Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3545, NJ 2004/377, r.o.v. 4.6.
HR, 27-05-2014, nr. 12/01663
ECLI:NL:HR:2014:1237, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-05-2014
- Zaaknummer
12/01663
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1237, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑05‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BW1031, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:431
ECLI:NL:PHR:2014:431, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1237
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑06‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/305 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2014-0247
Uitspraak 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. Voorwerpen verkregen uit eigen misdrijf, oorbellen verpakt aangetroffen in rugkussen van een tweezitsbank. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van de door verdachte gestolen sieraden; niet blijkt van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen. HR doet de zaak zelf af en spreekt verdachte in zoverre vrij.
Partij(en)
27 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/01663
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 maart 2012, nummer 22/003517-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A. Boumanjal en mr. A.C. Vingerling, beiden advocaat te Utrecht, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof zijn oordeel dat de bewezenverklaring van de onder het negentiende en eenentwintigste gedachtestreepje van feit 2 genoemde voorwerpen (een oorbelset donkere parel en zilverkleurige oorbellen met witte parel) "witwassen" oplevert, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 en 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 19 februari 2011, te Ede, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten een geldbedrag (van euro 15.400) en sieraden, te weten:
- een zilverkleurig dameshorloge (merk Longings)
- een zilverkleurige damesring met doorzichtige steen bovenop en aan de zijkant lichtkleurige steentjes
- een zilverkleurige armband met strassteentjes in schakel (merk: Folli Follie)
- een (gouden) kinderbedel (met op de achterzijde gegraveerd "Daniel", merkteken 585)
- een (gouden) hanger met parel (2 grijskleurige parels)
- een (metalen) horloge (merk Cartier, met op de achterzijde "21 chronoscaph")
- een (zilverkleurig) stainless steel dameshorloge (type cartier, "Balmain", op achterzijde Pierre Balmain, Swiss made, 3215)
- een (zilverkleurig) stainless steel dameshorloge ("Clariti", Citizen)
- een (zilveren) broche met daarin een pauw afgebeeld, ingezet, met kleine Steentjes
- een (zilverkleurige) draad "slaven"armband "retagier"
- een (zilverkleurige) alliance damesring met groen/witte steentjes
- een (zilveren) ring met lichtkleurige steentjes en hartvormige figuurtjes in de rand
- een (gouden) markies/pave ingelegde damesring met briljantjes/zirkonia (Atasay 875)
- een (gouden) markies geslepen stenen ring
- een (parelmoer) ovale hanger aan veter met gouden arabische tekst (18k) (op achterzijde inkerving 5.4)
- een (gouden) damesring met robijn steen en briljant/zirkonia steentjes (18k)
- een (gouden) damesring met zwarte steen
- een (zilveren) damesring met turkoise steen
- een oorbelset donkere parel
- een (wit gouden) oorbelset (585) zilverkleurig ovaalvormig met steentjes
- zilverkleurige oorbellen met witte parel
- een (gouden) damesring met smaragd steentje en briljantjes/zirkonia (585)
- een (gouden) damesring met middenrij gezette briljantjes
- een (gouden) herenring (zegelringmodel) met briljantje met 1 vermist steentje
- een (gouden) alliance damesring (2 rijen bestaande uit 1 rij witte steentjes en 1 rij oranje steentjes)
- een (gouden) alliance damesring met witte steentjes en blauwe saffier
- een (gouden) hartvormige hanger ingezet met kleine pareltjes en briljantjes in hartvorm (op achterzijde "Le Gi” en zonnetje)
- een (gouden) Atasay 21 k damesring rosé goud met zirkonia/briljant
- een zilverkleurige koord armband
- een (zilveren) damesring met markies geslepen zirkonia/briljant
- een (zilveren) creool (Esprit) met steentjes aan de zijkant
- een (zilveren) creool (bol)
- een zilverkleurige oorsteker met steentjes (langwerpig)
- een gedeelte (gouden) schakelketting
- een (gouden) fantasiehanger gezet met steentjes (zirkonia/briljant, Simya 575)
- een (gouden) damesring ("Atasay 576") ingelegd met steentjes
- een (gouden) fantasiering met rond parelmoeren opzet met goud arabische letters
- een (gouden) hanger met turkoise steen rondom ingezet met briljant/zirkonia
- een gedeelte (gouden) schakelketting
- een (gouden) bedel ("harlekijn ")
- een (gouden) ringetje met turkoise parel en hangende pareltjes
- een paar (goud) gematteerde creolen
- een (gouden) bedel "christus"
- een paar bicolor creolen
- een paar (gouden) (21k) klapcreolen met steentjes en sterretje (zijden)
- een paar (gouden) oorknoppen pave gezet met briljant
- een zilverkleurige fantasiehangertje met briljantjes/zirkonia
- een zilverkleurige damesring briljant/saffier/smaragd alliance ring (klapmodel)
- een paar (zilveren) oorstekers met ingelegde zirkonia/brilliantjes
- een paar (zilveren) creolen met steentjes aan 1 zijde
- een (gouden) oorstekertje in de vorm van een bloemetje (rosegoud)
- een oorsteker met steentjes (langwerpig)
- een oorsteker met lus en zwarte steentjes
- een zilverkleurig stainless steel dameshorloge "Ck"Quartz
- een (zilveren) Fl.50,- munt (met o.a. munster 1948 en afbeelding Beatrix)
- een (double) dameshorloge "Timex", met briljantje/zirkonia in wijzerplaat met open gourmetschakel
- een zilverkleurig collier met strass "rozetjes"
- een (gouden) bedel (balletschoen)
- een zilverkleurige "slaven"armband met zirkonia/briljant steentjes aan 3 zijden
- een zilverkleurige E 5 2003 munt met inscriptie Beatrix en "Vincent"
- een (gouden) graveerplaatje (met inscriptie "Ivo ")
- een (gouden) bedel "geloof/hoop/liefde"
- een goudkleurige ketting en oorbel
- een goudkleurig Filligran collier met bloemen en gourmetschakel
- een paar paars/rode "fantasie"kralen grootformaat oorstekers
- een goudkleurige collier
- een collier met parelkralen met 2 goudkleurige bolletjes (mat)
- een goudkleurig dameshorloge (Van Cleef en Arpel)
- goudkleurige "Pave"creolen en broche (ATASAY 875),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
3. hij op 29 januari 2011 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen sieraden en een horloge toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak"
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"8. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid d.d. 20 februari 2011, met nr. PL1810 2011015435-35 (00/AH/02). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren, dan wel één hunner:
Op 19 februari 2011 hebben wij een onderzoek ingesteld op locatie [b-straat 1] te Ede, waarbij het volgende is bevonden.
Woonkamer:
Tegen het raam aan de voorzijde van de woning stond een zwarte tweezitsbank. De twee rugkussens werden verwijderd. Achter het linkerrugkussen werd een plastic zakje aangetroffen met daarin diverse sieraden.
Tegen de muur stond een soortgelijke tweezitsbank. Ook deze bank werd aan nader onderzoek onderworpen. Na het weghalen van de rugkussens werden tussen het rugpand en het rechter zittingskussen een plastic gripzakje aangetroffen met daarin een stapel bankbiljetten van 500 Euro. Nadat het linkerrugkussen was geopend werd tussen de stof en de binnenvoering een plastic zakje aangetroffen met daarin twee kunststof doosjes, kleur groen en lila. Deze doosjes werden niet geopend.
Tevens werd hier een plastic zak aangetroffen met daarin een groot aantal bankbiljetten van 50, 100, 200 en 500 Euro. Verder werd in dit kussen een plastic zakje
aangetroffen met daarin diverse sieraden. Op de onderste glasplaat van de salontafel stond een bruin sieradenkistje. In dit kistje werd een goudkleurig kinderkopje aangetroffen. Tevens werd op deze glasplaat een zwart/grijs stoffen doosje aangetroffen met daarin een horloge en een zilverkleurige ring.
Keuken:
In de keuken werd op het keukenblad op het deksel van een glazen pot een zilverkleurige armband aangetroffen.
Slaapkamer 1e verdieping:
Op het nachtkastje, staand tegen de rechterzijde van een tweepersoonsbed werd een blauw/grijze sieradendoos aangetroffen, inhoudende sieraden.
(...)
9. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid d.d. 3 april 2011, met nr. PL1810 2011015435-53 (00/AH/03). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
op 21 februari 2011 heb ik een onderzoek ingesteld op locatie Overkampweg te Dordrecht waarbij het volgende is bevonden.
Op 19 februari 2011 werd op het adres [b-straat 1] te Ede een doorzoeking gedaan in de woning op het genoemde adres. De aanleiding hiervoor was dat drie van de bewoners waren aangehouden in verband met een woninginbraak te Dordrecht. Op 21 februari 2011 heb ik de aangetroffen goederen nader bekeken op de afdeling Unit Forensische Opsporing.
(...)
Paars plastic doosje:
(...)
19) oorbelset donkere parel,
(...)
21) zilverkleurige oorbellen met witte parel,
(...)
10. Een proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid d.d. 7 februari 2011 met nr. PL1810 201108955-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (02/AG/01):
als de op 29 januari 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1], die aangifte deed:
(...)
Bijlage goederen:
Sieraden, waaronder
1 paar oorsieraden, zilverkleurig, wit gouden oorhanger, witte zuidzee parels
1 paar oorsieraden, zilverkleurig, zwarte parel
(...)
12. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid d.d. 25 februari 2011, met nr. PL1810 2011008955-11 (als onderdeel 02/AH/03 gevoegd in het dossier nr. PL1810/2011.0117647)). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 29 januari 2011 deed [betrokkene 1] aangifte van diefstal door middel van verbreking uit zijn woning aan de [a-straat 1] te Dordrecht. In deze aangifte gaf Kalter aan dat een aantal sieraden van zijn vrouw was weggenomen. Na het doen van aangifte overhandigde hij een aantal foto's waarop een aantal ontvreemde sieraden zichtbaar. Op foto 1 was te zien dat zijn vrouw aan haar rechter oor een oorbel droeg, zilverkleurige "doorstekers", oorhangers, met een roomkleurige parel. Op de andere foto was te zien dat zij aan haar linkeroor een oorbel droeg, een donkere parel.
Door de Unit Forensische Opsporing waren detailfoto’s genomen van de bij de verdachten inbeslaggenomen sieraden, afkomstig uit hun woning te Ede [hof: aan de [b-straat 1]].
Dit betrof onder andere een paar zilverkleurige (lange) oorhangers met een roomkleurige parel en een paar goudkleurige oorstekers met donkere parel [hof: genoemd in bewijsmiddel 5 (de Hoge Raad begrijpt: bewijsmiddel 9)onder 19) resp. 21)]
Op 24 februari 2011 toonde ik [betrokkene 1] de reeks foto's van inbeslaggenomen sieraden.
[betrokkene 1] herkende de meergenoemde oorhangers en oorstekers als soortgelijke sieraden die uit haar huis waren ontvreemd.
[betrokkene 1] vertelde mij dat de zilverkleurige oorhangers met parel een combinatie was van witgoud met zuid-zeeparel en dat deze van Chinese afkomst waren en niet waren voorzien van een merkteken. Dit was volgens haar bijzonder omdat in Nederland alle edelmetalen worden voorzien van een merkteken.
Ik heb mij naar juwelier [betrokkene 2] te Dordrecht [begeven]. [betrokkene 2] deelde mij mede dat hij na onderzoek kon bevestigen dat de beschreven oorhangers met roomwitte parel vervaardigd waren van witgoud en niet waren voorzien van een merkteken."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde voorts het volgende overwogen:
"Voor de bewezenverklaring van medeplegen van witwassen acht het hof in het bijzonder het navolgende van belang.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, PL1810 2011015435-53, werd op 19 februari 2011 op het adres [b-straat 1] te Ede, waar de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] en hun medeverdachte zoon [medeverdachte 2] wonen, een groot aantal sieraden en een groot geldbedrag, € 15.400,=, aangetroffen. Een deel van de sieraden werd - verpakt in zakjes - aangetroffen in (een kussen van) een bank in de woonkamer. Ook het geldbedrag werd in een van de kussens aangetroffen. Verspreid door het huis werden ook andere sieraden aangetroffen.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard (...) dat er geld in het kussen van het bankstel was verstopt, dat dat geld voor de kinderen is, dat hij dat van zijn familie had gekregen en dat dat geld was verpakt in zakjes. Voorts heeft de verdachte ten aanzien van de aangetroffen sieraden verklaard dat deze werden bewaard in het kussen van het bankstel.
Gelet op de plaats waar het geld en het merendeel van de sieraden zijn aangetroffen, de omstandigheid dat een aantal sieraden (een zilverkleurige munt met inscripties "Beatrix" en "Vincent" en een gouden graveerplaatje met inscriptie "Ivo") namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de verdachte of zijn familieleden oordeelt het hof dat het niet anders kan zijn dan dat deze goederen en het grote geldbedrag, ten aanzien waarvan de verdachte een voor wat betreft de herkomst niet te verifiëren en mede gelet op de overige omstandigheden dan ook onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, van misdrijf afkomstig zijn. Nu de verdachte heeft nagelaten een plausibele verklaring omtrent de herkomst van dat geld en die goederen af te leggen staat naar het oordeel van het hof vast - in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet - dat de verdachte wist dat de aangetroffen goederen die en het aangetroffen geld dat hij en zijn mededader voorhanden hadden van misdrijf afkomstig waren."
2.3.
Blijkens de gebezigde bewijsvoering heeft het Hof aannemelijk geacht dat de onder het negentiende en eenentwintigste gedachtestreepje genoemde voorwerpen uit eigen misdrijf - de onder 3 bewezenverklaarde diefstal met braak - afkomstig zijn. Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als witwassen. Het oordeel van het Hof dat het voorhanden hebben van genoemde voorwerpen witwassen oplevert is ontoereikend gemotiveerd, aangezien uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van genoemde voorwerpen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen. Dat de genoemde voorwerpen, zoals uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, zijn aangetroffen in het huis van de verdachte in een paars plastic doosje in een plastic zakje in de binnenvoering van een rugkussen van een tweezitsbank in de woonkamer, brengt niet mee dat de verdachte de criminele herkomst van die voorwerpen heeft getracht te verbergen of te verhullen. Het middel slaagt in zoverre.
2.4.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde voor zover daarin is vermeld "een oorbelset donkere parel" en "zilverkleurige oorbellen met witte parel" en de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
spreekt de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde voor zover inhoudende "een oorbelset donkere parel" en "zilverkleurige oorbellen met witte parel";
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 23 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014.
Conclusie 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. Voorwerpen verkregen uit eigen misdrijf, oorbellen verpakt aangetroffen in rugkussen van een tweezitsbank. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van de door verdachte gestolen sieraden; niet blijkt van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen. HR doet de zaak zelf af en spreekt verdachte in zoverre vrij.
Nr. 12/01663 Zitting: 25 maart 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 26 maart 2012 de verdachte ter zake van 1. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 2. “medeplegen van witwassen”, 3., 4., en 5. telkens “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd”, 6. “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”, 7. “mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” en 8. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van de in het bestreden arrest vermelde in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als omschreven in het bestreden arrest.
2. Deze zaak hangt samen met zaaknummer 12/01721. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte is cassatie ingesteld. Namens deze hebben mr. A. Boumanjal en mr. A.C. Vingerling, beiden advocaat te Utrecht, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
4. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat aan het geconstateerde vormverzuim geen rechtsgevolg zal worden verbonden.
5. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft gesteld dat de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte aan de [b-straat 1] te Ede op 19 februari 2011 onrechtmatig is geweest. De resultaten van deze doorzoeking mogen derhalve niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde, zoals bedoeld in artikel 359a, eerste lid, onder b., Sv.
Daartoe heeft de raadsman in de eerste plaats aangevoerd dat, nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde op 18 februari 2011 op heterdaad is aangehouden - het enige feit terzake waarvan op dat moment een redelijk vermoeden van schuld tegen de verdachte bestond -, niet kan worden gezegd dat deze doorzoeking heeft gediend om de waarheid aan de dag te brengen, terwijl evenmin met recht gesteld kan worden dat die doorzoeking diende om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Derhalve is er op onrechtmatige wijze inbreuk gemaakt op verdachtes huisrecht en diens privacy, aldus de raadsman.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat blijkens de onderliggende vordering van de officier van justitie aan de door de rechter-commissaris gegeven beslissing tot doorzoeking ter inbeslagneming een verdenking terzake van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag lag, terwijl op dat moment onvoldoende feiten en omstandigheden voorhanden waren voor een redelijk vermoeden van schuld terzake. De omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachten op 18 februari 2011 ter zake van feit 1 op heterdaad zijn aangehouden en de omstandigheid dat de verdachte blijkens het op zijn naam staand uittreksel Justitiële Documentatie eerder is veroordeeld voor woninginbraken vormden onvoldoende grond voor een doorzoeking op een dergelijke grondslag.
Bovendien is het - aldus nog steeds de raadsman - niet aan de rechter om ex nunc te toetsen of er - achteraf bezien een redelijke verdenking bestond voor enig misdrijf die een doorzoeking kon rechtvaardigen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de doorzoeking onrechtmatig moet worden geacht, omdat deze inbreuk op het huisrecht en op de privacy in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof overweegt met betrekking tot dit betoog als volgt.
In het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming van 20 februari 2011 (00/AH/O1), dat dient ter nadere onderbouwing van de mondelinge vordering van 19 februari 2011 van de officier van justitie, is - voor zover thans van belang — het volgende opgenomen:
"(...)
Op vrijdag 18 februari 2011 omstreeks 18.33 uur gingen collega's van de surveillancedienst naar een hoekwoning aan de [c/d-straat] in de gemeente Dordrecht. Deze hoekwoning bleek later [c-straat 1] te Dordrecht te zijn.
Door een getuige was gezien dat er bij deze woning mensen over de schutting waren geklommen en deze mensen zouden nog in de woning zijn.
Ter plaatse bleek dat de achterdeur van de woning aan de [c-straat 1] was opengebroken. In de woning werden vervolgens de onderstaande personen aangehouden
[medeverdachte 1],
(…),
[verdachte],
(…)
en
hun minderjarige zoon genaamd;
[medeverdachte 2]
(...).
De verdachten verklaarden dat zij vanuit hun woonplaats Ede naar Dordrecht waren gekomen en daar vervolgens in een woning hadden ingebroken.
Verdachte [verdachte] verklaarde dat hij al eens eerder in een woning had ingebroken en dat hij hiervoor een taakstraf had gekregen. Tevens verklaarde hij dat zij in de woning waar ze nu waren aangehouden, voornamelijk op zoek waren geweest naar sieraden en geld.
Gelet op het feit dat:
- verdachten op hetzelfde adres woonachtig zijn,
- zij speciaal vanuit Ede naar Dordrecht zijn gekomen om in te breken,
- verdachten allen eerder zijn veroordeeld voor vermogensdelicten,
- verdachten kennelijk bewust in deze samenstelling opereren
kan bovengenoemde verdachte [verdachte] worden aangemerkt als verdacht van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven)."
De rechter-commissaris heeft op basis van deze gegevens tot doorzoeking besloten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de in het proces-verbaal genoemde feiten en omstandigheden geen redelijk vermoeden van schuld opleveren aan deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Nu derhalve de voor een doorzoeking in een woning rechtens vereiste verdenkingsgrondslag voor zover door de rechter-commissaris in aanmerking genomen, ontbrak is het hof van oordeel dat ten aanzien van deze doorzoeking sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Met betrekking tot de vraag of en zo ja welk rechtsgevolg daaraan moet worden verbonden overweegt het hof, rekening houdend met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, als volgt.
Op het moment waarop de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van de verdachte en diens medeverdachten werd geopend, op 19 februari 2011 te 20.10 uur, bestond er ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld terzake van de onder 1 ten laste gelegde in vereniging gepleegde poging tot diefstal in vereniging met braak in een woning.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de gedingstukken is het hof allereerst van oordeel dat de doorzoeking in die woning wel degelijk kon dienen om de waarheid ter zake van het onder 1 ten laste gelegde aan de dag te brengen. Immers, voor de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv kan het bijvoorbeeld mede van belang zijn in hoeverre planvorming aan de poging tot inbraak vooraf is gegaan, zodat eventuele sporen (telefoons, notities etc.) die daarop zouden kunnen wijzen, in de woning van de verdachten zouden moeten kunnen worden veiliggesteld. Daaraan doet niet af dat de verdachte en zijn medeverdachten al voor de voltooiing van het voorgenomen misdrijf werden aangehouden. Daarnaast is het hof van oordeel dat het dossier de rechter-commissaris voldoende aanleiding gaf om door middel van een doorzoeking te onderzoeken of de verdachte ook bij het plegen van andere inbraken betrokken was. Redengevend daartoe was de omstandigheid dat zowel de verdachte als de medeverdachten op het moment waarop de doorzoeking plaatsvond reeds meermalen onherroepelijk voor gekwalificeerde diefstallen (inbraken) waren veroordeeld, alsmede dat de verdachte bij gelegenheid van zijn eerste verhoor op 19 februari 2011 te 14.15 uur (en dus voorafgaand aan de doorzoeking) zakelijk weergegeven heeft verklaard dat hij, zijn vrouw en zijn zoon [medeverdachte 2] op 18 februari 2011 vanuit Ede per auto naar Dordrecht zijn gegaan omdat zij "gewoon" wilden gaan inbreken, waaruit viel af te leiden dat het de gewoonte van de verdachten was woninginbraken te plegen. Tenslotte overweegt het hof dat de omstandigheid dat bij woninginbraken sprake is van een hoog percentage niet-opgehelderde misdrijven in het licht van het vorenstaande reden te meer vormde om de woning van de verdachte aan een doorzoeking ter inbeslagneming te onderwerpen.
Bewijsuitsluiting als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en voorts door de onrechtmatige bewijsgaring een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Het hof is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de verdachte door het geconstateerde verzuim materieel niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad, terwijl evenmin sprake is van een in aanmerkelijke mate geschonden belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, zodat het zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim.”
6. Ik merk allereerst terzijde op dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep de verdediging wat betreft het in het middel bedoelde verweer niet meer of anders heeft aangevoerd dan hetgeen ’s hofs hierboven weergegeven samenvatting daarvan inhoudt. Het hof heeft het gevoerde verweer kennelijk opgevat als een beroep op schending van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv waarin duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a Sv genoemde factoren is aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg het vormverzuim dient te leiden. Dat had het hof m.i. niet hoeven doen. Het hof heeft daarmee m.i. onverplicht op het verweer gerespondeerd, nu door de verdediging slechts is gesteld “dat er op onrechtmatige wijze inbreuk is gemaakt op verdachtes huisrecht en diens privacy, welke inbreuk in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit”, en niet is aangevoerd wat de ernst van het verzuim was en welk nadeel er voor de verdachte is veroorzaakt (bijvoorbeeld in hoeverre hij door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad).1.In dat opzicht voldoet het beroep op bewijsuitsluiting niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, zodat het hof het verweer slechts had kunnen verwerpen.
7. Het hof heeft niettemin geoordeeld dat en waarom er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. Over dit oordeel wordt in cassatie (uiteraard) niet geklaagd. Dit oordeel wordt in cassatie dan ook niet getoetst.
8. In ’s hofs oordeel ligt besloten dat de enkele omstandigheid dat de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden zonder dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van art. 140 Sr, niet kan worden aangemerkt als een verzuim waardoor een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden en dat, nu de doorzoeking ook op grond van een redelijk vermoeden van schuld aan de onder 1 tenlastegelegde (poging tot) diefstal dan wel een redelijk vermoeden van schuld aan andere diefstallen kon plaatsvinden, de verdachte door het geconstateerde verzuim niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
9. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en evenmin getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. Nog daargelaten dat niet iedere veronachtzaming van het huisrecht zonder meer meebrengt dat (tevens) inbreuk is gemaakt op verdachtes recht op een eerlijk proces,2.vloeit uit ’s hofs overwegingen voort dat in de onderhavige zaak alternatieve grondslagen bestonden voor de toepassing van het gewraakte dwangmiddel van doorzoeking, te weten een redelijk vermoeden van schuld aan de tenlastegelegde (poging tot) inbraak en een redelijk vermoeden van schuld aan soortgelijke andere delicten. Bij die stand van zaken is zonder nadere onderbouwing van het verweer eens te meer niet inzichtelijk om welke redenen bewijsuitsluiting het rechtsgevolg dient te zijn van de door het hof vastgestelde onrechtmatigheid wegens het ontbreken van verdenking ter zake van artikel 140 Sr.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat deze bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed dan wel niet begrijpelijk is.
12. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 19 februari 2011, te Ede, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten een geldbedrag (van euro 15.400) en sieraden, te weten:
- een zilverkleurig dameshorloge (merk Longings)
- een zilverkleurige damesring met doorzichtige steen bovenop en aan de zijkant lichtkleurige steentjes
- een zilverkleurige armband met strassteentjes in schakel (merk: Folli Follie)
- een (gouden) kinderbedel (met op de achterzijde gegraveerd "Daniel", merkteken 585)
- een (gouden) hanger met parel (2 grijskleurige parels)
- een (metalen) horloge (merk Cartier, met op de achterzijde "21 chronoscaph")
- een (zilverkleurig) stainless steel dameshorloge (type cartier, "Balmain", op achterzijde Pierre Balmain, Swiss made, 3215)
- een (zilverkleurig) stainless steel dameshorloge ("Clariti", Citizen)
- een (zilveren) broche met daarin een pauw afgebeeld, ingezet, met kleine Steentjes
- een (zilverkleurige) draad "slaven"armband "retagier"
- een (zilverkleurige) alliance damesring met groen/witte steentjes
- een (zilveren) ring met lichtkleurige steentjes en hartvormige figuurtjes in de rand
- een (gouden) markies/pave ingelegde damesring met briljantjes/zirkonia (Atasay 875)
- een (gouden) markies geslepen stenen ring
- een (parelmoer) ovale hanger aan veter met gouden arabische tekst (18k) (op achterzijde inkerving 5.4)
- een (gouden) damesring met robijn steen en briljant/zirkonia steentjes (18k)
- een (gouden) damesring met zwarte steen
- een (zilveren) damesring met turkoise steen
- een oorbelset donkere parel
- een (wit gouden) oorbelset (585) zilverkleurig ovaalvormig met steentjes
- zilverkleurige oorbellen met witte parel
- een (gouden) damesring met smaragd steentje en briljantjes/zirkonia (585)
- een (gouden) damesring met middenrij gezette briljantjes
- een (gouden) herenring (zegelringmodel) met briljantje met 1 vermist steentje
- een (gouden) alliance damesring (2 rijen bestaande uit 1 rij witte steentjes en 1 rij oranje steentjes)
- een (gouden) alliance damesring met witte steentjes en blauwe saffier
- een (gouden) hartvormige hanger ingezet met kleine pareltjes en briljantjes in hartvorm (op achterzijde "Le Gi” en zonnetje)
- een (gouden) Atasay 21 k damesring rosé goud met zirkonia/briljant
- een zilverkleurige koord armband
- een (zilveren) damesring met markies geslepen zirkonia/briljant
- een (zilveren) creool (Esprit) met steentjes aan de zijkant
- een (zilveren) creool (bol)
- een zilverkleurige oorsteker met steentjes (langwerpig)
- een gedeelte (gouden) schakelketting
- een (gouden) fantasiehanger gezet met steentjes (zirkonia/briljant, Simya 575)
- een (gouden) damesring ("Atasay 576") ingelegd met steentjes
- een (gouden) fantasiering met rond parelmoeren opzet met goud arabische letters
- een (gouden) hanger met turkoise steen rondom ingezet met briljant/zirkonia
- een gedeelte (gouden) schakelketting
- een (gouden) bedel ("harlekijn ")
- een (gouden) ringetje met turkoise parel en hangende pareltjes
- een paar (goud) gematteerde creolen
- een (gouden) bedel "christus"
- een paar bicolor creolen
- een paar (gouden) (21k) klapcreolen met steentjes en sterretje (zijden)
- een paar (gouden) oorknoppen pave gezet met briljant
- een zilverkleurige fantasiehangertje met briljantjes/zirkonia
- een zilverkleurige damesring briljant/saffier/smaragd alliance ring (klapmodel)
- een paar (zilveren) oorstekers met ingelegde zirkonia/brilliantjes
- een paar (zilveren) creolen met steentjes aan 1 zijde
- een (gouden) oorstekertje in de vorm van een bloemetje (rosegoud)
- een oorsteker met steentjes (langwerpig)
- een oorsteker met lus en zwarte steentjes
- een zilverkleurig stainless steel dameshorloge "Ck"Quartz
- een (zilveren) Fl.50,- munt (met o.a. munster 1948 en aßeelding Beatrix)
- een (double) dameshorloge "Timex", met briljantje/zirkonia in wijzerplaat met open gourmetschakel
- een zilverkleurig collier met strass "rozetjes"
- een (gouden) bedel (balletschoen)
- een zilverkleurige "slaven"armband met zirkonia/briljant steentjes aan 3 zijden
- een zilverkleurige E 5 2003 munt met inscriptie Beatrix en "Vincent"
- een (gouden) graveerplaatje (met inscriptie "Ivo ")
- een (gouden) bedel "geloof/hoop/liefde"
- een goudkleurige ketting en oorbel
- een goudkleurig Filligran collier met bloemen en gourmetschakel
- een paar paars/rode "fantasie"kralen grootformaat oorstekers
- een goudkleurige collier
- een collier met parelkralen met 2 goudkleurige bolletjes (mat)
- een goudkleurig dameshorloge (Van Cleef en Arpel)
- goudkleurige "Pave"creolen en broche (ATASAY 875),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf”
13. Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
“7. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Op 19 februari 2011 heeft de politie onze gezinswoning aan de [b-straat 1] te Ede doorzocht. Ik woon daar met mijn vrouw [medeverdachte 1] en onze kinderen, onder wie onze zoon [medeverdachte 2]. Het is juist dat wij toen en daar een groot aantal voorwerpen en sieraden en een geldbedrag van € 15.400,- in contanten op verschillende plaatsen, waaronder in (een kussen van) de zitbank in de woonkamer hadden opgeborgen.
8. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid d.d. 20 februari 2011, met nr. PL1810 2011015435-35 (00/AH/02). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren, dan wel één hunner:
Op 19 februari 2011 hebben wij een onderzoek ingesteld op locatie [b-straat 1] te Ede, waarbij het volgende is bevonden.
Woonkamer:
Tegen het raam aan de voorzijde van de woning stond een zwarte tweezits-bank. De twee rugkussens werden verwijderd. Achter het linkerrugkussen werd een plastic zakje aangetroffen met daarin diverse sieraden.
Tegen de muur stond een soortgelijke tweezits-bank. Ook deze bank werd aan nader onderzoek onderworpen. Na het weghalen van de rugkussens werden tussen het rugpand en het rechter zittingskussen een plastic gripzakje aangetroffen met daarin een stapel bankbiljetten van 500 Euro.
Nadat het linker rugkussen was geopend werd tussen de stof en de binnenvoering een plastic zakje aangetroffen met daarin twee kunststof doosjes, kleur groen en lila. Deze doosjes werd niet geopend.
Tevens werd hier een plastic zak aangetroffen met daarin een groot aantal bankbiljetten van 50, 100, 200 en 500 Euro.
Verder werd in dit kussen een plastic zakje aangetroffen met daarin diverse sieraden. Op de onderste glasplaat van de salontafel stond een bruin sieradenkistje. In dit kistje werd een goudkleurig kinderkopje aangetroffen.
Tevens werd op deze glasplaat een zwart/grijs stoffen doosje aangetroffen met daarin een horloge en een zilverkleurige ring.
Keuken:
In de keuken werd op het keukenblad op het deksel van een glazen pot een zilverkleurige armband aangetroffen.
Slaapkamer 1e verdieping:
Op het nachtkastje, staand tegen de rechterzijde van een tweepersoonsbed werd een blauw/grijze sieradendoos aangetroffen, inhoudende sieraden.
Tellen geld:
In aanwezigheid van de bewoners werd het aangetroffen geld geteld.
Het bleek te gaan om:
13 x 500 Euro = 6.500 Euro
25 x 200 Euro = 5.000 Euro
15 x 100 Euro = 1.500 Euro
48 x 50 Euro = 2.400 Euro
Totaal 15.400 Euro
Alle in de woning aangetroffen en inbeslaggenomen goederen werden overgebracht naar het politiebureau aan de Overkampweg te Dordrecht en ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam.
9. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid d.d. 3 april 2011, met nr. PL1810 2011015435-53 (00/AH/03).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
op 21 februari 2011 heb ik een onderzoek ingesteld op locatie Overkampweg te Dordrecht waarbij het volgende is bevonden.
Op 19 februari 2011 werd op het adres [b-straat 1] te Ede een doorzoeking gedaan i n de woning op het genoemde adres. De aanleiding hiervoor was dat drie van de bewoners waren aangehouden in verband met een woninginbraak te Dordrecht.
Op 21 februari 2011 heb ik de aangetroffen goederen nader bekeken op de afdeling Unit Forensische Opsporing.
Zwart/grijs stoffen doosje:
1) 1 zilverkleurig dameshorloge, merk "Longings",
2) 1 zilverkleurige damesring met doorzichtige steen bovenop en aan de zijkant kleine lichtkleurige steentjes,
3) zilverkleurige armband met strassteentjes in schakel "Folli Follie",
Houten sieradendoosje (met 1 lade):
4) 1 gouden kinderbedel hartgezet, jongen. Achterop deze bedel staat gegraveerd "Daniel" (merkteken 585),
5) 1 hanger goud met parel 2 grijskleurige parels,
6) horloge, metaal, merk "Cartier". Op achterzijde "21 chronoscaph",
7) zilverkleurig stainless steel dameshorloge, type Cartier, "Balmain". Op achterzijde Pierre Balmain, Swiss made, 3215,
8) zilverkleurig stainless steel dameshorloge "Clariti", Citizen,
9) zilveren broche met hierin een pauw afgebeeld, ingezet met kleine steentjes,
10) zilverkleurige draad "slaven"armband "retagier",
11) 1 zilverkleurige alliance damesring met groen/witte steentjes,
12) 1 zilveren ring met lichtkleurige steentjes en hartvormige figuurtjes in rand,
Paars plastic doosje:
13) gouden markies/pave ingelegde damesring met briljantjes/zirkonia ATASAY 875,
14) gouden markies geslepen stenen ring,
15) parelmoer ovale hanger aan veter met gouden arabische tekst (18k) op achterzijde inkerving 5.4,
16) gouden 18k damesring met robijn steen en briljant/zirkonia steentjes,
17) gouden damesring met zwarte steen,
18) zilveren damesring met turkoise steen,
19) oorbelset donkere parel,
20) wit gouden oorbelset (585) zilverkleurig ovaalvormig met steentjes,
21) zilverkleurige oorbellen met witte parel,
22) gouden damesring met smaragd Steentje en briljantjes/zirkonia (585),
23) gouden damesring met middenrij gezette brilliantjes,
24) gouden herenring (zegelringmodel) met briljantje met 1 vermist steentje
25) 1 gouden alliance damesring 2 rij bestaande uit 1 rij witte steentjes en 1 rij oranje steentjes,
26) 1 gouden alliance damesring met witte steentjes en blauwe saffier,
27) 1 gouden hartvormige hanger ingezet met kleine pareltjes en briljantjes in hartvorm (op achterzijde "Le Gi" en zonnetje),
28) 1 gouden Atasay 21 k damesring rose goud met zirkonia/briljant,
29) 1 zilverkleurige koord armband,
30) 1 zilveren damesring met markies geslepen zirkona/briljant
31) 1 zilveren creool (Esprit) met steentjes aan zijkant
32) 1 zilveren creool (bol),
33) 1 zilverkleurige oorsteker met steentjes (langwerpig),
34) 1 gedeelte gouden schakelketting,
Zwart/groen plastic doosje:
35) 1 gouden fantasie hanger gezet met steentjes (zirkonia/briljant) Simya 575,
36) 1 gouden damesring ("Atasay 576") ingelegd met steentjes,
37) 1 gouden fantasiering met rond parelmoeren opzet met goud arabische letters,
38) 1 gouden hanger met turkoise steen rondom ingezet met briljant/zirkonia,
39) 1 gedeelte gouden schakelketting,
40) 1 gouden bedel "harlekijn",
41) 1 gouden ringetje met turkoise parel en hangende pareltjes,
42) 1 paar goud gematteerde creolen,
43) 1 gouden bedel "christus",
44) 1 paar bicolor creolen,
45) 1 paar gouden (21 K) klapcreool met steentjes en sterretje (zijden),
46) 1 paar gouden oorknop pave gezet met briljant,
47) 1 zilverkleurige fantasiehangertje met briljantjes/zirkonia,
48) 1 zilverkleurige damesring briljant/saffier/smaragd alliancering (klapmodel),
49) 1 paar zilveren oorstekers met ingelegde zirkonia/briljantjes,
50) 1 paar zilveren creolen met steentjes aan 1 zijde,
51) 1 gouden oorstekertje in vorm van bloemetje (rosegoud),
52) 1 oorsteker met steentjes (langwerpig),
53) 1 oorsteker met lus en zwarte steentjes,
Plastic zakje:
54) zilverkleurig stainless steel dameshorloge "CK" Quartz,
55) zilveren F 50,- munt met o.a munster 1648, afbeelding Beatrix,
56) double dames horloge "Timex", met briljantje/zirkonia in wijzerplaat met open gourmetschakel,
57) zilverkleurige collier met strass rozetjes,
58) gouden bedel "balletschoen",
59) zilverkleurige "slaven"armband met zirkonia/briljant steentjes aan 3 zijden,
60) zilverkleurige E 5 2003 munt met inscriptie BEATRIX en "VINCENT",
61) gouden graveerplaatje met inscriptie "Ivo",
62) gouden bedel "geloof/hoop/liefde",
63) goudkleurige ketting en oorbel,
64) goudkleurig "Filligrancollier met bloemen" en gourmetschakel,
65) 1 paar paars/rode "fantasie" kralen groot formaat oorstekers,
Klein plastic zakje:
66) goudkleurige collier,
67) collier met parelkralen met 2 goudenkleurige bolletjes (mat),
68) goudkleurig dameshorloge Van Cleef en Arpel,
69) goudkleurige "Pave" creolen en broche (ATASAY 875).”
14. Het bestreden arrest bevat wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde feit voorts de volgende nadere bewijsoverweging:
“Voor de bewezenverklaring van medeplegen van witwassen acht het hof in het bijzonder het navolgende van belang.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, PL1810 2011015435-53, werd op 19 februari 2011 op het adres [b-straat 1] te Ede, waar de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] en hun medeverdachte zoon [medeverdachte 2] wonen, een groot aantal sieraden en een groot geldbedrag, € 15.400,=, aangetroffen. Een deel van de sieraden werd -verpakt in zakjes- aangetroffen in (een kussen van) een bank in de woonkamer. Ook het geldbedrag werd in een van de kussens aangetroffen. Verspreid door het huis werden ook andere sieraden aangetroffen.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard3.dat er geld in het kussen van het bankstel was verstopt, dat dat geld voor de kinderen is, dat hij dat van zijn familie had gekregen en dat dat geld was verpakt in zakjes.
Voorts heeft de verdachte ten aanzien van de aangetroffen sieraden verklaard dat deze werden bewaard in het kussen van het bankstel.
Gelet op de plaats waar het geld en het merendeel van de sieraden zijn aangetroffen, de omstandigheid dat een aantal sieraden (een zilverkleurige munt met inscripties "Beatrix" en "Vincent" en een gouden graveerplaatje met inscriptie "Ivo") namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de verdachte of zijn familieleden oordeelt het hof dat het niet anders kan zijn dan dat deze goederen en het grote geldbedrag, ten aanzien waarvan de verdachte een voor wat betreft de herkomst niet te verifiëren en mede gelet op de overige omstandigheden dan ook onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, van misdrijf afkomstig zijn. Nu de verdachte heeft nagelaten een plausibele verklaring omtrent de herkomst van dat geld en die goederen af te leggen staat naar het oordeel van het hof vast - in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet- dat de verdachte wist dat de aangetroffen goederen die en het aangetroffen geld dat hij en zijn mededader voorhanden hadden van misdrijf afkomstig waren.”
15. Het middel bevat allereerst de klacht dat het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het in de bewezenverklaring van feit 2 bedoelde geldbedrag van misdrijf afkomstig is, onvoldoende is gemotiveerd, nu “het enkele feit dat het geldbedrag was verstopt in het kussen van het bankstel, onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan wetenschap had” en voorts dat “aangezien het hof de verklaring van verdachte aangaande de herkomst van het geld niet als hoogst onwaarschijnlijk heeft gekwalificeerd, doch als niet aannemelijk, het hof de verwerping van deze verklaring deugdelijk had moeten motiveren”.
16. Ik stel het volgende voorop. Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld “uit enig misdrijf afkomstig is”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.4.
17. Aan de verdachte is – kort gezegd en voor zover hier van belang – tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een geldbedrag van € 15.400,- en/of sieraden voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Met betrekking tot de betwisting door de verdachte, inhoudende dat het geld voor de kinderen is en dat hij het van zijn familie had gekregen, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte “ten aanzien van het geldbedrag een voor wat betreft de herkomst niet te verifiëren en mede gelet op de overige omstandigheden dan ook onaannemelijke verklaring heeft afgelegd”. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geld heeft genoemd, zodat geen noodzaak aanwezig was voor het instellen van nader onderzoek.5.Dit oordeel is, mede in aanmerking genomen dat het hof met “de overige omstandigheden” kennelijk (onder meer) heeft gedoeld op de blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgestelde ‘uniforme’ wijze waarop zowel het geld als de sieraden in het bankstel waren verstopt, niet onbegrijpelijk en, anders dan de steller van het middel meent, toereikend gemotiveerd.
18. Het hof heeft voorts geoordeeld dat, gelet op de plaats waar het geld en het merendeel van de sieraden zijn aangetroffen en de omstandigheid dat een aantal sieraden namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de verdachte of zijn familieleden, het niet anders kan zijn dan dat deze goederen en het grote geldbedrag, ten aanzien waarvan de verdachte een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, van misdrijf afkomstig zijn. Mede gelet op de omstandigheid dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat in het bankstel waarin het bewezenverklaarde geldbedrag achter een rugkussen is aangetroffen tevens een groot gedeelte van de bewezenverklaarde sieraden in verschillende doosjes en plastic zakjes en verborgen in, dan wel achter rugkussens is aangetroffen, acht ik ’s hofs oordeel dat het bedoelde geld van misdrijf afkomstig is geenszins onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij merk ik op dat in cassatie niet wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de(ze) sieraden van misdrijf afkomstig zijn.
19. Gelet op het voorgaande acht ik het oordeel van hof “dat de verdachte wist, in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de aangetroffen goederen die en het aangetroffen geld dat hij en zijn mededader voorhanden hadden van misdrijf afkomstig waren”, evenmin onbegrijpelijk.
20. Het middel bevat voorts de klacht dat het hof bij zijn oordeel “dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde sieraden van misdrijf afkomstig zijn”, belang heeft gehecht aan i) de plaats waar de sieraden zijn aangetroffen en ii) de omstandigheid dat een aantal sieraden namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de (mede)verdachte, terwijl deze omstandigheden niet van toepassing zijn op alle sieraden. Een gedeelte van de in de tenlastelegging vermelde sieraden zijn namelijk niet verhuld in een sieradenkistje en gelegen op een nachtkastje aangetroffen, welke sieraden geen namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de (mede)verdachte. ’s Hofs oordeel is wat deze sieraden betreft dan ook onbegrijpelijk, aldus de stellers van het middel.
21. De gebezigde bewijsmiddelen noch het bestreden arrest houdt in dat op het nachtkastje sieraden zijn aangetroffen die zich niet in een sieradenkistje/sieradendoosje bevonden. Uit de bewijsvoering kan al helemaal niet worden afgeleid dat een aantal van de in de bewezenverklaring van feit 2 vermelde sieraden zijn aangetroffen naast een sieradenkistje. Het middel mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.
22. Het middel bevat ten slotte de klacht dat, nu de “onder gedachtestreepje 19 en 21 in de tenlastelegging genoemde sieraden (een oorbelset donkere parel en zilverkleurige oorbellen met witte parel) afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, het hof had moeten vaststellen dat door de verdachte gedragingen zijn verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die sieraden”. Nu die sieraden zijn aangetroffen in een sieradenkistje in de slaapkamer, is ’s hofs oordeel ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
23. Als feit 3 is in de onderhavige zaak bewezenverklaard – kort gezegd en voor zover van belang – dat de verdachte sieraden en een horloge heeft gestolen uit een woning. Deze bewezenverklaring berust onder meer op het navolgende bewijsmiddel:
“12. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid d.d. 25 februari 2011, met nr. PL1810 2011008955-11 (als onderdeel 02/AH/03 gevoegd in het dossier nr. PL1810/2011.0117647)). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 29 januari 2011 deed [betrokkene 1] aangifte van diefstal door middel van verbreking uit zijn woning aan de [a-straat 1] te Dordrecht.
In deze aangifte gaf [betrokkene 1] aan dat een aantal sieraden van zijn vrouw was weggenomen.
Na het doen van aangifte overhandigde hij een aantal foto's waarop een aantal ontvreemde sieraden zichtbaar.
Op foto 1 was te zien dat zijn vrouw aan haar rechter oor een oorbel droeg, zilverkleurige "doorstekers", oorhangers, met een roomkleurige parel.
Op de andere foto was te zijn dat zij aan haar linker oor een oorbel droeg, een donkere parel.
Door de Unit Forensische Opsporing waren detailfoto’s genomen van de bij de verdachten inbeslaggenomen sieraden, afkomstig uit hun woning te Ede [hof: aan de [b-straat 1]].
Dit betrof onder andere een paar zilverkleurige (lange) oorhangers met een roomkleurige parel en een paar goudkleurige oorstekers met donkere parel [hof: genoemd in bewijsmiddel 5 onder 19) resp. 21)]
Op 24 februari 2011 toonde ik [betrokkene 1] de reeks foto's van inbeslaggenomen sieraden.
[betrokkene 1] herkende de meergenoemde oorhangers en oorstekers als soortgelijke sieraden die uit haar huis waren ontvreemd.
[betrokkene 1] vertelde mij dat de zilverkleurige oorhangers met parel een combinatie was van witgoud met zuid-zeeparel en dat deze van Chinese afkomst waren en niet waren voorzien van een merkteken. Dit was volgens haar bijzonder omdat in Nederland alle edelmetalen worden voorzien van een merkteken.
Ik heb mij naar juwelier [betrokkene 2] te Dordrecht. [betrokkene 2] deelde mij mede dat hij na onderzoek kon bevestigen dat de beschreven oorhangers met roomwitte parel vervaardigd waren van witgoud en niet waren voorzien van een merkteken.”
Uit dit bewijsmiddel in verbinding met het hierboven als bewijsmiddel 9 opgenomen proces-verbaal van politie, volgt dat de in het middel bedoelde sieraden inderdaad afkomstig zijn van een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf en dat deze sieraden in de bewezenverklaring van feit 2 zijn opgenomen.
24. Zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring van feit 2 zijn toegesneden op art. 420bis, eerste lid onder b, Sr. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf moet, om dit te kunnen kwalificeren als witwassen, uit de motivering van de bewezenverklaring – naar het oordeel van de Hoge Raad – kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.6.Voor zover het middel stelt dat de bedoelde sieraden zijn aangetroffen in een sieradenkistje in de slaapkamer, mist het echter feitelijke grondslag. Uit het reeds genoemde bewijsmiddel 9 blijkt dat deze sieraden, genummerd als 19 en 21, in een paars plastic doosje zijn aangetroffen. Uit het hiervoor onder 12 opgenomen bewijsmiddel 8 blijkt dat dit paarse plastic doosje in de woonkamer, tussen de stof en de binnenvoering van een rugkussen van een tweezitsbank, in een plastic zakje is aangetroffen.7.Daaruit kan, zonder nadere motivering die ontbreekt, m.i. niet volgen dat de gedragingen van de verdachte en/of zijn medepleger8.ten aanzien van deze sieraden (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze voorwerpen, in de zin als door de Hoge Raad is bedoeld.9.Door het (op deze wijze) verstoppen van de sieraden zijn de sieraden zélf verborgen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde.10.Hierin heeft de Hoge Raad (tot op heden) aanleiding gevonden om de hiervoor bedoelde eis te stellen. In dat licht bezien is door het enkele verstoppen van de sieraden in zijn eigen huis – welke handeling niet inhoudt dat de sieraden in het (openbare) financiële en economische verkeer zijn gebracht – niet de criminele herkomst van deze sieraden verborgen of verhuld.11.Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
25. Aangenomen moet echter worden dat deze sieraden als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring zijn opgenomen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag lezen. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft de kennelijke vergissing van het hof niet tot cassatie te leiden.12.
26. Het middel faalt.
27. De middelen falen. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
28. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte, die zich tijdens de aanzegging in cassatie niet in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 27 maart 2012 beroep in cassatie doen instellen. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑03‑2014
Vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:36, r.o.v. 2.7.2. en 2.7.4.
Het arrest bevat op deze plaats een voetnoot inhoudende: “Ambtsedig proces-verbaal, nr. PL1810 2011015435-53, 01/VH2/02, p. 3 en 4, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte]”.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471, NJ 2010/460.
Vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 en HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266, m.nt. Borgers.
Overigens blijkt uit bewijsmiddel 8 dat er in de slaapkamer op het nachtkastje tegen het tweepersoonsbed een blauw/grijze sieradendoos is aangetroffen, inhoudende “sieraden”. In bewijsmiddel 9 (een proces-verbaal van politie inhoudende nader onderzoek van de in de woning van de verdachte aangetroffen goederen) wordt echter niet de inhoud van een “blauw/grijze sieradendoos” vermeld. Ik vermoed dan ook dat deze – niet nader omschreven – sieraden niet zijn meegenomen in het onder 2 bewezenverklaarde witwassen.
Ik merk op dat in feit 2 “medeplegen” van witwassen is tenlastegelegd en bewezenverklaard. Niet wordt echter geklaagd over het bewezenverklaarde “medeplegen” en het aandeel dat de verdachte zou hebben gehad in het verbergen of verhullen. Vgl. HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910 waarin werd geklaagd over het bewezenverklaarde “medeplegen van witwassen”.
In HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:174, waarin de tenlastelegging en bewezenverklaring waren toegesneden op art. art. 420bis, eerste lid onder b, oordeelde de Hoge Raad dat uit ’s hofs overwegingen niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van het gehele (curs. DA) in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag sprake is van méér dan het enkele voorhanden hebben van dit geld, in die zin dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat gehele geldbedrag. Het hof had – kort gezegd – overwogen dat geld was aangetroffen in de onderbroeken van de verdachten, in de woning van de ouders van de verdachte in een plastic zak naast een zak met hennep, in een washand in een ladekast en in een kaptafel. Gelet op het door de Hoge Raad genoemde ‘gehele’ (geldbedrag) kan uit dit arrest wellicht worden afgeleid dat het verbergen van geld in een onderbroek wel kan worden aangemerkt als gericht op daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Dat zou tegen mijn standpunt pleiten. Dat geldt wellicht ook voor HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:898, waarin de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand liet voor zover dat inhield dat de verdachte in een aantal jaren contante geldbedragen van ruim € 255.000,- heeft gestort op een bankrekening, maar dat die rekening nadien een debetstand heeft bereikt en dat nader onderzoek niet of nauwelijks heeft geleid tot het terugvinden van die gestorte bedragen.Het door de verdachte op verschillende plaatsen in zijn huis bewaren van geld dat van eigen misdrijf afkomstig is, brengt volgens de Hoge Raad niet zonder meer mede dat de verdachte de criminele herkomst heeft getracht te verbergen of te verhullen: HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302. Evenmin geldt dat voor het buiten het zicht van diverse banken en de Belastingdienst houden van crimineel geld: HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4605, of voor het bewaren van crimineel geld in een kluis in een woning: HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910.
Vgl. HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 m.nt. Borgers, r.o.v. 2.3.1.
Tegen deze redenering pleit wellicht dat wanneer overtreding van art. 420bis, eerste lid onder a was tenlastegelegd en bewezenverklaard en in het bijzonder het in dat artikelonderdeel genoemde “de vindplaats verhullen”, met diezelfde wetsgeschiedenis in de hand zou kunnen worden bepleit dat een verdachte, door de van eigen misdrijf afkomstige sieraden in huis te verbergen, zich wél schuldig maakt aan witwassen. Zie ook V. Mul in: C.P.M. Cleiren & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, art. 420bis Sr, aant. 7 onder b, waarin deze auteur betoogt: “Dat ook de dief zelf – door de buit in zijn tuin te begraven – zich schuldig kan maken aan witwassen, volgt uit HR 26 oktober 2010, NJ 2010/655”. Ik meen overigens dat dit niet volgt uit genoemd arrest, nu de verdachte in die zaak met crimineel geld een woning had aangeschaft, hetgeen een geheel andere casus is dan de casus waarin de dief zijn gestolen goed in zijn tuin begraaft. In het arrest HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:14 waarin de tenlastelegging en bewezenverklaring waren toegesneden op art. art. 420bis, eerste lid onder a, oordeelde de Hoge Raad dat de bewezenverklaring wat betreft het “verhullen” van de herkomst van het geldbedrag, niet naar de eis der wet met redenen was omkleed. De bewijsvoering hield slechts in dat in de auto een tas met geld was aangetroffen.
Vgl. HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0652.
Beroepschrift 18‑06‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 12/01663
Schriftuur houdende twee middelen van cassatie
In de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 en wonende aan de [adres] te [woonplaats] ([postcode]), verzoekster tot cassatie van het door het gerechtshof te 's‑Gravenhage op 26 maart 2012 onder parketnummer 22-003517-11 uitgesproken arrest, te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht, Croeselaan 244 (3521 CL), ten kantore van haar raadsmannen mr. A. Boumanjal en mr. A.C. Vingerling die door haar bepaaldelijk zijn gevolmachtigd dit schriftuur te ondertekenen en in te dienen;
dat zij de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO.
In het bijzonder heeft het hof ten onrechte, althans onder gebruikmaking van onbegrijpelijke redenatie, geoordeeld dat aan het geconstateerde vormverzuim — een onrechtmatige doorzoeking van een woning; een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv —, geen rechtsgevolg zal worden verbonden anders dan de enkele constatering dat er sprake is geweest van een vormverzuim.
Toelichting:
Op 18 februari 2011 is verdachte tezamen met medeverdachten op heterdaad aangehouden voor een woninginbraak in Dordrecht. Ten tijde van de inbraak bevonden verdachte en de anderen zich in/rondom de woning. De volgende dag heeft er in de woning van verdachte, gelegen in Ede, een doorzoeking plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking is een groot aantal sieraden en een geldbedrag in beslag genomen. Het voorhanden hebben van deze goederen is onder feit 2 als witwassen aan verdachte ten laste gelegd. Zowel door de rechtbank, bij vonnis van 12 juli 2011, als door het hof, bij arrest van 26 maart 2012, is verdachte veroordeeld voor feit 2.
Door de verdediging is in beide instanties uitvoerig bepleit dat er sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de woning in Ede en dat dit heeft te leiden tot bewijsuitsluiting.
Expliciet zij verwezen naar de in de processen-verbaal ter zitting, het vonnis en het arrest.
Niet alleen was er geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, laat staan aan deelname aan een criminele organisatie, doch daarenboven voldeed de doorzoeking niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
In reactie op de gevoerde verweren aangaande de rechtmatigheid van de doorzoeking heeft de rechtbank geoordeeld dat ‘de rechter-commissaris daarom in redelijkheid niet op basis van verdenking van art. 140 Sr tot een (machtiging tot) doorzoeking van de woning had kunnen komen’.
Vervolgens stelt de rechtbank dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Voor wat betreft de vraag of en welk rechtsgevolg hieraan verbonden moet worden, overweegt de rechtbank als volgt:
‘Gelet op de aan de rechter-commissaris verstrekte informatie was een (machtiging tot) doorzoeking weliswaar niet mogelijk op basis van de redelijke verdenking van het deelnemen aan een criminele organisatie, maar naar het oordeel van de rechtbank was op basis diezelfde informatie een (machtiging tot) doorzoeking wel mogelijk op basis van een redelijke verdenking van de strafbare feit als bedoeld in de art. 310 en 311 Sr. Dat betekent dat verdachte door het verzuim niet in haar belangen is geschaad en daaraan geen rechtsgevolg zal worden verbonden, anders dan de enkele constatering dat van een vormverzuim sprake is geweest.’
De rechtbank laat na om aan te geven waarom er wel een redelijke verdenking van kort gezegd andere inbraken zou zijn op basis van de aan de rechter-commissaris verstrekte informatie. Ook wordt niets opgemerkt over de proportionaliteit en subsidiariteit. Zelfs als er al een redelijk verdenking zou zijn geweest van andere inbraken, quod non, moet er dan meteen worden overgegaan tot het inzetten van één van de meest ingrijpende opsporingsmiddelen? Een steekhoudende verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer vormt de voornoemde overweging van de rechtbank geenszins. Reden waarom in hoger beroep andermaal verweer is gevoerd over de (on)rechtmatigheid van de doorzoeking en het gevolg daarvan: bewijsuitsluiting.
Tevens in hoger beroep wordt onderkend dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. De rechter-commissaris had niet op basis van de verdenking van overtreding van art. 140 Sr tot een doorzoeking kunnen beslissen. Echter aan deze constatering wordt, net als in eerste aanleg, geen rechtsgevolg verbonden. Het hof overweegt, voor zover relevant, als volgt:
‘Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de gedingstukken is het hof allereerst van oordeel dat de doorzoeking in die woning wel degelijk kon dienen om de waarheid ter zake van het onder 1 ten laste gelegde aan de dag te brengen. Immers, voor de beantwoording van art. 350 Sv kan het bijvoorbeeld mede van belang zijn in hoeverre planvorming aan de poging tot inbraak vooraf is gegaan. zodat eventuele sporen (telefoons, notities etc.) die daarop zouden kunnen wijzen, in de woning van de verdachten zouden moeten kunnen worden veiliggesteld.
(…)
Daarnaast is het hof van oordeel dat het dossier de rechter-commissaris voldoende aanleiding gaf om door middel van een doorzoeking te onderzoeken of verdachte ook bij het plegen van andere inbraken betrokken was. Redengevend daartoe was de omstandigheid dat zowel de verdachte als de medeverdachten op het moment waarop de doorzoeking plaatsvond reeds meermalen onherroepelijk voor gekwalificeerde diefstallen (inbraken) waren veroordeeld, alsmede dat de medeverdachte [medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn eerste verhoor op 19 februari te 14.15 uur (en dus voorafgaand aan de doorzoeking) zakelijk weergegeven heeft verklaard dat hij, zijn vrouw en zijn zoon op 18 februari 2011 vanuit Ede per auto naar Dordrecht zijn gegaan omdat zij ‘gewoon’ wilden inbreken, waaruit viel af te leiden dat het de gewoonte van de verdachten was woninginbraken te plegen.
Tenslotte overweegt het hof dat de omstandigheid dat bij woninginbraken sprake is van een hoog percentage niet-opgehelderde misdrijven in het licht van het vorenstaande reden te meer vormde om de woning van de verdachte aan een doorzoeking ter inbeslagneming te onderwerpen.’
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel ‘dat de verdachte door het geconstateerde verzuim materiaal niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad, terwijl evenmin sprake is van een in aanmerkelijke mate geschonden belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, zodat het zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim’.
Wat eerder is gezegd over de overweging van de rechtbank heeft ook hier te gelden. Alhoewel het hof meer uitleg geeft over waarom aan het geconstateerde vormverzuim geen rechtsgevolg zal worden verbonden, is deze uitleg onbegrijpelijk. Aan de vereisen van proportionaliteit en subsidiariteit wordt wederom geen enkele overweging gewijd. Hiertegen richt zich derhalve onderhavig middel.
Het behoeft geen uitvoerig betoog dat de doorzoeking van woning een vergaand opsporingsmiddel betreft, waarbij een grove inbreuk wordt gemaakt op de privacy. Reden waarom er diverse stringente eisen worden gesteld aan de beslagbevoegdheid (art. 94 Sv) en het ondersteunende dwangmiddel binnentreden van de woning (art. 110 Sv). In deze kwestie dient beoordeeld te worden of de doorzoeking nodig was voor het aan de dag brengen van de waarheid in relatie tot a) het feit waarvoor verdachte op heterdaad was aangehouden en/of b) (een) ander feit(en), waarbij de aanvullende eis geldt dat er sprake dient te zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan dit/deze feiten. Daarnaast heeft de doorzoeking te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Corstens spreekt over het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging1..
Voor betrokkenen moet op de minst bezwarende wijze worden opgetreden en er moet een redelijke verhouding zijn tussen die wijze van optreden en het beoogde doel.
De in dit verband gedane overweging van het hof doen bij verdachte de indruk postvatten dat het hof op zoek is gegaan naar een rechtvaardiging — achteraf — voor de doorzoeking. Dat wat het hof opvoert, komt immers gekunsteld over.
Voor wat betreft de overweging dat de doorzoeking wel degelijk kon dienen om de waarheid ter zake van het onder 1 ten laste gelegde aan de dag te brengen, daar bijvoorbeeld duidelijkheid zou kunnen ontstaan over of er sprake was van planvorming, zij het volgende opgemerkt.
Verdachten waren allen bereidwillig te verklaren, terwijl van het tegendeel niet gebleken was. Had hen niet gewoon kunnen worden gevraagd of zij dit feit hadden gepland? Aan de eisen proportionaliteit en subsidiariteit lijkt niet te zijn voldaan. Daarnaast mag er vanuit worden gegaan dat er enige planning aan de inbraak is voorafgegaan. Verdachte [verdachte] heeft zelf aangegeven, zoals nota bene aangehaald door het hof, naar Dordrecht te zijn getogen voor een inbraak.
Daarnaast had men inbrekerswerktuigen bij zich.
De overweging van het hof rechtvaardigt derhalve geenszins — achteraf — de doorzoeking. In dit verband wens ik eveneens nogmaals te benadrukken dat we van doen hebben met een heterdaad situatie en verdachten onverwijld bekennende verklaringen hebben afgelegd. De politie/justitie achtte het overigens ook niet nodig om middels een doorzoeking meer duidelijkheid te verkrijgen over het feit waarvoor verzoekster op heterdaad was aangehouden (vgl. het proces-verbaal aanvraag alsmede de vordering doorzoeking ter inbeslagneming (00 AH 01).
Al met al kan worden gezegd dat de doorzoeking niet de waarheidsvinding ter zake feit 1 diende, althans voor zover toch nog nadere waarheidsvinding vereist was, kon aan een lichter middel worden gedacht.
Voor wat betreft andere door het hof opgevoerde legitimatie van de doorzoeking, welke goeddeels overeenkomt met wat de rechtbank heeft overwogen, zij het volgende opgemerkt. Vooraleerst zij opgemerkt dat het hof volstrekt onnavolgbaar is in haar overweging dat uit de verklaring van verdachte [verdachte] dat zij ‘gewoon’ wilden gaan inbreken kan worden afgeleid dat verdachten een gewoonte maakten van het plegen van woninginbraken. Door een dergelijke uitleg te geven aan het door verdachte [verdachte] gebezigde woord ‘gewoon’ maakt het hof zich schuldig aan denaturering.
Verdachte [verdachte] kan heel veel andere dingen hebben bedoeld met ‘gewoon’. Dat verdachten reeds eerder zijn veroordeeld voor vermogensdelicten, verdachte is overigens — anders dan gesteld door het hof — nooit eerder voor een inbraak veroordeeld, en dat er sprake is van een groot aantal opgeloste inbraken rechtvaardigt evenmin een doorzoeking. Er dient immers sprake te zijn van een concrete verdenking. Dat verdachte op heterdaad is aangehouden, een strafblad heeft waarop vermogensdelicten staan en er sprake is van onopgeloste inbraken, maakt nog niet dat zij automatisch ook als verdachte (redelijk vermoeden van schuld) bij andere inbraken kan worden aangemerkt. Navolging van de door het hof gebezigde argumentatie doet letterlijk de deuren openen van alle (voormalige) dieven.
Concluderend kan worden gezegd dat het hof middels onbegrijpelijke argumenten — en dus ten onrechte — tot het oordeel is gekomen dat de doorzoeking niettemin, zij het op een andere grondslag, had mogen plaatsvinden en verzoekster derhalve niet in haar belangen is geschaad. E.e.a. maakt dat niet volstaan kan worden met het enkel constateren van het vormverzuim.
Het voormelde vindt bevestiging in de recente jurisprudentie van uw raad terzake van vormverzuimen en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen2.. Uit deze jurisprudentie kan weliswaar worden opgemaakt dat een vormverzuim, ook als het gaat om een onrechtmatige doorzoeking, niet zonder meer tot bewijsuitsluiting hoeft te leiden, doch hierbij dient bij het bepalen van het rechtsgevolg van een bepaald vormverzuim gekeken te worden naar ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’, ‘de ernst van het verzuim’ en tot slot ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Evident is dat het hof de hiervoor genoemde wettelijke beoordelingsfactoren niet heeft genoemd, laat staan gewogen en gewaardeerd. Gesteld kan worden dat deze omissie alleen al tot cassatie heeft te leiden, daar het verzoek om bewijsuitsluiting niet op de juiste wijze, immers onder gebruikmaking van een onjuist toetsingskader, is afgewezen. In dit verband zij expliciet verwezen naar de overweging van uw Raad in uw uitspraak van 9 april 2013, inhoudende dat ‘een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de hiervoor besproken factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd’.
Voor zover wordt gemeend dat het hof wel impliciet de beoordelingsfactoren in zijn uitspraak heeft laten terugkomen is het navolgende van belang. Het hof lijkt de nadruk te leggen op het door verdachte ondervonden nadeel. Overwogen wordt dat zij materieel gezien niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Het moge echter duidelijk zijn dat we van doen hebben met een vergaande opsporingsbevoegdheid, waarbij er een grove inbreuk wordt gemaakt op de privacy.
Alvorens tot inzetting van een dergelijk middel over te gaan, heeft er een goede belangenafweging plaats te vinden (andermaal de proportionaliteit en subsidiariteit). Het hof lijkt hier geheel aan voorbij te gaan. Voorkomen moet worden dat er te gemakkelijk tot doorzoekingen van woningen wordt beslist. Als op basis van verkeerde, onvoldoende informatie te lichtvaardig tot een doorzoeking van een woning wordt beslist, is er sprake van een ernstig verzuim. Het hof lijkt dit in onvoldoende mate te onderkennen. Hoe dan ook, onder deze omstandigheden, waarbij sprake is van een ernstig verzuim, kan niet worden volstaan met een geheel niet steekhoudende redenatie, vergelijk het bovenstaande, waarbij in hoofdzaak gewicht lijkt te worden toegekend aan het mogelijke nadeel van verdachte, bij de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
Als het om een onrechtmatige doorzoeking van een woning gaat, mag en moet de lat hoger worden gelegd voor wat betreft de motivering van het daaraan te verbinden rechtsgevolg.
Conclusie
Het hof heeft ten onrechte, althans onder gebruikmaking van onbegrijpelijke redenatie, geoordeeld dat aan het geconstateerde vormverzuim: een onrechtmatige doorzoeking van een woning, een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, geen rechtsgevolg zal worden verbonden anders dan de enkele constatering dat er sprake is geweest van een vormverzuim.
Middel II
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO, waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt.
De bewezenverklaring van feit 2 kan niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, althans is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed, respectievelijk niet begrijpelijk.
Toelichting:
Het hof heeft ter zake de herkomst van het geld overwogen dat, gelet op de plaats waar het geld is aangetroffen en het feit dat verdachte geen plausibele verklaring omtrent de herkomst van het geld heeft gegeven, het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Blijkens bestendige jurisprudentie geldt in dit verband het volgende3.: ‘dat onder een verdachte aangetroffen contant geldbedrag ‘uit enig misdrijf afkomstig ’is, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is’.
Het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is van een misdrijf is gebaseerd op een tweetal omstandigheden, zijnde de plaats waar het geld is aangetroffen en het feit dat verdachte geen aannemelijke verklaring omtrent de herkomst van het geld heeft gegeven.
Deze laatste omstandigheid kan en mag geen gewicht in de schaal leggen. Immers, van de verdachte kan eerst een aannemelijke verklaring worden verlangd, althans het niet geven van een dergelijke verklaring, hem worden tegengeworpen, indien uit de door het OM aangeleverde bewijsmateriaal kan worden afgeleid dat er zodanige omstandigheden zijn aangetroffen dat daaruit de gerechtvaardigde conclusie kan worden getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
In dit verband zij verwezen naar de conclusie van mr. Jörg, die als volgt heeft overwogen4.:
- ‘9.
Maar wat nu als het wèl anders kan dan wordt gesteld — eerst door de politie en later door het OM? Dan is het afdoende bewijs niet aanwezig, dunkt me. Anders dan in het middel wordt betoogd en in het requisitoir op (ongenummerde) pagina 3 werd aangestipt is hier niet van een Meer-en-Vaart-situatie sprake. In dit laatste geval staan voldoende feiten voor een bewezenverklaring vast maar wordt een bewijsverweer gevoerd dat met (de vaststelling van) die feiten niet strijdig is, maar wel met een bewezenverklaring: er is bijvoorbeeld heroïne aangetroffen in de dakgoot naast het raam van de kamer van de verdachte; de conclusie dat de verdachte die heroïne aanwezig had mag getrokken worden, tenzij een kamergenote die heroïne daarin verborgen kan hebben.(7) Een bewijsverweer mag ongemotiveerd worden gepasseerd als het hoogst onwaarschijnlijk is (‘wij waren niet op zoek naar wild, maar naar stropers,’ zeiden de verdachten van stropen;(8) en, mits deugdelijk gemotiveerd, verworpen indien het aangevoerde niet aannemelijk is (‘ook al staan mijn vingerafdrukken op het mes dat in de borst van mijn vrouw stak, dat neemt niet weg dat een derde een motief en de gelegenheid had om de moord te plegen’)’.
Het behoeft naar dezerzijdse bescheiden mening geen betoog dat het enkele feit dat het geldbedrag was verstopt in het kussen van het bankstel, onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan wetenschap had.
De omstandigheid dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, kan dan ook verdachte niet worden tegengeworpen, althans levert zulks een schending op van het nemo tenetur-beginsel en de presumptie van onschuld.
Nog daargelaten dat uit deze laatst genoemde omstandigheid — ook in onderling verband en samenhang bezien met de plaats waar het geldbedrag is aangetroffen — niet kan worden afgeleid dat het geldbedrag ‘uit misdrijf afkomstig is’. Deze omstandigheden en derhalve ook de bewijsmotivering sluiten in alle redelijkheid een alternatieve scenario niet uit. In dit verband zij verwezen naar een nagenoeg gelijke casus5., waarbij hof's overweging gelijkluidend was, in die zin dat de plaats waar het geld was aangetroffen en het gebrek aan een aannemelijke verklaring aanleiding waren voor het hof om te concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is.
De overweging van uw Raad luidt als volgt:
‘2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
‘(…)
Het hof overweegt daarbij ten aanzien van feit 2 in het bijzonder het volgende. In de slaapkamer van verdachte is in een washandje onder een broek op de verwarming een geldbedrag van ongeveer € 2.820,- aangetroffen. Dit bedrag bestond uit 49 biljetten van € 50,-, 17 biljetten van € 20 en 3 biljetten van € 10,-. De verdachte heeft geen inkomsten uit arbeid en ontvangt sinds 2006 een Wet werk en bijstand uitkering van ongeveer € 700,- tot € 750,- per maand. Verdachte heeft voor de aanwezigheid van het geld geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Hij heeft verklaard dat hij het geld geleend heeft om een schuld aan de douane te kunnen betalen, maar het hof acht deze verklaring niet aannemelijk. Van een mogelijk legale herkomst van het geld is ook overigens niet gebleken. Het hof leidt uit de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de financiële situatie van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, af dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.’
(…)
2.4.
Het oordeel van het Hof dat ‘ het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad’ is, gelet op de daartoe door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden, niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring van feit 2 is dus ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht’.
Subsidiair zij gesteld dat de overweging van het hof dat de verdachte heeft nagelaten een plausibele verklaring omtrent de herkomst van het geld af te leggen, zonder nadere motivering — deze ontbreekt — onbegrijpelijk is. Aangezien het hof de verklaring van verdachte aangaande de herkomst van het geld niet als hoogst onwaarschijnlijk heeft gekwalificeerd, doch als niet aannemelijk, had het hof de verwerping van deze verklaring deugdelijk moeten motiveren6.. Zulks is des te pregnant nu zijdens de (mede)verdachte ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg ter staving een bewijs van geldoverdracht is overgelegd, deswege de verklaring van de verdachte verifieerbaar is. Onder deze omstandigheden had het hof de verwerping van het verweer nader moeten motiveren, althans en in ieder geval nader onderzoek moeten (laten) verrichten aleer daartoe over te gaan.
In dit verband zij nog verwezen naar een conclusie van A-G Knigge7., waarin als volgt wordt overwogen:
‘13
(…) Dat verweer voldoet aan de criteria van het zogenaamde Meer- en Vaartverweer. Het aangevoerde is in strijd met de bewezenverklaring, maar niet met de gebezigde bewijsmiddelen. Aan een dergelijk verweer mag de rechter niet zo maar voorbijgaan. Het is daarbij evenwel niet zo dat steeds geldt dat het gevoerd zijn van een dergelijk verweer meebrengt dat de aangedragen op zich onwaarschijnlijke mogelijkheid alsnog door middel van wettige bewijsmiddelen moet worden uitgesloten.
Onder omstandigheden mag de rechter ermee volstaan tot uitdrukking te brengen dat hij het aangevoerde niet aannemelijk acht.(4)
Welke motiveringseisen op dit punt in een concreet geval gelden, lijkt onder meer af te hangen van de plausibiliteit van het aangevoerde en van de mate waarin het aangevoerde controleerbaar en verifieerbaar is. Dat laatste betekent dat het aangevoerde de rechter onder omstandigheden noopt tot het (doen) verrichten van nader onderzoek’.
Met betrekking tot de sieraden, heeft het hof van belang geacht de plaats waar de sieraden zijn aangetroffen en voorts de omstandigheid dat een aantal sieraden namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de (mede)verdachte en daarop haar conclusie dat het niet anders kan zijn dat de in de tenlastelegging genoemde sieraden van misdrijf afkomstig zijn gebaseerd. Nochtans zijn de door het hof gerelateerde omstandigheden niet van toepassing op alle sieraden. Een gedeelte van de sieraden, zoals vermeld in de tenlastelegging, zijn niet verhuld in een sieradenkistjes, gelegen op het nachtkastje, aangetroffen, welke sieraden geen namen bevatten van personen, die niet te relateren zijn aan de (mede)verdachte. Het oordeel is dan ook waar het aankomt op dit gedeelte van de sieraden onbegrijpelijk.
Voor wat betreft de sieraden, welke onder gedachtestreepje nummer 19 en 21 in de tenlastelegging zijn opgenomen (een oorbelset donkere parel en zilverkleurige oorbellen met witte parel), geldt dat het voorhanden hebben van de laatst genoemde sieraden afkomstig zijn uit een door verdachte begaan misdrijf (zie feit 3 van de tenlastelegging).
Uw raad heeft inmiddels in bestendige jurisprudentie8. bepaald dat:
‘indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld) witwassen kan worden gekwalificeerd’. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen.
Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp’.
Welnu, in casu heeft het hof niets vastgesteld waaruit kan worden afgeleid dat te dien aanzien door verdachte gedragingen zijn verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van (dat gedeelte) van de sieraden, terwijl de genoemde sieraden zijn aangetroffen in een sieradenkistje in de slaapkamer, hetgeen niet als een dergelijke gedraging kan worden beschouwd, deswege het oordeel van het hof ter zake ontoereikend is gemotiveerd.
Het is op vorenstaande grond dat requirant tot cassatie de eer heeft te concluderen dat het Uw Raad moge behagen het arrest a quo te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad moge vermenen te behoren.
Utrecht, 18 juni 2013
't welk doende enz.,
advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑06‑2013
Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, 6e druk, p. 70.
HR 19 februari 2013, LJN BY5322 en HR 9 april 2013, LJN BX4439.
Zie o.a. HR 28 september 2004, LJN AP2124 en HR 13 juli 2010, LJN BM0787.
Zie conclusie behorende bij HR 13 juli 2012, LJN BM0787.
HR 8 november 2011, LJN BR2104.
HR 31 oktober 2000, LJN AA7959.
Behorende bij arrest van de Hoge Raad d.d. 13 juli 2012 (LJN: 2471).
Zie o.a. HR 8 januari 2013, LJN BX 6910.