het recht’, AA 2021/9. Zie ook EHRM 16 febuari 2022, nr. 698/19 (Särgava t. Estland).
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.3.1.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.2.5; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, NJ 2016/140, m.nt. Vellinga-Schootstra, rov. 3.5.3.
N. Fanoy, De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2017, p. 90.
HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1986/173, m.nt. W.L. Haardt, rov. 3.1. Dit is bevestigd in bijvoorbeeld de beschikking HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:600, NJ 2021/104, m.nt. M.A. Verbrugh, rov. 3.2.2.
Zie bijv. V. Leenders, ‘Beperk voor advocaten het verschoningsrecht’, NRC Handelsblad 8 maart 2014, V. van der Boon, ‘OM: beperk verschoningsrecht advocaat en notaris, het Financieele Dagblad 19 juni 2015; Kamervragen 26 juni 2015, Kamerstukken II 2014/15, kenmerk: 2015Z12681; M. Rengers en C. Houtekamer, ‘Advocaten Shell en Damen gebruiken verschoningsrecht voor stagnatie onderzoek’, NRC Handelsblad 6 juni 2019; J. Polman, ‘OM: beroepsgeheim advocaat vertraagt fraudeonderzoek’, het Financieele Dagblad 7 juni 2019.
HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273, rov. 3.1.3.
Zie over de reikwijdte van het verschoningsrecht o.m. N. Fanoy, De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2017, p. 202-216 en D. de Wolff, Kernwaarden van de advocatuur, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 139-144.
HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0526, NJ 2011/537, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 5.3.3; HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3258, rov. 3.3.
HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4663, NJ 2011/262, rov. 2.5. HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:532, NJ 2022/48, m.nt. C.J.M. Klaassen, rov. 3.1.4.
N. Fanoy, De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2017, p. 213; D. de Wolff, Kernwaarden van de advocatuur, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 125; G.J.M. Corstens en M.J. Borgers/T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 150.
Zie bv. HvD Den Bosch 4 februari 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:28, rov. 5.4.
Zie N. Fanoy, De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2017, hoofdstuk 4 en conclusie PG Silvis voorafgaand aan HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans.
EHRM 6 december 2012, nr. 12323/11 (Michaud t. Frankrijk), par. 117-118.
EHRM 9 april 2019, nr. 11236/09 (Altay t. Turkije nr. 2), par. 50.
HvJ EU 8 december 2022, C-694/20, par 27.
Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 2, p. 29; Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, p. 254-262.
Deze artikelen maken onderdeel uit van Boek 2 (het opsporingsonderzoek), hoofdstuk 7 (bevoegdheden met betrekking tot voorwerpen en gegevens), titel 7.5 (uitoefening van bevoegdheden in het geval van verschoningsrecht).
Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, p. 626.
M.J. Borgers en T. Kooijmans, ‘Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’, DD 2013/55.
M.J. Borgers en T. Kooijmans, ‘Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’, DD 2013/55; F. Vellinga-Schootstra, ‘Verschoningsrecht onder vuur. Vertrouwen op eer en geweten? Over beslag en doorzoeking bij de verschoningsgerechtigde’, RM Themis 2017/3.
M.J. Borgers en T. Kooijmans, ‘Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’, DD 2013/55.
HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:223, rov. 4.6; HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:68, NJ 2021/118, m.nt. T. Kooijmans, rov. 6.2.3; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, rov. 4.2.3. Zie ook HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, NJ 2018/435, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3.2 en HR 25 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2418, NJ 2017/42, m.nt. F. Vellinga-Schootstra, rov. 3.4.
HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3068.
Conclusie AG Knigge voorafgaand aan HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3068, randnr. 5.4.
HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:760. Vgl. overigens ook HR 4 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2190 (cassatieberoep n-o) en HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:368 (cassatieberoep n-o), waarin de rechtbank had bepaald dat de zaak moest worden teruggewezen naar de rechter-commissaris om een selectie te maken tussen stukken waarop het verschoningsrecht wel en niet rust.
Vgl. randnr. 8.12. van conclusie AG Knigge voorafgaand aan HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:110, NJ 2016/163 m.nt. F. Vellinga-Schootstra.
Vgl. ook D. de Wolff, Kernwaarden van de advocatuur, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 140.
Vgl. ook noot P.A.M. Mevis onder HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, NJ 2018/435, randnr. 5 en 6.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.2.5.
Brief van 8 januari 2021, bijlage 5 bij onderhavig klaagschrift en brief van 9 november 2021, bijlage 11 bij onderhavig klaagschrift.
HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1970, NJ 2021/378, m.nt. J.W. Ouwerkerk.
Omdat in het strafrecht geen rechtsmiddel openstaat tegen de onderhavige beslissing van de rechter-commissaris over de lijst met namen van verschoningsgerechtigden, kunnen klagers zich tot de civiele rechter wenden.
Vgl. bijvoorbeeld de beschikking van 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:760.
Beroepschrift 19‑04‑2023
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN DAT
[klager], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] en wonende aan de [adres] te [woonplaats] ([postcode]), verzoeker van cassatie van een hem betreffende beschikking van de rechtbank Amsterdam met nr. RK: 22/1852 en uitgesproken op 20 april 2022, het volgende middel voordraagt in de zaak die bij uw Raad is gekenmerkt 22/03629.
Middel van cassatie
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid met zich brengt, inzonderheid zijn artikelen 24, 98 en 552a Sv geschonden doordat de rechtbank in haar beschikking verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard op het door hem ingediende klaagschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris. In de beslissing heeft de rechter-commissaris besloten een lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie ter beschikking te stellen in verband met gegevens van die geheimhouders die zich in het bij verzoeker gelegde beslag bevinden. De rechter-commissaris heeft daarbij overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor de stellingname dat de namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht vallen, bij welk oordeel de rechtbank mede heeft overwogen dat de beslissing van de rechter-commissaris niet leidt tot onomkeerbare gevolgen voor het verschoningsrecht dan wel afgeleide verschoningsrecht. Daarmee is miskent dat door de beslissing van de rechter-commissaris een onomkeerbare beslissing wordt genomen waardoor het verschoningsrecht in het gedrang komt, nu de lijst met namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht of afgeleide verschoningsrecht valt. Aldus is het recht geschonden en/of de beslissing van de rechtbank onbegrijpelijk.
Toelichting
1.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting zitting van 6 april 2022 van de rechtbank Amsterdam blijkt dat aldaar en toen het klaagschrift van verzoeker, dat werd ingediend op 4 januari 2022, is behandeld (zo ook de bestreden beschikking onder 1.1).
2.
De rechtbank beschrijft in de beschikking — beknopt en zakelijk weergegeven — de gang van zaken die heeft geleid tot de beslissing van de rechter-commissaris, waartegen het klaagschrift zich richtte (beschikking onder 1.2 t/m 1.15).
3.
De kern van de overweging van de rechter-commissaris was:
- (i)
dat de door verzoeker's advocaat verstrekte lijst met geheimhouders (gemaakt op basis van het beslag; van hen zitten gegevenswisselingen met verzoeker in het beslag) aan de officier van justitie zal worden verstrekt;
- (ii)
dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn in wet en jurisprudentie voor de stellingname dat de namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht vallen;
- (iii)
(omdat) het verschoningsrecht ziet op mededelingen aan of door de verschoningsgerechtigde;
- (iv)
het verstrekken van de lijst geen inbreuk maakt op het verschoningsrecht.
4.
Verzoeker heeft daartegen geklaagd en in het klaagschrift, beknopt weergegeven, gesteld:
- (i)
de lijst is opgesteld op basis van het onder verzoeker gelegde beslag;
- (ii)
het verschoningsrecht ziet mede op de vertrouwensrelatie tussen verschoningsgerechtigde en rechtzoekende, die geheim heeft te blijven waardoor ook het bestaan van die relatie onder het verschoningsrecht valt;
- (iii)
daarbij is gewezen op HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:533, rov. 3.6.;
- (iv)
er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn waardoor het verschoningsrecht heeft te wijken voor het belang van de waarheidsvinding.
5.
De raadkamer van de rechtbank heeft het beklag van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard met als dragende reden dat geen sprake is van een beschikking ex art. 98 Sv, maar van een (deel-)beslissing ziend op de procedure (omtrent het filterproces), ‘terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat deze beslissing leidt tot onomkeerbare gevolgen voor het verschoningsrecht dan wel het afgeleide verschoningsrecht.’
6.
Verzoeker heeft zich voorzien van cassatie en meent dat de beschikking getuigt van een onjuiste rechtsopvatting danwel niet deugdelijk is gemotiveerd. Verzoeker heeft belang bij zijn cassatie nu de rechter-commissaris heeft toegezegd in afwachting van het aanwenden van rechtsmiddelen niet over te gaan tot het verstrekken van de bedoelde lijst met geheimhoudersnamen aan de officier van justitie.
7.
De beschikking die in cassatie voorligt vloeit voort uit een beslissing die de rechter-commissaris heeft genomen in het kader van het filterproces omtrent verschoningsgerechtigde gegevens in een beslag verricht tijdens een doorzoeking. Een thema dat steeds vaker in de belangstelling van de (straf)rechtspraktijk staat.
8.
De wet is op dat onderdeel vooral stil. Weliswaar bepaalt art. 98 Sv rudimentair hoe om te gaan met verschoningsgerechtigde gegevens, het traject dat leidt tot identificatie ervan is niet goed in dat artikel vervat en wordt van geval tot geval ingevuld. Het is niet zelden een worsteling voor alle partijen teneinde een ordentelijk proces met voldoende waarborgen in te richten dat ook nog eens werkt (en enigszins efficiënt is).
9.
Met de beslissing in de Shell beschikking (ECLI:NL:HR:2022:760) heeft uw Raad, geoordeeld dat de aldaar genomen beslissingen over de status van de inhouse-counsel door de rechter-commissaris en het daartegen ingediende klaagschrift door de rechtbank zijn aan te merken als tussenbeschikking, waardoor de mogelijkheden om eenvormige procedure-inrichting op dit gebied sterk is verminderd.
10.
Gedacht kan worden dat de onderhavige procedure in datzelfde kader valt en daarom deze cassatieprocedure hetzelfde lot heeft te delen. Toch is dat, naar verzoeker eerbiedig meent, een misvatting.
11.
In elk geval speelt hier een prangender vraagstuk dat — anders dan de rechter-commissaris (impliciet) en de rechtbank oordeelden — onomkeerbaar is en inbreuk maakt op het verschoningsrecht.
12.
Naar verzoeker meent is het namelijk vooral de vertrouwensrelatie tussen de geheimhouder-verschoningsgerechtigde en de rechtzoekende die door het verschoningsrecht wordt beschermd. In het klaagschrift en onderliggende correspondentie is dat ook uiteen gezet.1.
13.
In een belangwekkende uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over Richtlijn 2011/16/EU omtrent meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (om mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies te melden bij de bevoegde autoriteiten) op een prejudiciële verwijzing van de Belgische rechter (C-694/20) heeft het HvJEU algemene overwegingen gewijd aan het beroepsgeheim van advocaten.
14.
Verzoeker belicht in dat verband:
‘Wat de geldigheid van artikel 8 bis ter, lid 5, van gewijzigde richtlijn 2011/16 in het licht van artikel 7 van het Handvest betreft, volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat artikel 8, lid 1, EVRM de vertrouwelijkheid van elke briefwisseling tussen particulieren beschermt en een versterkte bescherming toekent aan uitwisselingen van informatie tussen advocaten en hun cliënten (zie in die zin EHRM, arrest van 6 december 2012, Michaud tegen Frankrijk, CE:ECHR:2012:1206JUD001232311, §§ 117 en 118). Net als deze bepaling, waarvan de bescherming niet alleen betrekking heeft op activiteiten die verband houden met de verdediging, maar ook op juridisch advies, waarborgt artikel 7 van het Handvest noodzakelijkerwijs de geheimhouding van juridisch advies, zowel wat de inhoud als het bestaan ervan betreft. Zoals het EHRM heeft opgemerkt, mogen personen die een advocaat raadplegen namelijk redelijkerwijs verwachten dat hun communicatie privé en vertrouwelijk blijft [EHRM, arrest van 9 april 2019, Altay tegen Turkije (nr. 2), CE:ECHR:2019:0409JUD001123609, § 49]. Behalve in uitzonderlijke situaties moeten deze personen derhalve een gewettigd vertrouwen kunnen hebben in het feit dat hun advocaat zonder hun toestemming aan niemand zal bekendmaken dat zij hem raadplegen.2. ’
15.
Het is mede om deze reden dat het HvJEU de bedoelde bepaling uit die richtlijn ongeldig verklaart ‘in het licht van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover de toepassing ervan door de lidstaten tot gevolg heeft dat een advocaat die optreedt als intermediair in de zin van artikel 3, punt 21, van deze richtlijn, zoals gewijzigd, wanneer hij ontheven is van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 8 bis ter, lid 1, van die richtlijn, zoals gewijzigd, wegens het beroepsgeheim waaraan hij gebonden is, verplicht is om iedere andere intermediair die niet zijn cliënt is onverwijld in kennis te stellen van zijn meldingsverplichtingen uit hoofde van dat artikel 8 bis ter, lid 6.’3.
16.
Daarbij overweegt het HvJEU dat toepassing immers zou leiden tot de situatie:
‘andere intermediairs op de hoogte worden gesteld van de identiteit van de kennisgevende advocaat-intermediair, van diens beoordeling dat de betrokken constructie moet worden gemeld en van het feit dat hij daarover is geraadpleegd’
(punt 29).4.
17.
Alhoewel Unierecht in de voorliggende (cassatie)procedure niet aan de orde is, vormt de toepassing door het HvJEU vooral invulling op basis van het EHRM dat uiteraard wel gelding heeft in de zaak van verzoeker.
18.
Het HvJEU onderstreept de stelling die verzoeker ingang wil doen vinden, te weten dat ook het feit dat een geheimhouder door de rechtszoekende in beginsel onder het verschoningsrecht valt.
19.
Zonder te zeer in herhaling te vallen van de benoemde correspondentie tussen verzoeker, de rechter-commissaris en de officier, wordt in herinnering gebracht dat uw Raad eerder al oordeelde dat camerabeelden waaruit het bestaan van een hulpverleningsrelatie tussen arts en patiënt zouden kunnen worden afgeleid, onder het verschoningsrecht van de arts kan vallen.5. Dit dient mutatis mutandis te gelden met betrekking tot lijsten waaruit een hulpverlenings- of vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt kan worden afgeleid.
20.
Zo bezien is de beslissing van rechter-commissaris en rechtbank in deze zaak wel degelijk onomkeerbaar en vormt zij wel een inbreuk op het verschoningsrecht. De kennis tot welke justitiabele een belanghebbende zich heeft gewend wordt door de beslissing geopenbaard en dat kan niet meer ongedaan worden gemaakt.
21.
Dat brengt een ander gevoelig thema aan de oppervlakte, de doctrine van de strafkamer van uw Raad over — kortweg — de rechthebbende van het verschoningsrecht. Uw Raad gaat er van uit dat het verschoningsrecht toekomt aan de geheimhouder-verschoningsgerechtigde. Dat is op zichzelf niet onbegrijpelijk, maar toch ook niet helemaal logisch.
22.
Uiteindelijk is het de vertrouwensrelatie die het voorwerp van verschoning uitmaakt, waardoor beide partijen evenveel belang hebben bij het kunnen inroepen ervan.
23.
Voornoemde doctrine heeft als tamelijk opmerkelijke processuele consequentie dat bij een klaagschrift over verschoningsrecht, de geheimhouder ook moet klagen omdat anders de rechtszoekende niet-ontvankelijk wordt verklaard.6.
24.
De daaraan ten grondslag liggende gedachte zal zijn dat misbruik op het inroepen moet worden voorkomen, maar haar uitwerking is veel te absoluut.
25.
Het simpele voorbeeld van de overleden geheimhouder, in welke situatie immers niemand het verschoningsrecht zou kunnen inroepen, maakt zoveel duidelijk.
26.
Het is bovendien ook anders op te lossen en wel door de rechtszoekende een afgeleid verschoningsrecht toe te kennen of althans het recht daarop zelfstandig een beroep te doen (tenzij zou blijken dat de geheimhouder zich daartegen op redelijke gronden verzet).
27.
Uw Raad heeft tot op heden niet de doctrine geheel op die wijze willen aanpassen, maar de civiele kamer van Uw Raad onderkent wel dat er ook een eigenstandige processueel recht kan worden ontleend aan het verschoningsrecht.7.
28.
Verzoeker meent dat er evenzo, en ook in de strafrechtspleging, belang bestaat voor rechtszoekenden zelf(standig) te kunnen klagen over (dreigende) inbreuken op het verschoningsrecht.
29.
Het leidt verzoeker tot de slotsom dat de rechtbank het bij het verkeerde (juridische) eind had of althans haar motivering niet naar de eis van art. 24 Sv met redenen is omkleed (en daarmee niet deugdelijk is gemotiveerd), omdat de rechter-commissaris een beslissing heeft genomen die op onomkeerbare wijze inbreuk maakt op het verschoningsrecht, zodoende als beschikking was aan te merken, waartegen verzoeker zich ingevolge art. 552a Sv kon beklagen. De rechtbank kon dan ook niet besluiten tot het niet-ontvankelijk verklaren van verzoeker in het beklag. Dat door de rechtbank gevelde oordeel moet dan ook vernietigd worden.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mrs. R. de Bree en Y.E.A. Buruma, advocaten te Den Haag, die verklaren tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Den Haag, 19 april 2023
R. de Bree en Y.E.A. Buruma
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑04‑2023
Zie onder meer klaagschrift, rnd.nrs. 10 – 14, alsmede de correspondentie in de bijlagen bij dat klaagschrift. Gewezen wordt met name op de brief van 27 oktober 2021 (Bijlage 10 bij het klaagschrift) en de aldaar benoemde jurisprudentie, alsmede de brief van 16 november 2021 (Bijlage 12).
EHRM (Grote Kamer) 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:963 (C-694/20), punt 27.
EHRM (Grote Kamer) 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:963 (C-694/20), punt 66.
EHRM (Grote Kamer) 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:963 (C-694/20), punt 29. Alsook punt 30: ‘In die omstandigheden en gelet op het feit dat die andere intermediairs niet noodzakelijkerwijs op de hoogte zijn van de identiteit van de advocaat-intermediair noch van het feit dat deze over de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie is geraadpleegd, vormt de in artikel 8 bis ter, lid 5, van gewijzigde richtlijn 2011/16 opgenomen kennisgevingsplicht een inmenging in het door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde recht op eerbiediging van de communicatie tussen advocaten en hun cliënten. 31. Bovendien moet worden opgemerkt dat deze kennisgevingsplicht indirect leidt tot een andere inmenging in datzelfde recht, doordat de aldus in kennis gestelde derden-intermediairs de belastingdienst op de hoogte brengen van de identiteit en de raadpleging van de advocaat-intermediair.’
HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:533 onder 3.6.
Vgl. conclusie A-G Spronken voor HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:760 (ECLI:NL:PHR:2022:62), rnd.nrs. 6.21. – 6.28. en de daar genoemde rechtspraak en met onder meer verwijzing naar HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076.
ECLI:NL:HR:2020:600, rov. 3.3.1. en 3.3.2. (terwijl het afgeleid verschoningsrecht van de hand werd gewezen, rov. 3.2.6.)