Rb. Maastricht, 28-02-2008, nr. 125619 / HA RK 07-109
ECLI:NL:RBMAA:2008:BC5463
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
28-02-2008
- Zaaknummer
125619 / HA RK 07-109
- LJN
BC5463
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2008:BC5463, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 28‑02‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Onderzoek naar gedrag voormailig deken toegestaan.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 28 februari 2008
Zaaknummer : 125619 / HA RK 07-109
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven
inzake
[verzoekster],
wonende te Gulpen,
verzoekster,
procureur mr. A.F.G. Pennino;
tegen:
de rechtspersoon BISDOM ROERMOND,
gevestigd te Roermond,
verweerster,
procureur mr. W. van de Wier,
advocaat mr. E.C.E. Schnackers.
1. Het verloop van de procedure
De procureur van verzoekster heeft bij de griffie van deze rechtbank een verzoek ingediend, zulks onder overlegging van producties, waarbij de rechtbank wordt verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen alvorens een geding aanhangig is tussen voornoemde partijen.
Daarop heeft de rechtbank een datum en tijdstip voor de mondelinge behan¬deling van het verzoek bepaald en partijen opgeroepen voor deze behandeling.
Verweerster heeft bij procureur een verweerschrift ingediend, zulks onder overlegging van producties.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling werd door verzoekster aan de rechtbank verzocht om een niet-openbare behandeling. Dit verzoek werd gesteund door verweerster.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden.
Ter mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster en mr. A.F.G. Pennino,
- namens verweerster: de heer [gemachtigde], vertegenwoordiger van verweerster en
mrs. W. van de Wier en E.C.E. Schnackers
Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek om een niet-openbare behandeling niet langer gehandhaafd.
Ter zitting hebben partijen - bij monde van hun procureur - hun standpunten nader toegelicht.
Mr. Pennino heeft gepleit overeenkomstig zijn ter zitting overgelegde pleitnota. Tevens heeft hij namens verzoekster alsnog een aantal producties overgelegd.
Verzoekster heeft gepersisteerd bij haar verzoek.
Mr. Van de Wier heeft namens verweerster een notitie overgelegd aan de hand waarvan hij ter zitting heeft gepleit en nader verweer gevoerd tegen inwilliging van het verzoek daarin aangevuld door mr. Schnackers.
De rechtbank heeft vervolgens de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. Door verweerster worden tegen inwilliging van het verzoek – zakelijk weergegeven - de volgende verweren gevoerd:
a. De rechtbank is niet bevoegd om van de vorderingen van verzoekster kennis te nemen.
b. De materiële rechtspositie van [verzoekster] is (uiterst) zwak waardoor een aanmerkelijke kans bestaat dat de bodemrechter haar niet tot bewijslevering zal toelaten. Hierdoor heeft zij – in ieder geval thans – onvoldoende, althans geen rechtens te respecteren, belang bij een voorlopig getuigenverhoor in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
c. Het Bisdom heeft zwaarwichtig bezwaar tegen het gelasten van het voorlopig getuigenverhoor gelet op het feit dat het Bisdom en de Rooms Katholieke kerk al zwaar te lijden hebben onder negatieve publiciteit rondom de kwestie [betrokkene], het zich laat aanzien dat er meer negatieve berichten in de media zullen verschijnen indien het getuigenverhoor door zal gaan en het risico bestaat dat [verzoekster] het getuigenverhoor als “fishing expedition” zal gebruiken en het Bisdom verder zwart zal maken.
d. Het thans toestaan van een voorlopig getuigenverhoor is in strijd is met een goede
procesorde, daar:
- de reële mogelijkheid bestaat dat de vorderingen van [verzoekster] bij de bodemrechter al zullen stranden op punten die ook zonder het horen van getuigen vast staan;
- [verzoekster] een groot aantal getuigen wenst te laten horen zonder daarbij gespecificeerd
aan te geven waarover;
- het verzoek van [verzoekster] te ruim, vaag en onduidelijk is verwoord, en
- [verzoekster] een aantal geestelijken wil doen horen waaronder de pauselijke nuntius – die zich beroept op zijn diplomatieke status – en andere geestelijken, waaronder de Bisschop, die zich beroepen op het verschoningsrecht.
e. [verzoekster] maakt misbruik van haar bevoegdheid gelet op de onevenredigheid tussen haar belangen en de belangen van het Bisdom zodat zij thans in redelijkheid niet tot toepassing van haar bevoegdheid kan worden toegelaten.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt het uitgangspunt gevormd door het beginsel dat de rechter bij de beoordeling van dat verzoek geen discretionaire bevoegdheid toekomt. Indien dan ook:
1. de verzoeker en het ingediende verzoekschrift – eventueel na aanvulling ter zitting - aan de door de wet gestelde eisen voldoen;
2. hetgeen wordt verzocht ertoe kan dienen om de verzoeker in staat te stellen te beoordelen welke zijn kansen zijn in een op burgerlijke rechten gebaseerd geding en met het oog daarop zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing in dat geding relevante feiten en omstandigheden, mede ook ten aanzien van de vraag tegen wie een nog te voeren geding moet worden aangespannen,
dient het verzoek te worden toegewezen, tenzij:
3. a. verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt belang in de zin van artikel 3:303 BW te
hebben bij de inwilliging van het verzoek,
b. zich feiten en/of omstandigheden voordoen die er op wijzen dat toewijzing van het verzoek is te herleiden tot misbruik van bevoegdheid wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen en/of vanwege een vooralsnog te beperkte rechtspositie van verzoeker,
c. het verzoek in strijd is met een goede procesorde, en/of
d. het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
2.3. Met betrekking tot de gevoerde verweren overweegt de rechtbank als volgt:
2.3.1. De bevoegdheid van de rechtbank
Het verweer dat de Nederlandse (wereldlijke) rechtbank - de rechtbank Maastricht in het bijzonder – niet, in ieder geval niet direct, bevoegd zouden zijn om van het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kennis te nemen wordt – na summierlijk onderzoek - door de rechtbank verworpen. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 112 van de Grondwet, artikel 42 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, de artikelen 2:2 en 2:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv) en – voor zover relevant – de bepalingen van de eerste twee afdelingen van de derde titel van Boek 6 van het BW
2.3.2. Het beroep op het ontbreken van (voldoende) belang - artikel 3:303 BW
Uitgangspunt is dat in het algemeen bij degene die een concrete vordering instelt of een concreet verzoek doet voldoende belang aanwezig mag worden verondersteld en dat hij/zij slechts in uitzonderingsgevallen voldoende belang dient te bewijzen. Dat uitgangspunt brengt met zich dat een rechter dan ook (uiterst) terughoudend dient te zijn met het afwijzen van een rechtsvordering op grond van het in concreto ontbreken van voldoende belang. Dit klemt te meer in het onderhavige geval waar het gaat om het door verzoekster verkrijgen van meer zekerheid ten aanzien van de vraag of zij wel of niet met haar voorgenomen actie zal doorgaan. Gegeven hetgeen in deze tot nu toe aan de rechtbank is geworden ziet deze daarin geen aanleiding het voormelde uitgangspunt in deze niet te handhaven en zal derhalve het hier gevoerde verweer verwerpen.
2.3.3. Het beroep op strijd met een goede procesorde
Dat er een reële mogelijkheid zou bestaan dat de vorderingen van verzoekster bij de bodemrechter zullen stranden op punten die ook zonder het horen van getuigen al vast staan acht de rechtbank geen reden tot het weigeren van het verzochte getuigenverhoor nu het betreft zaken die aan de orde dienen te komen en beoordeeld dienen te worden door de bodemrechter en niet thuis horen in de onderhavige procedure.
Dat het horen van een groot / groter aantal getuigen op zich beschouwd reeds strijd met een goede procesorde zou opleveren vermag de rechtbank niet in te zien, niet in het algemeen noch in verband met het onderhavige verzoek in het bijzonder. Daar komt bij dat [verzoekster] ter zitting – door de rechtbank deswege bevraagd – duidelijk heeft gemaakt dat zij de door haar opgegeven getuigen wenst te horen met betrekking tot de wetenschap die het Bisdom had ten aanzien van de mogelijk malafide praktijken van [betrokkene] en die haar, [verzoekster], zoals door haar gesteld, schade hebben toegebracht.
Evenmin acht de rechtbank het verzoek van [verzoekster] – zeker na de door en namens haar ter zitting gegeven toelichting – te ruim, te vaag en onduidelijk verwoord.
Het beroep dat door een aantal priesters wordt gedaan op het verschoningsrecht treft ook geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of een beroep op het verschoningsrecht in concreto door de rechter gehonoreerd dient te worden beoordeeld te worden door de rechter die daadwerkelijk verhoort en is het antwoord afhankelijk van de aard van de wetenschap waarnaar gevraagd wordt en de vraag of deze wetenschap aan de ondervraagde is toevertrouwd in zijn specifieke hoedanigheid.
Het beroep dat door de pauselijke nuntius wordt gedaan op artikel 31, lid 2 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer dient wel gehonoreerd te worden en zal ertoe leiden dat ten aanzien van deze diplomaat het verzoek tot diens horen zal worden afgewezen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het beroep op strijd met een goede procesorde als afwijzingsgrond voor het verzoek verwerpt behoudens ten aanzien van het horen van de pauselijke nuntius.
2.3.4. Het beroep op misbruik van bevoegdheid gelet op de onevenredigheid van belangen
Het belang van [verzoekster] om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken is duidelijk gelegen in het bepalen van haar kansen in een beoogde bodemprocedure. Dit is een rechtens erkend en te respecteren belang dat de wetgever bij het inrichten van het voorlopig getuigenverhoor voor ogen heeft gestaan en waarvoor het middel in het leven is geroepen.
Dat het middel door [verzoekster] mogelijk zou kunnen worden benut om het Bisdom in een kwaad daglicht te stellen – zoals het Bisdom stelt – is mogelijk een negatieve bijwerking maar geen reden om daarom de verzochte verhoren te weigeren. In een tijd als de huidige is publiciteit een gegeven waarmee iedere in het publieke leven functionerende organisatie zal dienen te leven en te accepteren.
2.4. Nu in het concrete geval de verzoekende partij er in voldoende mate blijk van heeft gegeven voornemens te zijn om te zijner tijd als partij in een eventueel tegen verweerster aanhangig te maken geding te willen optreden en het ingediende verzoekschrift – mede gezien het ter zitting te aangevoerde - ter zake dienend en voldoende concreet wordt geacht en feiten noemt die relevant zijn en met de gewenste getuigenverhoren bewezen kunnen worden, terwijl het verzoekschrift ook overigens aan de daaraan te stellen eisen voldoet, terwijl geen der door de verweerder gevoerde verweren de rechtbank brengt tot het oordeel dat zich in dit geval een of meer van de hiervoor onder 2.2. (3 a,b,c en d) genoemde situaties voordoen, zal de rechtbank het verzoek toewijzen zoals hierna zal worden bepaald.
3. De beslissing
De rechtbank:
beveelt dat ter zake van het in het verzoekschrift gestelde een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden behoudens ten aanzien van het horen van de in het verzoek als te horen genoemde pauselijke nuntius in Nederland;
benoemt daartoe tot rechter-commissaris het lid van deze rechtbank mr. J.F.W.Huinen en
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het St. Annadal 1 te Maastricht op nader te bepalen dag(en) en uur / uren;
bepaalt dat partijen uiterlijk binnen 2 weken na dagtekening dezer beschikking aan de griffier dezer rechtbank opgave zullen doen van verhinderdata over de eerstvolgende 4 maanden, waarna de rechtbank dag(en) en uur / uren zal bepalen en partijen daarover zal informeren;
bepaalt dat verzoekster aan verweerster, met inachtneming van het bepaalde in artikel
188 Rv een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen binnen acht dagen na heden;
bepaalt ten slotte dat verzoekster tijdig aan de rechter-commissaris zal doen toekomen de eventueel in haar bezit zijnde bescheiden die voor het inzicht in de toedracht van de zaak van belang kunnen zijn;
verstaat dat omtrent de kosten van deze procedure in de hoofdzaak zal worden beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Laumen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
JS