Uittreksels handelsregister d.d. 18-07-05 van [A] B.V., van [H] B.V. en van [I] B.V. ; proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, nr. PL2233/05-00659 inzake Growshop 14-07-05, p 313, 314, 315 en verklaring [medeverdachte 2] d.d. 7 maart 2006, alg. dossier, par. 03.10.
HR, 20-09-2011, nr. 09/02557
ECLI:NL:HR:2011:BP6016
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
09/02557
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BP6016
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP6016, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP6016
ECLI:NL:HR:2011:BP6016, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP6016
- Wetingang
art. 126n Wetboek van Strafvordering; art. 126aa Wetboek van Strafvordering; art. 218 Wetboek van Strafvordering; art. 348 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/299
Conclusie 20‑09‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens — ten aanzien van het onder parketnummer 01-839301-05 bewezenverklaarde —:
- (1)
‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij leider van deze organisatie was’;
- (2)
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’;
- (3)
‘medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken en van het plegen van witwassen een gewoonte maken’;
- (4)
‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ en — ten aanzien van het onder parketnummer 01-830428-06 bewezenverklaarde —:
‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander als in het arrest vermeld. Tenslotte heeft het Gerechtshof ten aanzien van het onder parketnummer 01-830428-06 bewezenverklaarde de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/02558, 09/01591, 09/01813, 09/01815, 09/02053 en 09/02557. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, zeven middelen van cassatie voorgesteld. Daarnaast heeft mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
De onderhavige zaak maakt deel uit van de strafzaak die bekend staat onder de naam ‘Bosrank’. Het feitencomplex in de ‘Bosrank-zaken’ laat zich in het kort als volgt omschrijven. [Verdachte] (verdachte in de onderhavige zaak) en [medeverdachte 2] (verdachte in de zaak 09/01813) zijn via rechtspersonen eigenaar van de growshop [A] B.V. In de opslagloods van deze growshop zijn bij een drietal invallen een grote hoeveelheid hennep, hennepstekjes, hennepafval en hashish aangetroffen. [Medeverdachte 3] (verdachte in de zaak 09/02053) was in dienst van de growshop en verrichtte daarvoor als zodanig werkzaamheden.
5.
Aan [verdachte] (verdachte in de onderhavige zaak), [medeverdachte 2] (verdachte in de zaak 09/01813), [medeverdachte 3] (verdachte in de zaak 09/02053), [medeverdachte 4] (verdachte in de zaak 09/01591) en [medeverdachte 5] (verdachte in de zaak 09/01815) is tenlastegelegd dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten met betrekking tot hennep en/of hashish en/of witwassen en/of gewoontewitwassen en/of een of meer andere misdrijven, waarbij [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt verweten leiding te hebben gegeven aan deze organisatie. Aan [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] is daarnaast tenlastegelegd dat zij geldbedragen hebben witgewassen c.q. van dat witwassen een gewoonte hebben gemaakt. Voorts zijn aan de verdachte en zijn medeverdachten — waaronder [medeverdachte 6], verdachte in de zaak 09/02558 — overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot hennep en/of hashish tenlastegelegd. Voorts is aan [verdachte] en [medeverdachte 4] tenlastegelegd dat zij wapens en/of munitie van categorie III voorhanden hebben gehad, en aan [verdachte] en [medeverdachte 2] dat zij een wapen en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tenslotte is aan [verdachte] tenlastegelegd dat hij als bestuurder van een motorvoertuig heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek.
6.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01-839031-05:
- 1.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 7 maart 2006 te Helmond, althans in het arrondissement 's‑Hertogenbosch, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en een rechtspersoon, te weten [A] B.V., en hem, verdachte, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk overtreden van artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet, zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was (delict 1 proces-verbaal);
- 2.
hij op na te noemen tijdstippen en in na te noemen plaatsen tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad:
‘2.12
op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, 268 kilogram hennep (delict 20 proces-verbaal) en
2.13
op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, 121,5 kilogram hennep (delict 21 proces-verbaal) en
2.14
op 7 maart 2006 te Helmond hennep in de vorm van ongeveer 26 kilogram henneptoppen en 2035 hennepstekken en 401 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (delict 24 proces-verbaal) en
2.15
op 24 maart 2004 te Helmond 9555 gram hennep (parketnr. 830538-05) en
2.16
op 14 juli 2005 te Helmond hennep in de vorm van 55,5 kilogram henneptoppen en/of gemalen henneptoppen en in de vorm van 3,92 kilogram hennepstekken en in de vorm van 7,7 kilogram hennepafval en 437 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (parketnr. 830417-06),
zijnde hennep en hashish middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
- 3.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, te Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's‑Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van voorwerpen, te weten:
- —
hoeveelheden euro's, te weten:
- —
een geldbedrag van circa € 16.600,- betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004 en
- —
geldbedragen tot een totaalbedrag van € 204.000,- of daaromtrent van 1 oktober 2004 tot 1 januari 2006 betreffende een verstrekte geldlening aan [betrokkene 12] en/of [H] BV in Hilversum en
- —
een geldbedrag van € 3.932,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en
- —
een geldbedrag van € 2.128,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2005 en
- —
geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 187.923, 86,- betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en
- —
geldbedragen tot een totaalbedrag van € 17.500,- betreffende betalingen aan [C] NV in België voor een auto gekentekend [AA-00-BB] en een auto gekentekend [CC-00-DD],
de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt [delict 19 proces-verbaal];
- 4.
hij op 7 maart 2006 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III onder 1, te weten twee geweren .22 en twee pistolen kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten patronen .22 en 9 mm en 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01-830428-06:
‘hij op 6 november 2005 te Helmond als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.’
7.
Voorts heeft het Hof met betrekking tot het bewijs overwogen:
‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof stelt het volgende voorop.
Voor zover de advocaat-generaal in haar requisitoir voor het bewijs van het ten laste gelegde een beroep heeft gedaan op en voor zover de rechtbank voor het bewijs heeft gebezigd ClE-informatie en conclusies van verbalisanten (met name [verbalisant 9]), zal het hof hen daarin niet volgen. ClE-informatie kan wel dienen als sturingsinformatie in de opsporingsfase, maar niet als bewijsmiddel, omdat die informatie in het algemeen en ook in deze concrete strafzaak onvoldoende kan worden geverifieerd. De conclusies van de verbalisanten kunnen evenmin dienen als bewijs nu de feiten en omstandigheden waarop die conclusies zijn gebaseerd in het dossier niet althans onvoldoende concreet zijn aangeduid.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Feit 2: Overtredingen van de Opiumwet
Als feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd een aantal overtredingen van de Opiumwet en wel met betrekking tot hennep en/of hashish.
Voor zover deze in hoger beroep nog aan de orde zijn, overweegt het hof het volgende.
A.
Growshop 24-03-04 (2.15; parketnr. 1e aanleg 01.830538.05), Growshop 14-07-05 (2.16; parketnr. 1e aanleg 01.830417.06) en Growshop 07-03-06 (2.14; delict 24), vrachtauto op erf (2.12 delict 20) en ondergrondse ruimte bij de woning verdachte (2.13; delict 21)
Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] waren via rechtspersonen eigenaren van de growshop aan de [a-straat 1] te Helmond.2. Bij invallen in die growshop op 24-03-04, 14-07-05 en 07-03-06 zijn steeds aanzienlijke hoeveelheden hennep, hennepstekjes, hennepafval en ook hashish aangetroffen.3. Het hof acht, gelet op de betrokkenheid van verdachte bij de growshop en de herhaalde aanwezigheid van drugs aldaar, bewezen dat hij die hennep/hashish daar toen aanwezig had met een ander of anderen. Het hof acht het uitgesloten dat verdachte gedurende zo lange tijd onkundig was van hetgeen er zich op het gebied van hennep/hashish in de growshop afspeelde, ook al was verdachte maar af en toe in de growshop aanwezig. Daarbij neemt het hof in overweging dat verdachte in verband met het feit van 24-03-04 door de politie is gehoord en in verband met het feit van 14-07-05 is aangehouden en twee dagen in verzekering heeft doorgebracht. Bovendien is bij een huiszoeking bij verdachte op 07-03-06 (dezelfde dag van de derde inval bij de growshop) in een vrachtauto op zijn erf en in een ondergrondse ruimte bij zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid hennep aangetroffen.4.
Het hof acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
B.
Met betrekking tot de overige onder feit 2 ten laste gelegde overtredingen van de Opiumwet (2.2. t/m 2.7. en 2.9. t/m 2.11.) overweegt het hof het volgende.
Bij deze feiten is aan de verdachte ten laste gelegd, kort gezegd, het medeplegen of alleen plegen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, vervoeren, verkopen of aanwezig hebben van hennep en/of hashish, in een aantal concreet aangeduide gevallen. Het gaat dan steeds om aangetroffen hennepkwekerijen of -knipperijen.
Als al uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van enige betrokkenheid daarbij van verdachte, al dan niet als mede-eigenaar van de growshop, kan blijken, heeft de bijdrage bestaan uit het faciliteren bij het huren van een ruimte voor een kwekerij (bijvoorbeeld door valse identiteitspapieren ter beschikking te stellen) en/of het leveren van inventaris voor een kwekerij en/of het leveren van hennepstekjes en/of het adviseren omtrent de opbouw van een kwekerij en/of het incidenteel adviseren met betrekking tot of mee oplossen van problemen in een kwekerij. Niet is gebleken van enige betrokkenheid bij een kwekerij in werking, zoals het zorgen voor de hennepplanten tijdens de groei, het oogsten van de hennep, of bij het vervoer of de verkoop van de hennepoogst of -afval van de ten laste gelegde kwekerijen. Ook is niet gebleken van enige feitelijke machtsrelatie ten aanzien van aangetroffen hennep. Evenmin is gebleken dat het initiatief om de ten laste gelegde hennepkwekerijen of -knipperijen te beginnen van verdachte is uitgegaan of mede is uitgegaan noch dat de daadwerkelijke exploitanten als zetbazen van verdachte fungeerden.
Dat verdachte de kwekerijen of knipperijen zelf alléén exploiteerde kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in elk geval niet blijken. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet bewezen worden dat verdachte alleen de ten laste gelegde overtredingen van de Opiumwet heeft gepleegd.
Voor bewezenverklaring van het eveneens ten laste gelegde medeplegen is vereist dat twee of meer personen nauw en volledig samenwerken ter uitvoering van het ten laste gelegde misdrijf.
De kern van de ten laste gelegde delicten is hennepteelt of het aanwezig hebben van hennep in de kwekerijen of knipperijen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verdachte naar het oordeel van het hof daaraan niet zo nauw en volledig bijgedragen, dat dit als medeplegen kan worden aangemerkt. Hij heeft weliswaar — voor zover al bewijsbaar — bewust activiteiten verricht die er aan bijdroegen dat anderen in de gelegenheid waren hennep te telen of te knippen, maar die bijdrage kan naar het oordeel van het hof hooguit worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het telen ca. of bij het aanwezig hebben van hennep. Medeplichtigheid is evenwel niet ten laste gelegd.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van deze ten laste gelegde overtredingen van de Opiumwet.
Feit 3: Witwassen (delict 19 en 28)
In het aanvullend proces-verbaal delict 19 is een door de Belastingdienst opgestelde vermogensvergelijking voor de jaren 2003, 2004 en 2005 opgenomen. Die vermogensvergelijking is opgemaakt aan de hand van de inkomsten en uitgaven zoals die zijn gebleken uit de bij het accountantskantoor [D] aangetroffen boekhouding van [E] VOF. Uit die vermogensvergelijking blijkt van een bepaalde financiële ruimte voor de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] voor het doen van niet in de vermogensvergelijking opgenomen uitgaven, te weten EUR 73.599,- voor de jaren 2003, 2004 en 2005.5.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vermogensvergelijking onmogelijk kan kloppen, nu immers
- a.
in die vergelijking een contante opname door medeverdachte [medeverdachte 4] van EUR 50.000,00 op 19-12-2003 ontbreekt en
- b.
het openbaar ministerie er kennelijk van uitgaat dat de administratie zoals die van de VOF werd gevoerd bij het accountantskantoor [D] vals is. Dan is daarmee ook de vermogensvergelijking vals en dus een ondeugdelijke basis voor de daarop berustende berekeningen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
- Ad. a:
De verdediging ziet kennelijk op een contante opname van EUR 50.000,- door medeverdachte [medeverdachte 4] van de bankrekening van [E] VOF. Van deze opname is een zgn. MOT-melding gedaan.6. Een dergelijke opname is voor de vermogenspositie van de VOF echter neutraal, nu het immers niet uitmaakt of een geldsom chartaal of giraal binnen het vermogen valt.
- Ad. b:
Wat er ook zij van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, de administratie zoals die door [D] voor de VOF werd gevoerd, werd gevoed door de VOF. Als die administratie geen juiste weergave van de werkelijkheid zou weergeven, zou het op de weg van de VOF of haar vennoten liggen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Dat is niet gebeurd.
Subsidiair heeft de verdediging de vermeende valsheid van de administratie betwist, nu die valsheid immers is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de VOF in 2003 zou zijn gestopt met de handel in waterplanten.
Daarmee wil de verdediging, zo begrijpt het hof, aannemelijk maken dat het beginvermogen van verdachte hoger was dan is aangenomen in de vermogensvergelijking en derhalve de bestedingsruimte van verdachte groter was dan het bedrag dat uitsluitend is afgeleid uit de boekhouding bij [D].
Ook hiervoor geldt dat, zoals hiervoor reeds overwogen, het op de weg van verdachte had gelegen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Het hof gaat bij de beoordeling van de vermogenspositie van de verdachte dan ook uit van de door [D] gevoerde administratie die plaatsvond op basis van de door de VOF aangeleverde financiële gegevens.
Verdachte en [medeverdachte 4] waren in 2003, 2004 en 2005 ongehuwd samenwonend en hadden drie minderjarige zonen.7. Verdachte en [medeverdachte 4] waren vennoten van de [E] VOF.8.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken van andere legale inkomsten van verdachte en [medeverdachte 4] dan die welke uit de bij [D] aangetroffen boekhouding kan blijken.
Uit genoemd proces-verbaal en het verhoor van de verbalisanten [verbalisant 7 en 8] ter zitting van het hof blijkt van de volgende uitgaven die niet bleken uit de hiervoor bedoelde boekhouding:
‘1.
Uitgaven voor een communiefeest in 20049.
16.628,63
De verdediging heeft gesteld dat uit het verhoor van [betrokkene 6] zou blijken dat de kosten van dit feest slechts EUR 7.165,63 zouden hebben bedragen.
De verdediging ziet echter over het hoofd dat het bedrag van EUR 16.629,63 is opgebouwd uit twee posten, te weten de kosten van het feest zelf, zijnde het door verdediging genoemde bedrag dat aan [betrokkene 6] is voldaan én de kosten van de optredende artiesten, waarvoor een bedrag van EUR 9.463,00 aan [F] werd voldaan.10.
Anders dan de rechtbank neemt het hof niet in aanmerking de kosten van een communiefeest in 2006, omdat die uitgaven zijn gedaan buiten de periode waarover de vermogensvergelijking is uitgevoerd.
2.
Geldlening aan [betrokkene 12] van [H] BV 204.000,00
De verdediging heeft onder verwijzing naar Hoge Raad (naar het hof begrijpt)1 februari 1994, NJ 1994, 472 en 6 juni 2006, NJ 2006, 333) betoogd dat slechts een lening tot een bedrag van 47.766,60 bewezen kan worden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[Betrokkene 12] heeft op 04-05-06 bij de politie verklaard11. dat hij in totaal EUR 230.000,00 heeft geleend van verdachte [verdachte]. In het dossier bevindt zich een afschrift van een aan de advocaat-generaal, mr. De Veer gerichte brief d.d. 25-10-07 van mr. M.F. van Emstede, advocaat van [betrokkene 12], met bijlagen, waaronder een brief van mr. Van Emstede gericht aan verdachte d.d. 04-08-06. In die brief aan verdachte staat onder meer: ‘Tot op heden heeft u voor in totaal EUR 204.000,00 in de aankoop van spaarlampen geïnvesteerd.’ Aan verdachte werd verzocht die brief voor akkoord te ondertekenen. Of dat is gebeurd valt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet op te maken. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 23-09-08 is [betrokkene 12] teruggekomen op zijn verklaring bij de politie en heeft hij verklaard dat hij slechts een maal een bedrag van EUR 47.766,60 heeft geleend van verdachte.
Nu evenwel de door hem bij de politie afgelegde verklaringen niet het enige bewijsmiddel is waaruit de hoogte van het door hem van verdachte geleende bedrag kan blijken, zal het hof de verklaring bij de politie afgelegd voor het bewijs gebruiken, met dien verstande dat het hof zal aanhouden het bedrag dat in de hiervoor genoemde brief wordt genoemd.
3.
Vakanties12. EUR 3.932,00 plus 2.128,-;
totaal 6.060,00
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden om deze uitgaven buiten beschouwing te laten. Het gaat er niet om of bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zouden kunnen zijn voldaan, maar of het totaal aan niet in de boekhouding voorkomende uitgaven, gedaan kan zijn uit de uit de vermogensvergelijking voortvloeiende financiële ruimte.
4.
Verbouwing van het pand [c-straat 1] te [plaats]:13. 187.923,86
Het hof gaat uit van de werkelijk aan de hand van facturen vastgestelde uitgaven en volgt niet de berekening in het proces-verbaal aan de hand van de door de verbalisanten gehanteerde stelregel van de Belastingdienst (te weten dat de loonkosten bij een verbouwing gelijk zijn aan de post materialen), nu naar het oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat de Belastingdienst een dergelijke stelregel pleegt toe te passen.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat ten onrechte rekening zou zijn gehouden met uitgaven die buiten de periode van de vermogensvergelijking zijn gedaan, te weten in 2001 en 2002. De verdediging ziet echter over het hoofd dat weliswaar in het aanvullend proces-verbaal delict 19 een overzicht is opgenomen van de aangetroffen facturen met betrekking tot de verbouwing uit de jaren 2001 t/m 2005, doch dat in de berekening van de vastgestelde contante uitgaven slechts rekening is gehouden met de facturen vanaf 01-01-2003.14.
Het hof zal slechts rekening houden met de uitgaven in 2004 en 2005 nu niet is komen vast te staan dat reeds in 2003 sprake was van misdrijven waaruit gelden voortvloeiden. Immers de onder 2 bewezen verklaarde feiten dateren alle van na 2003.
Uit het overzicht van de facturen in het dossier blijkt dat deze voor materiaal- en loonkosten in de jaren 2004 en 2005 bedroegen EUR 187.923.86.
5.
Aanschaf personenauto's [AA-00-BB] en [CC-00-DD]
totaal 17.500,00
5.1.
Deze auto's zijn aangeschaft via het Belgische bedrijf [C] NV, waarvan o.a. [betrokkene 7] bestuurder was. Uit de verklaring van [betrokkene 7] bij de politie op 03-04-0615. blijkt dat de koper van de auto aan [C] 30% van de aanschafprijs als borg/aanbetaling moest voldoen.
5.2.
Anders dan de rechtbank neemt het hof niet in aanmerking de borg/aanbetaling van de auto [EE-00-FF], omdat die borg/aanbetaling is voldaan buiten de periode waarover de vermogensvergelijking is uitgevoerd.
5.3.
Met betrekking tot de auto [GG-00-HH] (Mercedes) overweegt het hof het volgende. Deze auto is aangeschaft in 2003. Om dezelfde reden als hiervoor uiteengezet bij de verbouwingskosten zal het hof deze auto buiten beschouwing laten.
5.4.
Met betrekking tot de auto [AA-00-BB] (VW Golf) overweegt het hof het volgende.
Deze auto werd op 07-03-06 aangetroffen bij een zoeking in de woning en loodsen van verdachte [verdachte].16. De hiervoor genoemde [betrokkene 7] heeft bij de politie op 03-04-06 verklaard: ‘[verdachte] (hof: verdachte) huurt van ons een VW Golf (…).’17. Uit de verklaring van [betrokkene 8],18. verkoper bij Autobedrijf [G] te Waalwijk, bij de politie op 28-04-06 blijkt dat [medeverdachte 6] de auto op naam van [C] NV heeft gekocht en contant heeft betaald.
Op grond van een en ander staat naar het oordeel van het hof vast dat de auto [AA-00-BB] door verdachte [verdachte] via [C] NV was betrokken, waarbij [medeverdachte 6] in opdracht en voor rekening van verdachte [verdachte] heeft gehandeld.
5.5.
Met betrekking tot de auto [CC-00-DD] (Subaru Impreza) overweegt het hof het volgende.
Deze auto werd op 07-03-06 aangetroffen bij een zoeking in de woning en loodsen van verdachte [verdachte].19. De hiervoor genoemde [betrokkene 7] heeft bij de politie op 03-04-06 verklaard: ‘[verdachte] (hof: verdachte) huurt van ons (…) een Subaru Impreza (…).’20. Door [betrokkene 7] is overgelegd een huurcontract waarin is vermeld dat de Subaru op 01-04-05 is verhuurd aan [verdachte], [c-straat 1], [plaats].21. Op grond van een en ander staat naar het oordeel van het hof vast dat de auto [CC-00-DD] door verdachte [verdachte] via [C] NV was betrokken.
6.
Auto merk Volkswagen, type Golf, kenteken [II-00-JJ] en een caravan, merk Tabbert, type Baronnesse 620D.
6.1.
In het proces-verbaal van delict 28 wordt op pagina 5 het ernstige vermoeden uitgesproken dat verdachte [verdachte] deze Volkswagen Golf zou hebben geschonken aan [betrokkene 9]. Wat er ook zij van de gegrondheid van dit vermoeden, het hof stelt vast dat de aanschaf van de auto heeft plaatsgevonden buiten de periode waarover de vermogensvergelijking is uitgevoerd.
Anders dan de rechtbank neemt het hof deze auto dan ook niet in aanmerking.
6.2.
De caravan is op 20-07-04 gekocht en contant betaald. Bij deze verkoop werd gebruik gemaakt van het rijbewijs op naam van [betrokkene 9]. De caravan is in juli 2004 bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op naam gesteld van [betrokkene 9]. [Betrokkene 9] heeft bij de rechter-commissaris op 24-09-08 verklaard dat zij nooit een caravan heeft gekocht. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting omtrent de caravan overigens niets is gebleken, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat deze door verdachte [verdachte] of medeverdachte [medeverdachte 4] zou zijn betaald. Anders dan de rechtbank neemt het hof deze caravan dan ook niet in aanmerking.
Aldus zijn er naar het oordeel van het hof in de jaren 2004 en 2005 niet in de vermogensvergelijking betrokken uitgaven gedaan tot een aantoonbaar totaalbedrag van EUR 432.112,49. Daar tegenover staat slechts een uit legale inkomsten te besteden bedrag van EUR 73.599,00. Aldus resteert een bedrag van EUR 358.513,49 waarvoor geen legale dekking is te vinden.
Verdachte was, zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, gedurende langere tijd betrokken bij de, naar algemeen bekend is, lucratieve handel in hennepproducten.
Naar het oordeel van het hof staat daarom vast dat de in de bewezenverklaring genoemde uitgaven zijn gedaan uit de opbrengst van de hennephandel. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde gewoontewitwassen.’
Feit 4: Overtreding van de Wet wapens en munitie (delict 21)
Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank.22. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie waren.23. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen.
Feit 5: Overtreding van de Wet wapens en munitie (parketnr. 1e aanleg 830417.06)
Op 14 juli 2005 zijn bij een zoeking in het pand aan de [a-straat 1] te Helmond in het systeemplafond een pistool en munitie aangetroffen en in beslag genomen. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het een wapen en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie waren.
In genoemd pand was sinds 31 maart 2003 (uittreksel handelsregister) gevestigd de growshop [A] BV waarvan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] via rechtspersonen eigenaren waren.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 september 2005 blijkt dat van het wapen geen voor identificatiedoeleinden geschikte DNA-profielen zijn verkregen. Verdachte heeft omtrent het aangetroffen wapen en de munitie bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen.
Nu
- i.
er uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen directe relatie is gebleken tussen verdachte en het wapen en de munitie;
- ii.
de voorwerpen zijn gevonden op een plaats die aan het zicht was onttrokken en
- iii.
er enkel sprake is van een relatie tussen verdachte en het pand waar de voorwerpen zijn aangetroffen,
kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Het hof zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Feit 1: (Leidinggeven aan een) Criminele organisatie (delict 1)
Uit hetgeen het hof hiervoor bewezen heeft verklaard, blijkt dat verdachte in samenwerking met zijn compagnon in de growshop, [medeverdachte 2], zich gedurende langere tijd heeft bezig gehouden met, kort gezegd, hennep en dat hij daaruit verworven gelden heeft witgewassen. Bij de bewezenverklaarde opiumwetdelicten waren ook strafrechtelijk bewijsbaar betrokken de rechtspersoon [A] BV en een medewerker van de growshop, [medeverdachte 3].
Uit verklaringen van [betrokkene 13]24., [betrokkene 14]25., [betrokkene 15]26., [betrokkene 16]27. en [betrokkene 17]28. blijkt dat er bij de growshop niet alleen onderdelen voor het opzetten van een hennepkwekerij werden verkocht, maar ook hennepstekjes. Ook [betrokkene 18]29., [betrokkene 19]30., [betrokkene 20]31. en [betrokkene 21]32. hebben daarover verklaard. Weliswaar hebben zij deze verklaringen bij de rechter-commissaris ingetrokken, maar nu de door hen bij de politie afgelegde verklaringen niet de enige bewijsmiddelen zijn waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde rechtstreeks kan volgen, kunnen die verklaringen voor het bewijs worden gebruikt.
Uit de verklaring van [betrokkene 14], [betrokkene 15] en [betrokkene 17] blijkt tevens dat er afspraken waren om de oogst af te zetten via de growshop.
De growshop speelde aldus een centrale rol en van die growshop was verdachte samen met [medeverdachte 2], via rechtspersonen, eigenaar.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 2 maart 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de handel in hennepstekken buiten de growshop om individueel en voor eigen rekening dreef. In de verhoren bij de politie33., als ook bij de rechter-commissaris ter gelegenheid van het verhoor in verband met de inbewaringstelling op 10-03-2006 en bij de verhoren in het kader van de verlenging van de voorlopige hechtenis heeft [medeverdachte 2] zich hierover nimmer in die zin uitgelaten. Ook tijdens de vijf behandelingen ter terechtzitting van de rechtbank34. die voorafgingen aan zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 2] er niet over verklaard.
Nu [medeverdachte 2] aldus eerst in een zeer laat stadium met zijn verklaring is gekomen en gelet op de telkens bij de growshop aangetroffen situatie alsmede gezien de hiervoor genoemde verklaringen van exploitanten van hennepkwekerijen, acht het hof de verklaring van [medeverdachte 2], er op neerkomend dat hij in hennepstekken handelde buiten de growshop om, dermate ongeloofwaardig dat het daaraan voorbij zal gaan.
Het hof acht op grond van het vorenstaande bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk overtreden van de artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet, en dat hij leider van die organisatie was.
Het hof acht niet bewezen dat de organisatie tot oogmerk had het overtreden van artikel 420bis (witwassen) en/of artikel 420ter (gewoontewitwassen) van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar acht het hof, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, echter niet bewezen kan worden dat verdachte dat heeft gedaan in het verband van de criminele organisatie.
Weigeren bloedproef (parketnr. 1e aanleg 01.830248.06)
Uit het relaas van de verbalisant [verbalisant 10] blijkt dat er op 6 november 2005 te Helmond een eenzijdig ongeval heeft plaatsgevonden waarbij een personenauto van het merk Mercedes gekentekend [GG-00-HH] was betrokken. Dit voertuig bleek sinds 15 juni 2004 te zijn verhuurd aan verdachte.35. Uit het relaas van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 10] blijkt dat de auto op zijn kant in de sloot lag en dat er een man voor de auto in de berm lag. De man vertelde direct dat hij niet had gereden. Op de vraag wie dan wel had gereden, antwoordde hij dat niet te weten. De man bleek te zijn genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1969. De man was de enige persoon die — ook na naspeuring in de omgeving — werd aangetroffen. Getuigen die direct na het ongeval ter plaatse waren, hadden niet gezien dat er een andere persoon bij het voertuig was geweest. Verder bleek dat de airbag aan de bijrijderszijde niet was afgegaan. De verbalisant [verbalisant 11] nam waar dat de adem van de man rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.36
Als bestuurder in de zin van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt aangemerkt degene die ervan wordt verdacht als bestuurder van een motorrijtuig of ander voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van die wet. Het hoeft niet vast te staan dat die persoon ook daadwerkelijk heeft bestuurd. Voldoende is dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat tegen hem het redelijk vermoeden is gerezen een voertuig te hebben bestuurd.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld konden de verbalisanten redelijkerwijs vermoeden dat verdachte de personenauto had bestuurd en was hij derhalve verplicht mee te werken aan een ademanalyse of bloedproef.
Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan een bloedproef en ook geen gevolg heeft gegeven aan een daartoe strekkend bevel,37 heeft verdachte niet voldaan aan de in artikel 163 Wegenverkeerswet 1994 neergelegde verplichting. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Dat zich later een persoon heeft gemeld die bij de politie heeft verklaard dat hij en niet verdachte de auto ten tijde van het ongeval had bestuurd, doet aan het vorenstaande niet af.’
De middelen, ingediend door mr. Baumgardt
8.
Het eerste middel richt zich tegen enkele overwegingen die het Hof ten grondslag heeft gelegd aan de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, gebaseerd op — kort gezegd — het niet vernietigen van enkele geheimhoudergesprekken dan wel het daarbij niet in acht nemen van de voorgeschreven formaliteiten.
9.
In de eerste plaats wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten ‘dat de omstandigheid dat de onzekerheid of geheimhoudersgesprekken, die volgens opgave van justitie zouden zijn vernietigd, in werkelijkheid wel degelijk zijn terug te halen, het vertrouwen van het publiek in de mogelijkheid vrijelijk via de telefoon informatie uit te wisselen met een geheimhouder, teniet zal doen, althans in ernstige mate zal aantasten.’
10.
Met betrekking tot bedoelde onzekerheid heeft het Hof overwogen:
‘De verdediging heeft bij pleidooi de eerder gedane verzoeken om [betrokkene 1] opdracht te geven de namen van de leveranciers te verstrekken en om te doen onderzoeken of in het interceptiesysteem van de ULI vernietigde gesprekken daaruit toch nog zouden kunnen worden opgehaald, herhaald.
Het hof heeft die verzoeken eerder afgewezen, nu die er op gericht zijn om in zijn algemeenheid te onderzoeken of het in theorie mogelijk is om vernietigde gesprekken nog terug te halen. Het hof is echter van oordeel dat het al dan niet bestaan van een dergelijke theoretische mogelijkheid in het midden kan worden gelaten. In het kader van deze strafzaak is van belang of er daadwerkelijk geheimhoudergesprekken zijn die niet vernietigd zijn en/of de procedurele wettelijke voorschriften omtrent het vernietigen zijn nageleefd. Die vraag is naar het oordeel van het hof, zoals uit het voorgaande blijkt, voldoende onderzocht.
Het hof ziet geen reden om thans anders te beslissen en wijst de verzoeken af.’1.
11.
Over het vernietigen van op gegevensdragers opgeslagen processen-verbaal en het vernietigen van voorwerpen waarop gegevens zijn opgeslagen als bedoeld in art. 126aa lid 1 Sv houdt de Nota van toelichting op het op art. 126aa lid 2 Sv gebaseerde Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken (hierna: het Besluit)2. in:
‘Artikel 5
Deze bepaling heeft betrekking op de vernietiging van zowel processenverbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 2, als processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 4 van dit besluit.
Eerste lid
Dit artikellid ziet op het vernietigen van processen-verbaal die op afzonderlijke gegevensdragers, bijvoorbeeld op een diskette, zijn opgeslagen. Een trefzekere wijze van vernietiging van deze digitaal opgeslagen processen-verbaal is de ‘fysieke’ vernietiging van de gegevensdrager, bijvoorbeeld door de diskette door te knippen of te verbranden. Het is echter ook mogelijk de gegevendrager te behouden, terwijl de gegevens die daarop zijn geregistreerd worden vernietigd. In dat geval wordt onder vernietiging mede verstaan het zodanig bewerken van die gegevensdrager, dat van de gegevens die daarop stonden geen kennis meer kan worden genomen. Dit betekent dat het simpelweg wissen van bestanden op een diskette niet voldoende is. Met betrekkelijk eenvoudige programmatuur zijn de oorspronkelijk opgeslagen gegevens dan weer te achterhalen. Men zal de diskette bijvoorbeeld opnieuw moeten formatteren.
Tweede lid
Deze bepaling is van gelijke strekking als het eerste lid van dit artikel. Voorwerpen als cassettebandjes en diskettes behoeven op basis van dit artikel niet daadwerkelijk te worden vernietigd. Het gaat om de vernietiging van de gegevens. Daarom staat ook bij deze voorwerpen vernietiging van bijvoorbeeld een cassettebandje gelijk aan het demagnetiseren ervan omdat aldus alle gegevens vernietigd worden. In het proces-verbaal van vernietiging moet worden aangegeven op welke wijze de processen-verbaal en andere voorwerpen zijn vernietigd.’3.
12.
Een korte oriëntatie op internet laat zien dat het in de nota van toelichting aanbevolen formatteren allesbehalve betekent dat de oorspronkelijk op de geformatteerde schijf opgeslagen informatie niet meer is terug te halen en dat de enige manier om echt alle op de schijf opgenomen data ontoegankelijk te maken het fysiek kapotmaken van de schijf betekent.4.
13.
Art. 5 van genoemd Besluit verlangt dat een gegevensdrager zodanig wordt bewerkt dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn. Aan die eis is in mijn ogen voldaan wanneer die gegevens, zoals kennelijk in het onderhavige geval, met daartoe geschikte software ontoegankelijk zijn gemaakt en daarmee niet meer kenbaar zijn, zij het dat niet valt uit te sluiten dat die gegevens met specialistische software nog wel weer kunnen worden gevonden en daarmee zichtbaar en/of hoorbaar kunnen worden gemaakt.
14.
Tegen deze achtergrond heeft het Hof aan de door het Hof als theoretisch ingeschatte mogelijkheid om de gegevens nog weer terug te halen verder geen aandacht behoeven te besteden. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat een politiefunctionaris, zo hij al over de noodzakelijke software zou kunnen beschikken, — mogelijk een enkele uitzondering daargelaten, bijvoorbeeld wanneer de verkeerde gegevens zijn vernietigd — onmiskenbaar handelt in strijd met de bedoeling van de wet door gegevens die ingevolge de wet moesten worden en zijn vernietigd met gebruik van specialistische software aan die vernietiging onttrekt of door een ander doet onttrekken.
15.
In de tweede plaats wordt geklaagd over de overweging van het Hof luidende:
‘Door de verdediging is gesteld dat het enkele feit dat kan worden vastgesteld dat een verdachte op een bepaald moment en wellicht ook vanaf een bepaalde plaats telefonisch contact heeft met zijn advocaat al voor de opsporing bruikbare informatie kan opleveren. Reeds op die grond kan — aldus de verdediging — worden gesteld dat er door het niet vernietigen van de geheimhoudergesprekken nadeel werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, luidt als volgt:
‘Voor zover … processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd.’
Naar het oordeel van het hof ziet deze bepaling, gelet op de bewoordingen ervan, namelijk ‘mededelingen gedaan door of aan een verschoningsgerechtigde’, op het vernietigen van de inhoud van processen-verbaal of andere voorwerpen, omdat kennisneming daarvan strijd kan opleveren met het verschoningsrecht. Informatie door middel van het tappen van telefoons vergaard met betrekking tot het enkele plaatsvinden van telefoonverkeer tussen een cliënt en zijn advocaat (verkeersgegevens), raakt naar het oordeel van het hof niet het verschoningsrecht.
Dat door het niet vernietigen van geheimhoudergesprekken verkeersgegevens als hiervoor bedoeld ter beschikking staan van de opsporing levert dan ook, nu vernietiging van die gegevens niet is voorgeschreven, niet een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op.’5.
16.
Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de zogenaamde verkeersgegevens niet vallen onder de in art. 126aa lid 2 Sv bedoelde mededelingen door of aan een persoon die zich op grond van art. 218 Sv zou kunnen verschonen als hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd.
17.
De tekst van art. 126aa lid 2 Sv geeft geen steun aan de opvatting dat de in art. 126aa lid 2 Sv voorgeschreven vernietiging van zogenaamde geheimhoudersgesprekken ook de vernietiging van verkeersgegevens van die gesprekken omvat. Art. 126aa lid 2 Sv spreekt immers van processen-verbaal en voorwerpen die mededelingen aan geheimhouders als bedoeld in art. 218 Sv behelzen, niet over processen-verbaal en voorwerpen die verkeersgegevens bevatten.6. Dat geldt ook voor de tekst van art. 4 van het Besluit. Noch aan de parlementaire geschiedenis van art. 126aa Sv7. noch aan de tekst van de Nota van toelichting op het Besluit zijn andersluidende aanwijzingen te ontlenen.8.
18.
In het kader van de ontwikkeling van een systeem, waarin gesprekken met geheimhouders worden herkend aan de hand van telefoonnummers van geheimhouders en die gesprekken vervolgens niet worden opgenomen schreef de Minister van Justitie bij brief van 16 augustus 2010 aan de Tweede Kamer:
‘Het systeem van nummerherkenning zal zo worden ingericht dat de geheimhoudergesprekken niet worden opgenomen, maar onmiddellijk na herkenning automatisch worden vernietigd. Dit geldt niet voor de verkeersgegevens van de gesprekken. Deze worden via het interceptiecentrum van het Landelijk Interceptiecentrum van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD/ULI) geleid en zullen aldaar worden bewaard. In die gevallen waarin aanwijzingen zouden bestaan van misbruik van het verschoningsrecht kunnen de verkeersgegevens worden geraadpleegd. Dergelijke gegevens kunnen aanwijzingen opleveren dat een advocaat onzorgvuldig gebruik of misbruik maakt van zijn geheimhoudertoestel. Van een aanwijzing is bijvoorbeeld sprake in geval de verkeersgegevens niet corresponderen met observaties van een opsporingsambtenaar in een strafrechtelijk onderzoek. Alsdan kan de Officier van Justitie hiervan melding maken bij de lokale deken en hem vragen de passende maatregelen te treffen. Ook kan hij als de aanwijzingen redenen geven voor een serieuze verdenking van medeplichtigheid van de advocaat aan het plegen van strafbare feiten, het telefoonverkeer van de betreffende advocaat laten aftappen, nadat daartoe door de rechter-commissaris een machtiging is verleend.
Gelet op deze omstandigheden heeft de Voorzitter van het College van procureurs-generaal geadviseerd af te zien van de bewaring van de inhoud van de communicatie waar geheimhouders bij betrokken zijn. Met de Voorzitter van het College meen ik dat er onvoldoende aanleiding bestaat tot het bewaren van de gespreksgegevens, zoals door de commissie Korvinus is aanbevolen. In plaats daarvan bieden de bestaande bevoegdheden voldoende mogelijkheden tot de opsporing van gevallen van misbruik, zoals het bewaren van de verkeersgegevens of het aftappen en opnemen van de communicatie van een geheimhouder.’9.
Zoals deze brief laat zien gaat ook de Minister van Justitie er vanuit dat de wet niet verplicht tot het vernietigen van verkeersgegevens.
19.
Uit een en ander volgt dat het Hof op goede gronden heeft geoordeeld dat de verkeersgegevens niet vallen onder de in art. 126aa lid 2 Sv bedoelde mededelingen.
20.
De klacht dat het Hof zou hebben miskend dat de omstandigheid dat van de sturende invloed van gesprekken op het opsporingsonderzoek geen volledig beeld kan worden gekregen bij de beoordeling had moeten worden betrokken, mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft immers overwogen10. dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele aanwijzing voor die invloed is te putten zodat slechts de enkele suggestie van het bestaan van de mogelijkheid van die invloed over blijft.
21.
Wat betreft de klacht dat het Hof zijn oordeel dat het geconstateerde vormverzuim zonder rechtsgevolg dient te blijven ook buiten de gemotiveerde verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid had moeten motiveren, merk ik op dat het Hof daartoe niet gehouden was nu ter zake — behoudens een beroep op niet-ontvankelijkheid — geen verweer is gevoerd, terwijl gezien het oordeel van het Hof dat het met betrekking tot de geheimhoudergesprekken geconstateerde vormverzuim geen strafvorderlijk relevant nadeel voor de verdachte heeft veroorzaakt, geen ernstig vermoeden rijst dat aan bedoeld verzuim enig rechtsgevolg zou moeten worden verbonden.
22.
Het middel faalt.
23.
Het tweede middel klaagt ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde dat het Hof ten onrechte niet duidelijk heeft gemaakt welke hoeveelheden hennep hij alleen aanwezig heeft gehad, welke tezamen en in vereniging met een ander.
24.
In de tenlastelegging wordt aan de verdachte een aantal feiten verweten ten aanzien van elk waarvan is gesteld dat hij die, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan.
Het Hof heeft in de bewezenverklaring niet duidelijk gemaakt in hoeverre de verdachte de op diverse data en plaatsen aanwezige verschillende hoeveelheden hennep ‘tezamen en in vereniging met een ander’ dan wel ‘alleen’ opzettelijk aanwezig heeft gehad, zulks ten onrechte nu deze duidelijkheid voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde van belang is (vgl. HR 7 september 2004, NJ 2004, 609, rov. 3.3 ten aanzien van het doen van onjuiste aangiften11.).
25.
Het middel slaagt.
26.
Het derde middel klaagt ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde dat het Hof ten onrechte niet duidelijk heeft gemaakt van welke in de bewezenverklaring genoemde, voor verschillende betalingen aangewende geldbedragen de verdachte de herkomst tezamen en in vereniging met een ander dan wel alleen heeft verborgen en/of verhuld.
27.
Het middel slaagt op de hiervoor onder 24 genoemde grond.
28.
Het vierde middel klaagt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
29.
Blijkens 's Hofs bewijsoverwegingen berust het bewijs van het onder 1 bewezenverklaarde mede op het bewijs van het onder 2 bewezenverklaarde. Daarom richt ik mij eerst op de toereikendheid van het bewijs van het onder 2 bewezenverklaarde.
30.
Voor een veroordeling ter zake van het aanwezig hebben van verdovende middelen is naast een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van die verdovende middelen vereist een zekere macht van de verdachte over die middelen in die zin dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden.12.
31.
Voor de in de bunker bij de woning van de verdachte aanwezige 121,5 kg hennep kan laatstgenoemd vereiste uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Het Hof heeft er immers vanuit mogen gaan, zoals het kennelijk heeft gedaan, dat de hennep gelet op de plaats waar deze was aangetroffen, zich in verdachtes machtssfeer bevond. Dat kan niet zonder meer gezegd worden van de andere aangetroffen hoeveelheden hennep. Voor wat betreft de in de growshop op 24 maart 2004, 14 juli 2005 en 7 maart 2006 aangetroffen hennep leidt het Hof uit verdachtes betrokkenheid bij de growshop en de herhaalde aanwezigheid van drugs aldaar af dat verdachte die hennep daar toen aanwezig had met een ander of anderen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat het uitgesloten was dat de verdachte ‘gedurende zo lange tijd’ onkundig was van hetgeen zich op het gebied van hennep in de growshop afspeelde, ook al was de verdachte maar af en toe in de growshop aanwezig. Uit die enkele bewustheid kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander of anderen samenwerkte met het oog op het aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep dat van medeplegen van het aanwezig hebben van die hoeveelheden hennep kan worden gesproken. Van enige daarop gerichte samenwerking blijkt noch uit de overwegingen van het Hof noch uit de gebezigde bewijsmiddelen, temeer niet nu het niet tot de core business van een growshop behoort dat grote hoeveelheden hennep in voorraad worden gehouden. Het gebrek aan bewijs voor bedoelde samenwerking wordt nog eens geaccentueerd door 's Hofs vaststelling dat de verdachte maar af en toe in de growshop aanwezig was. Dan laat ik nog daar dat uit de aanhouding van verdachte op 24 maart 2004 naar aanleiding van op 24 maart 2004 aangetroffen hennep niet kan worden afgeleid dat hij zich van de voordien aangetroffen hennep bewust was.
32.
Voor wat betreft de in de vrachtauto aangetroffen hennep kan uit de gebezigde bewijsmiddelen geen vorm van op de aanwezigheid van hennep gerichte samenwerking van de verdachte met de chauffeur van de vrachtauto worden afgeleid, al was het alleen maar omdat niet duidelijk is of de verdachte de chauffeur had geïnstrueerd om de vrachtauto met hennep zijn erf op te rijden.
33.
Het onder 2 bewezenverklaarde is dus behoudens voor wat betreft de in verdachtes woning aangetroffen hoeveelheid van 121,5 kg hennep niet voldoende met redenen omkleed.
34.
Nu het bewijs van het onder 1 bewezenverklaarde blijkens 's Hofs overwegingen in belangrijke mate steunt op bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde voor wat betreft de samenwerking van de verdachte en zijn compagnon [medeverdachte 2] in de growshop en voor wat betreft de aanwezigheid van grote hoeveelheden hennep, brengt het voorgaande mee dat het onder 1 bewezenverklaarde ook onvoldoende met redenen is omkleed. Dat geldt los van de vraag of het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde stand kan houden ook voor wat betreft het bewezenverklaarde leidinggeven van de verdachte aan een criminele organisatie. Dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] via rechtspersonen eigenaar was van de growshop waaruit onderdelen voor het opzetten van een hennepkwekerij en hennepstekjes werden verkocht is daartoe niet voldoende. Niet iedere eigenaar voert immers de leiding over alle activiteiten die worden bedreven vanuit het pand van een onderneming waarin de eigenaar samen met een ander een bedrijf heeft, in het onderhavige geval een groothandel in kweekmaterialen.
35.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof ten bezware van de verdachte acht heeft geslagen op tegenover de rechter-commissaris en de Rechtbank afgelegde verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] door diens verklaring tegenover de rechter-commissaris op 2 maart 2007 dat hij de handel in hennepstekken buiten de growshop om individueel en voor eigen rekening dreef (p. 31 van het arrest) ongeloofwaardig te oordelen onder meer op grond van de omstandigheid dat hij zich daarover eerder ter gelegenheid van de verhoren in het kader van de bewaring en de (verlenging van de) gevangenhouding alsmede tijdens de vijf behandelingen ter terechtzitting van de Rechtbank nimmer heeft uitgelaten. Dusdoende, aldus de toelichting op het middel, heeft het Hof het bepaalde in art. 301 Sv geschonden omdat de korte inhoud van die verklaringen ter terechtzitting niet is medegedeeld.
36.
Wordt bij de verwerping van een door de verdachte gevoerd verweer ten bezware van de verdachte acht geslagen op een verklaring, dan dient ter terechtzitting voorlezing of mededeling van de korte inhoud daarvan te zijn gedaan. Is dat niet het geval dan is het bepaalde in art. 301 lid 4 Sv geschonden hetgeen nietigheid meebrengt (HR 3 maart 1964, NJ 1964, 400, m. nt. B.V.A.R., HR 17 januari 1995, nr. 99.221, HR 4 april 1995, nr. 99.169, NJB 1995, p. 305, nr. 76).
37.
In aanmerking genomen dat noch uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg13. noch uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep blijkt dat van al die voor de verdachte belastende verklaringen de (korte) inhoud ter terechtzitting is medegedeeld brengt het bepaalde in art 301 lid 4 Sv mee, dat het arrest van het Hof voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 aan nietigheid leidt.
38.
Het middel slaagt.
39.
Het vijfde middel houdt in dat het onder 3 bewezenverklaarde voor wat betreft het verbergen en/of verhullen van de aan vakanties bestede bedragen van € 3.932,-- en € 2.128,-- niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid althans dat het Hof ten aanzien van die bedragen ten onrechte heeft overwogen dat het er niet toe doet of die bedragen uit legale inkomsten kunnen zijn voldaan.
40.
Het middel heeft het oog op de volgende overweging van het Hof:
‘[…]
- 3.
Vakanties12. EUR 3.932,00 plus 2.128,-; totaal 6.060,00
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden om deze uitgaven buiten beschouwing te laten. Het gaat er niet om of bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zouden kunnen zijn voldaan, maar of het totaal aan niet in de boekhouding voorkomende uitgaven, gedaan kan zijn uit de uit de vermogensvergelijking voortvloeiende financiële ruimte.
[…]’ 14.
41.
In aanmerking genomen dat bewezen is verklaard dat van bedoelde bedragen de herkomst is verborgen of verhuld, is niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat het er niet toe doet of bepaalde uitgaven, in casu de aan vakanties bestede bedragen van € 3.932,-- en € 2.128,--, uit legale inkomsten kunnen zijn voldaan. Indien dat laatste het geval is valt immers niet in te zien dat de herkomst van die bedragen is verborgen of verhuld.
42.
Het middel is terecht voorgedragen. In aanmerking genomen dat het hier gaat om twee minieme bedragen gelet op het totaalbedrag aan verborgen of verhulde geldbedragen raakt het gesignaleerde gebrek de ernst van het onder 3 bewezenverklaarde feit niet en behoeft het middel bij gebrek aan belang dus niet tot cassatie te leiden.
43.
Het zesde middel klaagt dat het onder 4 bewezenverklaarde medeplegen van voorhanden hebben van vuurwapens niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
44.
Het Hof heeft te dier zake overwogen:
‘Feit 4: Overtreding van de Wet wapens en munitie (delict 21)
Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank.22. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie waren.23. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen.’15.
45.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte zo bewust en nauw met [medeverdachte 4] heeft samengewerkt met het oog op het voorhanden hebben van de vuurwapens c.a. dat van medeplegen door verdachte met [medeverdachte 4] van het voorhanden hebben van die vuurwapens c.a. kan worden gesproken. Enige motivering van het Hof ter zake ontbreekt.16.
46.
Het middel slaagt.
47.
Het zevende middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals ten laste van de verdachte onder parketnr. 01-830428-06 alternatief is bewezenverklaard, het bevel zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek is gegeven door een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar.
48.
In aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen inhouden dat bedoeld bevel is gegeven door een hulpofficier van justitie berust de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat het bevel ook kan zijn gegeven door een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar onmiskenbaar op een misslag. Daarom kan de Hoge Raad deze misslag door verbeterde lezing van de bewezenverklaring herstellen zonder tekort te doen aan de rechtens te respecteren belangen van de verdachte.
49.
Het middel faalt.
De middelen, ingediend door mr. Zilver
50.
Het eerste middel is gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde witwassen.
51.
Het middel en de daarop gegeven toelichting bevatten in de eerste plaats de klacht dat de vermogensvergelijking, die aan het bewijs van het witwassen ten grondslag ligt, mede berust op een volgens het Openbaar Ministerie valse administratie.
52.
Noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch uit het daaraan gehechte schriftelijke requisitoir valt op te maken dat het Openbaar Ministerie de voor het bewijs gebezigde administratie — het middel doelt hier kennelijk op de door verdachte aan [D] BV verstrekte administratie — vals achtte. In zoverre mist het middel dus feitelijke grondslag.
53.
In de toelichting op het middel wordt voorts geklaagd dat het Hof door te overwegen
‘ Wat er ook zij van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, de administratie zoals die door [D] voor de VOF werd gevoerd, werd gevoed door de VOF. Als die administratie geen juiste weergave van de werkelijkheid zou weergeven, zou het op de weg van de VOF of haar vennoten liggen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Dat is niet gebeurd.’17.
de bewijslast op onjuiste wijze heeft verdeeld en als het ware heeft omgekeerd door te overwegen dat het op de weg van verdachte zou liggen om duidelijkheid te verschaffen.
54.
De overweging van het Hof begrijp ik in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen aldus dat, omdat de gegevens van de door [D] BV opgemaakte stukken door verdachte en [medeverdachte 4] werden verstrekt er — behoudens zich hier niet voordoende aanwijzingen voor het tegendeel — vanuit moet worden gegaan dat de inhoud van die stukken overeenstemt met de inhoud van de door de VOF in de persoon van verdachte en [medeverdachte 4] aangeleverde administratieve bescheiden, zoals de kasadministratie met bonnetjes en het primaire kasboek.
55.
Aldus verstaan geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van de opvatting dat de verdachte zijn eigen onschuld zou moeten bewijzen.
56.
Het middel faalt.
57.
Het tweede middel klaagt dat het Hof met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde ten onrechte heeft overwogen dat het er niet toe doet dat bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zijn voldaan.
58.
Het middel heeft het oog op de volgende overweging:
‘[…]
- 3.
Vakanties12. EUR 3.932,00 plus 2.128,-; totaal 6.060,00
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden om deze uitgaven buiten beschouwing te laten. Het gaat er niet om of bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zouden kunnen zijn voldaan, maar of het totaal aan niet in de boekhouding voorkomende uitgaven, gedaan kan zijn uit de uit de vermogensvergelijking voortvloeiende financiële ruimte.
[…]’18.
59.
In aanmerking genomen dat het Hof aan de hand van een vermogensvergelijking heeft vastgesteld dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, de herkomst van een bedrag van in totaal € 432.083,86 heeft verborgen of verhuld is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk.
60.
Het middel faalt.
61.
In het middel en de daarop gegeven toelichting wordt er niet over geklaagd dat de overweging van het Hof niet verenigbaar is met de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de herkomst van een tweetal geldbedragen van € 3.932,- en € 2.128,- betreffende de betaling van twee vakanties in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en december 2005 is verborgen of verhuld.
62.
Zou dit anders zijn geweest dan zou het middel niet tot cassatie hebben behoeven te leiden omdat het dan gesignaleerde gebrek de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet aantast.19.
63.
Het vijfde en het zevende middel van mr. Baumgardt en de middelen van mr. Zilver kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
64.
Het cassatieberoep strekt zich blijkens de akte van cassatie mede uit tot de wrakingsbeslissingen in de onderhavige zaak. Tegen die beslissingen staat echter ingevolge art. 515 Sv geen cassatieberoep open.
65.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
66.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep tegen de wrakingsbeslissingen alsmede tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01-839031-05 onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde en voor wat betreft de opgelegde vrijheidsstraf en in zoverre tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2011
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost nr. PL2233/05-002990 inzake Growshop 24-03-04 p 34–35 (proces-verbaal bevindingen zoeking) en p. 13 (onderzoek/test hennep), respectievelijk procesverbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, nr. PL2233/05-00659 inzake Growshop 14-07-05, p 125–140 (proces-verbaal bevindingen zoeking) en p 154–156 (proces-verbaal onderzoek/test hennep/hashish), respectievelijk proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid Oost, persoonsdossier [verdachte] par. 0.1.12 en 0.1.13 (bij zoeking aangetroffen goederen) en proces-verbaal delict 24 par. 24.8.A en 24.10.B (proces-verbaal's onderzoek van hennep en/of hashish)
proces-verbaal delict 20 p. 3 (aantreffen hennep) en par. 20.15.B (proces-verbaal technisch onderzoek en proces-verbaal onderzoek hennep en/of hashish) respectievelijk proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, persoonsdossier [verdachte] par. 0.1.8 en 0.1.9 (bij zoeking aangetroffen goederen) en delict 21 par. 21.14.B (proces-verbaal technisch onderzoek en proces-verbaal onderzoek hennep en/of hashish)
aanvullend proces-verbaal delict 19, p. 3–5
proces-verbaal delict 19, par. 19.3.B p. 9
proces-verbaal delict 1, p. 8
proces-verbaal delict 1, p. 8
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel C: Communiefeest 25 april 2004
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel C; Communiefeest 25 april 2004, verklaring [betrokkene 10]
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel D, p. 1–6
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel E: vakanties geboekt via D-reizen
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel A: deelonderzoek verbouwing woning
aanvullend proces-verbaal delict 19, p 5
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Mercedes-Benz E320, bijlage 1, p 2
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Volkswagen Golf [AA-00-BB], p 2
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Volkswagen Golf [AA-00-BB], bijlage 4, p3
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Volkswagen-Golf [AA-00-BB], bijlage 1
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Subaru Impreza [CC-00-DD], p 2
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Subaru Impreza [CC-00-DD], bijlage 2, P3
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Subaru Impreza [CC-00-DD], bijlage 4
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid Oost, persoonsdossier [verdachte] par. 0.1.6 en 0.1.7 en 0.1.13 (bij zoeking aangetroffen wapens en munitie)
proces-verbaal delict 21, par 21.5; 21.5.A; 21.5.B; 21.5.C; 21.5.D (onderzoek wapens en munitie)
politie 26-02-05 proces-verbaal delict 3, par. 3.7; rechter-commissaris 01-07-08
politie 26-02-05 proces-verbaal delict 3, par. 3.8; rechter-commissaris 22-09-06 en 01-07-08
politie 26-07-05 proces-verbaal delict 3, par. 3.10; rechter-commissaris 22-09-06 en 24-06-08
politie 29-09-05 proces-verbaal delict 3, par. 3.11; rechter-commissaris 22-09-06 en 24-06-08
rechter-commissaris 30-05-08
politie 19-12-03 proces-verbaal delict 3, par. 3.4.
politie 19-12-03 proces-verbaal delict 3, par. 3.5.
politie 19-12-03 proces-verbaal delict 3, par. 3.6.
politie 19-12-03 proces-verbaal delict 3, par. 3.9.
op 08-03-2006, 09-03-2006 en 27-03-2006
op 14-06-2006, 28-08-2006, 13-11-2006, 08-12-2006 en 28-02-2007
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost Afdeling Helmond Oost, dossiemr. PL2214/06-003629, doorgenummerde p 11/12
Zie p. 13 van het arrest.
Besluit van 15 december 1999, Stb. 1999, 548, op enkele hier niet van belang zijnde punten gewijzigd bij Besluit van 25 november 2008, Stb. 2008, 520.
Nota van toelichting, p. 10, 11.
Zie p.17 van het arrest.
In deze zin ook Kamerstukken II 2001–2002, 28 059, nr. 3, p. 19, 20, en de adviezen van de Nederlandse Orde van Advocaten over het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens en over het concept-wetsvoorstel en conceptbesluit vorderen gegevens telecommunicatie.
Vgl. Kamerstukken II 1996–1997, 25 403, nr. 3, p. 60, 61.
Hiermee strookt de ‘Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders’ (i.w.tr. 1 april 2002) van het College van procureurs-generaal (NbSr p. 266–271, 19 april 2002, afl. 5) voor zover inhoudende dat het proces-verbaal van vernietiging de verkeersgegevens (gegevens die worden verkregen op grond van een vordering ex art. 126n Sv) dient te bevatten (p. 270). Dit in verband met controle door de rechter van de uitvoering van de plicht tot vernietiging.
Kamerstukken II 2009–2010, 30 517, nr. 24, p. 3.
P. 17 arrest.
Zie in dit verband ook HR 2 november 2010, LJN BM4208, NJ 2010, 600.
De Opiumwet, een strafrechtelijk commentaar (H.G.M. Krabbe red.), Samsom H.D. Tjeenk Willink Alphen aan den Rijn 1989, p.112 alsmede het daar genoemde HR 15 september 1986, NJ 1987, 359, rov. 6.2.
Onder de daar vermelde stukken van het Kabinet van de rechter-commissaris (p. 10 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 12, 13 en 16 maart 2007) zou [medeverdachte 2]s verklaring tegenover de rechter-commissaris kunnen zijn begrepen maar hetgeen overigens van [medeverdachte 2]s verklaringen in het kader van bewaring en gevangenhouding in aanmerking is genomen alsmede van hetgeen hij ter terechtzitting van de Rechtbank zou hebben verklaard wordt niet gerept.
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel E: vakanties geboekt via D-reizen.
P. 28 van het arrest.
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid Oost, persoonsdossier [verdachte] par. 0.1.6 en 0.1.7 en 0.1.13 (bij zoeking aangetroffen wapens en munitie)
proces-verbaal delict 21, par 21.5; 21.5.A; 21.5.B; 21.5.C; 21.5.D (onderzoek wapens en munitie)
P. 30 van het arrest.
Vgl. HR 12 januari 2010, LJN BK0972.
P. 26 van het arrest.
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel E: vakanties geboekt via D-reizen.
P. 28 van het arrest.
Vgl. HR 18 maart 2003, 02507/01, rov. 5.2. Zie voorts. HR 17 oktober 2006, LJN AY7770, HR 20 juni 2006, NJ 2006, 380, HR 11 januari 2005, LJN AR5101, HR 7 oktober 2003, NS 2003, 413 en HR 15 april 2003, NJ 2003, 364 (geheel feit viel weg).
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
1. Het oordeel van het Hof dat art. 126aa.2 Sv niet de vernietiging van zogenoemde verkeersgegevens voorschrijft is juist. Noch aan de tekst, noch aan de geschiedenis van die bepaling valt een verplichting tot vernietiging van dergelijke gegevens te ontlenen. Blijkens de wetsgeschiedenis van het huidige art. 126n Sv heeft de wetgever geen aanleiding gezien om bij de (herziene) regeling van het vorderen van verkeersgegevens alsnog een dergelijke verplichting in het leven te roepen. 2. Grondslagverlating. Het Hof heeft in de bewezenverklaring niet duidelijk gemaakt in hoeverre verdachte t.a.v. de verschillende gedragingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen dan wel alleen heeft gehandeld, terwijl zulks voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde van belang is (vgl. HR LJN AO9792). 3. Slagende bewijsklachten. 4. Falende bewijsklacht medeplegen voorhanden hebben van wapens en munitie.
20 september 2011
Strafkamer
nr. 09/02557
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 april 2009, nummer 20/001302-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, en mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep tegen de wrakingsbeslissingen, tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het in de zaak met parketnummer 01-839031-05 onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde en de opgelegde vrijheidsstraf en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste door mr. Baumgardt voorgestelde middel
2.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de verwerping door het Hof van een verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat verkeersgegevens van geheimhoudersgesprekken niet kunnen worden aangemerkt als mededelingen als bedoeld in art. 126aa, tweede lid, Sv.
2.3. Het Hof heeft ter verwerping van het in het middel bedoelde verweer onder meer het volgende geoordeeld:
"Door de verdediging is gesteld dat het enkele feit dat kan worden vastgesteld dat een verdachte op een bepaald moment en wellicht ook vanaf een bepaalde plaats telefonisch contact heeft met zijn advocaat al voor de opsporing bruikbare informatie kan opleveren. Reeds op die grond kan - aldus de verdediging - worden gesteld dat er door het niet vernietigen van de geheimhoudergesprekken nadeel werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, luidt als volgt:
"Voor zover (...) processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd."
Naar het oordeel van het hof ziet deze bepaling, gelet op de bewoordingen ervan, namelijk "mededelingen gedaan door of aan een verschoningsgerechtigde", op het vernietigen van de inhoud van processen-verbaal of andere voorwerpen, omdat kennisneming daarvan strijd kan opleveren met het verschoningsrecht. Informatie door middel van het tappen van telefoons vergaard met betrekking tot het enkele plaatsvinden van telefoonverkeer tussen een cliënt en zijn advocaat (verkeersgegevens), raakt naar het oordeel van het hof niet het verschoningsrecht.Dat door het niet vernietigen van geheimhoudergesprekken verkeersgegevens als hiervoor bedoeld ter beschikking staan van de opsporing levert dan ook, nu vernietiging van die gegevens niet is voorgeschreven, niet een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op."
2.4. Art. 126aa (oud), dat is geplaatst in Titel VB betreffende "Algemene regels betreffende de bevoegdheden in de titels IVA, V en VA" van Boek I van het Wetboek van Strafvordering, luidt:
"1. De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va, dan wel door de toepassing van artikel 126ff, voorzover die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij de processtukken.
2. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.
(...)"
2.5.1. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) bij wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 245) houdt ten aanzien van art. 126aa, tweede lid, Sv onder meer het volgende in:
"De andere grond waarop voeging van processen-verbaal en voorwerpen achterwege moet blijven, staat in het tweede lid. Mededelingen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededeling zou worden gevraagd, worden in beginsel niet bij de processtukken gevoegd. Zij moeten zo spoedig mogelijk worden vernietigd. De ratio van deze beperking is, dat het verschoningsrecht anders illusoir zou kunnen worden. Het voegingsverbod ziet slechts op mededelingen die onder de geheimhoudingsplicht vallen (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692); dit is in de wetstekst tot uitdrukking gebracht."
2.5.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens ter zake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie) bij wet van 18 maart 2004 (Stb. 2004, 105) houdt ten aanzien van
art. 126n Sv onder meer het volgende in:
"De NOvA wijst erop dat de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens ook kan worden toegepast jegens advocaten en andere professionele geheimhouders en meent dat een (verdere) uitholling van het beroepsgeheim het gevolg is. Volgens de NOvA klemt dit temeer nu geen regeling is getroffen voor de vernietiging van verkeersgegevens die betrekking hebben op de communicatie met advocaten, omdat artikel 126aa, tweede lid, alleen spreekt over mededelingen door of aan professionele geheimhouders. De NOvA merkt terecht op dat de genoemde bevoegdheid jegens de zogenaamde geheimhouders kan worden toegepast. Dit geldt voor de meeste onderzoeksbevoegdheden die in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen: in beginsel zijn deze toepasselijk jegens geheimhouders. Bij enkele bevoegdheden zijn wel bijzondere waarborgen opgenomen in verband met het belang dat gehecht wordt aan het verschoningsrecht van geheimhouders. Zo bepaalt artikel 98 dat bij verschoningsgerechtigde personen, tenzij met hun toestemming, geen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, in beslag genomen worden. Ook bepaalt artikel 98 onder andere dat een doorzoeking bij verschoningsgerechtigden, tenzij met hun toestemming alleen plaatsvindt voor zover dit zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden. Ook de bevoegdheden tot onderzoek van gegevens in geautomatiseerde werken en de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie zijn van bijzondere waarborgen met betrekking tot de geheimhouders voorzien. Bij de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie gaat het om het door de NOvA genoemde artikel 126aa, tweede lid, Sv. Dat artikel houdt in dat voor zover processen-verbaal of ander voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, deze processen-verbaal en andere voorwerpen worden vernietigd. Er is echter geen reden ook de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens van bijzondere waarborgen te voorzien. Deze bevoegdheid heeft een ander karakter dan de even genoemde bevoegdheden. Gegevens betreffende het telecommunicatieverkeer van de geheimhouder kunnen namelijk - anders dan de gegevens die bij de even genoemde bevoegdheden in het geding kunnen zijn - geen betrekking hebben op "hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd" (artikel 218 Sv). Verkeersgegevens hebben geen betrekking op de inhoud van hetgeen geheimhouder en cliënt uitwisselen. Zij geven hooguit inzicht in de contacten die er geweest zijn tussen geheimhouder en cliënt, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval kan zijn bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie (en ander bevoegdheden) is niet voorzien in bijzondere waarborgen voor geheimhouders. Ook de huidige regeling van de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens (artikel 126n en 126u Sv) kent geen bijzondere waarborgen."
(Kamerstukken II 2001-2002, 28 059, nr. 3, p. 19-20)
2.6. Het Hof heeft geoordeeld dat art. 126aa, tweede lid, Sv niet de vernietiging van zogenoemde verkeersgegevens voorschrijft. Dat oordeel is juist. Aan de tekst noch aan de geschiedenis van die bepaling valt een verplichting tot vernietiging van dergelijke gegevens te ontlenen. Blijkens de hiervoor weergegeven passage uit de geschiedenis van het huidige art. 126n Sv heeft de wetgever geen aanleiding gezien om bij de (herziene) regeling van het vorderen van verkeersgegevens alsnog een dergelijke verplichting in het leven te roepen.
2.7. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede en het derde door mr. Baumgardt voorgestelde middel
3.1. De klachten van de middelen komen erop neer dat het Hof wat betreft de onder 2 en 5 tenlastegelegde feiten de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - onder 2 en 3 tenlastegelegd dat:
"2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 7 maart 2006 te Helmond en/of Mariahout, gemeente Laarbeek, en/of Heusden en/of Lieshout en/of Weert en/of Boekel en/of Nederweert en/of Tegelen en/of Espel en/of Marknesse, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of Roermond en/of Zwolle-Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer):
(...)
2.12 op of omstreeks 7 maart 2006 268 kilogram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (in de vorm van hennepplanten) (delict 20 proces-verbaal) en/of
2.13 op of omstreeks 7 maart 2006 121,5 kilogram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (delict 21 proces-verbaal) en/of
2.14 op of omstreeks 7 maart 2006 meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (in de vorm van 39,6 kilogram, in elk geval een aantal henneptoppen en/of 2089, in elk geval een aantal hennepstekken) en/of 405 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (delict 24 proces-verbaal) en/of
2.15 op of omstreeks 24 maart 2004 9555 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (parketnr. 830538-05) en/of
2.16 op of omstreeks 14 juli 2005 meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (in de vorm van 55,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid henneptoppen en/of gemalen henneptoppen en/of in de vorm van 3,92 kilogram hennepstekken en/of in de vorm van 7,7 kilogram hennepafval) en/of 437 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (parketnr. 830417-06), in elk geval (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 7 maart 2006, te Helmond en/of Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, en/of te Zaltbommel en/of te Arnhem, althans in het arrondissement Arnhem, in elk geval in Nederland en/of in België, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
- (een) hoeveelheid/hoeveelheden euro's, althans van enige valuta, waaronder
- een geldbedrag van ca € 16.600,- (betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004) en/of
- een geldbedrag van € 10.954,55 (betreffende de betaling van een nota van [F] te Eindhoven) in februari 2006 en/of
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 230.000,- (of daaromtrent) van 1 oktober 2004 tot februari 2006 (betreffende een verstrekte geldlening aan [betrokkene 12] en/of [H] BV in Hilversum) en/of
- een geldbedrag van € 3.932,- (betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk) in december 2004/januari 2005) en/of
- een geldbedrag van € 2.128,- (betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk) in december 2005 en/of
- geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 562.990,- (betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en/of
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 76.346,50 of daaromtrent (betreffende betalingen aan [C] NV in België voor (onder meer) een auto gekentekend [GG-00-HH] en/of een auto gekentekend [AA-00-BB] en/of een auto gekentekend [CC-00-DD] en/of een auto gekentekend [EE-00-FF]) en/of
- een of meer auto's en/of een caravan (waaronder een auto, merk Volkswagen, type Golf, kenteken [II-00-JJ] en/of een caravan, merk Tabbert, type Baronesse 620 D, delict 28 procesverbaal), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) dat/die voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van een of meer voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt (delict 19 proces-verbaal)."
3.3. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"2. hij op na te noemen tijdstippen en in na te noemen plaatsen tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad:
2.12 op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, 268 kilogram hennep (delict 20 proces-verbaal) en
2.13 op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, 121,5 kilogram hennep (delict 21 proces-verbaal) en
2.14 op 7 maart 2006 te Helmond hennep in de vorm van ongeveer 26 kilogram henneptoppen en 2035 hennepstekken en 401 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (delict 24 proces-verbaal) en
2.15 op 24 maart 2004 te Helmond 9555 gram hennep (parketnr. 830538-05) en
2.16 op 14 juli 2005 te Helmond hennep in de vorm van 55,5 kilogram henneptoppen en/of gemalen henneptoppen en in de vorm van 3,92 kilogram hennepstekken en in de vorm van 7,7 kilogram hennepafval en 437 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (parketnr. 830417-06),
zijnde hennep en hashish middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, te Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van voorwerpen, te weten:
- hoeveelheden euro's, te weten:
- een geldbedrag van circa € 16.600,- betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004 en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 204.000,- of daaromtrent van 1 oktober 2004 tot 1 januari 2006 betreffende een verstrekte geldlening aan [betrokkene 12] en/of [H] BV in Hilversum en
- een geldbedrag van € 3.932,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en
- een geldbedrag van € 2.128,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2005 en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 187.92,86 betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 17.500,- betreffende betalingen aan [C] NV in België voor een auto gekentekend [AA-00-BB] en een auto gekentekend [CC-00-DD], de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt (delict 19 proces-verbaal)."
3.4. In de tenlastelegging onder 2 en 3 wordt aan de verdachte een aantal feiten verweten ten aanzien van elk waarvan is gesteld dat hij die, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan. Het Hof heeft in de bewezenverklaring van die feiten niet duidelijk gemaakt in hoeverre de verdachte ten aanzien van de verschillende gedragingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen dan wel alleen heeft gehandeld. Nu zulke duidelijkheid voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde van belang is, zijn de middelen terecht voorgesteld (vgl. HR 7 september 2004, LJN AO9792, NJ 2004/609).
4. Beoordeling van het vierde door mr. Baumgardt voorgestelde middel
4.1. Het middel klaagt onder meer dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 30 tot en met 34 is de klacht terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het zesde door mr. Baumgardt voorgestelde middel
5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde bewezen heeft verklaard dat de verdachte op 7 maart 2006 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander wapens voorhanden heeft gehad, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat die ander zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de desbetreffende wapens, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
5.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 7 maart 2006 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III onder 1, te weten twee geweren .22 en twee pistolen kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten patronen .22 en 9 mm en 7.65 mm, voorhanden heeft gehad."
5.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een verzameling van processen-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, voor zover door het Hof zakelijk weergegeven, inhoudende:
- als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
"delict 21 : paragraaf 21.4
p.1:
Op 7 maart 2006 werd te 06.00 uur de woning [c-straat 1] te [plaats] betreden en werd de zoeking in deze woning geopend. In de woning zijn verscheidene vuurwapens aangetroffen. In de slaapkamer van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] werd onder het kussen van [verdachte] een vuurwapen, pistool merk Crevena Zastava 7.65 mm, model 70 aangetroffen. Dit vuurwapen was geladen. Er werden ook twee patroonhouders 5 en 8 patronen aangetroffen. Tevens werd er in de slaapkamer een grote hoeveelheid munitie en een jachtgeweer aangetroffen.
In de woonkamer werd onder een kussen van de bank een pistool merk Crevena Zastava cal. 7.65 mm aangetroffen. Dit pistool was geladen."
- als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
"delict 21 : paragraaf 21.3.B
p.3:
Op 7 maart 2006 werd een onderzoek in de woning [c-straat 1] te [plaats] ingesteld. De aldaar aangetroffen wapens en munitie zijn in beslag genomen."
- als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
"delict 21 : paragraaf 21.5
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] in zijn woonkamer op de [c-straat 1] te [plaats] in beslaggenomen voorwerp is een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [001]. Bij het pistool zat een magazijn inhoudende 6 patronen. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in beslag genomen patronen zijn kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm. De munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het in beslag genomen pistool.
delict 21 : paragraaf 21.5A
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] op de slaapkamer van de [c-straat 1] te [plaats] in beslaggenomen voorwerp is een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [002]. Bij het pistool zaten twee magazijnen met respectievelijk 5 patronen en 8 patronen. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in beslag genomen patronen zijn kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm. De munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het in beslag genomen pistool.
delict 21:paragraaf 21.5B
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] in beslaggenomen voorwerp is een geweer van het merk Remington, type 552 BDL Speedmaster, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [003]. Het geweer is een enkelloops kogelgeweer. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
delict 21:paragraaf 21.5C
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] in beslaggenomen voorwerp is een geweer van het merk F.N. Browning, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [004]. Het geweer is een enkelloops kogelgeweer. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
delict 21 : paragraaf 21.5D
De op 7 maart 2006 onder de verdachte [verdachte] in beslag genomen munitie betreffen 341 stuks .22 kogelpatronen en 50 stuks 9 mm kogelpatronen. Al de bovengenoemde kogelpatronen zijn in beslag genomen in de slaapkamer van de woning [c-straat 1] te [plaats]. De bovengenoemde munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. De aangetroffen .22 kogelpatronen zijn geschikt om te worden verschoten met de bij de verdachte [verdachte] in beslag genomen geweren."
b. een beslaglijst, voor zover inhoudende:
"Een jachtgeweer Remington Speedmaster 552 is aangetroffen op de ouderslaapkamer en een bruin jachtgeweer is aangetroffen in de zonnebankkamer."
5.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Feit 4: Overtreding van de Wet wapens en munitie (delict 21)
Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie waren. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen."
5.4. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld:
(i) op 7 maart 2006 is een doorzoeking gedaan in de woning van [medeverdachte 4] en de verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats];
(ii) in de gezamenlijke slaapkamer werd onder het kussen van de verdachte aangetroffen een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [002], met twee magazijnen met respectievelijk 5 kogelpatronen en 8 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm;
(iii) in de gezamenlijke slaapkamer werden voorts nog aangetroffen een geweer van het merk Remington, type 552 BDL Speedmaster, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [003], als ook 341 stuks .22 kogelpatronen en 50 stuks 9 mm kogelpatronen;
(iv) in de woonkamer werd onder een kussen van de bank aangetroffen een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [001], met een magazijn inhoudende 6 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm;
(v) in de zonnebankkamer werd aangetroffen een geweer van het merk F.N. Browning, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [004].
5.5. Het Hof heeft uit de omstandigheden dat de in de tenlastelegging genoemde wapens onder meer zijn aangetroffen onder een kussen van de bank in de woonkamer van de door de verdachte en [medeverdachte 4] bewoonde woning en onder het kussen van de verdachte in de gezamenlijke slaapkamer, als ook dat in die slaapkamer een grote hoeveelheid munitie is aangetroffen kunnen afleiden dat ook [medeverdachte 4] zich bewust is geweest van de aanwezigheid in de woning van de in de bewezenverklaring vermelde wapens en munitie. Het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte is dan ook toereikend gemotiveerd.
5.6. Het middel faalt.
6. Beoordeling van het zevende door mr. Baumgardt voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de door mr. Baumgardt voorgestelde middelen voor het overige en de door mr. Zilver voorgestelde middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 september 2011.