Het voorlopig getuigenverhoor
Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/207:207 Afwijking 1: geen duidelijk begrensd probandum
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/207
207 Afwijking 1: geen duidelijk begrensd probandum
Documentgegevens:
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS458273:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de hoofdzaak formuleert de rechter in een tussenvonnis of -beschikking een bewijsopdracht aan de hand van de voldoende betwiste en relevante feiten. De vragen van de rechter aan de getuigen worden toegespitst op slechts deze feiten. Tijdens een voorlopig getuigenverhoor is dat lastiger, omdat een kenmerk van het voorlopig getuigenverhoor is dat het vaak wordt verzocht en bevolen om opheldering te krijgen van nog niet (precies) bekende feiten (zie nr. 236). De rechter dient tijdens een voorlopig getuigenverhoor een actievere houding aan te nemen om te bewerkstelligen dat de voor het geschil relevante feiten boven water komen, omwille van de waarheidsvinding en de doeltreffendheid van het voorlopig getuigenverhoor.1 De rechter hoeft niet te benauwd te zijn dat hij bij het stellen van zijn vragen aan de getuigen snel een grens overschrijdt. Ten eerste doet de rechter niet meer dan proberen te achterhalen wat er werkelijk is gebeurd. De rechter dient wel op te letten dat hij met zijn vragen alleen feiten achterhaalt. Hij mag geen oordeel aan de feiten koppelen of vragen zo stellen dat hij een partij een stelling of verweer cadeau doet. Bij de vraag hoever de rechter mag gaan, geeft Klaassen het volgende verduidelijkende voorbeeld. De rechter die vermoedt dat een vordering is verjaard mag niet expliciet de vraag voorleggen of de vordering is verjaard, maar mag wel vragen stellen betreffende de ontstaansdatum van de vordering.2 Kortom, de grenzen waarbinnen de rechter vragen mag stellen die relevant zijn voor de vordering in de hoofdzaak zijn ruim, mits de vragen enkel zijn gericht op het vaststellen van feiten. Ten tweede weet de rechter niet welk antwoord een getuige zal geven op zijn vragen. Een antwoord van een getuige kan zowel in het voordeel van de verzoeker als in het voordeel van de verweerder uitvallen. Ten derde kunnen partijen zelf ook vragen stellen aan de getuigen als de rechter vragen laat liggen of teveel uitgaat van de belangen van de verzoeker. Het blijft echter de taak van de rechter steeds de belangen van beide partijen, de verzoeker en de verweerder, gelijkelijk in het oog te houden.