Rb. Amsterdam, 20-02-2014, nr. C/13/503789 / HA RK 11-378
ECLI:NL:RBAMS:2014:992
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
20-02-2014
- Zaaknummer
C/13/503789 / HA RK 11-378
- LJN
BZ3541
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:992, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 20‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBAMS:2013:4913, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑07‑2013; (Rekestprocedure)
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3541, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑02‑2013
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑02‑2014
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/503789 / HA RK 11-378
Beschikking van de rechter-commissaris van 20 februari 2014 op het beroep van getuige [naam getuige] op verschoningsrechten
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Spaans recht,
[bedrijf]
gevestigd te [plaats],
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
3. [naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekers namens zichzelf en namens alle erfgenamen van wijlen [naam],
advocaat mr. C.B. Schutte,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FICOSA INVESTMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gerekwestreerde,
advocaat voorheen mr. V.R.M. Appelman,
thans zonder advocaat,
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel ,
3. [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
4. [naam],
wonende te [woonplaats]
gerekwestreerde,
advocaat mr. V.R.M. Appelman,
5. [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
6 [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,advocaat mr. G. te Winkel,
7. [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,advocaat mr. G. te Winkel,
8. [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde, advocaat mr. G. te Winkel, 9. [naam]
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,advocaat mr. P.N. Malanczuk,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidARISTO B.V.
gevestigd te Helmond,
gerekwestreerde,advocaat mr. E.C. Timmer,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidNOORDBRABANTSE PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ “DE KEMPEN” B.V.
gevestigd te Helmond,
verweerster,advocaat mr. E.C. Timmer,
12. [naam]
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde, advocaat mr. E.C. Timmer, 13. [naam],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde, advocaat mr. E.C. Timmer, 14. [naam],wonende te [woonplaats],gerekwestreerde,advocaat mr. E.C. Timmer,15. [naam],wonende te [woonplaats], gerekwestreerde, advocaat mr. E.C. Timmer.
Verzoekers worden hierna gezamenlijk aangeduid met [bedrijf]
1. De procedure
1.1.
Voor het verloop van de procedure wordt allereerst verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2012, de beschikking van de rechter-commissaris van 11 juli 2013 en het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor gehouden op 21 november 2013.
1.2.
Daarnaast zijn, voor zover voor de onderhavige beslissing van belang, de volgende stukken overgelegd:
- de brief van mr. Schutte aan de rechter-commissaris van 19 december 2013 met bijlagen;
- de brief (per e-mail) van mr. H. Ruiter (advocaat van [naam getuige]) aan de rechter-commissaris van 15 januari 2014.
2. Het beroep van [naam getuige] op verschoningsrechten
2.1.
Op 21 november 2013 is [naam getuige] (hierna: getuige [naam getuige]) als getuige gehoord. Getuige [naam getuige] heeft tijdens dat verhoor slechts geantwoord op enkele door de rechter-commissaris gestelde (algemene) vragen. Ten aanzien van alle overige vragen heeft zij zich beroepen op verschoningsrechten. Getuige [naam getuige] is van mening dat zij niet op de haar gestelde vragen hoeft te antwoorden omdat haar een verschoningsrecht toekomt als bedoeld in artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in haar hoedanigheid van directeur (trustbestuurder) van [bedrijf 2]. Daarnaast doet zij een beroep op het verschoningsrecht in artikel 165 lid 3 Rv.
2.2.
Getuige [naam getuige] verwijst hiertoe allereerst naar de Landsverordening van de Nederlandse Antillen van 23 december 2003 regelende het toezicht op het trustwezen (Landsverordening toezicht trustwezen; hierna ook: de LTT). Volgens haar is zij als verlener van beheersdiensten op grond van artikel 14 lid 1 van de LTT jegens een ieder, met uitzondering van de Centrale Bank, gehouden tot geheimhouding van de in artikel 12 van de LTT genoemde gegevens. Opzettelijke overtreding van deze bepaling is strafbaar gesteld in artikel 25 lid 3 van de LTT en levert een misdrijf op. Artikel 14 lid 3 van de LTT bepaalt uitdrukkelijk dat de geheimhoudingsplicht ook geldt voor natuurlijke personen of rechtspersonen die op de vergunning zijn geplaatst en voor personeel van het trustkantoor, en dus ook voor haar. In de Nederlandse Wet toezicht trustkantoren is in artikel 12 eenzelfde geheimhoudingsverplichting opgenomen. Daarnaast is zij gebonden aan een contractuele geheimhoudingsplicht. Overtreding van deze contractuele geheimhoudingsverplichting levert een misdrijf op ingevolge artikel 2:233 Wetboek van Strafrecht te Curaçao en ingevolge artikel 273 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (Sr). Verzoekers trachten door middel van dit getuigenverhoor informatie te achterhalen ten aanzien waarvan zij tot geheimhouding is gebonden, aldus steeds getuige [naam getuige]. Mr. Ruiter heeft het beroep op de verschoningsrechten namens getuige [naam getuige] nader toegelicht.
2.3.
Verzoekers verzetten zich bij monde van mr. Schutte gemotiveerd tegen het beroep van getuige [naam getuige] op deze verschoningsrechten en stellen zich op het standpunt dat de getuige is gehouden te antwoorden op de aan haar door de rechter-commissaris gestelde vragen die zijn opgenomen in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 november 2013.
3. De beoordeling
3.1.
De rechter-commissaris stelt bij de beoordeling voorop dat het vaste rechtspraak is dat de grondslag van het aan een beperkte groep van vertrouwenspersonen, onder wie artsen, priesters, advocaten en notarissen, toekomende verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden (zie bijvoorbeeld HR 22 juni 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4835).
3.2.
Ook is vaste rechtspraak dat voor het aannemen van een verschoningsrecht het bestaan van een geheimhoudingsplicht een voorwaarde is, maar dat niet iedereen met een geheimhoudingsplicht aanspraak kan maken op een verschoningsrecht. De geheimhoudingsplicht moet voortvloeien uit de wet of de aard van de functie. Een contractuele geheimhoudingsplicht is derhalve onvoldoende. Indien bij wet geheimhouding is opgelegd, kan daarin tevens een verschoningsrecht besloten liggen. Daarvan is echter alleen sprake “indien uit de bewoordingen, de strekking of de geschiedenis van de desbetreffende bepaling onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een dergelijk recht vereiste afweging door de wetgever is verricht” (zie HR 13 april 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4795, HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066 en HR 22 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0997).
3.3.
Artikel 14 lid 1 van de LTT legt inderdaad geheimhouding op aan de verlener van beheersdiensten van bepaalde in artikel 12 van de LTT bedoelde gegevens. Het gaat dan om gegevens die het trustkantoor verplicht is aan te houden met betrekking tot de buitenlandse partij aan wie het beheersdiensten verleent die “aanwijzen:
- a.
de directe en indirecte bron of bronnen van het kapitaal dat bij de oprichting en daarna in de onderneming is ingebracht; en
- b.
degene of degenen door wie middellijk of onmiddellijk aanspraken gemaakt kunnen worden op de uitkering, het kapitaal en het overschot na ontbinding”,
informatie, kortom, betreffende de ultimate beneficial owner (of “ubo”).
In artikel 14 lid 2 van de LTT is bepaald dat de geheimhoudingsplicht onder meer niet van toepassing is “wanneer de verlener van trustdiensten wordt opgeroepen om als getuige op te treden in het kader van de opsporing, het gerechtelijk vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting van een strafbaar feit”.
Mr. Ruiter concludeert op grond van deze bepaling dat de uitzondering derhalve niet geldt voor het optreden als getuige (in het kader van een voorlopig getuigenverhoor) in een civiele procedure, zoals hier het geval is, en dat getuige [naam getuige] dus een beroep op een verschoningsrecht toekomt. Mr. Ruiter miskent hiermee – zoals hiervoor overwogen – dat een geheimhoudingsplicht niet zonder meer een verschoningsrecht met zich brengt, maar slechts als dit uit de wet(sgeschiedenis) volgt. Er gelden geen bijzondere regels voor een beroep op een verschoningrecht in een voorlopig getuigenverhoor (HR 24 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4851).
In de Memorie van Toelichting bij de LTT (MvT) is ten aanzien van de geheimhoudingsplicht, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“De confidentiële relatie tussen trustkantoor en cliënt wordt beschermd met de (…) opgelegde geheimhouding. De verplichting tot geheimhouding mag er echter niet toe leiden dat de informatie wordt vergrendeld ook in die gevallen waarvoor de verplichting tot het beschikbaar hebben juist is bedoeld (…) voor het tegen gaan van witwassen van geld en het opsporen van de financiering van internationaal terrorisme. Op de geheimhoudingsplicht dienen er dus uitzonderingen te worden gemaakt in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Ook in burgerlijke zaken is het soms noodzakelijk dat bepaalde getuigen kunnen worden opgeroepen. De Nederlandse Antillen kan zich niet permitteren dat belangrijke getuigenissen niet plaatsvinden of dat belangrijke bewijsstukken niet kunnen worden geproduceerd in verband met het “trustgeheim”. (…)”
De rechter-commissaris stelt vast dat noch in de tekst van de LTT, noch in de MvT een verschoningsrecht ligt besloten voor trustbestuurders zoals getuige [naam getuige].
3.4.
Dit betekent dat op grond van een belangenafweging zal moeten worden beoordeeld of in dit geval grond bestaat voor het aannemen van een verschoningsrecht van getuige [naam getuige]. Het belang van de waarheidsvinding in een civiele procedure zal moeten worden afgewogen tegen de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht (zie bijvoorbeeld het hiervoor onder 3.2 genoemde arrest van Hoge Raad van 22 december 1989). De rechter-commissaris is van oordeel dat deze belangenafweging ertoe leidt dat het beroep van getuige [naam getuige] op de verschoningsrechten moet worden afgewezen. Zoals de MvT ook aangeeft, mag het “trustgeheim” er niet aan in de weg staan dat “belangrijke getuigenissen niet plaatsvinden”. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, moet het belang van de waarheidsvinding (alleen dan) wijken voor de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht, als het gaat om een vertrouwenspersoon ten aanzien van wie het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrij en zonder angst voor openbaarmaking van hetgeen wordt besproken tot hem/haar om bijstand en advies moet kunnen wenden. Deze situatie doet zich hier niet voor. Zoals de MvT ook aangeeft, ziet de geheimhoudingsplicht in de LTT op de bescherming van de (individuele) vertrouwelijke relatie tussen het trustkantoor en de cliënt en is hier geen sprake van een maatschappelijk belang dat bescherming verdient. Getuige [naam getuige] heeft geen omstandigheden gesteld, en ook anderszins is niet gebleken, waarom deze belangenafweging in haar specifieke geval anders zou moeten uitvallen.
3.5.
Ook het beroep van getuige [naam getuige] op het verschoningsrecht van artikel 165 lid 3 Rv gaat niet op. Zoals hiervoor al is overwogen, is een contractuele verplichting tot geheimhouding niet voldoende om een beroep op het verschoningsrecht op grond van artikel 165 lid 2 sub b Rv te rechtvaardigen. De rechter-commissaris zal getuige [naam getuige] dan ook bevelen de aan haar tijdens het verhoor op 21 november 2013 gestelde vragen te beantwoorden. Dit betekent dat sprake is van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel in de zin van artikel 43 lid 1 Sr zodat getuige [naam getuige] zich door het beantwoorden van de vragen niet aan een strafrechtelijke veroordeling blootstelt.
3.6.
Mr. Schutte heeft verzocht getuige [naam getuige] te veroordelen in de (onnodig) gemaakte kosten ter zake van het verhoor van 21 november 2013. De rechter-commissaris ziet hiertoe geen aanleiding. Van misbruik van recht of een andere reden waarom een dergelijke kostenveroordeling aangewezen zou zijn, is niet gebleken. Het enkele feit dat zij zich ten onrechte op een verschoningsrecht heeft beroepen is hiertoe onvoldoende.
4. De beslissing
De rechter-commissaris
4.1.
wijst het beroep op de verschoningsrechten ten aanzien van de tijdens het verhoor van 21 november 2013 gestelde vragen van getuige [naam getuige] af,
4.2.
bepaalt dat [naam getuige] opnieuw zal worden gehoord als getuige en (in ieder geval) de vragen die haar reeds zijn gesteld tijdens het verhoor van 21 november 2013 zal moeten beantwoorden,
4.3.
bepaalt dat zij na een nieuwe oproep (bij gewone brief, fax of e-mail aan haar advocaat) voor dit verhoor zal dienen te verschijnen,
4.4.
bepaalt dat dit verhoor plaats zal vinden ten overstaan van de rechter-commissaris, mr. R.A. Dudok van Heel, via een zogenaamde “videolink” met het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (alwaar [naam getuige] zal dienen te verschijnen),
4.5.
verwijst de zaak naar de (interne) rekestenrol van 6 maart 2014 voor opgave van verhinderdata door partijen en getuige [naam getuige] in de maanden april en mei 2014, waarna in overleg met de griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een datum voor het verhoor zal worden bepaald,
4.6.
verzoekt mr. Schutte tevens (uiterlijk) op die datum aan te geven of hij nog andere getuigen in Nederland en/of op Curaçao wenst te doen horen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.
Uitspraak 11‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Voorlopig getuigenverhoor. Beschikking rechter-commissaris. Getuige moet verschijnen om als getuige te worden gehoord. Rechter-commissaris heeft geen discretionaire bevoegdheid tot begrenzing van het aantal getuigen. Getuige mag slechts worden geweigerd indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen dit eist. Verzoeker heeft bij horen getuige voldoende belang. Getuige die zich wenst te beroepen op een wettelijk verschoningsrecht moet dit in beginsel doen ter terechtzitting. In dit geval geen bijzondere omstandigheden om van deze (hoofd)regel af te wijken.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/503789 / HA RK 11-378
Beschikking van de rechter-commissaris van 11 juli 2013
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Spaans recht,
[verzoeker sub 1] ,
gevestigd te Barcelona (Spanje),
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats verzoekers en gerekwestreerden sub 4 en 9],
3. [verzoeker sub 3],
wonende te [woonplaats verzoekers en gerekwestreerden sub 4 en 9],
verzoekers namens zichzelf en namens alle erfgenamen van wijlen [naam 1],
advocaat mr. C.B. Schutte,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FICOSA INVESTMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gerekwestreerde,
advocaat voorheen mr. V.R.M. Appelman,
thans zonder advocaat,
2. [gerekwestreerde sub 2],
wonende te [woonplaats gerekwestreerden sub 2 en 3],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel ,
3. [gerekwestreerde sub 3],
wonende te [woonplaats gerekwestreerden sub 2 en 3],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
4. [gerekwestreerde sub 4],
wonende te [woonplaats verzoekers en gerekwestreerden sub 4 en 9],
gerekwestreerde,
advocaat mr. V.R.M. Appelman,
5. [gerekwestreerde sub 5],
wonende te [woonplaats gerekwestreerde sub 5],
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
6 [gerekwestreerde sub 6],
wonende te [woonplaats gerekwestreerde sub 6],
gerekwestreerde,advocaat mr. G. te Winkel,
7. [gerekwestreerde sub 7],
wonende te [woonplaats gerekwestreerde sub 7],
gerekwestreerde,advocaat mr. G. te Winkel,
8. [gerekwestreerde sub 8],
wonende te [woonplaats gerekwestreerde sub 8],
gerekwestreerde, advocaat mr. G. te Winkel, 9. [gerekwestreerde sub 9]
wonende te [woonplaats verzoekers en gerekwestreerden sub 4 en 9],
gerekwestreerde,advocaat mr. P.N. Malanczuk,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidARISTO B.V.
gevestigd te Helmond,
gerekwestreerde,advocaat mr. E.C. Timmer,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidNOORDBRABANTSE PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ “DE KEMPEN” B.V.
gevestigd te Helmond,
verweerster,advocaat mr. E.C. Timmer,
12. [gerekwestreerde sub 12]
wonende te [woonplaats gerekwestreerde sub 12],
gerekwestreerde, advocaat mr. E.C. Timmer, 13. [gerekwestreerde sub 13],
wonende te [woonplaats gerekwestreerde sub 13],
gerekwestreerde, advocaat mr. E.C. Timmer, 14. [gerekwestreerde sub 14],wonende te [woonplaats gerekwestreerden 14 en 15],gerekwestreerde,advocaat mr. E.C. Timmer,15. [gerekwestreerde sub 15],wonende te [woonplaats gerekwestreerden 14 en 15], gerekwestreerde, advocaat mr. E.C. Timmer.
Verzoekers worden hierna gezamenlijk aangeduid met [verzoekers]
1. De procedure
1.1.
Voor het verloop van de procedure wordt allereerst verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2012 en de processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoor gehouden op 17 september 2012 en 13 februari 2013.
1.2.
Daarnaast zijn, voor zover voor de onderhavige beslissing van belang, de volgende stukken overgelegd:
- -
afschrift van het exploot van betekening van de brief van mr. Schutte namens [verzoekers] waarin [naam 2] (hierna: [naam 2]) wordt opgeroepen als getuige;
- -
afschrift van de fax van mr. [naam 3] (namens [naam 2] en Curaçao Corporation Company N.V.) aan mr. Schutte waarin hij kenbaar maakt dat [naam 2] zich verzet tegen deze oproep;
- -
de brief van mr. Schutte aan de rechter-commissaris van 14 maart 2013, waarin mr. Schutte de rechtbank verzoekt te bevelen dat [naam 2] dient te verschijnen om als getuige te worden gehoord en een datum te bepalen voor het verhoor;
- -
de fax van mr. [naam 3] aan de rechter-commissaris, ontvangen op 26 maart 2013;
- -
de fax van mr. [naam 3] aan de rechter-commissaris van 4 april 2013;
- -
de e-mail van mr. [naam 3] aan de griffier van de rechtbank van 29 mei 2013, waarin hij de rechter-commissaris verzoekt een (voor beroep vatbare) beslissing te nemen op het verzoek van mr. Schutte namens [verzoekers] gedaan in zijn brief van 14 maart 2013;
- -
de (fax)brief van mr. Schutte aan de rechter-commissaris van 11 juni 2013;
- -
de brief van mr. [naam 3] aan de rechter-commissaris van 19 juni 2013.
2. Het verzoek van [verzoekers] en de bezwaren van [naam 2]
2.1.
[verzoekers] wensen [naam 2] als getuige te doen horen in haar hoedanigheid van directeur van Curaçao Corporation Company N.V., in welke hoedanigheid zij verantwoordelijk is voor de trustwerkzaamheden ten aanzien van Medes N.V. (hierna Medes). Tijdens het verhoor van [naam 2] wensen [verzoekers] in het bijzonder in te gaan op de vraag of [gerekwestreerde sub 9] (gerekwestreerde sub 9) daadwerkelijk zeggenschap heeft over de door Curaçao Corporation Company N.V. bestuurde vennootschap Medes, alsmede vragen te stellen over de financiering van Medes en haar activiteiten. [verzoekers] lichten dit als volgt toe. Tijdens de verhoren van de bestuurders van Aristo B.V. en Ficosa Investment B.V. is gebleken dat deze vennootschappen grote bedragen in de vorm van kapitaal en leningen hebben ontvangen die uiteindelijk zijn te herleiden tot Medes, terwijl genoemde bestuurders geen opheldering konden verschaffen over de herkomst van het kapitaal en die leningen, maar daarvoor naar Medes verwezen. Voorts hebben deze bestuurders verklaard dat zij van Medes hebben vernomen dat [gerekwestreerde sub 9] de Utitmate Beneficial Owner (UBO) van Medes zou zijn. Teneinde deze informatie te verkrijgen en te verifiëren is het voor [verzoekers] van groot belang de (indirecte) bestuurders van Medes te horen omtrent de rol van Medes in de constructie die [gerekwestreerde sub 9] kennelijk heeft opgetuigd om voor de buitenwereld, onder wie in het bijzonder [verzoekers], te verhullen dat hij op onrechtmatige wijze zich een meerderheid in Ficosa Investment B.V. en daarmee in het Ficosa-concern heeft toegeëigend, aldus steeds [verzoekers]
2.2.
[verzoekers] stellen zich ten slotte op het standpunt dat de rechter-commissaris geen voor beroep vatbare beslissing kan geven omdat – zo begrijpt de rechter-commissaris – [naam 2] slechts een beroep doet op haar toekomende verschoningsrechten en dit beroep prematuur is. [verzoekers] verzoeken de rechter-commissaris dan ook te bepalen dat tegen de in deze beschikking te geven beslissing geen hoger beroep open staat.
2.3.
[naam 2] meent dat [verzoekers] onvoldoende belang hebben haar te doen horen, althans dat er zwaarwegende belangen harerzijds zijn die daaraan in de weg staan, althans dat [verzoekers] misbruik maken van hun bevoegdheid omdat zij uit zijn op een ontoelaatbare “visexpeditie”. [naam 2] heeft een aantal bezwaren naar voren gebracht. Een deel van deze bezwaren komen neer op praktische bezwaren die zich alleen voordoen als het verhoor van [naam 2] in Amsterdam zou plaatsvinden. Nu mr. Schutte er namens [verzoekers] reeds mee heeft ingestemd het verhoor via een videolink plaats te laten vinden, behoeven deze bezwaren geen bespreking. De overige bezwaren van [naam 2] zijn – kort weergegeven – de volgende:
- -
zij is niet gehouden te antwoorden op de in de brief van mr. Schutte van 14 maart 2013 (en hiervoor onder 2.1) weergegeven vragen, omdat zij contractueel gehouden is tot geheimhouding ten aanzien van alles waarvan zij kennis neemt in het kader van haar werkzaamheden;
- -
[naam 2] zal zich blootstellen aan strafrechtelijke vervolging als zij toch antwoord geeft op vragen en haar komt daarmee een beroep toe op het verschoningsrecht van artikel 165 lid 3 Rv;
- -
[naam 2] kan tevens een beroep doen op het verschoningsrecht van artikel 165 lid 2 sub b Rv, nu zij vanwege haar beroep tot geheimhouding is verplicht;
- -
het enkele gegeven dat [naam 2] statutair bestuurder is van Medes, betekent in de praktijk niet dat zij daadwerkelijk kennis heeft van het dossier “Medes” en zij is niet verplicht om kennis te vergaren van haar thans onbekende informatie.
2.4.
[naam 2] is tot slot van mening dat de rechtbank (bedoeld zal zijn: de rechter-commissaris) [verzoekers] moet verplichten zich uit te laten over de vraag of [naam 2] een mogelijke wederpartij is in een door [verzoekers] te entameren procedure.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat op het verzoek tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor reeds is beslist en dat het voorlopig getuigenverhoor bij beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2012 is bevolen. De beoordeling van het verzoek tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor als zodanig is dan ook niet meer aan de orde. Het feit dat [naam 2] niet als belanghebbende op dat verzoek is gehoord, of niet als potentiële getuige in het verzoekschrift is genoemd, maakt dat niet anders. Thans ligt alleen de vraag voor of de rechter-commissaris het verhoren van [naam 2] zal toestaan.
3.2.
Uitgangspunt voor die beoordeling is dat een rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor geen discretionaire bevoegdheid heeft tot begrenzing van het aantal of de personen van de te horen getuigen en de aan de getuigen te stellen vragen. Het horen van een voorgebrachte getuige of het stellen van bepaalde vragen mag slechts worden geweigerd indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen dit eist (HR 18 maart 2011, LJN: BP0571 en HR 16 december 2011, LJN: BU3922). Naar het oordeel van de rechter-commissaris hebben [verzoekers], voor zover nodig, in voldoende mate aangegeven waarom zij [naam 2] willen horen en waarover en tevens waarom zij eerst na het horen van een aantal getuigen tot de conclusie zijn gekomen dat zij [naam 2] (ook) willen doen horen. De redenen die [verzoekers] voor het verhoor van [naam 2] opgeven en de onderwerpen waarover zij [naam 2] vragen willen stellen, komen de rechter-commissaris binnen het kader waarvoor het voorlopig getuigenverhoor is bevolen ook niet onredelijk voor, zodat uitgangspunt voor de verdere beoordeling zal zijn dat [verzoekers] voldoende belang hebben bij het horen van [naam 2] als getuige. Voor zover [verzoekers] in de ogen van [naam 2] onvoldoende specifiek kunnen aangeven waarover zij [naam 2] wensen te horen, doet dit hier niet aan af. Het voorlopig getuigenverhoor is er immers mede en vooral op gericht verzoekers voorafgaand aan een eventuele procedure de kans te geven duidelijkheid te verkrijgen omtrent nog onvoldoende bekende feiten, zodat zij hun processuele positie mede kunnen beoordelen, waaronder begrepen de vraag tegen wie zij een vordering kunnen instellen. Van misbruik van recht en een ontoelaatbare “visexpeditie” is dan ook geen sprake.
3.3.
De vraag of [naam 2] een beroep kan doen op enig verschoningsrecht ligt thans niet ter beoordeling voor. Voorts geldt dat ook een getuige die zich wenst te beroepen op een wettelijk verschoningsrecht of die meent een andere reden te hebben waarom het afleggen van een verklaring van hem/haar niet kan worden verlangd, in beginsel ter terechtzitting zal moeten verschijnen om daar tegenover de rechter-commissaris en de belanghebbenden de gronden van zijn/haar weigering kenbaar te maken. Ten aanzien van de door [naam 2] genoemde verschoningsrechten geldt dat per vraag door de rechter-commissaris zal moeten worden getoetst of haar een verschoningsrecht toekomt. [verzoekers] hebben op het voorstel van de rechter-commissaris om de vragen eerst schriftelijk aan [naam 2] voor te leggen afwijzend gereageerd. Dit betekent evenwel niet dat zij daarmee hun recht hebben verspeeld om [naam 2] als getuige te doen horen. Bijzondere omstandigheden om in dit geval de (hoofd)regel af te wijken dat een getuige ter terechtzitting wordt gehoord en eventueel ter zitting een beroep op een verschoningrecht zijn door [naam 2] niet, althans onvoldoende, gesteld en zijn ook overigens niet gebleken. Volgens de Hoge Raad kan daarvan slechts sprake zijn als (in dit geval) [verzoekers] geen enkel in rechte te respecteren belang heeft bij de verschijning van [naam 2] als getuige (HR 19 september 2003, LJN: AF8273). Dat is hier niet het geval. [naam 2] heeft immers – anders dan in de casus in dat arrest het geval was – niet gesteld dat zij uit eigen wetenschap geen antwoord kan geven op de vragen die [verzoekers] haar willen stellen. Bovendien wordt in dit verband meegewogen dat [verzoekers] in de oorspronkelijke oproep [naam 2] en Curaçao Corporation Company N.V. in de gelegenheid hebben gesteld een andere directeur van Curaçao Corporation Company N.V. die verantwoordelijk is voor de trustwerkzaamheden ten aanzien van Medes aan te wijzen als getuige.
3.4.
De opmerking dat [naam 2] “mogelijk” geen kennis heeft van het dossier “Medes” en dus mogelijk niet uit eigen waarneming antwoord kan geven op de vragen die haar zullen worden gesteld, is voor de beoordeling ook overigens niet relevant. Bij de beoordeling mag immers niet worden vooruitgelopen op hetgeen de getuige (mogelijk) zal kunnen verklaren.
3.5.
Conclusie uit al het voorgaande is dan ook dat het doen horen van [naam 2] als getuige geen strijd oplevert met de goede procesorde.
3.6.
De rechter-commissaris ziet geen aanleiding om [verzoekers] te verplichten thans reeds aan [naam 2] kenbaar te maken of zij haar zien als mogelijke wederpartij in een eventueel aanhangig te maken procedure. Een dergelijk verplichting opleggen strookt niet met de aard van het voorlopig getuigenverhoor dat immers mede tot doel heeft om verzoekers in de gelegenheid te stellen om hun processuele positie mede kunnen beoordelen, waaronder begrepen de vraag tegen wie zij een vordering kunnen instellen. Het staat [naam 2] vrij bij aanvang van het verhoor te verzoeken dat zij als partijgetuige wordt aangemerkt (als bedoeld in artikel 193 Rv).
3.7.
Ten slotte is de rechter-commissaris van oordeel dat het niet aan haar is te bepalen of tegen de door haar in deze beschikking genomen beslissingen hoger beroep open staat. Of hoger beroep tegen een beslissing open staat hangt samen met de aard van de beslissing en volgt uit de wet. De wet voorziet in dit geval niet in de mogelijkheid voor de rechter-commissaris om daarover te beslissen.
4. De beslissing
De rechter-commissaris
4.1.
wijst de bezwaren van [naam 2] af,
4.2.
bepaalt dat [naam 2] mag worden gehoord als getuige en dat zij na een nieuwe oproep (bij gewone brief of fax aan haar advocaat) zal dienen te verschijnen,
4.3.
bepaalt dat dit verhoor plaats zal vinden ten overstaan van de rechter-commissaris, mr. R.A. Dudok van Heel, via een zogenaamde “videolink” met het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (alwaar [naam 2] zal dienen te verschijnen),
4.4.
verwijst de zaak naar de (interne) rekestenrol van 25 juli 2013 om mr. Schutte in de gelegenheid te stellen aan te geven in welke periode (na september 2013) hij het verhoor wil laten plaatsvinden, zodat daarna (na opgave van verhinderdata door partijen en [naam 2]) in overleg met de griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een datum voor het verhoor kan worden bepaald,
4.5.
verzoekt mr. Schutte tevens (uiterlijk) op die datum aan te geven wanneer hij Van den Besselaar en eventuele andere getuigen in Nederland wenst te doen horen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
Uitspraak 28‑02‑2013
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/503789 / HA RK 11-378
Beschikking van de rechter-commissaris van 28 februari 2013
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Spaans recht,
[A] Y CÍA S.A.,
gevestigd te Barcelona (Spanje),
2. [AA],
wonende te --,
3. [AB],
wonende te --,
verzoekers namens zichzelf en namens alle erfgenamen van wijlen [B],
advocaat mr. C.B. Schutte,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FICOSA INVESTMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gerekwestreerde,
advocaat mr. V.R.M. Appelman,
2. [C],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel ,
3. [D],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
4. [E],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. V.R.M. Appelman,
5. [F],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
6. [G],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
7. [H],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
8. [I],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. G. te Winkel,
9. [J],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. P.N. Malanczuk,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARISTO B.V.
gevestigd te Helmond,
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDBRABANTSE PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ “DE KEMPEN” B.V.
gevestigd te Helmond,
verweerster,
advocaat mr. E.C. Timmer,
12. [K],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
13. [L],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
14. [M],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer,
15. [N],
wonende te --,
gerekwestreerde,
advocaat mr. E.C. Timmer.
Verzoekers worden hierna gezamenlijk aangeduid met [A] c.s.
1. De procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2012 en de processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoor gehouden op 17 september 2012 en 13 februari 2013.
2. De beoordeling
2.1.
[A] c.s. wensen de op 17 september 2012 reeds gehoorde getuige, [K] (hierna: [K]), tevens gerekwestreerde sub 12, opnieuw te doen horen als getuige. Mr. Schutte heeft [K] hiertoe bij exploot van 4 februari 2013 opgeroepen voor het verhoor op 13 februari 2013.
2.2.
Bij brief van 7 februari 2013 aan de rechtbank heeft mr. Timmer (namens gerekwestreerden sub 10 t/m 15) bezwaar gemaakt tegen het opnieuw horen van [K] en de rechtbank verzocht het verzoek daartoe af te wijzen, subsidiair een nieuwe datum voor het verhoor te bepalen, omdat [K] op 13 februari 2013 is verhinderd. [K] is op 13 februari 2013 niet verschenen en – dus – ook niet (opnieuw) gehoord als getuige.
2.3.
[A] c.s. leggen aan hun verzoek [K] op nieuw te doen horen het volgende ten grondslag. Recente ontwikkelingen bij onder meer Aristo B.V. (gerekwestreerde sub 10) en Ficosa Investment B.V. (gerekwestreerde sub 1) hebben veel vragen opgeroepen in het licht van de eerdere verklaring van [K] en zij wensen hierover nogmaals een (indirect) bestuurder van Aristo B.V. te horen. Aangezien [A] c.s. hebben begrepen (uit de verklaring van [K] zelf) dat hij als enige bemoeienis heeft met Aristo B.V. binnen het trustkantoor Noordbrabantse Participatiemaatschappij “De Kempen” B.V. (hierna: “De Kempen”), wensen zij hem hierover opnieuw te doen horen. Ter zitting heeft mr. Schutte (namens [A] c.s.) hieraan het volgende toegevoegd. De jaarrekening van Ficosa Investment B.V. van 2011 is eerst onlangs aan Aristo B.V. toegezonden en hij wenst [K] hierover vragen te stellen (hetgeen hij niet eerder heeft kunnen doen). Hij wenst [K] onder meer vragen te stellen over het besluitvormingsproces binnen Aristo B.V. rondom de goedkeuring van de jaarrekening. Voorts wenst hij [K] vragen te stellen over een aantal andere zaken, onder meer betreffende de jaarrekening van Aristo B.V. van 2011, recente ontwikkelingen binnen het bestuur van “De Kempen” en eerdere jaarrekeningen van Ficosa Investment B.V.
2.4.
Het bezwaar van mr. Timmer komt er kort gezegd op neer dat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen of nieuwe feiten en dat voor het overige onduidelijk is waarom de zaken waarover mr. Schutte [K] wenst te bevragen relevant zouden zijn voor de onderhavige kwestie. Zij verwacht niet dat [K] aan zijn eerdere verklaring iets zal kunnen toevoegen.
2.5.
Uitgangspunt is dat de rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor geen discretionaire bevoegdheid heeft tot begrenzing van het aantal of de personen van de te horen getuigen en de aan de getuigen te stellen vragen. Het horen van een voorgebrachte getuige of het stellen van bepaalde vragen mag slechts worden geweigerd indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen dit eist (HR 18 maart 2011, LJN: BP0571 en HR 16 december 2011, LJN: BU3922). Naar het oordeel van de rechter-commissaris geldt deze maatstaf evenzeer in het onderhavige geval waar de vraag voorligt of een getuige opnieuw mag (moet) worden gehoord. Nu [A] c.s. hebben aangegeven dat zij [K] over een aantal nieuwe onderwerpen aanvullende vragen wensen te stellen en aannemelijk hebben gemaakt dat dit eerder niet mogelijk was, is er voldoende belang bij het opnieuw horen van [K] als getuige. Of [K] als getuige tijdens een tweede verhoor iets aan zijn eerdere verklaring zal kunnen toevoegen, is voor de beoordeling niet relevant. Bij de beoordeling mag immers niet worden vooruitgelopen op hetgeen de getuige (mogelijk) zal kunnen verklaren. Van belang is wel dat het voorlopig getuigenverhoor er mede en vooral op is gericht verzoekers voorafgaand aan een eventuele procedure de kans te geven duidelijkheid te verkrijgen omtrent nog onvoldoende bekende feiten, zodat zij hun processuele positie mede kunnen beoordelen. Naar het oordeel van de rechter-commissaris levert het opnieuw horen van [K] – die bovendien ook als gekwestreerde bij deze procedure is betrokken – geen strijd op met de goede procesorde. Dat hiervan sprake zou zijn is overigens ook niet, althans onvoldoende, gesteld.
3. De beslissing
De rechter-commissaris
3.1.
wijst het bezwaar van gerekwestreerden 10 t/m 5 af,
3.2.
bepaalt dat [K] opnieuw mag worden gehoord als getuige,
3.3.
verwijst de zaak naar de (interne) rekestenrol van 14 maart 2013 voor opgave verhinderdata door mr. Schutte voor de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor van alle betrokkenen in de maanden mei en juni 2013.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.?