Einde inhoudsopgave
Omgevingsregeling
Artikel 9.36 (voorschriften over monsterneming en analyse)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
29-06-2021, Stcrt. 2021, 34636 (uitgifte: 01-07-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
27-05-2021, Stcrt. 2021, 28102 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder de bodem waarop zuiveringsslib wordt gebracht, ten minste eenmaal per tien jaar laat bemonsteren en analyseren door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025. Bij het bemonsteren en analyseren wordt voldaan aan bijlage XXXI.
2.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder er zorg voor draagt dat de door het laboratorium op te stellen rapportage per bemonsterd perceel in ieder geval de volgende gegevens bevat:
- a.
de naam en het adres van degene die de milieubelastende activiteit verricht;
- b.
een kadastrale of topografische aanduiding van het bemonsterde perceel;
- c.
de hoedanigheid en de samenstelling van de bodem van het bemonsterde perceel;
- d.
de naam van het laboratorium dat de analyse heeft verricht;
- e.
de extractiedatum en de analysedatum van het monster; en
- f.
de resultaten van de analyses en de vaststelling of de waarden voor de geanalyseerde stoffen de grenswaarden, bedoeld in tabel 8.70c van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overschrijden.
3.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat een rapportage een geldigheidsduur heeft van ten hoogste tien jaar.