De Officier van Justitie heeft op 16 januari 2012 ter griffie van het Hof het hoger beroep met betrekking tot de feiten 1 en 2 ingetrokken; het hoger beroep was dus slechts gericht tegen de vrijspraak van feit 3.
HR, 20-05-2014, nr. 12/05065
ECLI:NL:HR:2014:1164
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-05-2014
- Zaaknummer
12/05065
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1164, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑05‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:407, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:407, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1164, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0227
Uitspraak 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:2001. I.c. gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een voorwerp, te weten een met een elastiekje gebundelde hoeveelheid geldbedragen, die in een kluis in de kelder van de woning van verdachte in een doos van een televisie lagen, dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd. Dat verdachte op deze wijze geldbedragen op deze plaats in zijn huis verborg, brengt immers nog niet zonder meer mee dat verdachte daarmee i.h.b. ook de criminele herkomst van dat geld heeft getracht te verbergen of te verhullen.
Partij(en)
20 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/05065
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 oktober 2012, nummer 24/000010-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 15 september 2011, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, geldbedragen tot een totaal van 18.140,= euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Het Hof heeft met betrekking tot een bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:
"Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging bedoelde geldbedragen afkomstig zijn van misdrijf.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit de (...) bewijsmiddelen een vermoeden naar voren komt van de criminele herkomst van de geldbedragen, namelijk van het dealen in cocaïne. Voor dit strafbare feit heeft de rechtbank verdachte ook - zij het voor een beperkte periode - veroordeeld.
Verdachte heeft geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen met een totaal van € 18.140,=, die in een afgesloten kluis in de kelder van zijn woning werden aangetroffen. Verdachte - destijds verslaafd en zonder regulier inkomen - heeft ter zitting van de rechtbank aangegeven dat hij de geldbedragen, waarvan hij de omvang niet wist, voor een derde bewaarde. Ter zitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat hij de geldbedragen destijds van een derde had gekregen om daarmee een autowasstraat te beginnen. In beide gevallen wilde verdachte de naam van deze derde niet noemen. Het hof stelt vast dat een legale herkomst van de geldbedragen niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat verdachte met de geldbedragen geen handelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan het verhullen of verbergen van de criminele herkomst daarvan.
Het hof stelt vast dat de geldbedragen met een totaal van € 18.140,- door verdachte gebundeld met een elastiekje en samen met een tasje, inhoudende een vuurwapen en munitie, in een kluis, middel formaat, in de kelder van zijn huis in een doos van een flatscreentelevisie werden bewaard. Door de geldbedragen op een dergelijke wijze te bewaren heeft verdachte met betrekking tot die geldbedragen op versluiering gerichte handelingen verricht waarmee hij het zicht op de illegale herkomst van deze geldbedragen heeft ontnomen."
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.)
2.4.
In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een voorwerp - te weten een met een elastiekje gebundelde hoeveelheid geldbedragen met een totaal van € 18.140,-, die in een kluis in de kelder van de woning van de verdachte in een doos van een flatscreentelevisie lagen - dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (handel in cocaïne). Het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd. Dat de verdachte, zoals uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid, op deze wijze geldbedragen op deze plaats in zijn huis verborg, brengt immers nog niet zonder meer mee dat de verdachte daarmee in het bijzonder ook de criminele herkomst van dat geld heeft getracht te verbergen of te verhullen.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2014.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:2001. I.c. gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een voorwerp, te weten een met een elastiekje gebundelde hoeveelheid geldbedragen, die in een kluis in de kelder van de woning van verdachte in een doos van een televisie lagen, dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd. Dat verdachte op deze wijze geldbedragen op deze plaats in zijn huis verborg, brengt immers nog niet zonder meer mee dat verdachte daarmee i.h.b. ook de criminele herkomst van dat geld heeft getracht te verbergen of te verhullen.
Nr. 12/05065 Zitting: 8 april 2014 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 22 oktober 2012 de verdachte ter zake van feit 31.“witwassen”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof een inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.140,- verbeurd verklaard en de teruggave aan de verdachte gelast van de overige geldbedragen en een vijftal horloges.
2. Namens verdachte heeft mr. G.M. Tiddens, advocaat te Groningen beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 15 september 2011, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, geldbedragen tot een totaal van 18.140,= euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen.
(1) De verklaring van [betrokkene 1] afgelegd bij de politie:
“Op 1 september 2011 ging ik bij [verdachte] aan de [a-straat] langs. Ik weet dat [verdachte] in cocaïne en wiet handelt, omdat ik vijf jaar lang zijn overbuurman was. Ik heb bijna vijf jaar aan de [a-straat] te Hoogezand gewoond. In deze periode heb ik meerdere malen cocaïne bij [verdachte] gekocht. Ik weet dat [verdachte] altijd een klein zwart tasje bij zich heeft met bolletjes
(2) De verklaring van [betrokkene 2] afgelegd bij de politie:
“Ik heb vroeger cocaïne gebruikt. Ik kocht dat bij [verdachte]. Ik weet dat [verdachte] op de hoek woont in de [a-straat] te Hoogezand. Ik kocht het altijd in de woning van [verdachte]. Ik kwam daar ongeveer één a twee keer in de week. Vandaag moest ik voor een collega cocaïne halen.
(3) De verklaring van [betrokkene 3] afgelegd bij de politie:
“De twee bolletjes cocaïne die jullie vandaag hebben afgepakt, heb ik gekocht bij [verdachte]. Ik heb de cocaïne in een huis gekocht. Ik ben daar in de gang gebleven en heb de cocaïne van [verdachte] gekregen.”
(4) De verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie:
“De sociale dienst wil dat ik ga werken, maar ik kan het niet. Ik woon aan de [a-straat] te Hoogezand. Ik moet rondkomen van ongeveer tweehonderd euro per maand. Mij noemen ze [verdachte].”
(5) Een proces-verbaal van bevindingen (speurhond verdovende middelen) opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1]:
“Op 15 september 2011 werd in de gemeente Hoogezand-Sappemeer een afvangaktie op een woning aan De [a-straat] te Hoogezand georganiseerd. Ik was in gezelschap van mijn gecertificeerde speurhond "Noach". Er werd besloten de woning te doorzoeken.
Ik zag in de woonkamer dat de hond een melding gaf op een zwart tasje wat links van de TV op een kastje lag. Na een korte blik zag ik hier bolletjes in zitten. Deze bolletjes hadden de kleur wit en bruin.
Ik zag in de kelder dat mijn hond heel erg veel zoekinteresse had die resulteerde in een melding op de doos van een flatscreen. Na onderzoek bleek dat hier een kluis, middelformaat, in zat. Nadat deze eruit was gehaald, heeft de hond deze kluis wederom gezocht waarna hij de kluis direct meldde.”
(6) Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2]:
“Naar aanleiding van een doorzoeking van de woning, gelegen aan de [a-straat] te Hoogezand, zijn in die woning goederen in beslag genomen. Deze goederen zijn vervoerd naar het bureau van politie te Hoogezand, alwaar nader onderzoek werd verricht. Hierbij werden in een zwartkleurige portemonnee, welke was aangetroffen in de woonkamer, dertig bolletjes wit en negen bolletjes bruin aangetroffen. Alle bolletjes waren in plastic verpakt. Een eerste narcotest wees uit dat het vermoedelijk om heroïne en cocaïne gaat.”
(7) Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4]:
“Van verbalisant [verbalisant 2] kreeg ik een sleutelbos met hieraan drie sleutels, welke hij gevonden had in een tasje. Dit tasje is op 15 september 2011 in beslag genomen vanuit de woning aan de [a-straat] te Hoogezand.
Ik zag dat op een van de sleutels "first" stond gedrukt. Ik zag dat we een kluis in beslag hadden genomen met een zelfde soort tekst als op de sleutel stond gedrukt.
Ik opende de kluis doormiddel van de sleutel. Ik zag bij het openen dat er drie pakketjes met geld in zaten, welke verpakt waren in plastic zakjes. Ik zag dat deze bij elkaar waren gebundeld door middel van een elastiekje. Ik zag aan de kleuren van het papiergeld dat er briefjes van 10 euro, 20 euro, 50 euro, 100 euro en 200 euro bij zaten. Ik zag verder in het kluisje een zwart linnen tasje liggen. Ik zag een handvuurwapen in dit linnen zakje liggen. Ik zag dat er ook twee magazijnen in het linnen zakje zaten. Beide magazijnen waren volledig gevuld met elk tien patronen. Ik zag dat er 27 patronen van 9 millimeter los in het zakje zaten.
(8) Een proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
“Onder verdachte, [verdachte], is op 15 september 2011, in de woning aan de [a-straat] te Hoogezand, in beslag genomen:
€ 2.300,00 (230x10 euro)
€ 3.740,00(187x20 euro)
€ 7.400,00(148x50 euro)
€ 2.700,00 (27x100 euro)
€ 1.000,00 (5x200 euro).”
6. Het bestreden arrest houdt als nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder bewezenverklaarde het volgende in:
“Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging bedoelde geldbedragen afkomstig zijn van misdrijf.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit de (in geval van cassatie in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering op te nemen) bewijsmiddelen een vermoeden naar voren komt van de criminele herkomst van de geldbedragen, namelijk van het dealen in cocaïne. Voor dit strafbare feit heeft de rechtbank verdachte ook - zij het voor een beperkte periode - veroordeeld.
Verdachte heeft geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen met een totaal van € 18.140,=, die in een afgesloten kluis in de kelder van zijn woning werden aangetroffen. Verdachte - destijds verslaafd en zonder regulier inkomen - heeft ter zitting van de rechtbank aangegeven dat hij de geldbedragen, waarvan hij de omvang niet wist, voor een derde bewaarde. Ter zitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat hij de geldbedragen destijds van een derde had gekregen om daarmee een autowasstraat te beginnen. In beide gevallen wilde verdachte de naam van deze derde niet noemen. Het hof stelt vast dat een legale herkomst van de geldbedragen niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat verdachte met de geldbedragen geen handelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan het verhullen of verbergen van de criminele herkomst daarvan.
Het hof stelt vast dat de geldbedragen met een totaal van € 18.140,- door verdachte gebundeld met een elastiekje en samen met een tasje, inhoudende een vuurwapen en munitie, in een kluis, middel formaat, in de kelder van zijn huis in een doos van een flatscreentelevisie werden bewaard. Door de geldbedragen op een dergelijke wijze te bewaren heeft verdachte met betrekking tot die geldbedragen op versluiering gerichte handelingen verricht waarmee hij het zicht op de illegale herkomst van deze geldbedragen heeft ontnomen.”
7. De afgelopen drie jaar heeft Uw Raad diverse belangwekkende arresten gewezen op het gebied van (schuld)witwassen.2.Uit deze rechtspraak volgt dat het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf onvoldoende is voor een veroordeling voor witwassen, als dat voorhanden hebben niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Het enkele voorhanden hebben levert dus voor zover het gaat om voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf niet automatisch het misdrijf van witwassen op. De gedragingen van de verdachte zijn aangescherpt: geëist wordt dat feitelijk vast staat (en dat is meer dan alleen een 'kunnen', een mogelijkheid) dat er sprake is van een bijdrage aan het verbergen of verhullen.
8. In de onderhavige zaak gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een geldbedrag dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft in een afzonderlijke overweging in reactie op het standpunt van de verdediging tot uitdrukking gebracht dat er sprake was van op versluiering gerichte gedragingen. Uit de vaststellingen van het Hof kan worden afgeleid dat tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte in een doos van een flatscreentelevisie in een kluis in de kelder geldbedragen gebundeld met een elastiekje en een tas met daarin een vuurwapen met munitie werd aangetroffen, zonder dat de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst en de bestemming van dit geldbedrag. Het Hof heeft terecht bijzondere aandacht besteed aan de vraag of de gedragingen van verdachte een bijdrage leverden aan het verbergen en verhullen van het geld. De vraag is hier of de overweging van het Hof toereikend is.
9. De memorie van toelichting bij de witwaswetgeving houdt voor zover hier van belang het volgende in (Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 14-15):
“Artikelen 420bis en 420quater Wetboek van Strafrecht. Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo’n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen » en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» – volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» – zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen. (…)”
10. Verhullen en verbergen impliceren een zekere doelgerichtheid in die zin dat het handelen erop is gericht het zicht op de herkomst van het geldbedrag te bemoeilijken en ook geschikt is om dat doel te bereiken. Nu gaat het hier niet om verbergen of verhullen, maar om de vraag of het gedrag van degene die een voorwerp uit eigen misdrijf voorhanden heeft een bijdrage levert aan het verhullen of verbergen. Een bijdrage leveren aan verbergen of verhullen eist op het eerste gezicht minder dan het verbergen of verhullen zelf. Het verschil is echter nogal subtiel en laat zich in het algemeen niet of moeilijk duiden.
11. Indien iemand op een specifieke wijze gebundeld geld voorhanden heeft kan uit de wijze van bundelen niet zonder meer worden afgeleid dat er tevens sprake is van verhullend of verbergend handelen, althans een bijdrage daaraan.3.Hetzelfde geldt voor het bewaren van geld in een kluis in de woning.4.Ik zie niet in dat de combinatie van beide omstandigheden alsmede het aantreffen van de kluis in een doos dit anders maakt. Het in de bewezenverklaring tot uitdrukking gebrachte oordeel van het Hof dat uit de genoemde omstandigheden volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een voorwerp uit eigen misdrijf waarbij vereist is dat dit een bijdrage levert aan het verhullen of verbergen van het voorwerp geeft, zonder nadere motivering die ontbreekt, blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is onbegrijpelijk. Dat het door de verdachte voorhanden hebben van dit geldbedrag kan hebben bijgedragen en heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, valt uit de bewijsvoering van het Hof niet af te leiden.
12. Het middel slaagt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655, welk arrest is verduidelijkt in de reeks arresten die de HR op 8 januari 2013 heeft gewezen (zie onder meer HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266) en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302. Vgl. ook zeer recent nog HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:480.
HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:174. Vgl. ook HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449 (bankbiljetten afgetaped met bruin tape).
HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 m.nt. Borgers.