Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/210
210 Verschoningsrecht
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS457030:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Ik laat hier buiten beschouwing het nemo tenetur-verschoningsrecht (art. 165 lid 3 Rv) op grond waarvan een getuige zich kan verschonen van het beantwoorden van vragen die hem of aan hem gerelateerden blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf.
Hof Amsterdam 18 juli 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AD2590, NJ 1998, 409; Rb. Utrecht 17 juni 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BP1929; Rb. Dordrecht 14 maart 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BW0473.
HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6324, NJ 2004, 47, m.nt. H.J. Snijders (Parkeergarage Herengracht) waarin de Hoge Raad terugkomt op HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0877, NJ 1994, 344, m.nt. H.J. Snijders (Goosen/Goosen). Zie over dit laatste arrest Fernhout 2004, p. 90- 92, die opmerkt dat de beslissing was gebaseerd op een verkeerde lezing van de kamerstukken en onverenigbaar was met de wetsgeschiedenis van art. 165 lid 3 Rv, waaruit bleek dat de partijgetuige wel een verschoningsrecht heeft.
Een geheimhoudingsplicht betekent niet automatisch dat een beroep op het verschoningsrecht kan worden gedaan; steeds zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van de waarheidsvinding en het belang waarop de geheimhoudingsplicht ziet. HR 22 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0997, NJ 1990, 779, m.nt. J.B.M. Vranken (ABN/Fraterman).
Hof ’s-Gravenhage 28 april 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4767, NJF 2009, 486 (in casu werd door de Staat een beroep gedaan op de geheimhoudingsplichten van art. 86 lid 2 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en art. 12a Militaire ambtenarenwet 1931); Hof ’s- Gravenhage 6 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2048; Rb. Zutphen 1 april 1986, ECLI:NL:RBZUT:1986:AB7563, NJ 1986, 621; Rb. Dordrecht 7 december 2005, ECLI:NL:RBDOR:2005:AU7618; Rb. Rotterdam 28 september 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AY9170; Rb. Maastricht 28 februari 2008, ECLI:NL:RBMAA:2008:BC5463; Rb. Amsterdam 11 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4913. Hetzelfde geldt als een getuige aankondigt zich niets meer te herinneren over de feiten waarover het voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden of niets uit eigen waarneming te kunnen verklaren. Rb. ’s-Hertogenbosch 1 december 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BG5949; Rb. Amsterdam 11 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4913.
HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8273, NJ 2005, 454, m.nt. W.D.H. Asser (Hulst/Van Eeuwijk); Van Nispen 2014 (T&C Rv), art. 165, aant. 2 en 3. Zie hierover ook Hof ’s-Gravenhage 27 juli 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AY5197, NJF 2006, 450 (het hof besliste dat de getuigen (journalisten) goede grond hadden om het afleggen van een verklaring te weigeren en dat geen te respecteren belang bestond bij de verschijning van de getuigen); Rb. Amsterdam 24 mei 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BA6277, NJF 2007, 353.
Rb. Amsterdam 24 mei 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BA6277, NJF 2007, 353.
HR 17 november 1966, ECLI:NL:HR:1966:AB5122, NJ 1967, 223, m.nt. D.J. Veegens onder NJ 1967, 225 (Osterman/Van der Pol); HR 17 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4791, NJ 1968, 164, m.nt. D.J. Veegens (Van Rossem/Van Rhijn); HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6101, NJ 2013, 388, m.nt. H.B. Krans (Vaal/Stichting H9 Invest). In deze laatste zaak besliste de Hoge Raad ook dat sprongcassatieberoep mogelijk is tegen beschikkingen die in eerste ressort op tegenspraak zijn gewezen, mits alle partijen (in casu de verzoeker, de verweerder en de getuige) daarmee hebben ingestemd). De beslissing van de rechter-commissaris tijdens een gewoon getuigenverhoor over een beroep op een verschoningsrecht is ten opzichte van de getuige een eindbeschikking, waartegen hoger beroep en cassatieberoep mogelijk is. Van Nispen 2014 (T&C Rv) art. 165, aant. 11; Fernhout 2004, p. 274.
HR 17 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AG5174, NJ 1987, 352, m.nt.W.L. Haardt (Geïllustreerde Pers/ Nederlandsche Middenstandsbank).
Zie hierover ook W.L. Haardt in zijn noot in NJ 1987, 352 onder HR 17 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AG5174 (Geïllustreerde Pers/Nederlandsche Middenstandsbank).
Hof ’s-Hertogenbosch 29 maart 1985, ECLI:NL:GHSHE:1985:AC8835, NJ 1987, 181.
Een getuige heeft een verschoningsrecht als hij een nauwe familiale relatie onderhoudt met een partij (het familiaal verschoningsrecht van art. 189 jo. 165 lid 2 onder a Rv) of als hij de vertrouwenspersoon van een partij is en op grond daarvan een geheimhoudingsplicht heeft (het functioneel verschoningsrecht van art. 189 jo. 165 lid 2 onder b Rv).1 Als bij de verweerders in een voorlopig getuigenverhoor geen helder onderscheid kan worden gemaakt tussen hun positie van partij en getuige en sprake is van bloedverwantschap in de zin van art. 165 lid 2 sub a Rv, dan zal doorgaans vanwege deze verwevenheid en wederzijdse betrokkenheid van de verweerders onderling aan ieder van hen het verschoningsrecht toekomen.2 Bij een (voorlopig) getuigenverhoor komt volgens de Hoge Raad ook de partij-getuige een functioneel verschoningsrecht toe.3
Een beroep op een verschoningsrecht ex art. 165 Rv of op een geheimhoudingsplicht op grond van een bijzondere wet4 is in beginsel geen reden om een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen.5 De rechter die de getuigenverhoren afneemt, beslist of een getuige terecht een beroep op een verschoningsrecht doet. Een aangekondigd beroep op een verschoningsrecht of geheimhoudingsplicht kan naar mijn mening echter een zwaarwichtig bezwaar opleveren tegen het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor (zie par. 10.3.2).
De opgeroepen getuige, die een beroep wil doen op een verschoningsrecht, is verplicht te verschijnen (art. 165 lid 1 Rv). Ter zitting kan de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroepen, waarna de rechter-commissaris zal beslissen of dat beroep terecht is gedaan. Op dit uitgangspunt geldt een door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering.6 In beginsel hoeft een getuige niet te verschijnen als aanstonds duidelijk is dat een grond voor verschoning bestaat en de getuige de rechter en de partijen schriftelijk ervan op de hoogte stelt, dat hij zich beroept op zijn verschoningsrecht. Echter, als de partij die de getuige heeft opgeroepen zich niet kan verenigen met het beroep op het verschoningsrecht, zal de getuige alsnog moeten verschijnen zodat de rechter zich ter zitting kan uitspreken over het verschoningsrecht, tenzij de partij die volhardt bij de verschijning van de getuige daarbij geen enkel in rechte te respecteren belang heeft. Het onder die omstandigheden vasthouden aan verschijning van een getuige, levert misbruik van procesrecht op. Als voor het verhoor niet vaststaat dat alle vragen van de partij die de verschijning van de getuigen verlangt vallen onder een geheimhoudingsplicht, heeft de partij belang bij de verschijning van de getuigen.7
De getuige wiens beroep op een verschoningsrecht niet wordt gehonoreerd, kan tegen de beslissing van de rechter-commissaris in hoger beroep gaan. Hij dient het beroep in te stellen tegen de verzoeker en de in het verzoekschrift aangewezen wederpartij. De partijen in de zaak waarin de getuige wordt voorgebracht kunnen geen rechtsmiddel instellen.8 Aanvaardt de rechter-commissaris het beroep op het verschoningsrecht, dan heeft elke partij in de zaak waarin de getuige wordt voorgebracht en die meent daarbij een belang te hebben, de mogelijkheid van hoger beroep en vervolgens beroep in cassatie.9 Als een hoofdzaak aanhangig is, zijn eiser(s) en gedaagde(n) partijen in die zaak. Als nog geen hoofdzaak aanhangig is, moeten als partijen in de hoofdzaak worden aangemerkt de verzoeker, de wederpartij en eventuele belanghebbenden bij de hoofdzaak.10
Een getuige kan niet onder zijn verhoor uitkomen door te stellen dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor had moeten worden afgewezen, bijvoorbeeld omdat de verzoeker naar zijn mening misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Het is niet aan de getuige zich uit te laten over het al dan niet toestaan van het voorlopig getuigenverhoor; dat is een zaak van de verzoeker, de verweerder en eventuele andere belanghebbenden.11