Taalkundig zijn deze en de voorgaande regel van deze bewezenverklaring niet vlekkeloos, maar het kan ook zijn dat uit de bewezenverklaring per abuis is weggevallen dat de daders [betrokkene] (meermalen) hebben afgeleid, zoals tenlastegelegd.
HR, 04-03-2014, nr. 12/02491
ECLI:NL:HR:2014:480
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2014
- Zaaknummer
12/02491
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:480, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:96, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:96, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:480, Gevolgd
- Wetingang
art. 420bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0102
NbSr 2014/121 met annotatie van mr. J.S. Spijkerman
Uitspraak 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. Het gaat hier om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een (gouden) ketting die - naar in het oordeel van het Hof besloten ligt - afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. ’s Hofs oordeel is ontoereikend gemotiveerd omdat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Het argument dat verdachte met zijn door het Hof als ongeloofwaardig aangemerkte verklaring “heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was” zegt immers niets over het antwoord op de vraag of sprake is van een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de ketting als hiervoor bedoeld, maar vormt een omstandigheid waaruit het Hof niet meer heeft kunnen afleiden dan dat de ketting een criminele herkomst heeft, te weten uit het door verdachte begane, onder 2 bewezenverklaarde, misdrijf.
Partij(en)
4 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/02491
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 mei 2012, nummer 24/000370-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde witwassen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 20 juli 2010 tot en met 20 augustus 2010, te Almere-Stad, in de gemeente Almere, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (gouden) ketting voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 20 juli 2010 te Almere-Stad, in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden (zogenaamde konings-) ketting en een (gouden) hanger in de vorm van een schorpioen en een geldbedrag van 10 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders [betrokkene] met kracht de ketting van de nek van [betrokkene] hebben afgetrokken en (vervolgens) hebben geprobeerd tegen het lichaam van [betrokkene] te stompen."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit voorts het volgende overwogen:
"De verdachte heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij de ketting die bij zijn aanhouding is aangetroffen, en die aangever [betrokkene] heeft herkend als zijn ketting, van een nicht heeft gekregen. Nu de verdachte van deze persoon geen nadere gegevens heeft willen verstrekken acht het hof die verklaring niet geloofwaardig. Dit, zowel in het licht van de bewezenverklaring van feit 2 als in het licht van het gegeven dat de ketting blijkens een taxatierapport een waarde van 4.900 tot 6.000 euro vertegenwoordigt. Het komt het hof ongeloofwaardig voor dat de verdachte de schenker hiervan niet zou kennen. Het hof merkt die verklaring van de verdachte dan ook aan als een uitlating waarmee de verdachte heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was, met als doel de ketting voor zichzelf te behouden.
Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht."
2.4.
Het gaat hier om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een (gouden) ketting die - naar in het oordeel van het Hof besloten ligt - afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Uit de motivering van dat oordeel kan echter niet worden afgeleid dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001). Het argument dat de verdachte met zijn door het Hof als ongeloofwaardig aangemerkte verklaring "heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was" zegt immers niets over het antwoord op de vraag of sprake is van een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de ketting als hiervoor bedoeld, maar vormt een omstandigheid waaruit het Hof niet meer heeft kunnen afleiden dan dàt de ketting een criminele herkomst heeft, te weten uit het door de verdachte begane, onder 2 bewezenverklaarde, misdrijf. Het oordeel van het Hof is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014.
Conclusie 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. Het gaat hier om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een (gouden) ketting die - naar in het oordeel van het Hof besloten ligt - afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. ’s Hofs oordeel is ontoereikend gemotiveerd omdat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Het argument dat verdachte met zijn door het Hof als ongeloofwaardig aangemerkte verklaring “heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was” zegt immers niets over het antwoord op de vraag of sprake is van een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de ketting als hiervoor bedoeld, maar vormt een omstandigheid waaruit het Hof niet meer heeft kunnen afleiden dan dat de ketting een criminele herkomst heeft, te weten uit het door verdachte begane, onder 2 bewezenverklaarde, misdrijf.
Nr. 12/02491
Mr. Jörg
Zitting 7 januari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 1 mei 2012 is de verdachte door het Gerechtshof Leeuwarden wegens 1. witwassen en 2. diefstal met geweld in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Voorts heeft het Hof de teruggave van de geroofde halsketting aan de aangever gelast; alsmede de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een telefoon.
2. Namens de verdachte heeft mr V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgedragen.
3. Het eerste middel bevat de van deze raadsman bekende klacht dat het Hof niet heeft onderzocht of de appeldagvaarding juist is betekend.
4. In de toelichting wordt - geheel in strijd met het bepaalde in r.o. 3.26 en 3.29 van HR 12 maart 2002, ECLI:NL: HR:2002:AD5163 - aangevoerd dat “het feit dat er in hoger beroep een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman ex art. 279 Sv aanwezig was hieraan niets af[doet]." In casu blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in appel noch uit de aldaar overgelegde pleitnota van de gemachtigde raadsvrouwe dat enig verweer omtrent de betekeningen is gevoerd.
5. Het tweede middel bevat twee klachten. De eerste is dat uit niets blijkt dat de bij de verdachte aangetroffen halsketting dezelfde is als de in de aangifte bedoelde halsketting.
6. Deze klacht faalt overduidelijk aangezien de aangever volgens bewijsmiddel 2 de onder de verdachte aangetroffen en in de aangifte bedoelde ketting volledig herkent: alleen de schorpioen zit er niet meer aan, maar nog wel het ringetje (waarmee die schorpioen aan de ketting was bevestigd, neem ik aan, NJ). Bovendien is er een foto van de ketting die werd aangetroffen bij de verdachte, en een oude foto waarop de aangever die ketting draagt.
7. De tweede klacht, over het bewezenverklaarde witwassen, heeft betrekking op de verhouding met het door de verdachte zelf begane (grond)delict en volgt de lijn die de Hoge Raad ter nuancering van de witwasbepalingen heeft ingezet met zijn arrest van 26 oktober 2010, LJN BM4440, NJ 2010/655.
8. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
1.hij in de periode van 20 juli 2010 tot en met 20 augustus 2010, te Almere-Stad, in de gemeente Almere, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (gouden) ketting voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf;2.hij op 20 juli 2010 te Almere-Stad, in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden (zogenaamde konings-) ketting en een (gouden) hanger in de vorm van een schorpioen en een geldbedrag van 10 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders [betrokkene] met kracht de ketting van de nek van [betrokkene]1.hebben afgetrokken en (vervolgens) hebben geprobeerd tegen het lichaam van [betrokkene] te stompen.
9. Kort samengevat berust het bewijs van het voorhanden hebben van de geroofde halsketting (feit 1) vooral op het aantreffen van deze halsketting onder de verdachte op 20 augustus 2010. Precies een maand eerder was de aangever van deze halsketting beroofd, waarvoor de verdachte als mededader is veroordeeld (feit 2).
10. Door het Hof is ten aanzien van het bewezen verklaarde witwassen overwogen dat:
“bij aanhouding van de verdachte een gouden ketting die hij bij zich droeg in beslag [is] genomen.
En
“De verdachte heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij de ketting die bij zijn aanhouding is aangetroffen, en die aangever [betrokkene] heeft herkend als zijn ketting, van een nicht heeft gekregen. Nu de verdachte van deze persoon geen nadere gegevens heeft willen verstrekken acht het hof die verklaring niet geloofwaardig. Dit, zowel in het licht van de bewezenverklaring van feit 2 als in het licht van het gegeven dat de ketting blijkens een taxatierapport een waarde van 4.900 tot 6.000 euro vertegenwoordigt. Het komt het hof ongeloofwaardig voor dat de verdachte de schenker hiervan niet zou kennen. Het hof merkt die verklaring van de verdachte dan ook aan als een uitlating waarmee de verdachte heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was, met als doel de ketting voor zichzelf te behouden.Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
11. Aangezien uit de motivering van 's Hofs oordeel niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van de halsketting doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de halsketting, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd (vgl. HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013: 1356). Meestal wordt met dure halskettingen juist gepronkt, en daarvan lijkt ook in het onderhavige geval sprake.
12. Het middel slaagt.
13. Het derde middel bevat de tot mislukken gedoemde klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat het bewezenverklaarde feit daadwerkelijk is gepleegd. De aangever heeft in bewijsmiddelen 1 en 2 helder aangegeven wat er bij de beroving is gebeurd, en waar en waaraan hij de straatrover later heeft herkend. Bovendien heeft de verdachte het antwoord op de vraag omtrent de `whereaboutsʼ van zijn nicht, van wie hij de ketting zou hebben gekregen, ontweken.
14. De tweede klacht van het tweede middel slaagt; voor het overige falen de middelen en kunnen zij met de aan art. 81 RO ontleende formulering worden afgedaan.
15. Het arrest kan derhalve niet in stand blijven zodat vernietiging met volgen. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing ook zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ten einde op het bestaande hoger beroep ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑01‑2014