Rb. Dordrecht, 07-12-2005, nr. 61310 HA RK 05-2056
ECLI:NL:RBDOR:2005:AU7618
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
07-12-2005
- Zaaknummer
61310 HA RK 05-2056
- LJN
AU7618
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2005:AU7618, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 07‑12‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 07‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Verzoek om voorlopig getuigenverhoor jegens psychotherapeut in verband met gestelde seksuele relatie met patient, toegewezen. Beroep op verschoningsrecht door psychotherapeut is ter beoordeling van de rechter ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden.
Partij(en)
Zaaknummer: 61310 HA RK 05-2056
Datum: 7 december 2005
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Beschikking van de enkelvoudige kamer
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
procureur mr. T.K.A.B. Eskes,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. J.W. Janssens te Utrecht.
Partijen worden verder aangeduid als [verzoekster] en [verweerder].
Het procesverloop
Bij op 14 september 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht ex artikel 186 lid 1 Rv een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
Bij brieven van 7 oktober 2005 zijn [verzoekster] en [verweerder] voor de behandeling van het verzoek, uiteindelijk bepaald op 10 november 2005, opgeroepen. Hierbij is een afschrift van het verzoekschrift aan [verweerder] toegezonden.
De zaak is op 10 november 2005 ter terechtzitting van de rechtbank behandeld. Bij deze behandeling zijn verschenen namens [verzoekster] haar procureur mr. Eskes voornoemd, en namens [verweerder] diens advocaat mr. Janssens voornoemd. Mr. Janssens heeft aan de hand van pleitnotities verweer gevoerd.
Het verzoek
- 1.
[verzoekster] wenst een voorlopig getuigenverhoor omdat zij overweegt een civielrechtelijke schadevergoedingsvordering in te stellen tegen [verweerder]. [verzoekster] heeft daartoe het volgende gesteld.
- 2.
Op 30 juni 2000 is [verzoekster] bij [verweerder] onder behandeling gekomen in verband met lichamelijke en psychische klachten. Vervolgens ontstond er in een later stadium (medio 2004) tussen haar en [verweerder] een buitenechtelijke seksuele relatie.
- 3.
Door met [verzoekster], die destijds als patiënte aan de zorg van [verweerder] was toevertrouwd, een seksuele relatie aan te gaan heeft [verweerder] niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend psychotherapeut mag worden verwacht. Door deze handelwijze van [verweerder] is [verzoekster] zeer ernstig beschadigd geraakt en heeft zij schade geleden en zal zij ook in de toekomst nog schade lijden, waarvoor [verweerder] aansprakelijk is.
Het verweer
- 4.
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van het verzoek. [verweerder] heeft gesteld dat de indiening van het onderhavige verzoek misbruik van procesrecht oplevert aan de zijde van [verzoekster] nu er sprake is van onevenredigheid van de betrokken belangen op grond waarvan [verzoekster] in redelijkheid niet tot het uitoefenen van de onderhavige bevoegdheid kan worden toegelaten.
- 5.
[verweerder] heeft daartoe aangevoerd dat hij - na aansprakelijk te zijn gesteld door [verzoekster] - niets meer heeft vernomen en evenmin weet wat de door [verzoekster] gestelde schade is als gevolg van het door haar gestelde toerekenbare tekortkomen. [verweerder] kan zich daardoor op geen enkele wijze verdedigen tegen de door [verzoekster] gestelde seksuele relatie. [verzoekster] had alvorens over te gaan tot het indienen van het onderhavige verzoek daarover uitsluitsel dienen te geven.
- 6.
[verweerder] is voorts van mening dat [verzoekster] met het voorlopig getuigenverhoor enkel en alleen beoogt inlichtingen te verkrijgen van [verweerder]. Een ander doel is er niet, nu zij zelf geen duidelijkheid geeft en geen verklaring geeft wat er naar haar mening zou zijn voorgevallen. [verweerder] wijst er voorts op dat op hem een beroepsgeheim rust en daaruit voortvloeiend een verschoningsrecht. [verzoekster] kan zich er daarbij naar de mening van [verweerder] niet op beroepen dat zij de geheimhoudingsverplichting opheft ten aanzien van hetgeen door haar is gesteld, nu [verweerder] wel duidelijk is geworden dat zij dit verschoningsrecht niet zou willen opheffen ter zake van de door [verweerder] gegeven behandeling.
- 7.
[verweerder] heeft er op gewezen dat hem bekend is dat er contact is gezocht met de politie. Bij een eventuele aangifte door [verzoekster] zou de kans bestaan dat een door [verweerder] af te leggen verklaring tegen hem gebruikt zou kunnen worden in een eventuele strafzaak. Volgens [verweerder] is hij evenwel niet verplicht medewerking te verlenen aan het leveren van bewijs dat zou kunnen bijdragen in een strafzaak. Op grond hiervan kan hij ter zake van het onderhavige verzoek niet verplicht worden tot het afleggen van een verklaring aangezien de kans bestaat dat hij zich daarmee aan strafrechtelijke vervolging zou kunnen blootstellen.
- 8.
Tot slot is [verweerder] van mening dat het onderhavige verzoek te algemeen is
gesteld nu de feiten die met het getuigenverhoor zouden moeten worden bewezen niet, althans onvoldoende geconcretiseerd zijn en evenmin duidelijk is dat een eventueel bewijs zou leiden tot toewijzing van door [verzoekster] gestelde schade.
- 9.
Voor het geval dat het verzoek moet worden toegewezen verzoekt [verweerder] de rechtbank reeds op voorhand te bepalen dat hij in dat geval niet door [verzoekster] kan worden opgeroepen, althans niet hoeft te verschijnen op grond van hetgeen hij hiervoor heeft aangevoerd ten aanzien van zijn verschoningsrecht op welk recht hij zich nadrukkelijk beroept.
De beoordeling
- 10.
Uit de stellingen van [verzoekster] volgt dat zij voornemens is jegens [verweerder] een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken en dat zij, door middel van een voorlopig getuigenverhoor, in de gelegenheid gesteld wil worden om vooraf een inschatting te kunnen maken van haar (bewijs)positie en proceskansen. In beginsel heeft [verzoekster] recht op een dergelijk verhoor. Daarbij is, anders dan [verweerder] heeft aangevoerd, niet vereist dat reeds in het kader van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor nauwkeurig wordt aangegeven welke feiten en stellingen aan de voorgenomen vordering ten grondslag liggen en wat de gestelde schade is. Het feitelijk gebeuren waarover [verzoekster] de getuigen wil horen en het verwijt dat zij [verweerder] maakt, zijn voldoende duidelijk.
- 11.
Door [verweerder] is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [verzoekster] in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken kan worden toegelaten. Niet is gebleken dat sprake is van onevenredigheid van de bij het verzoek betrokken belangen of dat [verzoekster] anderszins misbruik van haar bevoegdheid maakt. Hetgeen [verweerder] daartoe heeft aangevoerd is niet of nauwelijks geconcretiseerd en - hoe ingrijpend een verhoor ten aanzien van de door [verzoekster] gestelde feiten voor [verweerder] ook kan zijn - van onvoldoende gewicht om het belang van [verzoekster] bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor daarvoor te laten wijken.
- 12.
Ook het verweer dat [verzoekster] op basis van verklaringen van de door haar voorgestelde getuigen nimmer tot een bewezenverklaring zal kunnen komen, kan niet slagen. Nog daargelaten dat het middel van een voorlopig getuigenverhoor nu juist mede dient om een partij de gelegenheid te bieden zijn of haar bewijspositie en proceskansen voorafgaand aan een eventueel aanhangig te maken procedure te kunnen inschatten, kan niet op voorhand worden gezegd dat het horen van de door [verzoekster] voorgestelde getuigen, onder wie [verzoekster] en [verweerder] zelf, zinloos is. De door [verzoekster] gestelde feiten, waarvan zij bewijs wenst te vergaren, hebben immers betrekking op een vermeende relatie tussen haar en [verweerder] en hun verklaringen daaromtrent kunnen derhalve ter zake dienend zijn evenals die van de overige voorgestelde getuigen als betrokkenen. Het is aan de rechter in de eventueel aanhangig te maken bodemprocedure overgelaten om de door deze getuigen af te leggen verklaringen te waarderen. Een prognose daaromtrent kan geen grond tot weigering van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zijn.
- 13.
[verweerder] heeft zich voor de afwijzing van het verzoek - voor zover hem betreffende - nog beroepen op zijn geheimhoudingsplicht en het daaruit voortvloeiende verschoningsrecht alsmede dat hij zich door het afleggen van een verklaring bloot zou kunnen stellen aan een strafrechtelijke vervolging.
- 14.
De rechtbank is van oordeel dat [verweerder] in dit stadium van de procedure een dergelijk beroep niet toekomt. Het staat aan de behandelende rechter bij het voorlopig getuigenverhoor ter beoordeling in hoeverre [verweerder] zich terecht kan beroepen op een verschoningsrecht. Daarop kan thans niet worden vooruitgelopen, te meer niet nu de bepalingen waarop [verweerder] zich beroept geen algemeen en onbeperkt verschoningsrecht toekennen.
- 15.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek zal dienen te worden toegewezen.
De beslissing
De rechtbank:
beveelt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden tot het horen van de in het verzoekschrift genoemde getuigen voor het lid van deze rechtbank mr. P.G.J. de Heij, die daartoe zal overgaan op donderdag 23 februari 2005 te 09.30 uur in een der zalen van het gerechtsgebouw aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht.
beveelt dat [verzoekster] binnen twee weken na uitspraak van deze beschikking een afschrift daarvan bij deurwaardersexploot of aangetekende brief zal doen toekomen aan [verweerder].
beveelt dat [verzoekster] zelf dient zorg te dragen voor oproeping van de door haar opgegeven getuigen.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Lock en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2005.