Wat betreft de internationale verplichting tot strafbaarstelling - met inbegrip van Richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële door het witwassen van geld (Pb 28 juni 1991 L166, p. 77) en de Richtlijnconforme interpretatie - en de wetsgeschiedenis, wijs ik op de annotatie van N. Keijzer onder de hierna te bespreken arresten van HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303, HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:956, NJ 2014/304 en HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237, NJ 2014/305, alsook op de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan genoemd arrest NJ 2014/303 en de publicatie van S.S. Buisman, Witwassen-het enkele verwerven en voorhanden hebben en richtlijnconforme interpretatie, DD 2013/53.
HR, 14-10-2014, nr. 13/03703
ECLI:NL:HR:2014:2971
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
13/03703
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2971, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1839
ECLI:NL:PHR:2014:1839, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑08‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2971
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑10‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/478 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0393
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 420bis jo. art. 420ter Sr, gewoontewitwassen. Gedeeltelijk slagende bewijsklacht. V.zv. het middel opkomt tegen ’s Hofs oordelen m.b.t. de in de bewezenverklaring genoemde drie personenauto’s en het geldbedrag van € 117.451,70 kan het middel niet tot cassatie leiden. Het oordeel van het Hof dat het voorhanden hebben van € 20.000 en € 6.000 witwassen oplevert is ontoereikend gemotiveerd, aangezien uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van deze geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Dat de genoemde geldbedragen zijn aangetroffen in het huis van de verdachte in de binnenzak van een jas in de hal van de woning resp. onder een kastje op de overloop, brengt niet mee dat de verdachte de criminele herkomst ervan heeft getracht te verbergen of te verhullen. Het middel slaagt in zoverre. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af en spreekt verdachte alsnog vrij van deze onderdelen van de tll.
Partij(en)
14 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/03703
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, van 22 maart 2012, nummer 24/002107-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde geldbedragen van € 20.000,00 en € 6.000,00 en voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof zijn oordeel dat de bewezenverklaring met betrekking tot de in feit 1 genoemde voorwerpen witwassen oplevert, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"feit 1 primair:
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 01 oktober 2008, tezamen en in vereniging met anderen, in de gemeente Zwolle, telkens van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders voorwerpen, te weten geldbedragen (totaal 117.451,70 euro) en een geldbedrag van 20.000 euro en een geldbedrag van 6.000,- euro en een personenauto (merk BMW, type 320d, kenteken [AA-00-BB]) en een personenauto (merk BMW, type 323ci, kenteken [CC-00-DD]) en een personenauto (merk Volkswagen, type Passat, kenteken [EE-00-FF]), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
feit 3:
hij in de periode van 03 september 2008 tot en met 09 oktober 2008 in de gemeente Zwolle respectievelijk in een schuur nabij een woning, gelegen aan de [a-straat 1] en in een personenauto (merk BMW, kenteken [CC-00-DD]) en in een woning (gelegen aan de [b-straat 1]) en in een bedrijfspand (gelegen aan de [c-straat 1]) tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (respectievelijk) 1.4 kilogram en 5.12 kilogram en 1 kilogram en 1.17 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
feit 4:
hij in de periode van 01 februari 2007 tot en met 29 november 2007 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen een formulier model-werkgeversverklaring Postbank zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededaders valselijk:
- op of omstreeks 06 februari 2007 een formulier model-werkgeversverklaring opgesteld en ingevuld op naam van werknemer [verdachte] (geboren [geboortedatum] 1981) en daarbij ingevuld als aanvangstermijn indiensttreding 01 oktober 2005 en daarbij ingevuld als bruto jaarsalaris 32.400,- euro en als vaste 13e maand 2.700,- euro en vervolgens voornoemd formulier ondertekend met een handtekening welke moest doorgaan als zijnde die van [betrokkene 1] (werkgever)
feit 5:
hij op 03 september 2008 in de gemeente Zwolle voorhanden heeft gehad vijftig patronen (merk ACP GFL kal.45), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II;"
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. als relaas van verbalisant, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, algemeen dossier, blz. 1 e.v.)
AANLEIDING ONDERZOEK:
Aan de hand van CIE-informatie werd de aandacht gevestigd op een groep verdachten, die betrokken zijn bij de handel in drugs (partijen weed) en het witwassen van het daarmee verdiende geld.
Vervolgens werd door de regionale recherche IJsselland onder de naam BEDEGA onderzoek gedaan naar deze verdachten en deze drugshandel en het witwassen van het daarmee verkregen geld.
VERLOOP ONDERZOEK
Tijdens dat BEDEGA-onderzoek kwam naar aanleiding van vastgestelde feiten en omstandigheden de verdenking naar voren, dat onderstaande verdachten zich vermoedelijk schuldig maakten aan het witwassen van geld dat zij verkregen hadden met de drugshandel.
4 HOOFDVERDACHTEN:
Verdachte 1:
Naam: [achternaam medeverdachte 2],
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1977
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [adres]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte 2:
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1981
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [adres]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte 3:
Naam: [achternaam medeverdachte 1]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1984
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [adres]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte 4:
Naam: [achternaam betrokkene]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1976
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [adres]
Postcode en woonplaats: [adres]
- [medeverdachte 2] wordt aangeduid met zijn voornaam "[medeverdachte 2]"
- [verdachte] wordt aangeduid met zijn voornaam "[verdachte]"
- [medeverdachte 1] wordt aangeduid met zijn voornaam "[medeverdachte 1]";
2. als relaas van verbalisant, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossier 1 t/m 3, blz. 617 e.v.):
A: SAMENWERKINGSVERBAND
Gezien de verklaringen van de verdachten, regelde de verdachte [medeverdachte 2] alle geldzaken. Hij regelt de aankoop van auto's of stelt het geld hiervoor ter beschikking. Hij laat door zijn broer [medeverdachte 1] geld storten of boekt gelden van zijn rekeningen naar de rekeningen van zijn broers.
Rol [medeverdachte 2]
Gezien onderstaande feiten en omstandigheden is het vermoeden aanwezig dat [medeverdachte 2] alle financiële- en belastingzaken regelde en uitvoerde:
- [medeverdachte 2] heeft de kennis en vaardigheid om alle voorkomende financiële zaken voor personen en bedrijven te regelen.
- [medeverdachte 2] verzamelde de benodigde gegevens voor de belastingaangiftes van zowel hemzelf als zijn broers, maar ook voor de bedrijven van zijn broer ([A]) en van zijn werkgever ([B]). [medeverdachte 2] vulde die bedoelde aangiftes zelf in namens die anderen en stuurde ze op; blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] zelfs zonder dat [medeverdachte 1] die aangifte gezien of ondertekend had.
- [medeverdachte 2] regelde dat de betalingen werden uitgevoerd die nodig waren voor de bedrijfsvoering van [A].
[verdachte] zorgde voor de handel in weed:
- hij werkte bij de growshop [B], waar tijdens de doorzoeking een handelshoeveelheid weed aangetroffen werd;
- bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] werd eveneens een handelshoeveelheid weed aangetroffen; dit zat in exact dezelfde verpakking als de weed in de
growshop.
Rol [medeverdachte 1]
- [medeverdachte 1] bleek uit diverse observaties van [A] daar steeds aanwezig te zijn.
- [medeverdachte 1] bleek uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] als beheerder te werken in [A];
- [medeverdachte 1] verzorgde blijkens zijn eigen verklaring de inkoop, verkoop en verhuur in de winkel, maar [medeverdachte 2] regelde de betalingen van sociale premies en de salarissen betreffende [A]; [medeverdachte 1] ontving contante geldbedragen van [medeverdachte 2] en stortte dit geld vervolgens op zijn eigen Rabobankrekening [001]; daarna boekte hij dat geld door naar de rekening van [A], als zijnde opbrengst van [A].
B: ONTVANGSTEN
Gedurende het BEDEGA-onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] veel uitgaven heeft gedaan, die niet verklaarbaar zijn vanuit zijn legale ontvangsten. Met "ontvangsten" worden daarbij bedoeld:
- het contante geld, opgenomen bij de bank vanaf zijn eigen rekening
- het geld dat contant ontvangen is bij de verkoop van auto's. Omdat al zijn legale inkomsten giraal worden ontvangen, zijn die legale inkomsten (zoals salaris en uitkeringen) geen ontvangsten zoals hierboven bedoeld. Deze inkomsten worden pas "ontvangsten" zodra hij dat geld van zijn bankrekening contant opneemt.
C: FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN M.B.T. FINANCIËLE POSITIES
Ten aanzien van [medeverdachte 2]
had in 2005 een jaarloon van ca. € 30.000,- inclusief een bijtelling van € 7.200,- in verband met een auto van de zaak.
In 2006 had hij een loon van € 20.691,- alsmede een WW uitkering van € 15.852,
Hij heeft regelmatig dure auto's op zijn naam staan.
In 2007 had [medeverdachte 2] looninkomsten ten bedrage van ongeveer 4000 euro;
daarnaast had hij een UWV-uitkering tot 18-02-2007.
Van 20-10-2004 tot 18-10-2005 een BMW 320D bouwjaar 2000, [GG-00-HH]. Van 13-10-2005 tot 15-03-2006 een MERCEDES bouwjaar 2001, [II-00-JJ] Van 07-02-2006 tot 21-09-2007 een BMW X5, bouwjaar 2001, [KK-00-LL].
[medeverdachte 2] doet in de jaren 2005 t/m 2007 veel contante stortingen met een totaalbedrag van € 117.451,70 op zijn eigen bankrekening [002] van de SNS bank, die niet verklaarbaar zijn aan de hand van zijn legale ontvangsten.
[medeverdachte 2] verklaarde dat hij die grote bedragen wel kon storten omdat hij immers 15.000 euro per maand verdient.
Echter uit de bankafschriften en uit de verklaring van zijn werkgever (getuige [getuige]) blijkt dat [medeverdachte 2] die hoge verdiensten pas ontvangen heeft vanaf mei 2008, terwijl die grote stortingen al in 2005 werden gedaan.
Ten aanzien van [verdachte]
Hij heeft blijkens gegevens van het KvK van 01-01-2004 tot 01-01-2006 een eenmanszaak, genaamd [C]. Uit gegevens van de belastingdienst valt op te maken dat dit bedrijf nooit inkomsten heeft gegenereerd.
In 2005 had [verdachte] € 1.091,00 loon uit arbeid bij [B]. In 2006 had hij een loon van € 6.819,00 van [B]. Hij heeft blijkens de gegevens van het KvK sinds 12-03-2007 een DVD-verhuurwinkel, genaamd [A]. Deze zaak heeft hij voor € 30.000,- overgenomen van [betrokkene 2]. Uit zijn legale inkomsten is deze investering niet te verklaren. Bij de fiscus zijn geen gegevens bekend die kunnen duiden op een lening.
[verdachte] verklaart dat hij daartoe 20.000 euro heeft geleend van een ex-relatie ([betrokkene 3]) en dat hij nog 10.000 euro schuld heeft bij [betrokkene 2].
De inkomstengegevens over het belastingjaar 2007 van [verdachte] zijn opgevraagd bij de Belastingdienst in het kader van bedoeld POB-convenant. Daaruit blijkt dat [verdachte] in 2007 bijna 17.000 euro aan legaal inkomen heeft gehad (werkgever [betrokkene 1]/[B]).
Sinds 3 april 2007 is [verdachte] eigenaar van een koopwoning, perceel [b-straat 1], [woonplaats]. De koopsom bedroeg € 211.500,-. Op dit pand heeft hij een hypotheek gevestigd van € 236.000,- bij de SNS bank.
Ten aanzien van [medeverdachte 1]
Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat:
- [medeverdachte 1] in 2001 t/m 2004 nauwelijks inkomen heeft (hij volgt opleidingen);
- [medeverdachte 1] in 2005 een inkomen van 2.475 euro heeft;
- [medeverdachte 1] in 2006 een inkomen van 3.982 euro heeft;
- [medeverdachte 1] in 2007 een inkomen van 5.107 euro heeft.
Uit de Rabobankafschriften, rekeningnummer [001] van [medeverdachte 1] blijkt dat hij regelmatig (soms meerdere keren per dag) contante bedragen stort op zijn eigen rekening.
Dit zijn bedragen variërend (gedurende de maanden mei 2007 tot en met mei 2008) van 2.700 euro per maand tot bijna 10.000 euro per maand. Totaalbedrag in 2007 aan stortingen is ruim 31.000 euro.
Totaalbedrag in 2008 van januari t/m juli aan stortingen is ruim 15.500 euro. Echter [medeverdachte 1] doet deze stortingen van grote bedragen op zijn eigen rekening óók in 2005, wanneer hijzelf nagenoeg geen inkomsten heeft.
Hierover verklaart [medeverdachte 1] dat hij die stortingen deed voor [medeverdachte 2] en dat hij niet wist hoe [medeverdachte 2] aan dat geld kwam.
Uit zijn belastingaangifte over 2007 blijkt dat [medeverdachte 1] zijn looninkomsten, die hij gehad heeft als werknemer bij [A], niet opgegeven heeft bij de Belastingdienst.
3. een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 1 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz 343 e.v.):
Opmerking verbalisant:
Bij de vragen over de auto's die [medeverdachte 2] op naam heeft staan of op naam heeft gehad is een overzichtslijst gemaakt. Deze lijst is samengesteld aan de hand van informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer uit het kentekenregister. De lijst met kentekens die op naam staan of hebben gestaan is aan de verdachte getoond.
Uit uw lijstje blijkt dat ik op 4 juni 2004 een BMW 320i Cabrio heb gekocht, met het kenteken [MM-00-NN]. Ik heb een VW Golf op die auto ingeruild en ongeveer 5.000 euro bijbetaald. U vertelt mij dat ik op 29 oktober 2004 een BMW 320d op naam heb gekregen. De dag wist ik niet meer, maar het klopt wel dat ik deze auto op naam heb gehad. Ik heb toen ongeveer 10.000 euro voor die auto betaald. Ik heb die auto contant betaald. Ik heb dit geld voor die auto gespaard. Ik nam geld op van mijn bankrekening en spaarde dat op en verstopte het geld op zolder. Ik ben in 1994 of 1995 begonnen met sparen. Volgens mij had ik toen ongeveer 25.000 euro op mijn zolder gespaard. Ik heb die BMW iets minder dan 1 jaar gehad. Ik heb de BMW geruild met een vriend die een Mercedes CLK cabrio had. Als u zegt dat het kenteken van die auto [II-00-JJ] was, dan klopt dat. De auto is met gesloten portemonnee geruild. De Mercedes heb ik geruild met een Marokkaanse kennis. Ik heb deze auto verkocht aan een ondernemer in Apeldoorn. Ik kreeg rond de 17.000 euro voor die auto. De auto reed niet meer lekker nadat hij schade had gehad. Ik kreeg die ongeveer 17.000 euro contant betaald. Dit geld heb ik nadien thuis bewaard.
Daarna heb ik een BMW X5 gekocht. Deze koste 38.000 euro. Het kenteken van die auto was [KK-00-LL]. Ik heb deze auto via de bank betaald. Ik heb hiervoor ook nog een lening opgenomen van in totaal 20.000 euro. Ik heb dit geld geleend van de SNS bank. Ik weet niet meer zeker of ik nu 10.000 of 20.000 euro geleend heb. Ik had in die tijd ook nog ca. 40.000 euro op mijn spaarrekening staan, bij de SNS bank. Ik had toen ook nog rond de 20.000 euro thuis liggen, op zolder. Dit geld spaarde ik voor een eventueel huwelijk of zoiets. Ik wilde mijn spaargeld niet opmaken aan een auto. Ik heb vanaf mijn spaarrekening 20 of 30.000 euro overgemaakt naar mijn betaalrekening. Van mijn betaalrekening heb ik het geld overgemaakt naar de rekening van het autobedrijf. Ik heb die BMW via Marktplaats verkocht. Ik heb 22 à 23.000 euro voor die auto gekregen. Ik heb daarna weer een BMW 320d gekocht, omdat ik veel kilometers moest maken. Ik heb die BMW bij een garagebedrijf in Heerenveen gekocht. Ik heb ongeveer 25.000 euro voor die BMW betaald. Ik heb dit geld contant betaald. Ik heb ongeveer 2 à 3 duizend euro van de bank gehaald en het resterende bedrag heb ik van mijn spaargeld op zolder er bij gedaan. Een gedeelte van dit geld was van de Mercedes CLK cabrio die ik verkocht had.
Mijn broertje [verdachte] heeft die BMW 320d opgehaald en betaald. Het geld heeft hij van zolder gepakt. Deze BMW heb ik nog steeds, maar die is door de politie in beslag genomen. Deze auto wordt zowel door mij als door [verdachte] gebruikt, maar ik draai voornamelijk op voor de kosten.
Nu u het zegt, klopt het dat ik een korte tijd een Mercedes C 200 CDI heb gehad. Ik heb 7.000 euro voor die auto betaald. In mei van dit jaar heb ik een BMW 323 Cl cabrio gekocht. Ik heb 15.500 euro voor die auto betaald. Ik heb die auto contant betaald. Ik heb hiervoor geld opgenomen van de SNS bank, van mijn lopende rekening. Dit was ongeveer 5.500 euro. Ik heb dat geld in meerdere malen gepind. Dit waren hoofdzakelijk biljetten van 50 euro. Van de ING rekening van [A] heb ik 10.000 euro opgenomen. Dat waren allemaal biljetten van 500 euro. Deze auto was voor mijzelf. [medeverdachte 1] reed er echter ook wel eens in.
Ik betaal de wegenbelasting voor de auto's die op mijn naam staan. De verzekeringspremies betaal ik ook. Dit gaat allemaal via mijn bankrekening. Ik verreken die kosten wel met mijn broers als zij de auto's gebruiken.
Contante geldstortingen
Mijn salaris van AH, Achmea, KPN en Deloitte, kreeg ik giraal op mijn bankrekening overgeboekt. In die periode had ik geen andere inkomsten. Soms deed ik wel eens een financieel klusje, daar kreeg ik dan een kleine vergoeding voor. Soms 50 of 100 euro.
Ik heb in de periode van 1 januari 2005 tot 18 april 2008 wel geld op mijn bankrekening gestort. Ik denk dat het in totaal misschien wel 25.000 euro kan zijn. Nu ik er beter over nadenk, heb ik wel 30 of 40.000 euro gestort inclusief het geld wat ik voor de BMW X5 heb gekregen. Het geld voor de X5 heb ik in keer op mijn rekening gestort. Het contante geld kreeg ik onder andere van opbrengsten die ik verdiende met gokken. Het was ook mijn eigen geld dat ik gepind had en de volgende dag weer terugstortte op mijn rekening.
4. een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2]. opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 2 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 349 e.v.):
Contante stortingen:
Aan de hand van de bankafschriften rekeningnummer [002] werden het totale bedrag aan contante stortingen van de verdachte doorgenomen.
(…)
U vraagt mij nogmaals naar constante stortingen. Nu ik daar over nadenk is het in 3 jaar misschien wel 50 a 60 duizend euro geweest. Dit is dan inclusief de auto's en leningen die ik terugbetaald heb gekregen. U vertelt mij dat ik in deze periode ruim 114.000 euro heb gestort.
Stortingen door [medeverdachte 1] op rekening van [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij enkelen duizenden (tussen 5 en 10 duizend) euro’s stort in 2005 op zijn eigen rekening. Dit contante geld had hij van jou gekregen. Tevens verklaart [medeverdachte 1] dat hij niet weet waar dit geld vandaan komt. Wat kan hier jij hierover verklaren? Van wie is dit geld? Ja dat kan kloppen. Bij de RABO bank, waar [medeverdachte 1] een rekening heeft, gaat dat een stuk sneller en daarom deed [medeverdachte 1] dat. Hij kreeg dan daar wat geld van mij voor. U vraagt mij waar dit geld vandaan komt. Ik pin dit natuurlijk van de bank en heb thuis toch wel 30 a 40 duizend euro liggen. Aangetroffen contant geld bij doorzoeking [a-straat 1] Zwolle
Bij de doorzoeking is 20.000 euro (35 x 500 en 50 x 50) aangetroffen in de binnenzak van een jas in de hal van de woning en 6.000 euro (meerdere bundeltjes met biljetten van 50 en 20 euro) onder een kastje op de overloop.
- Van wie is dat geld
- Waarom ligt dat geld in de woning
- Wat was de bedoeling met dit geld.
Die 20.000 euro is het kasgeld van [B]. Iedere dag wordt dit geld meegenomen. Het gaat vaak om zulke grote bedragen. Die 6.000 euro die u aantrof op de overloop is mijn geld. Dit geld had ik gepind. Ik had dit in juni en juli gepind. Elke keer 1000 duizend euro en ik had nog 2 of 3 duizend euro van mijn eigen gespaarde geld van zolder over.
5. een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 3 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 356 e.v.):
Gokken:
Uit onderzoek blijkt dat jij in de periode november 2005 tot en met november 2007 voor een bedrag van € 20.755, — hebt gepind bij FCZ-Zwolle casino. Jij hebt al verklaard dat jij de opgelopen jaren ongeveer 10 tot 15 duizend euro heb gewonnen met gokken bij FCZ casino. Hoe kan jij nu jouw winst verklaren?
Ik weet echt niet hoeveel ik gepind heb. Als ik moet schatten, denk ik ongeveer 20.000 euro. Ik ging daar bijna nooit met contant geld heen. Ik heb zo af en toe wel eens met de opbrengst van de vorige dag gegokt. Dat is misschien één of twee keer gebeurd.
De 10 tot 15 duizend euro winst waarover ik gisteren heb gesproken. Dit is de winst boven de inleg van de 20.000 euro die ik heb gedaan.
Cartier Horloge:
Ik heb het horloge ergens in april 2008 gekocht. Ik heb voor het horloge 4.500 euro
betaald. Het was een echte Cartier. Ik zou in die tijd een opdracht krijgen van mijn opdrachtgever [getuige] en zou daar een boel geld mee verdienen. Ik kocht toen al vast het horloge;
6. een proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 2 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 379 e.v.):
Ik ben eigenaar van de videotheek [A], sinds 2 jaar geleden. Ik heb deze zaak overgenomen van [betrokkene 2]. Ik moest 30.000 euro voor deze zaak betalen. Ik heb [betrokkene 2] 20.000 euro betaald via de bank. Ik heb hiervoor 20.000 euro geleend van mijn ex-vriendin. Ik heb nog een schuld van 10.000 euro aan [betrokkene 2]. Ik ben de enige eigenaar van deze zaak. Mijn broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] doen de administratie.
[medeverdachte 2] doet de boekhouding. [medeverdachte 1] doet de administratie met betrekking tot de inkoop en verkoop. Mijn broertje [medeverdachte 1] werkt in de zaak en ik soms ook. Ik ging er vanuit dat ik goed met deze zaak kon verdienen. Achteraf blijkt dit een drama te zijn.
[medeverdachte 1] werkt in de zaak. Als u wilt weten hoeveel klanten ik heb, moet u maar in de computer kijken. Dat staat in de boekhouding. Voor alle vragen met betrekking tot de DVD-zaak, moet u maar in mijn boekhouding kijken.
Opmerking verbalisant:
Bij de vragen over de auto's die [verdachte] op naam heeft staan of op naam heeft gehad is een overzichtslijst gemaakt. Deze lijst is samengesteld aan de hand van informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer uit het kentekenregister. De lijst met kentekens die op naam staan of hebben gestaan is aan de verdachte getoond.
Uit onderzoek blijkt dat jij veelal gebruik maakt van een BMW320d voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Wie heeft deze auto betaald. Waar komt dit geld vandaan? (10 december 2007 25.000 euro contant betaald)
Een paar maanden geleden heb ik een Mercedes E 300 gekocht. Ik heb deze auto zelf betaald. Het geld hiervoor heb ik contant van [medeverdachte 2] gekregen. Volgens mij was dit 5.000 of 5.500 euro. Mijn broer had dit geld verdiend met werken. De zwarte BMW die jullie in beslag hebben genomen, is van [medeverdachte 2]. Het is zijn auto, ik heb daar verder niets over te verklaren. De andere BMW die jullie in beslag hebben is ook van [medeverdachte 2]. Ik heb hem wel geld gegeven voor die auto. Zowel ik,
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] reden in die auto's;
7. een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1]. opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 1 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 427 e.v.):
U vraagt mij hoe het in zijn werk gaat met het betalen en de dagopbrengst in [A].
Het kan zijn dat aan het einde van de dag de dagopbrengst gewoon in de kassa
blijft liggen. Alleen als er teveel in de kassa lag, haalden we het eruit. Zowel [verdachte] als ik halen wel eens geld uit de kassa. Voor [A] is er een ING-bankrekening. Dat vinden we een lastige bank. Nu doen we het wel eens via de bankrekening van [medeverdachte 2] of via mijn rekening. Als het via mijn rekening gaat, gaat het als volgt: ik stort de opbrengst van [A] eerst op mijn rekening en dan wordt dit weer doorgestort op de rekening van [A].
Als [verdachte] geld ophaalde, pakte hij dit gewoon uit de kassa. Soms gaf [verdachte] het kassageld aan [medeverdachte 2] en dan stortte [medeverdachte 2] het weer op de rekening van [A]. [verdachte] gaf ook vaak het geld aan mij en dan moest ik het weer storten. Het gaat altijd via een omweg;
8. een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 1 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 420 e.v.):
Ik heb net een auto gekocht. Dit betreft een Passat, die meegenomen is door de politie;
9. een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 1 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 430 e.v.):
Vanaf maart 2007 heb ik geregeld kasgeld van [A] op mijn rekening gestort. Dit geld werd daarna meteen doorgestort op de rekening van [A].
In 2005 kwamen een aantal kasstortingen voor van grotere bedragen, zoals € 2.584,— op 11 juli 2005, met het bijschrift […]. Dat betreft een storting van [medeverdachte 2]. Bij de Rabobank, waar ik zit, gaat het veel sneller. Daarom heb ik bedrag eerst op mijn rekening gestort en daarna over laten boeken naar de rekening van [medeverdachte 2]. Dit heb ik wel vaker gedaan.
Op 7 februari 2005 heb ik een bedrag van € 2.220,-- gestort op mijn betaalrekening. Dit was geld van [medeverdachte 2]. Ik weet niet hoe [medeverdachte 2] aan dit geld komt.
Op 9 februari 2005 heb ik een bedrag van € 1.980,— overgeschreven naar de bankrekening van [medeverdachte 2]. Het verschil van € 240,— is waarschijnlijk mijn eigen geld geweest, dat ik had verdiend met werk bij de Blauwe Lotus. U geeft aan dat bij de Belastingdienst bekend is dat ik in 2007 bij de Blauwe Lotus, Maas en Zwolle Unie (het hof leest: inkomsten heb genoten).
Ik heb nog nooit een opgave gemaakt. Als het wel zo is dan heeft [medeverdachte 2] dat voor mij geregeld. U vraagt mij waar mijn inkomsten staan van [A]. Die staan er niet tussen. Misschien heeft [medeverdachte 2] dat vergeten. Ik heb het altijd uit handen gegeven aan [medeverdachte 2].
U geeft aan dat ik meerdere stortingen van enkele duizenden euro's heb gedaan in 2005. Ik heb dit geld gestort voor [medeverdachte 2];
10. als schriftelijk bescheid, een overzicht van geldstortingen door [medeverdachte 2] in de periode van 18 februari 2005 tot 17 april 2008 tot een totaalbedrag van € 117.451,70 (ordner 3, zaakdossiers 1 t/m 3, blz. 715 e.v.);
11. een proces-verbaal van inbeslagneming, genummerd 08-029365, opgemaakt door [verbalisant 5], buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten op 7 november 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, algemeen dossier, blz. 123 e.v.):
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek onder de naam Bedega werden doorzoekingen gedaan ter inbeslagneming. Op woensdag 3 september 2008 werden op 5 adressen doorzoekingen gedaan.
Tijdens de doorzoeking in de [a-straat 1] te Zwolle werd de personenauto, BMW 323, kenteken [CC-00-DD] ten name van [medeverdachte 2] inbeslaggenomen.
Tijdens de doorzoeking in de [b-straat 1] te Zwolle werd de personenauto, BMW 320D, kenteken [AA-00-BB] ten name van [medeverdachte 2] inbeslaggenomen.
Tijdens de doorzoeking in de [a-straat 1] te Zwolle werd de personenauto, Volkswagen Passat, kenteken [EE-00-FF], ten name van [medeverdachte 1] inbeslaggenomen;
12. een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1], genummerd 08-029365, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 3], beiden brigadier van politie, gesloten op 16 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 545 e.v.):
[B]:
Uit onderzoek blijkt dat jij eigenaar was van de growshop [B] aan de [c-straat 1] te Zwolle. Is dit juist?Ik ben eigenaar geweest van [B] sinds augustus 2005 en ben open gegaan in oktober 2005.
Van wie heb jij deze gekocht?
Ik ben voor mij zelf begonnen. Voor die tijd bestond de zaak niet. Ik heb een bedrijfspand gehuurd aan de [c-straat 1] te Zwolle. Het le jaar was het 1250 euro en het laatste jaar was de huur 1446 euro per maand exclusief.
Het betreft een eenmanszaak. Ik heb bij de start ongeveer 50.000 euro geïnvesteerd.
Dit geld heb ik geleend bij mijn ouders en bij een bekende van mij en ik had zelf ook een beetje. Ik heb van mijn ouders 20.000 euro geleend en bij een bekende 25.000 euro. Deze bekende heet [medeverdachte 2]. Ik had zelf ongeveer 5.000 euro.
Had jij werknemers in dienst en wie is/zijn dit?
Ik had één werknemer. Dit was [verdachte]. Ongeveer 3 maanden na opening is hij bij mij in dienst gekomen. [verdachte] is een bekende van mij en ik heb hem toen in dienst genomen. Er is een arbeidscontract opgesteld met hem. Hij kwam in eerste instantie voor 24 uur in de week werken en dit is opgelopen tot 32 uur in de week. Hij begon met 700 euro netto in de maand en dat is opgelopen tot 960 euro netto in de maand. Zijn salaris werd per bank uitbetaald. Dit geld werd van mijn zakelijke rekening overgeboekt naar de privérekening van [verdachte]. Dit is vanaf het begin zo geweest. Ik heb een boekhouder. Hij regelt dit soort zaken allemaal voor mij. Deze boekhouder doet de loonadministratie en de boekhouding.
Wie is/was verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in [B]?
Als ik aan het werk was, dan was ik verantwoordelijk. Als ik er niet was dan was Musatafa verantwoordelijk. Wij hadden hierover geen afspraken gemaakt, maar dat spreekt voor zich.Met wie heb jij gesproken over de zoekingen?
Ik heb dit besproken met mijn boekhouder. Dit [medeverdachte 2]. Hij is mijn enige boekhouder.
13. als schriftelijke bescheiden, de overzichten en bankafschriften met betrekking tot de bankrekeningen van [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] (ordner 4, bijlagen
bankafschriften, bijlagen A t/m M)."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voorts het volgende overwogen:
"Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat door verdachte en of de medeverdachten, zijn broers [verdachte] en [medeverdachte 1] over een lange periode en meerdere keren forse geldbedragen werden gestort of overgeboekt op rekeningen, terwijl de herkomst van die geldbedragen onverklaarbaar, niet traceerbaar en niet aannemelijk is geworden. In ieder geval ging het veelal om bedragen die volstrekt niet pasten bij de inkomenspositie van medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook is geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] met regelmaat (hoge) - van verdachte afkomstige - bedragen stortte op zijn eigen RABO-bankrekening, waarna min of meer overeenkomstige bedragen werden doorgeboekt naar de rekening van [A]. Deze zaak stond vanaf 12 maart 2007 op naam van medeverdachte [verdachte]. Bovendien stortte medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van verdachte ook al flinke sommen geld op de hierboven bedoelde rekening toen hij nog niet bij [A] werkte. Daarnaast hadden verdachte en zijn medeverdachten de beschikking over dure personenauto's, waarvan de aankoop kennelijk contant kon worden betaald. Verdachte zelf is accountant van beroep en was als het financiële brein nauw betrokken bij de financiële transacties, de aan- en verkoop van auto's die hebben plaatsgevonden en het financieel-administratief beheer van [A] en de Growshop. Uit dit samenstel van handelen blijkt volgens het hof van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. Alhoewel verdachte diverse financiële stukken heeft aangeleverd hebben hij en zijn medeverdachten geen plausibele en aanvaardbare verklaring kunnen geven voor de vermogenstransacties en voor de bij de doorzoeking aangetroffen gelden. Op geen wijze zijn de verklaringen van verdachte voor de herkomst van het geld aannemelijk geworden. Juist voor iemand met de specifieke kennis op financieel gebied als verdachte is de wijze waarop de financiële transacties werden verricht en flinke bedragen aan contante gelden werden gestort en weer werden opgenomen, thuis bewaard en weer werden uitgegeven, verre van gebruikelijk en begrijpelijk te noemen. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dat dit handelen voortvloeide uit de criminele activiteiten zoals onder feit 3 ten laste zijn gelegd en hierna bewezen zullen worden verklaard en dat aldus de gelden en goederen uit misdrijf verkregen waren."
2.3.
Uit de bewijsvoering van het Hof vloeit rechtstreeks voort dat deze geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit door de verdachte zelf begane misdrijven.
Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken". Voor zover het middel opkomt tegen deze oordelen met betrekking tot de in de bewezenverklaring genoemde drie personenauto’s en het geldbedrag van €117.451,70 kan het middel niet tot cassatie leiden op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 25 en 26.
2.4.
Het oordeel van het Hof dat het voorhanden hebben van de geldbedragen van €20.000,- en €6.000,- witwassen oplevert is ontoereikend gemotiveerd, aangezien uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van deze geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Dat de genoemde geldbedragen, zoals uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, zijn aangetroffen in het huis van de verdachte in de binnenzak van een jas in de hal van de woning respectievelijk onder een kastje op de overloop, brengt niet mee dat de verdachte de criminele herkomst ervan heeft getracht te verbergen of te verhullen. Het middel slaagt in zoverre.
2.5.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging. Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014.
Conclusie 26‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 420bis jo. art. 420ter Sr, gewoontewitwassen. Gedeeltelijk slagende bewijsklacht. V.zv. het middel opkomt tegen ’s Hofs oordelen m.b.t. de in de bewezenverklaring genoemde drie personenauto’s en het geldbedrag van € 117.451,70 kan het middel niet tot cassatie leiden. Het oordeel van het Hof dat het voorhanden hebben van € 20.000 en € 6.000 witwassen oplevert is ontoereikend gemotiveerd, aangezien uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van deze geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Dat de genoemde geldbedragen zijn aangetroffen in het huis van de verdachte in de binnenzak van een jas in de hal van de woning resp. onder een kastje op de overloop, brengt niet mee dat de verdachte de criminele herkomst ervan heeft getracht te verbergen of te verhullen. Het middel slaagt in zoverre. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af en spreekt verdachte alsnog vrij van deze onderdelen van de tll.
Nr. 13/03703 Zitting: 26 augustus 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 22 maart 2012 door het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, wegens 1. primair “medeplegen van het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, 3. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 4. “medeplegen van valsheid in geschrift” en 5. “medeplegen van oplichting”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, horloge verbeurd verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken 12/02857P, 12/02859P, 12/02861P, 13/03703, 13/03707 en 13/03710. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst, onder verwijzing naar HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 m.nt. Borgers, de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 primair niet naar de eis van de wet voldoende met redenen is omkleed, nu uit het bewezenverklaarde niet kan volgen dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven, voorhanden hebben, overdragen en/of omzetten en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf van verzoeker en zijn mededaders verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
5. Ten laste van verzoeker is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 01 oktober 2008, tezamen en in vereniging met anderen, in de gemeente Zwolle, telkens van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders voorwerpen, te weten geldbedragen (totaal 117.451,70 euro) en een geldbedrag van 20.000 euro en een geldbedrag van 6.000,- euro en een personenauto (merk BMW, type 320d, kenteken [AA-00-BB]) en een personenauto (merk BMW, type 323ci, kentekenen [CC-00-DD]) en een personenauto (merk Volkswagen, type Passat, kenteken [EE-00-FF]), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
6. Het Hof heeft in het arrest het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
(…)
Ten aanzien van feit 1 primair:
Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat door verdachte en of de medeverdachten, zijn broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], over een lange periode en meerdere keren forse geldbedragen werden gestort of overgeboekt op rekeningen, terwijl de herkomst van die geldbedragen onverklaarbaar, niet traceerbaar en niet aannemelijk is geworden. In ieder geval ging het veelal om bedragen die volstrekt niet pasten bij de inkomenspositie van medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook is geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] met regelmaat (hoge) - van medeverdachte [medeverdachte 2] afkomstige - bedragen stortte op zijn eigen RABO-bankrekening, waarna min of meer overeenkomstige bedragen werden doorgeboekt naar de rekening van [A]. Deze zaak stond vanaf 12 maart 2007 op naam van verdachte. Bovendien stortte medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van [medeverdachte 2] ook al flinke sommen geld op de hierboven bedoelde rekening toen hij nog niet bij [A] werkte. Daarnaast hadden verdachte en zijn medeverdachten de beschikking over dure personenauto's, waarvan de aankoop kennelijk contant kon worden betaald. Verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] is accountant van beroep en was als het financiële brein nauw betrokken bij de financiële transacties, de aan en verkoop van auto's die hebben plaatsgevonden en het financieel-administratief beheer van [A] en de Growshop. Uit dit samenstel van handelen blijkt volgens het hof van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. Alhoewel verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] diverse financiële stukken heeft aangeleverd hebben hij en zijn medeverdachten geen plausibele en aanvaardbare verklaring kunnen geven voor de vermogenstransacties en voor de bij de doorzoeking aangetroffen gelden. Op geen wijze zijn de verklaringen van verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] voor de herkomst van het geld aannemelijk geworden. Juist voor iemand met de specifieke kennis op financieel gebied als verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] is de wijze waarop de financiële transacties werden verricht en flinke bedragen aan contante gelden werden gestort en weer werden opgenomen, thuis bewaard en weer werden uitgegeven, verre van gebruikelijk en begrijpelijk te noemen. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dat dit handelen voortvloeide uit de criminele activiteiten zoals onder feit 3 ten laste zijn gelegd en hierna bewezen zullen worden verklaard en dat aldus de gelden en goederen uit misdrijf verkregen waren.”
7. De hier relevante artikelen 420bis Sr en 420ter Sr luiden als volgt:1.
Artikel 420bis Sr (witwassen)
“1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp –onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
2.
Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
Artikel 420ter (gewoontewitwassen)
“Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
8.
Deze witwasmisdrijven2.zijn sinds het arrest van HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 door de Hoge Raad onder de loep genomen en met betrekking tot de motivering van de bewezenverklaring en de kwalificatie op belangrijke onderdelen van nieuwe vereisten voorzien. In dat verband is de Hoge Raad een andere weg ingeslagen waarbij de vraag of het voorwerp, waaronder uiteraard mede een geldbedrag is begrepen, wel of niet uit eigen misdrijf is verkregen een tweesprong vormt3., en heeft hij hier een bijzondere kwalificatie-uitsluitingsgrond geïntroduceerd en nader omlijnd. Ik geef de loop van deze nieuwe rechtspraak hieronder weer.
9.
In dat aanvangsarrest van 26 oktober 2010 overwoog de Hoge Raad met betrekking tot het witwassen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf nog enkel het volgende:
“2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7923, NJ 2008/16).
2.4.2. Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.”
10.
Aan deze overwegingen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 het volgende toegevoegd:
“2.3.2. (…). Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen.4.Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat "indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd".Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.”
11.
Tegen deze achtergrond is het niet verrassend5.dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:121, NJ 2013/425 heeft geoordeeld dat hetgeen hierboven is vooropgesteld met betrekking tot witwassen door het ‘voorhanden hebben’ van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, ook van toepassing is op het bewijs aangaande het ‘verwerven’ (dat immers veelal nauw samenhangt met het ‘voorhanden hebben’) van een dergelijk voorwerp:
“2.5. Hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld met betrekking tot witwassen door het "voorhanden hebben" van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, geldt ook indien het "verwerven" van een dergelijk voorwerp is bewezenverklaard. Ook dan dient de eis te worden gesteld dat er sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (vgl. HR 18 juni 2013, LJN CA3302).”6.
12.
De hiervoor aangehaalde van koers wijzigende rechtspraak van de Hoge Raad heeft – ik wijs daar nadrukkelijk op – betrekking op het verwerven of het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, welke gedraging een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Indien er geen sprake is van, kort gezegd, een voorwerp uit eigen misdrijf verkregen – de verdachte wandelt bijvoorbeeld rond op Schiphol of fietst op straat met een tas vol geld -, kan niettemin worden tenlastegelegd en worden bewezenverklaard dat het onder hem aangetroffen contante geldbedrag "uit enig misdrijf afkomstig is". Wel moet dan kunnen worden gezegd – en die eis wordt door de Hoge Raad aan de motivering van de rechter gesteld - dat het in het licht van de feiten en omstandigheden van het voorkomende geval niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.7.
13.
Vervolgens oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75:
“2.4.1. Deze rechtsregels (zoals hiervoor geciteerd weergegeven, EH) hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.”
14.
Deze overweging werd in dat arrest niet toegelicht, maar deed al wel enigszins vermoeden dat de Hoge Raad hier over het ‘overdragen’, het ‘omzetten’ en het ‘gebruik maken’ wel eens anders zou kunnen denken. Kennelijk was die wat mysterieuze overweging alvast een voorbode van de rechtspraak die toen nog in de maak was. In 2014 zijn namelijk wederom arresten van de Hoge Raad verschenen die ter zake enige preciseringen behelzen. Het gaat mij om de arresten van HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 en HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:956, NJ 2014/304.8.Daarover nu meer.
15.
Een niet onbelangrijk punt met betrekking tot het verwerven en het voorhanden hebben in de hier bedoelde zin, was door de Hoge Raad nog niet beantwoord. Ik doel op het gebruik van de termen “onmiddellijk” en “middellijk”, waarvan art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr zich immers bedient, en de vraag of dat onderscheid van betekenis is. De hiervoor weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad ziet namelijk op het onmiddellijk, dus rechtstreeks (of direct), uit het eigen misdrijf afkomstig voorwerp. Maar hoe nu als de verdachte dat voorwerp niet rechtstreeks maar via een omweg – bijvoorbeeld na omzetting of overdracht, dus middellijk – heeft verworven of voorhanden heeft gekregen? In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de ‘Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 606) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven’ wordt in dat verband het volgende gezegd:
"Onmiddellijk of middellijk; indirecte opbrengsten
Zoals hiervoor aangegeven beslaan witwastrajecten veelal vele achtereenvolgende stappen, waarbij de uit misdrijf afkomstige voorwerpen worden omgezet in andere, die op hun beurt worden omgezet, enzovoort. Om ook handelingen aan het eind van het traject effectief te kunnen aanpakken, dient een desbetreffende strafbepaling niet alleen het witwassen van de directe opbrengsten uit misdrijf strafbaar te stellen, maar ook het witwassen van een voorwerp dat indirect, middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Ook meergenoemde internationale overeenkomsten gaan uit van een ruim begrip «opbrengsten». De helingbepalingen van artikel 416, eerste lid, en 417bis, eerste lid, Sr kunnen op dit punt problemen opleveren, omdat wordt aangenomen dat onder «een door misdrijf verkregen goed» níet valt het indirect verkregene – hetgeen voor gestolen geld is gekocht –, zodat ten aanzien daarvan geen sprake kan zijn van heling (J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 2 op art. 416). Om zeker te stellen dat de artikelen 420bis en 420quater zich ook uitstrekken tot witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten, zijn daarin de woorden «onmiddellijk of middellijk» (afkomstig uit) opgenomen."9.
16.
Mede onder verwijzing naar zijn eerdere, hiervoor weergegeven, vernieuwende rechtspraak en naar de door mij geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302:
“3.7. Hieruit blijkt dat met het gebruik van de term "middellijk" is beoogd ook gevallen waarin sprake is van witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten van een misdrijf, zoals gevallen waarin uit misdrijf afkomstige voorwerpen zijn omgezet in andere voorwerpen, binnen het bereik van de delictsomschrijvingen van art. 420bis en 420quater Sr te brengen.
3.8.
In die gevallen waarin sprake is van voorwerpen die "middellijk" afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen, doet zich niet de onder 3.3 bedoelde situatie voor waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daardoor de uit dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Dat brengt mee dat er in beginsel geen grond is de onder 3.3 bedoelde rechtsregels ook toe te passen op dergelijke gevallen, nu het automatisme dat deze rechtsregels beogen tegen te gaan, zich in die gevallen niet voordoet.”
17.
Op grond van het voorgaande kan de slotsom tot dusver luiden dat ten aanzien van het verwerven dan wel voorhanden hebben van rechtstreeks – onmiddellijk - uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen wordt verlangd dat daarbij sprake moet zijn van een gedraging die tot verberging of verhulling strekt, doch dat dit vereiste in beginsel niet van toepassing is ingeval van middellijkheid.
18.
In die laatste overweging van de Hoge Raad klinkt al door dat de tussenliggende omzetting van direct uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen een belangrijke factor is in de zienswijze van de Hoge Raad omtrent de beoordeling en de kwalificatie van het witwassen. In het arrest van 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 laat de Hoge Raad, aanknopend bij zijn eerdere vernieuwende rechtspraak zoals hierboven weergegeven, daarover geen onduidelijkheid bestaan:
“2.4.1. Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het "overdragen" en het "gebruik maken" - een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen, en evenmin op het daarin voorkomende begrip "omzetten".
2.4.2. In het vorenstaande wordt gesproken over "in beginsel", omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk "overdragen", "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 2.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 2.3 omschreven zin.”
19.
Mijn ambtgenoot Vegter meende in zijn conclusie vóór HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 dat indien, evenals bij het verwerven en het voorhanden hebben, “vaststaat dat het enkele overdragen of gebruik maken door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd”. De Hoge Raad ziet dat dus anders, en beoordeelt deze kwestie vanuit een andere invalshoek: de regels aangaande het verwerven en voorhanden hebben ter zake van uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen, hebben in beginsel geen betrekking op het overdragen, omzetten en gebruik maken van dergelijke voorwerpen. Annotator Keijzer merkt daaromtrent op: “Ten aanzien van ‘overdraagt’, ‘omzet’ en ‘gebruik maakt’ als bedoeld in art. 420bis eerste lid onder b Sr is voor de strafbaarheid wegens witwassen ‘in beginsel’ niet vereist dat de gedraging een op daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (NJ 2014/303, r.o. 2.4.1.). Overdragen, omzetten of gebruik maken kan dus witwassen opleveren, ook indien het niet ter verhulling geschiedt.” Of de Hoge Raad het zo bedoeld heeft, weet ik zo net nog niet. Ik acht het niet uitgesloten dat de Hoge Raad van oordeel is dat het overdragen, het omzetten en – toegegeven minder sterk – het gebruikmaken in het kader van de witwasbepalingen op zichzelf al een versluierende of wegsluizende inhoud hebben, en dat dus in die zin deze gedragingen al het karakter van verbergen of verhullen – van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen, dus voorwerpen met een criminele herkomst, want daar gaat het nog steeds over – in zich bergen en uitstralen.10.Zo bevat bijvoorbeeld het samenstel van feitelijk overboeken op en doorboeken naar diverse bankrekeningnummers van uit eigen misdrijf verkregen geldbedragen in verschillende parten en met versmelting met bestaande banksaldi reeds de elementen van verbergen of verhullen. Zo dit in een zeldzaam geval anders ligt, is het aan de verdachte om dat aannemelijk te maken. Aldus verstaan is het obiter dictum in voormeld arrest – betreffende de toevoeging “in beginsel” – begrijpelijk.
20.
Het voorgaande brengt mee dat de motiveringseisen die de Hoge Raad aan de kwalificatie van het verwerven respectievelijk het aanwezig hebben van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen, in beginsel niet gelden ingeval van overdragen, omzetten of gebruik maken van dergelijke voorwerpen.
21.
Het arrest van 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:956, NJ 2014/304 bevat het volgende slotakkoord:
“3.3. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de recente rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de nadere motiveringseisen van het oordeel dat sprake is van witwassen in het geval dat de verdachte een uit enig door hemzelf begaan misdrijf afkomstig voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad, ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2004:716, rov. 3.4.1.). Het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.”
22.
Daarmee lijkt de Hoge Raad het witwassen zowel materieelrechtelijk als strafvorderlijk geheel te hebben doorgelicht en nader vorm en inhoud te hebben gegeven.
23.
Ik keer terug naar de voorliggende zaak. Bezien we de gebezigde bewijsmiddelen en ’s Hofs bewijsvoering met betrekking tot feit 1 primair, door het Hof gekwalificeerd als gewoontewitwassen, tegen de hiervoor geschetste achtergrond nader. Dan vloeit daaruit allereerst voort dat het Hof aannemelijk heeft geacht dat de bewezenverklaarde geldbedragen en personenauto’s afkomstig zijn uit eigen misdrijf, dit is op de keper beschouwd de handel in hennep.11.De nieuw ontwikkelde standpunten van de Hoge Raad zijn dus op de uitspraak van het Hof van toepassing.
24.
Probleem is echter dat het onder 1 primair bewezenverklaarde niet alleen het ‘verwerven’ en het ‘voorhanden hebben’ omvat maar ook het ‘overdragen’ en het ‘omzetten’, en dit alles in een ‘en/of constructie’. Daarnaast heeft het Hof bewezenverklaard dat de genoemde geldbedragen en personenauto’s “onmiddellijk of middellijk” van misdrijf afkomstig waren. Gelet op het voorgaande behoeft geen uitleg meer dat de eerste vraag onder welke witwasgedraging die voorwerpen naar het kennelijke oordeel van het Hof zijn begrepen, van belang is.
25.
Ten aanzien van de drie personenauto’s kan uit de bewijsmiddelen (met name 2, 3 en 11), bezien in samenhang met ’s Hofs bewijsoverweging, worden afgeleid dat het Hof het oog heeft op het ‘omzetten’ in de zin van art. 420bis Sr.12.De uit eigen misdrijf verkregen inkomsten zijn voor een deel aangewend voor de aanschaf van twee BMW’s en een VW Passat. Aldus is dat deel van het misdaadgeld geïnvesteerd in de verkrijging van deze personenauto’s en is het uit de eigen criminele, onder feit 3 bewezenverklaarde, activiteiten verkregen voordeel belichaamd in de aanschaf van deze goederen.13.Dit is precies de omzettingshandeling waarop de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet tot ‘Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven’ doelde. Ik meen dat in deze omzetting het verbergend of verhullend karakter besloten ligt, waarbij ik ’s Hofs overweging in aanmerking neem dat verzoeker en zijn medeverdachten geen plausibele en aanvaardbare verklaring hebben kunnen geven voor de vermogenstransacties en de herkomst van het geld, en dat het Hof op dit onderdeel niet tot een nadere motivering gehouden was. In zoverre faalt het middel.
26.
Met verwijzing naar hetgeen ik hierboven onder 19 heb opgemerkt, kom ik tot eenzelfde slotsom aangaande het in de bewezenverklaring van feit 1 primair genoemde geldbedrag van € 117.451,70. Ik begrijp de inhoud van de bewijsmiddelen in het licht van de bewijsoverweging van het Hof aldus, dat dit geldbedrag het totaal is dat verzoeker en zijn medeverdachten contant uit hun eigen drugshandel hebben verkregen en verbergend dan wel verhullend door stortingen op verschillende bankrekeningen en doorboekingen naar andere rekeningnummers hebben overgedragen en/of omgezet. Daarbij neem ik in aanmerking dat het Hof op basis van de door hem gebezigde bewijsmiddelen in zijn bewijsoverweging niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat sprake was van (i) stortingen op bepaalde bankrekeningen en doorboekingen naar andere rekeningen zoals het rekeningnummer van [A], (ii) het op ongebruikelijke wijze flinke bedragen aan contante gelden storten en weer opnemen, thuis bewaren en weer uitgeven, en (iii) het ontbreken van een aannemelijke verklaring van verzoeker en zijn medeverdachten voor de vermogenstransacties en de herkomst van het geld. Ook wat het totaalbedrag van € 117.451,70 betreft, was het Hof niet tot een nadere motivering gehouden en faalt het middel in zoverre.14.
27.
Voor zover de steller van het middel zijn pijlen richt tegen de tijdens de doorzoeking aangetroffen geldbedragen van € 20.000,- (in de binnenzak van een jas in de hal van de woning) en € 6.000,- (onder een kastje op de overloop) heeft hij echter een doeltreffend punt. Uit de bewijsconstructie van het Hof kan slechts worden afgeleid dat verzoeker en zijn medeverdachten deze geldbedragen, welke afkomstig waren uit de eigen drugshandel, hebben verworven en voorhanden hebben gehad.15.Uit de bewijsmiddelen noch uit bewijsoverweging van het Hof kan echter volgen dat ten aanzien van deze door eigen misdrijf verkregen geldbedragen de gedragingen van verzoeker en/of zijn medeverdachten meer omvatten dan het enkele verwerven en/of voorhanden hebben en een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter hebben. Het oordeel van het Hof dat ook dit bewezenverklaarde onderdeel als gewoontewitwassen kan worden gekwalificeerd, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd.16.In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
28.
Het middel slaagt ten dele.
29.
Het tweede middel klaagt met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde dat ten aanzien van verzoeker uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet het medeplegen van het aanwezig hebben van 5,12 kg hennep in de BMW met kentekennummer [CC-00-DD] kan worden afgeleid.
30.
Ten laste van verzoeker is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 03 september 2008 tot en met 09 oktober 2008 in de gemeente Zwolle respectievelijk in een schuur nabij een woning, gelegen aan de [a-straat 1] en in een personenauto (merk BMW, kenteken [CC-00-DD]) en in een woning (gelegen aan de [b-straat 1]) en in een bedrijfspand (gelegen aan de [c-straat 1]) tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (respectievelijk) 1.4 kilogram en 5.12 kilogram en 1 kilogram en 1.17 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II”
31.
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“* De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 8 maart 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van feit 3:
Ik had zelf hennep geteeld aan de [b-straat 1] in Zwolle. Dat was ongeveer een kilo. Ik werk zelf in de growshop. We hebben maar één soort plastic zakjes die we verkopen.
(…)
14. een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 10 november 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossiers 1 t/m 3, blz. 625 e.v.):
Vervolgens werd op woensdag 3 september 2008 door de Rechter-Commissaris te Zwolle, Mr. Schroder, een doorzoeking verricht in de volgende percelen:
1.
[a-straat 1] te Zwolle (de woning van de bij hun ouders ingeschreven/wonende broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1])
2.
[b-straat 1] te Zwolle (de woning van [verdachte])
3.
[d-straat 1] te Amsterdam (een verblijfplaats cq werkplek van [medeverdachte 2])
4.
[e-straat 1] te Kampen (de woning van [betrokkene 3]).
Bij deze doorzoekingen werden de volgende goederen in beslag genomen:
- hoeveelheden administratie (inclusief computers/gegevensdragers)
- 3 auto's
- contant geld (20.000 en 6.000 euro)
- op 3 verschillende locaties handelshoeveelheden weed
- vuurwapenmunitie en CS-traangas
Met betrekking tot deze aangetroffen handelshoeveelheden weed in relatie tot de verdachte [medeverdachte 2] kan het volgende gerelateerd worden.
VUILNISZAK MET 1,4 KILO WEED IN DE [a-straat 1]
De eerste partij weed werd aangetroffen in de schuur van de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan de [a-straat 1] te Zwolle:
- een vuilniszak met daarin 1,4 kilo hennep weed.
Deze partij weed bestond gedeeltelijk uit knipresten van hennepplanten en uit weedresten.
[medeverdachte 2] is blijkens GBA-gegevens niet woonachtig op dit adres, maar bleek bij de doorzoeking op 3 september 2008 daar wel te slapen.
EXPERTISE
Door mij, 1e verbalisant, was tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] aan de [b-straat 1] een vuilniszak naast de voordeur aangetroffen. Na opening van die zak (en de zich daarin bevindende aluminiumfolie zakken) zag ik dat die zakken gevuld met weed waren. Ik deed deze constatering aan de hand van de verschijningsvorm (dikke grote plakkerige toppen), alsmede aan de hand van de kleur en geur.
Gezien mijn werkzaamheden als drugsrechercheur gedurende 15 jaar in Deventer, ben ik bekwaam en bevoegd tot het doen van expertise-onderzoeken inzake de Opiumwet; met name ter zake hennepplanten en alles wat daarmee samenhangt. Derhalve kan ik verklaren dat de in deze zakken aangetroffen weed vermoedelijk van goede kwaliteit was en volledig overeenkwam met de weed die gebruikelijk wordt geoogst cq aangetroffen bij de professionele hennepkwekerijen.
De tweede partij weed werd aangetroffen in de auto van [medeverdachte 2] (BMW 323 Ci Cabrio, gekentekend [CC-00-DD]). Deze auto stond geparkeerd bij de woning [a-straat 1] te Zwolle, waarop op dat moment [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aanwezig waren:
- een grote draagtas met daarin drie dichtgesealde aluminiumfolie zakken, waarin zich respectievelijk 700 en 790 en 3630 gram weed bevond; in totaal 5,12 kilo weed.
Hierbij moet opgemerkt worden dat deze weed verpakt was in dichtgesealde aluminiumfolie zakken. Dit betreft dezelfde soort verpakkingsmateriaal en verpakkingswijze als die zakken met weed die in de woning van [verdachte] waren aangetroffen. Daarnaast is vastgesteld bij de doorzoeking in de growshop [B], dat daar eveneens zakken weed lagen, die op exact dezelfde wijze waren verpakt, namelijk met diezelfde dichtgesealde aluminiumfolie zakken. Vervolgens is in die growshop een seal-apparaat aangetroffen, waarmee dit soort zakken dichtgeseald kunnen worden, alsmede een stapel lege aluminiumfolie zakken die qua afmeting en materiaal overeenkomen met de met weed gevulde aangetroffen zakken. [verdachte] is werkzaam is deze growshop.
Resumerend kan gesteld worden dat partijen weed met deze specifieke verpakking werden aangetroffen op 3 verschillende plaatsen:
- in de woning van MUSDAFA op 3 september 2008
- in de BMW van MOHAMMED op 3 september 2008
- in de growshop [B] waar [verdachte] werkt op 9 oktober 2008.
De 5.12 kilo weed was aangetroffen in de BMW cabriolet [CC-00-DD], welke geparkeerd stond voor de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan de [a-straat 1] te Zwolle, op 3 september 2008.
Uit onderstaande feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 2] de gebruiker van deze BMW Cabriolet was, ten tijde van de doorzoeking en inbeslagname op 3 september 2008;
15.
. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 12 september 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossier 1 t/m 3, blz 878 e.v.):
Op 3 september 2008 werd onder leiding van de rechter-commissaris te Zwolle een doorzoeking verricht in perceel [b-straat 1] te Zwolle. Ik zag dat in de hal van deze woning een grijze vuilniszak stond. Bij nader onderzoek van deze vuilniszak rook ik bij de opening van deze zak een weedlucht. Hierop werd de vuilniszak geopend; daarbij zag ik dat zich in deze zak 1 plasticfolie zak bevond. Hierop werd door mij de zak met aluminiumfolie geopend; daarbij zag ik dat deze zak geheel gevuld was met vermoedelijk weed. Vervolgens werd deze zak met inhoud inbeslaggenomen. De zak met inhoud werd voorzien van het nummer B03.03.0l;
16.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 24 september 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossier 1 t/m 3, blz 883 e.v.):
Op 3 september 2008 werd onder leiding van de rechter-commissaris te Zwolle een doorzoeking verricht in het voertuig [CC-00-DD], zijnde een BMW 323. lk zag toen ik de kofferbak van het voertuig opende dat er een grote zwarte tas in de kofferuimte stond. In de tas zaten drie aluminiumfolie zakken. Ambtshalve is mij bekend dat deze zakken doorgaans gebruikt worden als verpakking van handelshoeveelheden weed. Vervolgens werd deze tas met inhoud inbeslaggenomen. De tas met inhoud werd voorzien van het DZK-nummer G.01.11;
17.
een proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 2 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 379 e.v.):
Tijdens de doorzoeking werd in jouw woning een plastic zak aangetroffen met daarin twee sealbags met 1 kilo hennep (400 en 600 gram). Soortgelijke zakken werden ook aangetroffen in de BMW Cabrio kenteken [CC-00-DD] met 1490 gram (700 en 790 gram). Verder lag in deze auto ook nog een zak met hennepresten van 3630 gram. In de woning in de [a-straat 1] werd nog eens 1400 gram hennepresten gevonden. Van wie zijn deze hennepresten? Hoe kom je hieraan?
De hennep die jullie bij mij thuis hebben gevonden is van mij. Ik zou deze hennep naar een coffeeshop brengen. Dit waren mijn eigen plantjes. De hennep die bij mij thuis lag heb ik zelf in de zakken gedaan. De hennepafval die u bij mijn ouders in de schuur hebt aangetroffen (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1] te Zwolle), zijn de resten van de planten die ik aan de [b-straat 1] heb gehad;
18.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 7], brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 9 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossiers 1 t/m 3, blz. 881 e.v.):
Op 9 oktober 2008 werd door de officier van justitie te Zwolle een doorzoeking gedaan in een bedrijfspand, gevestigd in perceel [c-straat 1] te Zwolle. In dit perceel is de growshop De [B] gevestigd. Door mij, verbalisant, werd een stapel dozen doorzocht. De bovenste drie dozen bleken leeg te zijn. Een vierde doos bleek dichtgeplakt te zijn met tape. Nadat ik deze doos geopend had zag ik dat daar drie sealbags, zilverkleurig, in zaten. Met een mes maakte ik een opening in één van de bags en ik zag dat zich daarin een gripzak bevond met daarin hennep. Het bleek dat in iedere van de drie sealbags twee gripzakken bevonden met hennep. Bij naweging van de hennep bleek het totaalgewicht 1170 gram.
Door mij werd uit drie van de zakken een monster hennep genomen teneinde deze te testen op de aanwezigheid van de werkzame stof THC. Met behulp van testbuisjes, bestemd voor het testen van cannabis, werden door mij testen uitgevoerd. Blijkens de gebruiksaanwijzing zou bij aanwezigheid van THC bij het in contact brengen van een monster hennep met de in het testbuisje aanwezige kristallen, een kleuromslag plaatsvinden naar een rode kleur. Ik bracht de monsters in contact gebracht met de kristallen en zag dat er direct een kleuromslag plaatsvond naar een rode kleur. De middelen zoals inbeslaggenomen en getest staan vermeld op lijst II van de Opiumwet;
19.
een proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 9 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 398 e.v.):
Welke functie heb jij bij Growshop [B]?
Ik werk daar gewoon. Ik ben de enige werknemer. Ik ben verkoper;
20.
een proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 10 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, persoonsdossiers, blz. 401 e.v.):
Ik wil duidelijk maken dat ik ook verantwoordelijk ben voor de zaak. Ik bedoel als ik als enige in De [B] ben, heb ik wel de verantwoordelijkheid voor alles wat daar gebeurt.
Tijdens de doorzoeking werden lege zilverkleurige sealbags aangetroffen. Aan de verdachte werden twee foto 's getoond met deze zakken. Waarvoor worden deze zakken gebruikt?
Deze verkopen wij in de zaak aan klanten;
21.
een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 08-029365, beslagcode B, opgemaakt door [verbalisant 7], brigadier van politie, gesloten op 15 september 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossiers 1 t/m 3, blz. 729):
Op maandag 15 september 2008 werd mij een vuilniszak aangeboden welke onder beslagcode B.03.03.01 op 3 september 2008 in beslag was genomen in perceel [b-straat 1] te Zwolle. In deze vuilniszak bleken twee grote zilverkleurige gesealde zakken te zitten met een gewicht van respectievelijk 400 gram en 600 gram, beiden inhoudende cannabis (weed).
Met twee testampullen bestemd voor cannabis, werden door mij testen uitgevoerd teneinde vast te stellen of zich de werkzame stof THC in deze weed bevond. Op voorgeschreven wijze werd door mij een kleine hoeveelheid van de weed in contact gebracht met de kristallen die zich in de ampullen bevonden.
Ik zag dat bij het contact tussen de weed en de kristallen uit beide zakken in beide ampullen een kleuromslag plaatsvond naar een rode kleur, hetgeen een indicatie is dat zich in de weed de werkzame stof THC bevindt.
De middelen zoals inbeslaggenomen en getest staan vermeld op lijst II van de Opiumwet;
22.
een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 08-029365, beslagcode G, opgemaakt door [verbalisant 7], brigadier van politie, gesloten op 15 september 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossiers 1 t/m 3, blz. 742):
Op 3 september 2008 werden mij twee zilverkleurige gesealde zakken aangeboden met een gewicht van respectievelijk 700 en 790 gram, welke die dag in beslag werden genomen uit een personenauto met de beslagcode G.01.11.
Op 15 september 2008 werd mij een derde zilverkleurige gesealde zak aangeboden met een gewicht van 3630 gram. Deze zak was eveneens op 3 september 2008 uit genoemde personenauto inbeslaggenomen doch voor het veiligstellen van dactyloscopische sporen aangeboden aan de technische recherche.
In de eerste twee gesealde zakken bleek cannabis (weed) te zitten. In de sealbag die op dactyloscopische sporen is onderzocht bleken twee gripzakken te zitten met weedresten en resten van het knippen van gewonnen weed.
Met testampullen bestemd voor cannabis, werden door mij testen uitgevoerd teneinde vast te stellen of zich de werkzame stof THC in deze weed bevond. Op voorgeschreven wijze werd door mij uit iedere sealbag/gripzak een kleine hoeveelheid weed getest waarbij ik de weed in contact gebracht met de kristallen die zich in de testampullen bevonden.
Ik zag dat bij het contact tussen de weed en de kristallen in de vijf testampullen een kleuromslag plaatsvond naar een rode kleur, hetgeen een indicatie is dat zich in de weed de werkzame stof THC bevindt.
De middelen zoals inbeslaggenomen en getest staan vermeld op lijst II van de Opiumwet;
23.
een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van de politie regio IJsselland, genummerd 08-029365, opgemaakt door [verbalisant 8], brigadier van politie, gesloten op 6 januari 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 9 oktober 2008 heb ik een dactyloscopisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van de in het kader van de Opiumwet inbeslaggenomen drugs tijdens de doorzoeking van de Growshop De [B], gevestigd aan de [c-straat 1] te Zwolle.
Plaats aantreffen sporen:
Op een zogenaamde sealbag 1 die zich met nog twee zogenaamde sealbags in een kartonnen doos bevonden. In al deze drie sealed bags zaten gripzakken met henneptoppen verpakt.
Op 29 december 2008 ontving ik van de Unit Dactyloscopie en Identificatie van het korps landelijke politiediensten te Zoetermeer het bericht, dat het spoor voorzien van het Spoor Identificatie Nummer, afgekort SIN: AAR0809NL was geïdentificeerd op een afdruk van de linkerpink voorkomend op het vingerafdrukkenblad ten name van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats], [b-straat 1].”
32.
Met betrekking tot het bewijs heeft het Hof het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de diverse hoeveelheden aangetroffen hennep deels toegegeven. Hoewel verdachte overigens heeft verklaard niets te weten van de overige diverse partijen aangetroffen hennep is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het hof betreft bij zijn oordeel - in onderling verband en samenhang bezien - de volgende omstandigheden:
- in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] werden meerdere kilo's verpakte hennep aangetroffen;
- er zijn aanzienlijke (handels-)hoeveelheden verpakte hennep aangetroffen die met verdachte in verband kunnen worden gebracht (in de woning van verdachte en in de growshop waar verdachte werkte), die op identieke wijze in zakken waren verpakt en geseald als de hennep die in voormelde auto werd aangetroffen, terwijl op een van de zakken een vingerspoor van verdachte werd aangetroffen en werd veiliggesteld;
- in de schuur van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] werd een zak met een aanzienlijke (handels-)hoeveelheid hennep aangetroffen;
- er zijn wisselende of tegenstrijdige verklaringen over de aanwezigheid van de aangetroffen hennep door verdachte en zijn medeverdachten afgelegd;
- de onderlinge verhouding en de wijze van samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten;
- de (hiervoor reeds besproken) onverklaarbare geldstromen en transacties die hebben plaatsgevonden en waarbij alle drie de (mede)verdachte broers waren betrokken.
Vorenstaande omstandigheden wijzen naar het oordeel van het hof - in onderlinge samenhang bezien - op zodanige bewuste en bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van hennep, dat deze het medeplegen van het tenlastegelegde oplevert.
Daarbij acht het hof de ter zitting van de rechtbank te Zwolle op 30 juli 2009 afgelegde verklaring van de getuige [getuige] over de aangetroffen hennep in de BMW van [medeverdachte 2] volstrekt onaannemelijk en schuift deze terzijde.”
33.
Samenvattend heeft het Hof vastgesteld dat op vier verschillende plaatsen zakken hennep zijn aangetroffen - namelijk (i) in een schuur bij de woning van [medeverdachte 2] (ik begrijp telkens: [medeverdachte 2], EH) en [medeverdachte 1], (ii) in de BMW van [medeverdachte 2], (iii) in de woning van [verdachte] en (iv) bij de growshop waar [verdachte] werkzaam is –, en dat al deze zakken op dezelfde wijze waren verpakt en geseald in dezelfde soort aluminium zakken, welk verpakkingsmateriaal tevens werd verkocht in de growshop, alwaar ook een sealapparaat aanwezig was.
34.
Hoewel de bewijsmotivering op dit onderdeel wat mager is gemotiveerd, meen ik, anders dan de steller van het middel, dat het medeplegen van het aanwezig hebben van 5,12 kg hennep in de BMW met kentekennummer [CC-00-DD] wel degelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij neem ik mede in aanmerking hetgeen het Hof heeft overwogen over de tegenstrijdige en wisselende verklaringen van de broers alsmede over de nauwe en bewuste samenwerking van hen bij de onverklaarde geldstromen en transacties.
35.
Het middel faalt.
36.
Het derde middel klaagt dat het Hof voor het bewijs van de feiten 4 en 5 gebruik heeft gemaakt van de verklaring van [betrokkene 1], terwijl deze verklaring daarvoor niet redengevend kan worden geacht.
37.
Ten laste van verzoeker is onder 4 en 5 bewezenverklaard dat:
“feit 4:
hij in de periode van 01 februari 2007 tot en met 29 november 2007 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen een formulier model-werkgeversverklaring Postbank - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en/of één van zijn mededaders valselijk:
- op of omstreeks 06 februari 2007 een formulier model-werkgeversverklaring opgesteld en ingevuld op naam van werknemer [verdachte] (geboren [geboortedatum] 1981) en daarbij ingevuld als aanvangstermijn indiensttreding 01 oktober 2005 en ingevuld als bruto jaarsalaris 32.400,- euro en als vaste 13e maand 2.700,- euro en vervolgens voornoemd formulier ondertekend met een handtekening welke moest doorgaan als zijnde die van [betrokkene 1] (werkgever)
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 5:
hij in de periode van 29 januari 2007 tot en met 09 februari 2007 in de gemeente Zwolle, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door door listige kunstgrepen een medewerker van SNS-bank heeft bewogen tot de afgifte en/of verstrekking van een hypothecaire geldlening (236.000,- euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid:
- een ingevuld formulier werkgeversverklaring (gedateerd 06 februari 2007) met daarop ingevuld als loon een bruto-jaarsalaris van 32.400,- euro en als vakantietoeslag een bedrag van 2.592,- euro en als vaste 13e maand een bedrag van 2.700,- euro en daarbij ingevuld dat hij, verdachte sinds 01 oktober 2005 in vaste loondienst zou zijn bij werkgever [betrokkene 1] ([B], gevestigd [c-straat 1] te Zwolle) en daarbij voornoemd formulier heeft voorzien van een handtekening van [betrokkene 1] en vervolgens
- een samengesteld formulier loonafrekening Postbank (periode 01 januari 2007 - 18 januari 2007) op naam van werknemer [verdachte] (geboren 03 november 1981) met daarop aangegeven als datum indiensttreding de datum 1 oktober 2005 en daarop ingevuld als (maand)salaris 2.700 euro en daarop ingevuld als werkgever [B] (gevestigd [c-straat 1] te Zwolle) overhandigd aan een medewerker van SNS-bank, waardoor een medewerker van SNS-bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;”
38.
Deze bewezenverklaringen steunen onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“27. een proces-verbaal van verhoor van E. Cetin, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 3], beiden brigadier van politie, genummerd 08-029365, gesloten op 16 oktober 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 3, zaakdossiers 1 t/m 3, blz. 910 e.v.):
(…)
Ik heb de werkgeversverklaring opgesteld en er is loonbelasting over betaald. Ik heb deze opgesteld omdat [verdachte] hierom vroeg. U zegt dat de hoogte van het salaris niet klopt met wat [verdachte] de maanden daarvoor verdiende. Ik mag toch als werkgever zelf bepalen wat ik hem betaal en hoeveel uur ik hem nodig heb. Ik heb deze bedragen opgenomen omdat hij tijdelijk meer heeft gewerkt. Zijn salaris is nooit hetzelfde geweest. Dit salaris heeft hij twee of drie keer gehad. Dit was omdat hij tijdelijk meer had gewerkt. Ik heb er toen direct een heel jaarsalaris van gemaakt op de werkgeversverklaring;”
39.
Anders dan in het middel wordt gesteld is de gebezigde verklaring van [betrokkene 1] redengevend voor het bewijs. Voor de bewezenverklaring is immers redengevend dat verzoeker slechts tijdelijk meer verdiende, terwijl door [betrokkene 1] op basis van dit tijdelijk hogere salaris het (onjuiste, namelijk te hoge) jaarsalaris voor de werkgeversverklaring is berekend, kennelijk met de bedoeling de SNS-bank ertoe te bewegen aan verzoeker een hypotheek te verstrekken.
40.
Het middel faalt.
41.
Het vierde middel houdt de klacht in dat het Hof heeft verzuimd te reageren op het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard met betrekking tot de weedafval in het schuurtje.
42.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens verzoeker blijkens de pleitnota het volgende verweer gevoerd:
“Bovendien: cliënten beroepen zich op een arrest van de Hoge Raad, LJN1275, waaruit nog eens blijkt dat het aanwezig hebben van vijf planten wordt gedoogd. [verdachte] heeft verklaard dat hij 3 a 4 planten in zijn tuin had en dat de weed die bij hem thuis aan de [b-straat 1] werd gevonden van die planten afkomstig is. [medeverdachte 2] bevestigt dat die planten daar hebben gestaan. Dat de vriendin van [verdachte] ze niet heeft gezien, zegt niets. Het was een grote woekertuin. Ik leg nogmaals over de uidraaien van internet dat buitenplanten 250 gram tot 500 gram per stuk kunnen opbrengen. Het aanwezig hebben op de [b-straat 1] van 1 kilo weed afkomstig van 2 of 3 planten mag dan ook niet vervolgd worden. En dat geldt ook voor het afval van die planten, zoals dat aan de [a-straat 1] lag. Als 3 tot 4 planten gedoogd worden, geldt dat ook voor de weed die daarvan af komt.
Ik meen dat het OM niet-ontvankelijk is ten aanzien van de weed in het schuurtje en de weed aan de Sneevlietstraat.”
43.
Het Hof heeft deze verhandeling van de raadsman kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer in de zin van art. 358, derde lid, Sv. Gelet op de inhoud van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, acht ik dat kennelijke oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en was het Hof mijns inziens niet gehouden de verwerping van dit verweer (nader) te motiveren.
44.
Het middel faalt.
45.
Het eerste middel slaagt ten dele. De andere in dit middel verwoorde klachten kunnen, lijkt mij, evenals de middelen 2 tot en met 4 worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
46.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verzoeker heeft op 3 april 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal in deze zaak uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt overschreden. Dit punt kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen.
47.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
48.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde geldbedragen van € 20.000,00 en € 6.000,00 en voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑08‑2014
En zo ook het schuldwitwassen (art. 420quater Sr).
In HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237, NJ 2014/305 lijkt het Hof dat onderscheid uit het oog te hebben verloren.
De Hoge Raad wil dus het toepassingsbereik van de witwasbepalingen beperken tot de echte (typische) witwasgedragingen en dubbele bestraffing voor in de kern hetzelfde feit voorkomen. Zie J. de Hullu, Materieel strafrecht, 2012, p. 420-421.
Vgl. mijn conclusies ECLI:NL:PHR:2013:CA3302 en ECLI:NL:PHR:2013:78.
In dezelfde zin HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302 en HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75.
Het is dan aan het Openbaar Ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen, leidt er niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456 en HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78.
Zie daarnaast HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1164, HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1180 en HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237, NJ 2014/305.
De aanduiding overdragen heeft dezelfde betekenis als in de helingbepalingen en “veronderstelt feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt” (MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15). Met de in de witwasbepalingen gekozen bewoordingen heeft de wetgever welbewust gekozen voor een volstrekt eigen terminologie en willen aansluiten bij het dagelijks woordgebruik en bij de (in die tijd geldende) interpretatie van de Hoge Raad, en niet bij het burgerlijk recht. Het gaat derhalve om het overdragen van de feitelijke zeggenschap en niet om een rechtshandeling die tot gevolg heeft dat de juridische zeggenschap over de voorwerpen van de één op de ander overgaat. De term omzetten duidt op het wisselen van geld of goederen met een andere geldswaarde of met handelsartikelen, in die zin dat door vervanging, ruil of investering andere voorwerpen worden verkregen, die het voordeel uit het grondmisdrijf belichaamt, zoals de aanschaf van luxegoederen. Zo bijvoorbeeld het aanwenden van een geldbedrag voor de aanschaf van een auto. (Vgl. Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 2, 6 en 15).
Zie ook bewijsmiddel 1.
Als ik het goed zie is de Hoge Raad van oordeel dat uitgegeven geldbedragen niet meer als “voorhanden hebben” gelden en dat dit uitgeven eerder als omzetten dan wel gebruik maken in de zin van de witwasbepalingen zijn aan te merken. Vgl. HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6909 en HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655.
Vgl. Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15. Zie ook noot 11. Anders mijn ambtgenoot Knigge, die in zijn conclusie voorafgaand aan HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 de mening is toegedaan dat het feit dat van het misdaadgeld dure auto’ zijn gekocht, niet zonder meer aangemerkt lijkt te worden als verhullen of verbergen. In dezelfde zin de steller van het middel.
Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702.
Zie in het bijzonder bewijsmiddel 4.
In HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237, NJ 2014/305 wordt de motiveringseis ter zake van de kwalificatie van het voorhanden hebben van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen als witwassen nog eens onderstreept. De door de verdachte gestolen sieraden waren aangetroffen in een paars plastic doosje in een plastic zakje in de binnenvoering van een rugkussen van een tweezitsbank in de woonkamer. Dat brengt, aldus de Hoge Raad, nog niet mee dat de verdachte de criminele herkomst van de voorwerpen heeft getracht te verbergen of te verhullen, zodat het andersluidende oordeel van het Hof ontoereikend is gemotiveerd. In dezelfde lijn HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302, NJ 2013/453 (op verschillende plaatsen in huis weggeborgen misdaadgeld) en HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 (crimineel geld in kluis in woning). Overigens deed de Hoge Raad in het, in deze noot, eerstgenoemde arrest de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af. Annotator Keijzer merkt daarbij op dat de Hoge Raad tot een vrijspraak kwam in plaats van een ontslag van alle rechtsvervolging zoals men bij een kwalificatie-uitsluitingsgrond zou verwachten.
Beroepschrift 01‑10‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: S 13/03703
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Leeuwarden, zittinghoudende te Arnhem uitgesproken op 22 maart 2012.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 420bis Sr, 350, 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan daaruit niet volgen dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven, voorhanden hebben, overdragen en/of omzetten en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf van verzoeker en zijn mededaders verkregen voorwerp gericht karakter heeft. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft ten aanzien van dit feit, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat door verdachte en of de medeverdachten, zijn broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], over een lange periode en meerdere keren forse geldbedragen werden gestort of overgeboekt op rekeningen, terwijl de herkomst van die geldbedragen onverklaarbaar, niet traceerbaar en niet aannemelijk is geworden. In ieder geval ging het veelal om bedragen die volstrekt niet pasten bij de inkomenspositie van medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook is geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] met regelmaat (hoge) — van medeverdachte [medeverdachte 2] afkomstige — bedragen stortte op zijn eigen RABO-bankrekening, waarna min of meer overeenkomstige bedragen werden doorgeboekt naar de rekening van DVD-city. Deze zaak stond vanaf 12 maart 2007 op naam van verdachte. Bovendien stortte medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van [medeverdachte 2] ook al flinke sommen geld op de hierboven bedoelde rekening toen hij nog niet bij DVD-city werkte. Daarnaast hadden verdachte en zijn medeverdachten de beschikking over dure personenauto's, waarvan de aankoop kennelijk contant kon worden betaald. Verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] is accountant van beroep en was als het financiële brein nauw betrokken bij de financiële transacties, de aan- en verkoop van auto's die hebben plaatsgevonden en het financieel-administratief beheer van DVD-city en de growshop. Uit dit samenstel van handelen blijkt volgens het hof van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. Alhoewel verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] diverse financiële stukken heeft aangeleverd hebben hij en zijn medeverdachten geen plausibele en aanvaardbare verklaring kunnen geven voor de vermogenstransacties en voor de bij de doorzoeking aangetroffen gelden. Op geen enkele wijze zijn de verklaringen van verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2]voor de herkomst van het geld aannemelijk geworden. Juist voor iemand met de specifieke kennis op financieel gebied als verdachtes medeverdachte [medeverdachte 2] is de wijze waarop de financiële transacties werden verricht en flinke bedragen aan contante gelden werden gestort en weer werden opgenomen, thuis bewaard en weer werden uitgegeven, verre van gebruikelijk en begrijpelijk te noemen. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dat dit handelen voortvloeide uit de criminele activiteiten zoals onder feit 3 ten laste zijn gelegd en hierna bewezen zullen worden verklaard en dat aldus de gelden en goederen uit misdrijf verkregen waren.’
2.
Feit 3 waarnaar het hof verwijst betreft het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, ofwel kortweg hennephandel.
Het verwerven, voorhanden hebben etc. heeft dus betrekking op een voorwerp dat afkomstig is uit een door verzoeker zelf begaan misdrijf. In HR 8 januari 2013, NJ 2013/266 m.nt. Borgers is beslist dat in een zodanig geval het moet gaan om een handeling die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van een voorwerp én die gericht is op het daadwerkelijke verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp.
3.
Aan dit vereiste is in deze zaak niet voldaan. Het thuis op zolder bewaren en weer uitgeven van geld aan prijzige auto's en een Cartier horloge, voorwerpen die nogal zichtbaar zijn en in de kijkerd lopen, kan bezwaarlijk zonder meer aangemerkt worden als een gedraging die erop gericht is de criminele herkomst van een en ander daadwerkelijk te verbergen of te verhullen, in aanmerking genomen dat het van algemene bekendheid is dat de politie juist op dergelijke zichtbare luxe verworvenheden aanslaat en onderzoek aanvangt.
Het oordeel dat sprake is van medeplegen van witwassen is dan ook reeds op grond hiervan ontoereikend gemotiveerd.
4.
Voor zover het hof gebruik heeft gemaakt van de verklaring van verzoeker's broer (bewijsmiddel 3) dat hij 20.000 euro als spaargeld op zolder had liggen omdat hij spaarde voor een eventueel huwelijk of zoiets en voorts dat hij het contante geld onder andere van opbrengsten kreeg die hij verdiende met gokken, kan deze verklaring niet redengevend worden geacht voor het bewijs van het verrichten van een handeling die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden (vgl. HR 8 januari 2013, NJ 2013/265 m.nt. Borgers).
Ook op grond hiervan is de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot het sub 3 bewezenverklaarde feit de artt. 350, 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde voorzover betreffende het medeplegen van het aanwezig hebben van 5,12 kg hennep in een personenauto BMW, kenteken [AA-00-BB], welke auto ten tijde van de inbeslagneming in gebruik was bij de broer van verzoeker, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat evenbedoelde hoeveelheid hennep zich bevond in zakken waarin weed op dezelfde wijze was verpakt en dichtgeseald in aluminiumfolie en aangetroffen in growshop [B] waar verzoeker enig werknemer en verkoper was, is onvoldoende voor het bewijs van een bewuste nauwe en volledige samenwerking ten aanzien van het aanwezig hebben van hennep in voormelde personenauto c.q. de opzet op dat medeplegen. De bewezenverklaring is op grond hiervan onvoldoende met redenen omkleed.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn met betrekking tot de sub 4 en 5 bewezenverklaarde feiten de artt. 359, 415 Sv geschonden doordien het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] voor zover hier van belang, zakelijk weergegeven, inhoudende: ‘Ik heb deze bedragen opgenomen omdat hij tijdelijk meer heeft gewerkt. Zijn salaris is nooit hetzelfde geweest. Dit salaris heeft hij twee of drie keer gehad’, zulks ten onrechte, aangezien deze verklaring niet redengevend kan worden geacht voor de bewezenverklaarde opzet en/of opzettelijke valsheid (feit 4) en de listige kunstgrepen (feit 5). Immers deze opgegeven redenen houden in dat geen sprake is van verrichtingen en verzwijgingen, geschikt om bij de SNS-bank de valse voorstelling van zaken te wekken, dat verzoeker recht heeft op de opgegeven bedragen (vgl. HR 12 juni 1951, NJ 1951/554).
De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 349, 359, 415 Sv geschonden doordien het hof verzuimd heeft te beslissen op het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging met betrekking tot het weedafval in het schuurtje, omdat het aanwezig hebben van vijf hennepplanten wordt gedoogd en dat buitenplanten 250 gram tot 500 gram hennep per plant kunnen opbrengen, zodat bijgevolg het aanwezig hebben van 1,4 kg hennep als opbrengst van in casu 2 of 3 gedoogde planten eveneens gedoogd dient te worden (zie overgelegde pleitnotities in hoger beroep onder 3). Het verzuim op dit verweer te beslissen dient nietigheid van 's hof's arrest tengevolge te hebben.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 1 oktober 2013
mr G. Spong