Met inbegrip van hier niet geciteerde voetnoten.
HR, 07-01-2014, nr. 11/04840
ECLI:NL:HR:2014:14
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-01-2014
- Zaaknummer
11/04840
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:14, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2304
ECLI:NL:PHR:2013:2304, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:14
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/63 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0011
Uitspraak 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht witwassen. “Verhullen” a.b.i. art. 420bis.1.a Sr. Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat in de auto een plastic tas met geld is aangetroffen, is de bewezenverklaring wat betreft het “verhullen” van de herkomst van het geldbedrag, mede gelet op de wetsgeschiedenis, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Opmerking verdient dat de o.m. uit ECLI:NL:HR:2013:BX6909 voortvloeiende rechtsregels slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:2013:2002).
Partij(en)
7 januari 2014
Strafkamer
nr. 11/04840
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2011, nummer 20/003707-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat sprake is van "verhullen" als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 december 2009 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, bankbiljetten, een bedrag van in totaal euro 54.875, de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"19. Een proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, divisie recherche, nr. PL2219 2009209385-36, pagina 449, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt 221909106, onderzoek WINTERVLINDER, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als eigen waarneming of bevinding van de desbetreffende verbalisant:
Op dinsdag 22 december 2009 was ik in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Ik was in de woning naar aanleiding van een doorzoeking. Voor de woning zag ik dat er een personenauto merk Volkswagen type Golf, kleur grijs en voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik zag dat er door collega's geld werd aangetroffen in de auto welke in een draagtas zaten. Ik zag dat in de plastic tas twee pakketjes geld zat verpakt in plastic met daarop de tekst 20.000 broertjes, 1 enveloppe met daarop de tekst 10.000 Mo en een enveloppe met daarop de tekst 4.875 Shuk.
Ik, verbalisant, zag dat later op de dag een briefje werd aangetroffen op de vensterbank van de slaapkamer van [verdachte] met daarop de tekst:
2 x 20.000 broertjes
1 x 10.000 Mo
1 x 4.875 Shuk.
20. Een proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, divisie recherche, nr. PL2219 2009209385-19, pagina's 423-425, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt 221909106, onderzoek WINTERVLINDER, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als eigen waarneming of bevinding van de desbetreffende verbalisant:
Op dinsdag 22 december 2009 ben ik binnengetreden in een woning, gelegen aan de [a-straat 1] te Eindhoven.In de woning werden onder meer in beslag genomen:
1 lichtgrijze Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB]
1 contant geld (bankbiljetten) verpakt in een dubbele plastic tas aangetroffen in Volkswagen Golf [AA-00-BB] inhoudende:
2 enveloppen met opschrift "Mo 10.000" en "Shuk 4875" waarin bankbiljetten zaten
waarde 14.875,= euro
2 pakjes contant geld (bankbiljetten) waarde 40.000,= euro."
3.2.3.
Het Hof heeft voorts met betrekking tot de bewezenverklaring van dit feit nog overwogen:
"B8.3 ten aanzien van het geldbedrag van € 54.875,--
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
- Op 22 december 2009 vond er een doorzoeking van de woning [a-straat 1] te Eindhoven plaats. Vaststaat dat verdachte op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven en woonachtig was (p. 16)
- Tijdens de doorzoeking van de woning [a-straat 1] blijkt dat op het perceel en naast de woning een personenauto, een grijze Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB], staat geparkeerd. Deze auto staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 3], zoon van verdachte.
(p. 439). Deze staat eveneens ingeschreven op dit adres. (pag. 16)
- In de auto wordt een plastic tas aangetroffen met geld in een draagtas. In de plastic tas zitten twee pakketjes geld verpakt in plastic met daarop de tekst "20.000 broertjes", een envelop met daarop de tekst "10.000 Mo" en een envelop met daarop de tekst "4.875 Shuk". (p. 449)
- Op de vensterbank van de slaapkamer van verdachte in de woning aan [a-straat 1] wordt een briefje aangetroffen met daarop de tekst "2 x 20.000 broertjes 1 x 10.000 Mo 1 x 4.875 Shuk". In totaal wordt in deze auto een geldbedrag aangetroffen van ruim € 54.875,-.
(p. 425)
(...)
Gelet op het feit dat verdachte slechts een gering inkomen geniet, op geen enkele wijze is gebleken van andere legale inkomsten in samenhang bezien met het feit dat verdachte geen enkele redelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het in de auto verborgen geldbedrag van € 54.875,00 - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig was, dat verdachte dit wist en dat verdachte en zijn medeverdachte door het in een tas in de auto te verbergen de herkomst van dit bedrag hebben verhuld.
Het verweer wordt in zoverre verworpen."
3.3.
Art. 420bis Sr luidt, voor zover hier van belang:
"1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. (...)"
3.4.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in:
"Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz.
(eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen » en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» – volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» – zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen. De trits feiten die volgens de richtlijn verhuld kunnen worden (werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of eigendom van voorwerpen), is in zijn geheel in artikel 420bis, eerste lid, onder a, overgenomen. Veelal zullen feiten samenvallen, dat wil zeggen tezamen door een en dezelfde witwashandeling worden verhuld. Zo zal het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing vaak neerkomen op het verbergen van de vindplaats of de rechthebbende. Met het verbergen of verhullen van de «werkelijke aard» van het voorwerp wordt bedoeld het voorwenden van een andere aard dan de werkelijke (bijvoorbeeld gelden worden gepresenteerd als de winst uit een legaal bedrijf, terwijl ze in werkelijkheid uit drugshandel afkomstig zijn). Toegevoegd is het verbergen of verhullen van degene die het voorwerp voorhanden heeft. Hierbij gaat het om degene die het voorwerp feitelijk tot zijn beschikking heeft. Vaak laten witwasconstructies er namelijk geen twijfel over bestaan wie in juridische zin rechthebbende op het voorwerp is, maar zijn ze er juist op gericht te verhullen wie feitelijk de beschikkingsmacht over het voorwerp heeft."
(Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 14, 15)
3.5.
Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat in de auto een plastic tas met geld is aangetroffen, is de bewezenverklaring wat betreft het "verhullen" van de herkomst van het geldbedrag, mede gelet op de hiervoor weergegeven wetgeschiedenis, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3.6.
Opmerking verdient dat voor zover in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan op HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6909, NJ 2013/265, wordt miskend dat de onder meer uit dit arrest voortvloeiende rechtsregels slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2002).
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2014.
Conclusie 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht witwassen. “Verhullen” a.b.i. art. 420bis.1.a Sr. Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat in de auto een plastic tas met geld is aangetroffen, is de bewezenverklaring wat betreft het “verhullen” van de herkomst van het geldbedrag, mede gelet op de wetsgeschiedenis, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Opmerking verdient dat de o.m. uit ECLI:NL:HR:2013:BX6909 voortvloeiende rechtsregels slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:2013:2002).
Nr. 11/04840 Zitting: 26 november 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 18 oktober 2011 de verdachte ter zake van 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 4. “medeplegen van witwassen” en 5. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof inbeslaggenomen bankbiljetten ter waarde van € 54.875,- verbeurd verklaard en de onttrekking aan het verkeer en de teruggave aan de verdachte gelast van in het arrest vermelde voorwerpen.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken [medeverdachte 3] (12/00686) en [medeverdachte 2] (12/06003), in welke zaken ik vandaag eveneens zal concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. K.G.A. van der Meijden, advocaat te Helmond, beroep in cassatie ingesteld en hebben mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur zes middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 22 december 2009 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 3,897 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 22 december 2009 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 58,67 kilogram hennep en 6,146 kilogram hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4.
hij op 22 december 2009 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, bankbiljetten, een bedrag van in totaal euro 54.875, de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
5.
hij op 22 december 2009 te Eindhoven, drie vuurwapens van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad, te weten
- revolver Smith & Wesson, model 638, kaliber .38, betreffende een wapen van categorie II onder 3 en
- revolver Herbert Schmidt, model 21, kaliber .22, betreffende een wapen van categorie III onder 1 en
- Pistool Astra, model Cub, kaliber 6.35, betreffende een wapen van categorie III onder 1”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest.
7. Voorts heeft het hof ten aanzien van het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
Het hof gaat voor wat betreft de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne uit van de partijen cocaïne die zijn bemonsterd en waarvan door het NFI vastgesteld is dat het cocaïne betreft. Op grond van het proces-verbaal van bevindingen op pagina 220 en 221 van het dossier, in samenhang bezien met het rapport van het NFI van 24 maart 2010, betreft dit een hoeveelheid van 3.897,59 gram.
Voor wat betreft de bewezen verklaarde hoeveelheden hennep en hasjiesj sluit het hof zich aan bij de hoeveelheden zoals door de rechtbank bewezen verklaard en onderbouwd in het vonnis.
B2
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B3
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
(…)
B5.1
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten die zien op de goederen die in en op de gemeentegrond zijn aangetroffen, heeft de raadsman bepleit verdachte vrij te spreken nu sprake is van een combinatie van omstandigheden waardoor in ieder geval twee alternatieve en reële scenario's aannemelijk zijn te achten, te weten:
1. De aangetroffen goederen aan het hek en/of in de grond zijn door derden aangebracht;
2. [betrokkene 5], buurman van verdachte, heeft de goederen in de grond en/of aan het hek aangebracht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B5.2
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
Aangetroffen goederen:
a. Op 22 december 2009 vond er een doorzoeking plaats op en nabij het perceel [a-straat 1] te Eindhoven. Tijdens deze doorzoeking werd - onder meer - het volgende aangetroffen (p. 433 e.v):
a.1 In een houten schuurtje op het terrein werden drie witte kleine kunststof vaatjes met rood schroefdeksel aangetroffen. De vaatjes waren leeg en met zand besmeurd;
a.2 Op een stuk gemeenteplantsoen dat via een hek achter de woning [a-straat 1] kon worden betreden, werden zes soortgelijke vaatjes opgegraven. Alle zes de vaatjes waren verpakt in plastic vuilniszakken of plastic draagtassen. Vijf vaatjes waren gevuld met munitie en een vuurwapen. Een zesde vaatje was gevuld met vermoedelijk hasjiesj.
a.3 Na het rooien van de laurierheg die aan de buiten zijde van het perceel tegen de (bouw)hekken aan stond werd een zelfde (zevende) vaatje opgegraven met een aantal plastic pakketjes. In dit vaatje zat een blauw boterhamzakje met vermoedelijk cocaïne.
a.4 Aan het hekwerk aan de buitenzijde ter hoogte van de achterdeur van [a-straat 1] hingen een dichtgeknoopte latex handschoen en vier plastic pakketten.
b. Alle 12 bovengenoemde objecten werden ter plaatse in beslag genomen en overgebracht naar de afdeling forensische ondersteuning te Eindhoven voor sporenonderzoek en werden gewaarmerkt met een unieke code, Spoor Identificatienummer (SIN): (p. 240 e.v)
b.1 SIN AAAV4292NL een wit plastic tonnetje met rood deksel inhoudende 15 doosjes munitie
b.2 SIN AAAV4293 NL een wit plastic tonnetje met rood deksel inhoudende 8 doosjes munitie
b.3 SIN AAAV4294 NL een wit plastic tonnetje met rood deksel inhoudende 16, 5 plak vermoedelijk hasjiesj;
b.4 SIN AAAV4295 NL een wit plastic tonnetje met rood deksel inhoudende 1 revolver, merk NN, kaliber .22, geladen met zes patronen .22 en een doosje munitie kaliber .22, Federal Champion;
b.5 SIN AAAV4296NL een wit plastic tonnetje met rood deksel inhoudende 14 doosjes munitie, een plastic zak met munitie en een gele draagtas met munitie;
b.6 SIN AAAV4297NL een wit plastic tonnetje met rood deksel inhoudende 1 zeepje, vermoedelijk hasjiesj, 4 doosjes met munitie en een plastic zak met munitie
b.7 SIN AAAV4298NL een plastic tonnetje met rood deksel inhoudende verschillende hoeveelheden vermoedelijk cocaïne, een plak, vermoedelijk hasjiesj, en een pistool merk Astra, kaliber 6.35 en 3 stuks munitie
b.8 SIN AAAV4299NL, een witte dichtgeknoopte latex handschoen met een wit brokje, vermoedelijk cocaïne
b.9 SIN AAAV4300NL, een pakketje bankbiljetten
b.10 SIN AAAV4301NL, plastic draagtas, merk […], inhoudende een blok vermoedelijk cocaïne en twee diepvrieszakjes en een latex handschoen, inhoudende brokken, vermoedelijk cocaïne
b.11 SIN AAAV4302NL, plastic pakket met onbekende hoeveelheid hasjiesj;
b.12 SIN AAAV4303NL, revolver Smith&Wesson model 638, serienummer [001] , kaliber .38, washandje munitie, plastic zakje met brokjes, vermoedelijk cocaïne.
c. Op 22 december vond tevens een doorzoeking van de woning [a-straat 1] te Eindhoven plaats. In de woning werd op zolder hennepdrogerij aangetroffen waarop henneptoppen lagen te drogen. De aangetroffen hennep had een gezamenlijk gewicht van 41,81 kg. (p. 134). Verder werd een kartonnen doos met 12 hennepstekjes en twee plastic gripzakken gevuld met een hoeveelheid van 1,244 kilogram hennep. (p. 135)
d. Op de zolder in de woning [a-straat 1] werd verder een verpakking aangetroffen, waarin vermoedelijk een blok cocaïne zat. Uit deze verpakking werd een hoeveelheid van 0,33 gram verzameld en als monster genomen onder SIN AACE0820NL (p. 221)
e. Op de zolder van de woning [a-straat 1] worden zes kunststof wapenkoffers aangetroffen en in beslag genomen. Eén van de wapenkoffers van wapenfabrikant Smith&Wesson was voorzien van een sticker die informatie bevatte over het wapen. Het zou hier een revolver betreffen van het merk Smith&Wesson, type 638 3, kaliber .38, wapen serie nummer [001]. (p. 245)
f. Ter hoogte van de inrit van de [a-straat 1] stond een personenauto, type Dodge Ram Van met het kenteken [CC-00-DD] geparkeerd. De sleutels van deze auto werden in de woning in een jas van verdachte aangetroffen. In de auto werd het volgende aangetroffen (p. 135):
o 1 kartonnen doos met 3,28 kg gedroogde henneptoppen
o 1 kartonnen doos met 3,27 kg gedroogde henneptoppen
o Boodschappentas met sealbags gevuld met 7,16 kg hennep
o Plastic sealbag met bruine tape omwikkeld gevuld met 0,38 kg gedroogde henneptoppen
o 1 zilvergrijze verpakking met 1,53 kg gedroogde henneptoppen
o 1 donkerbruine plak hasjiesj met een gewicht van netto 760 gram
o 1 donkerbruine plak hasjiesj met een gewicht van 263 gram
o 1 donkerbruine plak hasjiesj met een gewicht van 476 gram
Resultaten technisch onderzoek
g. De bovengenoemde op het perceel en in de woning [a-straat 1] aangetroffen goederen zijn veilig gesteld ten behoeve van forensisch technisch onderzoek, met name dactyloscopisch onderzoek, biologisch onderzoek en verdovende middelen-onderzoek. (Proces-verbaal forensisch technische ondersteuning, nr. PL2219 2009209385-37)
Uit dit onderzoek kan - onder meer - het volgende afgeleid worden:
g.1 Uit het celmateriaal in de bemonstering van het aangetroffen pistool, merk Astra (b.7), is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is ongeveer één op 720;
g.2 Uit het celmateriaal in de bemonstering van de latex handschoen (b.8) is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
g.3 Het pakket hasjiesj dat is aangetroffen in het plastic tonnetje onder de laurierstruiken (a.3) is soortgelijk aan de 16,5 pakketten hasjiesj die in het andere tonnetje (a.2) in de grond zijn aangetroffen.
h. Door het NFI is een vergelijkend onderzoek cocaïne uitgevoerd. (Proces-verbaal forensisch technische ondersteuning nr. PL2219 2009209385-110) Uit dit onderzoek volgt onder meer dat:
h.1 De resultaten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de cocaïne uit het pakket dat op de zolder van [a-straat 1] is aangetroffen (d.) en de cocaïne die is aangetroffen in het tasje van […] aan het hekwerk (b.10) uit dezelfde productiebatch afkomstig zijn;
h.2 De resultaten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de cocaïne uit het pakket dat op de zolder van [a-straat 1] is aangetroffen (d.) en de cocaïne die is aangetroffen in één van de tonnetjes in de gemeentegrond (b.9) en aan het hekwerk (b.12) een gemeenschappelijke herkomst hebben dan wanneer ze een verschillende herkomst hebben.
Situatie ter plaatse
i. Achter de woning [a-straat 1] te Eindhoven was het erf geheel afgerasterd met (bouw)hekken geplaatst op voetblokken. Rechts op het erf waren twee hondenhokken geplaatst tegen de achtermuur van de schuur van de buren. Achter de hondenhokken kon via een te openen hek het eerder genoemde stuk gemeenteplantsoen betreden worden. Links naast het scharnierend hekwerk stonden vijf spaden tegen het hekwerk. Er stond een laurierheg aan de buitenzijde strak tegen de (bouw)hekken aan. De laurierheg stond gezien vanaf de [a-straat 1] aan de achterzijde van het perceel en aan de linkerzijde van het perceel. Aan deze laurierheg hingen de genoemde latex handschoen en vier pakketten. Deze objecten waren van buitenaf niet zichtbaar en waren eenvoudig te bereiken vanaf de binnenzijde van het erf [a-straat 1] door ze over het hekwerk te pakken.(p. 239)
j. Vanuit het gemeenteplantsoen had men zicht op de muren aan de achterzijde van het gehele woonwagenkamp. In de muur ter hoogte van pandnummer 3c was laag boven de grond een gat te zien;
k. Het gebied waarbinnen de zes tonnetjes werden opgegraven was ook omgeven door een soortgelijk hekwerk als het hekwerk van het perceel [a-straat 1] te Eindhoven. Het gebied kon niet eenvoudig vanuit de andere percelen worden bereikt, mede gelet op het feit dat een zeer scherpe waakhond aanwezig was. (Aanvullend procesverbaal d.d. 2 augustus 2011)
Verklaring verdachte
l. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 22 september 2010 onder meer verklaard dat het klopt dat hij in het verleden drugs heeft bewaard in tonnetjes die hij had ingegraven.
Verklaring [betrokkene 3]
m. Het neefje van verdachte, [betrokkene 3], destijds ook woonachtig op [a-straat 1] te Eindhoven, heeft verklaard dat verdachte regelmatig in het plantsoen kwam om de hond uit te laten en dat het plantsoen bereikbaar was via twee hekken aan de zijkant van het perceel. Verder verklaarde hij dat de hond af en toe in een hok zit maar meestal los loopt op het binnenterrein van [a-straat 1] te Eindhoven, dat het binnenterrein zijn terrein is, dat hij er de baas over is en dat hij bijt als er een onbekende op het terrein komt. (p. 756)
B5.3
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien tot het oordeel dat de goederen aangetroffen in het gemeenteplantsoen en aan het hekwerk afkomstig waren van verdachte. Het hof verwerpt daarmee de alternatieve scenario's door de verdediging naar voren gebracht.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Ten aanzien van feit 1
B6.1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde nu niet gezegd kan worden dat de in de gemeentegrond en aan het hekwerk aangetroffen middelen zich op voldoende wijze in de machtssfeer van verdachte bevonden om van 'aanwezig hebben' te kunnen spreken. Bovendien dient het NFI-rapport van 19 juli 2010 (zie hiervoor B5.2 onder h) - aldus de verdediging - te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B6.2
Gelet op de hiervoor onder B5.2 weergegeven feiten en omstandigheden, in het bijzonder ook de eenvoudige toegang tot het gemeenteperceel waarin de tonnetjes zijn aangetroffen vanaf het perceel van verdachte en de wijze waarop verdachte dit door middel van een hekwerk en de aanwezigheid van een waakhond, binnen zijn permanente bereik heeft gehouden, is het hof van oordeel dat de tonnetjes en objecten waarin de cocaïne is aangetroffen zich wel degelijk binnen de machtssfeer van verdachte bevonden om van aanwezig hebben te kunnen spreken.
Op grond van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen enkele aanleiding om het NFI-rapport van 19 juli 2010 uit te sluiten van het bewijs. Uit het vonnis van de rechtbank volgt dat de rechtbank kennelijk een onjuiste conclusie heeft getrokken uit de resultaten van het onderzoek. Dit maakt de inhoud van het rapport op zichzelf niet onjuist of de resultaten hiervan onbruikbaar.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Ten aanzien van feit 2
(…)
Ten aanzien van feit 4
B8.1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. Voor zover het het witwassen van het bedrag van € 8.230,- betreft, heeft de raadsman aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld een criminele herkomst had.
Ten aanzien van het in de Volkswagen Golf aangetroffen geldbedrag van € 54.875,- heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking die nodig is om verdachte als mededader strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor het witwassen van dit bedrag.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B8.2 ten aanzien van het geldbedrag van € 8.230,--
Uit de bewoordingen van de tenlastelegging leidt het hof af dat de tenlastelegging ziet op het misdrijf als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht. De in dit lid strafbaar gestelde gedraging ziet op al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. Gelet op het feit dat de bankbiljetten, het geldbedrag van € 8.230,- in een jas in de badkamer in de woning van verdachte is aangetroffen is het hof van oordeel dat niet gesproken kan worden van handelingen die naar het oordeel van het hof kunnen worden aangemerkt als verbergen of verhullen zoals ten laste is gelegd, zodat niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan komen voor zover het ziet op het witwassen van het bedrag van € 8.230,-.
Het hof zal verdachte mitsdien van dit onderdeel van het onder 4 ten laste gelegde vrijspreken.
B8.3 ten aanzien van het geldbedrag van € 54.875,--
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
Op 22 december 2009 vond er een doorzoeking van de woning [a-straat 1] te Eindhoven plaats. Vaststaat dat verdachte op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven en woonachtig was (p.16)
Tijdens de doorzoeking van de woning [a-straat 1] blijkt dat op het perceel en naast de woning een personenauto, een grijze Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB], staat geparkeerd. Deze auto staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 3], zoon van verdachte. (p.439). Deze staat eveneens ingeschreven op dit adres. (pag. 16)
In de auto wordt een plastic tas aangetroffen met geld in een draagtas. In de plastic tas zitten twee pakketjes geld verpakt in plastic met daarop de tekst "20.000 broertjes", een envelop met daarop de tekst "10.000 Mo" en een envelop met daarop de tekst "4.875 Shuk". (p.449)
Op de vensterbank van de slaapkamer van verdachte in de woning aan [a-straat 1] wordt een briefje aangetroffen met daarop de tekst "2 x 20.000 broertjes 1 x 10.000 Mo 1 x 4.875 Shuk". In totaal wordt in deze auto een geldbedrag aangetroffen van ruim € 54.875,-.(p. 425)
De sleutels van deze auto zijn een glazen pot in de woning [a-straat 1] aangetroffen. (p.20)
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 oktober 2011 verklaard dat het klopt dat het bovengenoemde briefje in de slaapkamer waar hij sliep is aangetroffen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 22 september 2010 heeft verdachte verklaard dat hij geen uitkering geniet en kleine inkomsten heeft uit de growshop.
B8.4
Nu de bedoelde auto naast zijn woning geparkeerd stond en de sleutels binnen in zijn woning lagen, en gelet op de teksten die op de pakketjes geld zijn aangetroffen, welke exact overeen komen met de teksten op het briefje dat op de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, is het hof van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met de eigenaar van de auto, te weten zijn zoon [medeverdachte 3], het geld in die auto heeft verborgen.
B8.5
Gelet op het feit dat verdachte slechts een gering inkomen geniet, op geen enkele wijze is gebleken van andere legale inkomsten in samenhang bezien met het feit dat verdachte geen enkele redelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het in de auto verborgen geldbedrag van € 54.875,00 – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig was, dat verdachte dit wist en dat verdachte en zijn medeverdachte door het in een tas in de auto te verbergen, de herkomst van dit bedrag hebben verhuld.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Ten aanzien van feit 5
B9.1
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 5 ten laste gelegde. Hiertoe is door de raadsman - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
Het feit dat verdachte wapenkoffers in zijn bezit had, kan niet leiden tot de directe vaststelling dat hij de persoon is geweest die verantwoordelijk gehouden dient te worden voor de in het gemeenteplantsoen aangetroffen revolver, type Smith&Wesson (zie hiervoor B5.2, onder b.12). Gelet hierop en gelet op het feit dat de revolver is aangetroffen op een plaats die voor iedereen toegankelijk was en geen geschikt DNA profiel is verkregen dient verdachte te worden vrijgesproken van het het voorhanden hebben van deze revolver;
Gelet op het feit dat van het aangetroffen vuurwapen Herbert Schmidt (zie hiervoor B5.2, onder b.4) geen zeldzaamheidswaarde voor het aangetroffen DNA-profiel kon worden vastgesteld en het feit dat ook dit vuurwapen is gevonden op een voor publiek toegankelijke plaats, dient verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van deze revolver;
Gelet op de ontkennende proceshouding van verdachte in samenhang met de geringe bewijswaarde van het sporenonderzoek, dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het pistool, merk Astra (zie hiervoor B5.2, onder b.7)
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B9.2
Gelet op de hiervoor onder B5.2 weergegeven feiten en omstandigheden, te weten de aangetroffen tonnetjes in het schuurtje van verdachte welke tonnetjes gelijk waren aan de in de grond aangetroffen tonnetjes, het serienummer van de aangetroffen revolver Smith& Wesson, welk serienummer overeenkomt met het nummer dat op een wapenkoffer die op de zolder van de woning van verdachte is aangetroffen is vermeld, de toegankelijkheid van het perceel waarin de tonnetjes zijn aangetroffen vanaf het perceel van verdachte ten opzichte van de veel slechtere toegankelijkheid vanaf de andere percelen, zoals het hof hierover reeds onder B5.3 heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de tonnetjes en objecten waarin de wapens zijn aangetroffen zich wel degelijk binnen de machtssfeer van verdachte bevonden om van aanwezig hebben te kunnen spreken.
Dat er sprake is van een geringe bewijswaarde van het sporenonderzoek met betrekking tot het pistool Astra, doet hieraan dan ook niet af, omdat naar het oordeel van het hof de bewijswaarde hiervan in samenhang dient te worden bezien met de overige resultaten uit het onderzoek. Het hof acht het bovendien volstrekt niet aannemelijk geworden dat de wapenkoffer die op de zolder van de woning van verdachte is aangetroffen, welke wapenkoffer het serienummer vermeldt van het wapen Smith&Wesson dat in een tonnetje aan het hekwerk is aangetroffen, niet de koffer is waarin laatst genoemd wapen heeft gezeten.
Het verweer wordt verworpen.”
8.
Het eerste middel behelst de klacht dat het onder 5 bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte een pistool Astra voorhanden heeft gehad, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. In het bijzonder volgt daaruit niet dat de verdachte een zekere mate van bewustheid bezat van de aanwezigheid van dat wapen, aldus de steller van het middel. Voorts wordt geklaagd dat het hof niet (genoegzaam) heeft gerespondeerd op een in dit verband ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
9.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2011 bij pleidooi het volgende aangevoerd:1.
“123. Ten aanzien van de verdenkingen die betrekking hebben op de aangetroffen wapens en munitie is er eveneens geen direct bewijsmiddel dat [verdachte] aan dit feit verbindt.
124. Bij de bespreking van de mogelijkheid van de aanwezigheid van een alternatief scenario is reeds gesproken over het feit dat de tonnetjes zijn aangetroffen in het gemeenteplantsoen dat ook voor anderen dan [verdachte] eenvoudig toegankelijk is.
125. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 WWM is naast de aanwezigheid van het wapen of de munitie, een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie en een zekere macht van de verdachte over het wapen of de munitie vereist.
126. De vereiste bewustheid is niet vanzelfsprekend gelet op het feit dat [verdachte] betrokkenheid bij de vuurwapens ontkent en bovendien voor alle drie de vuurwapens geldt dat deze zijn aangetroffen op een voor een ieder toegankelijk plaats - welk ontlastende gegeven door de rechtbank is erkend.
127. In het arrest van de Hoge Raad uit 1999 wordt het begrip 'bewustheid' strikt uitgelegd. In deze zaak was er sprake van een vuurwapen dat in een colbert in de slaapkamer van verdachte werd aangetroffen. De Hoge Raad overwoog dat het middel dat onvoldoende bewijs aanwezig was waaruit kon worden afgeleid dat verdachte een zekere mate van bewustheid bezat van de aanwezigheid van dat wapen met munitie terecht werd voorgesteld.
128. Ook stelt de Hoge Raad strikte eisen aan het criterium 'beschikkingsmacht'. In een zaak waar DNA-sporen op het vuurwapen waren aangetroffen én de verdachte verklaarde dat zij het wapen (van haar vriend) in handen had gehad, concludeerde de Hoge Raad dat ondanks dit gegeven niet zonder meer kon volgen dat zij 'tezamen en in vereniging met een ander' het wapen en de munitie voorhanden had gehad. Dit geldt dus ook in deze zaak als we al zouden aannemen dat cliënt's DNA op het wapen zou hebben gezeten.
129. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat voldaan is aan het vereiste van een - op het voorhanden hebben van die voorwerpen gerichte - bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en andere personen. Reeds hierom dient [verdachte] te worden vrijgesproken.
(…)
Pistool Astra
145. Ten aanzien van de aangetroffen Astra geldt dat de verdediging uw Hof eveneens verzoekt om [verdachte] vrij te spreken gelet op hetgeen reeds in eerste aanleg is bepleit, inhoudende dat op de Astra een onvolledig DNA-spoor is aangetroffen. Onvolledig in de zin dat in plaats van de gebruikelijke 10 loci slechts een spoor van vier loci werd aangetroffen.
146. Bovendien geldt ook hier de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de 'beschikkingsmacht', waarbij het onjuist gebleken argument van de ondoordringbaarheid eerder de conclusie ondersteund dat juíst geen voldoende beschikkingsmacht kan worden aangenomen.
147. De ontkennende proceshouding van [verdachte] in combinatie met de geringe bewijswaarde van dit sporenonderzoek dient tot vrijspraak te leiden (onder alinea's 2.7 tot en met 2.9 van pleitnota mr. C.F. van Drumpt) waarvan ik uw Hof verzoek dit als herhaald en ingelast te beschouwen.”
10.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 26 Wet wapens en munitie, is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen.2.
11.
Uit bewijsmiddel 7 volgt dat twee vuurwapens zijn aangetroffen in de witte tonnetjes met rood schroefdeksel die in het gemeenteplantsoen zijn opgegraven en dat één vuurwapen is aangetroffen in een pakket dat aan het hekwerk rond het erf van [a-straat 1] te Eindhoven hing. Niet helemaal helder is welk vuurwapen in het pakket aan het hekwerk is aangetroffen (uit de bewijsmiddelen 2 en 3 lijkt te volgen dat de revolver Smith & Wesson aan het hekwerk is aangetroffen, echter in bewijsmiddel 7 wordt gerelateerd dat deze revolver is aangetroffen in een tonnetje onder de grond van het gemeenteplantsoen), maar dat is gelet op het navolgende van geen consequentie.
12.
Het hof heeft blijkens zijn onder punt 7, B5.2 weergegeven overwegingen en blijkens de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld:
In een houten schuurtje op het erf van [a-straat 1] te Eindhoven zijn drie soortgelijke tonnetjes aangetroffen als die zijn opgegraven in het gemeenteplantsoen (bewijsmiddel 2);
Op de zolder van de woning [a-straat 1] te Eindhoven zijn een hennepdrogerij, henneptoppen, hennepstekjes en hennep aangetroffen; in een bij de inrit van [a-straat 1] te Eindhoven geparkeerde personenauto (waarvan de sleutels zich in de woning, in de jas van de verdachte bevonden) zijn gedroogde henneptoppen, hennep en hasjiesj aangetroffen, en in de in het gemeenteplantsoen opgegraven tonnetjes en aan het hekwerk van [a-straat 1] te Eindhoven is hasjiesj aangetroffen (bewijsmiddel 2, 4 en 6);
Op de zolder van de woning [a-straat 1] te Eindhoven zijn zes wapenkoffers gevonden, waarvan één van wapenfabrikant Smith & Wesson met daarop een sticker met informatie over het wapen (type, kaliber, serie nummer) die overeenkwam met de in het gemeenteplantsoen c.q. aan het hekwerk aangetroffen revolver Smith & Wesson (bewijsmiddel 7);
Het op het pistool Astra aangetroffen celmateriaal kan blijkens een overeenkomend (partieel) DNA-profiel afkomstig zijn van de verdachte; Dit profiel heeft een frequentie van één op 720. Het uit dit celmateriaal verkregen DNA-profiel komt niet overeen met de DNA-profielen van de overige verdachten (bewijsmiddel 4 en 11);
De DNA-kenmerken van het celmateriaal dat is aangetroffen in en op de latex handschoen (hangend aan het hekwerk rond het erf [a-straat 1] te Eindhoven met daarin brokjes cocaïne) komt overeen met die van de verdachte. De combinatie van deze kenmerken heeft een frequentie die kleiner is dan één op één miljard. Het profiel strookt niet met dat van de overige verdachten (bewijsmiddel 2 t/m 5 en 12);
De resultaten van onderzoek naar verontreinigingen en bijproducten in de cocaïne die is aangetroffen (a) op de zolder van de woning [a-straat 1] te Eindhoven, (b) in een dichtgeknoopte vuilniszak bevestigd aan de omheining van [a-straat 1] te Eindhoven, en (c) in een wit tonnetje met rood deksel begraven in het gemeenteplantsoen (met daarin ook het pistool van het merk Astra), zijn (zeer) veel waarschijnlijker indien deze stoffen afkomstig zijn uit dezelfde productiebatch dan wanneer zij uit verschillende productiebatches afkomstig zijn; bewijsmiddel 2 t/m 4 en 13);
De objecten die aan de omheining van [a-straat 1] te Eindhoven werden aangetroffen waren van buitenaf niet zichtbaar door een om het hek geplaatste laurierheg, terwijl zij vanaf de binnenzijde van het erf eenvoudig te bereiken waren;
Het gemeenteplantsoen kon vanuit het erf van [a-straat 1] te Eindhoven eenvoudig via een te openen hek worden betreden, terwijl het gemeenteplantsoen vanuit de percelen van verdachtes buren niet eenvoudig kon worden bereikt, mede doordat een (de verdachte gehoorzamende) zeer scherpe waakhond toezicht hield;
Links naast dit scharnierend hek stonden vijf spaden tegen het hekwerk (bewijsmiddel 2).3.
13.
Gelet op deze door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, acht ik diens oordeel dat de in het gemeenteplantsoen en aan het hekwerk aangetroffen goederen afkomstig waren van de verdachte (punt 7, B5.3) en daar dus niet, zoals namens de verdachte is aangevoerd, door derden of door zijn buurman, de heer [betrokkene 5], zijn geplaatst, geenszins onbegrijpelijk. De combinatie van gegevens waarin het onderzoek, met inbegrip van het forensisch-technisch onderzoek, heeft geresulteerd, past namelijk verhoudingsgewijs buitengewoon slecht in de ‘alternatieve scenario’s’ die ook thans in cassatie worden aangehangen. In ‘s hofs conclusie dat deze goederen afkomstig zijn van de verdachte ligt zonder meer als zijn niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat de verdachte zich wel degelijk bewust was van de aanwezigheid van het pistool Astra. Het hof heeft het bewezenverklaarde derhalve uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden.
14.
Voor zover het middel klaagt dat het hof niet (genoegzaam) heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de geringe bewijswaarde van het sporenonderzoek ter zake het pistool Astra, geldt in de eerste plaats dat van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt mijns inziens geen sprake is. Voorts heeft het hof op dit punt afdoende gereageerd. Dat het hof de bewijswaarde van het sporenonderzoek met betrekking tot het pistool Astra heeft bezien in samenhang met hetgeen is gebleken ten aanzien van de overige aangetroffen goederen is geenszins onbegrijpelijk.4.
15.
Het middel faalt evident.
16.
Het tweede middel klaagt dat het hof niet althans onvoldoende heeft gerespondeerd op het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat het vuurwapen Smith & Wesson op een voor ieder toegankelijke plaats is aangetroffen en van de revolver geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.
17.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2011 bij pleidooi het volgende aangevoerd:5.
“Smith & Wesson revolver
131. Ten eerste is van belang om vast te stellen dat uit het door het NFI op de Smith & Wesson revolver verrichtte onderzoek geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen.
132. Ten tweede is van belang dat de uniciteit van het vuurwapen onvoldoende vast is komen te staan.
133. Door de rechtbank wordt op pagina 12 van het vonnis overwogen dat het serienummer van de Smith & Wesson revolver dat in een van de tonnetjes is aangetroffen, overeenkomt met het serienummer dat is vermeld op de Smith & Wesson wapenkoffer die op de zolder van [verdachte] is aangetroffen.
134. De rechtbank heeft gelijk wanneer zij stelt dat het serienummer [001] overeenkomt en een uniek serienummer is van dit type revolver. Echter, [verdachte] heeft reeds tijdens het verhoor op 21 januari 2010 verklaard dat er mogelijk meer wapens in omloop zijn met ditzelfde serienummer.
135. In een poging om de benodigde duidelijkheid te verkrijgen heeft de verdediging via het O.M. gevraagd of er nader onderzoek is verricht naar de uniciteit van het serienummer van de Smith & Wesson revolver. Verbalisant [verbalisant] stelt in het aanvullend P-V van 2 augustus jl. dat er informatie zou zijn opgevraagd bij de fabrikant van het betreffende vuurwapen.
136. In het dossier zijn geen bewijsstukken opgenomen waarin de uniciteit van dit wapen wordt onderkend (bv. correspondentie met de wapenfabrikant waarmee door de politie contact is opgenomen). Verbalisant Van Cuijck heeft enkel in het aanvullend p-v verklaard dat het serienummer is opgevraagd bij de fabrikant en dat 'het type revolver (werd) geproduceerd'.
137. Het feit dat er in de woning van [verdachte] wapenkoffers zijn aangetroffen heeft eveneens geen bewijswaarde. Het openbaar ministerie heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de verklaring van [verdachte] dat hij de wapenkoffers heeft gekocht bij een particulier dan wel dat hij deze heeft gekregen van zijn buurman.
138. De verdediging heeft vandaag een wapenkoffer meegenomen om te demonstreren dat wapenkoffers vrijelijk verkrijgbaar zijn. Deze wapenkoffer is voor €19,50 aangeschaft bij een winkel net over de grens. Uw Hof vindt de kassabon als productie 10 aan mijn pleitnota gehecht.
139. Het feit dat [verdachte] wapenkoffers in zijn bezit had, kan aldus niet leiden tot de directe vaststelling van het feit dat hij de persoon is geweest die verantwoordelijk gehouden dient te worden voor de aanwezigheid van dit vuurwapen in het gemeenteplantsoen.
140. Conclusie: Nu deze informatie, die in direct betrekking heeft op de door uw Hof te nemen bewijsbeslissing, niet in het procesdossier is opgenomen noch op andere wijze aan uw Hof en de verdediging is bekend is gemaakt, is niet na te gaan of er mogelijk andere belastende dan wel ontlastende informatie uit dit onderzoek is voortgekomen.
141. Gelet op de oncontroleerbaarheid van deze informatie en het feit dat de Smith & Wesson revolver is aangetroffen op een plaats die voor een ieder toegankelijk was en van de revolver geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen, verzoekt de verdediging aan uw Hof deze informatie niet te betrekken in uw oordeelsvorming en [verdachte] vrij te spreken van het voorhanden hebben van deze revolver.”
18.
Voor zover het middel klaagt dat het hof niet op het aangevoerde heeft gerespondeerd, mist het gelet op ’s hofs onder punt 7, B9.1 en B9.2 weergegeven overwegingen feitelijke grondslag. Voor zover wordt betoogd dat het hof de afwijking van het in het middel bedoelde standpunt nader had moeten motiveren, kan ik de steller van het middel niet volgen. Mijns inziens heeft het hof in zijn hiervoor onder punt 7 weergegeven overwegingen afdoende uiteengezet waarom het tot een bewezenverklaring is gekomen. Dat het wapen zou zijn aangetroffen op een voor het publiek toegankelijke plaats hoeft immers niets af te doen aan de beschikkingsmacht die de verdachte daarover had. Voor het overige verwijs ik naar mijn opmerkingen bij de bespreking van het eerste middel.
19.
Het middel faalt evident.
20.
Het derde middel klaagt dat het hof ongemotiveerd is afgeweken van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen van het merk Herbert Schmidt. Het hof is bij de verwerping van het verweer dat de aangetroffen wapens zich niet binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden ten onrechte enkel ingegaan op de wapens Astra en Smith & Wesson, aldus de steller van het middel.
21.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2011 bij pleidooi het volgende aangevoerd:6.
“Herbert Schmidt
142. Van het vuurwapen Herbert Schmidt dat in de gemeentegrond is aangetroffen, geldt dat geen zeldzaamheidswaarde van het aangetroffen DNA-profiel kon worden vastgesteld vanwege het ontbreken van informatie.
143. Als gevolg van het ontbreken van deze - volgens het NFI - essentiële informatie kan deze conclusie van het sporenonderzoek niet statistisch worden onderbouwd.
144. Gelet op hetgeen reeds uitvoerig is behandeld aangaande de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden en het feit dat ook dit vuurwapen is gevonden op een voor publiek toegankelijke plaats verzoekt de verdediging uw Hof [verdachte] vrij te spreken voor het voorhanden hebben van deze revolver.”
22.
Het middel mist feitelijke grondslag. Weliswaar heeft het hof in zijn onder punt 7, B9.2 weergegeven overweging niet met zoveel woorden het vuurwapen Herbert Schmidt genoemd, maar duidelijk is dat ’s hofs overweging ook op dit vuurwapen betrekking heeft. De bewijsmiddelen maken voorts zonder meer duidelijk op welke gronden het hof ook ten aanzien van dit wapen tot een bewezenverklaring is gekomen.
23.
Het middel faalt evident.
24.
Het vierde middel klaagt dat het onder 4 bewezenverklaarde medeplegen van witwassen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In het bijzonder wordt geklaagd dat daaruit niet kan worden afgeleid dat tussen de verdachte en het aangetroffen geldbedrag enige relatie bestond, dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was, dat de verdachte dit wist, dat door het in een plastic tas in de auto verbergen sprake was van het verhullen van de herkomst van dit geldbedrag, noch dat sprake was van medeplegen.
25.
Het hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en zijn bewijsvoering vastgesteld dat:
de verdachte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Eindhoven en daar woonachtig was;
medeverdachte [medeverdachte 3] (zoon van de verdachte) in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Eindhoven en daar woonachtig was;
tijdens de doorzoeking op het perceel [a-straat 1] te Eindhoven een op naam van medeverdachte [medeverdachte 3] gestelde personenauto is aangetroffen met daarin een plastic tas met geld;
in de plastic tas twee in plastic verpakte pakketjes geld zijn aangetroffen met daarop de tekst "20.000 broertjes", een envelop met daarop de tekst " 10.000 Mo" en een envelop met daarop de tekst "4.875 Shuk";
in totaal in de auto een geldbedrag van ruim € 54.875,- is aangetroffen;
op de vensterbank in de slaapkamer van de verdachte in de woning aan [a-straat 1] te Eindhoven een briefje is aangetroffen met daarop de tekst "2 x 20.000 broertjes 1 x 10.000 Mo 1 x 4.875 Shuk";
de sleutels van de personenauto in een glazen pot in de woning aan de [a-straat 1] te Eindhoven zijn aangetroffen;
de verdachte een gering inkomen heeft.
26.
Het hof heeft uit deze feiten en omstandigheden kunnen afleiden dat het in de personenauto aangetroffen geldbedrag van de verdachte afkomstig was. Voorts heeft het hof, mede gelet op de overige feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld en in aanmerking genomen ‘s hofs vaststelling dat de verdachte slechts geringe (legale) inkomsten genoot en voor het aangetroffen geldbedrag geen enkele redelijke verklaring heeft gegeven, kunnen oordelen dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig was en dat de verdachte dit wist. Derhalve faalt het middel in zoverre.
27.
Voorts wordt geklaagd dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan uit die bewijsmiddelen (inderdaad) niet worden afgeleid dat de verdachte “tezamen en in vereniging met de eigenaar van de auto, te weten zijn zoon [medeverdachte 3], het geld in die auto heeft verborgen”. Die bewijsmiddelen houden omtrent de mogelijke betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 3] enkel in dat het geldbedrag in zijn auto is aangetroffen. Uit ’s hofs bewijsvoering volgt dat de sleutels van de auto zijn aangetroffen in de woning aan [a-straat 1] te Eindhoven. Medeverdachte [medeverdachte 3] was ten tijde van de doorzoeking echter niet in de woning aan de [a-straat 1]7.maar verbleef bij zijn vriendin aan de [b-straat 1] te Eindhoven. De sleutels bevonden zich aldus onder handbereik van in ieder geval de verdachte. Voorts is niet vastgesteld dat de medeverdachte over een ander paar sleutels beschikte en heeft hij iedere wetenschap van het aangetroffen geldbedrag ontkend. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De klacht is in zoverre terecht voorgesteld.
28.
Tot slot bevat het middel de klacht dat geen sprake was van het verhullen van de herkomst van het in de auto aangetroffen geldbedrag.
29.
Het in de bewezenverklaarde tenlastelegging gehanteerde begrip “de herkomst heeft verhuld” is ontleend aan art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr. Dit artikel luidt:
“1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;”
30.
De memorie van toelichting bij dit artikel houdt voor zover hier van belang het volgende in (Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 14-15):
“Artikelen 420bis en 420quater Wetboek van Strafrecht
Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo’n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen » en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» – volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» – zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen. (…)”
31.
Uit deze wetsgeschiedenis volgt dat de term “verhullen” een zekere doelgerichtheid impliceert, in die zin dat het handelen erop is gericht het zicht op de herkomst van het geldbedrag te bemoeilijken en ook geschikt is om dat doel te bereiken. Volgens de steller van het middel is het verbergen van een geldbedrag in een plastic tas in een auto niet een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag.
32.
Mijns inziens heeft de steller van het middel een punt. Uit ’s hofs bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte door het geldbedrag in een plastic tas in de auto te plaatsen doelbewust een mistgordijn heeft opgeworpen omtrent de herkomst van dat geld. Ik vraag me zelfs af of kan worden gezegd dat de verdachte de tas waarin het geldbedrag is aangetroffen in die auto heeft verborgen, zoals het hof overweegt, nu niets is vastgesteld omtrent de precieze vindplaats van die tas in de auto. De klacht is dus terecht voorgesteld.8.
33.
Het middel slaagt gedeeltelijk.
34.
Het vijfde middel klaagt dat het hof ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de in het gemeenteplantsoen aangetroffen goederen zich niet binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden, onder meer omdat sprake was van een directe doorgang van het perceel van de buurman naar het gemeenteplantsoen.
35.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2011 bij pleidooi het volgende aangevoerd:9.
“54. Ten eerste stelt de verdediging vast dat de tonnetjes in het gemeenteplantsoen zijn aangetroffen en niet op het terrein van [verdachte]. Dit blijkt uit de situatietekening uit het dossier en door de officier is in eerste aanleg vastgesteld dat uit het proces-verbaal is gebleken dat de goederen buiten het hek zijn aangetroffen.
55.
Daarbij moet worden vastgesteld dat de gemeentegrond waarin de tonnetjes zijn aangetroffen toegankelijk is voor een ieder die dit wil.
56.
Het feit dat dit plantsoen voor anderen dan verdachte toegankelijk is, is door de rechtbank in de bewijsbeslissing op pagina 10 van het vonnis nadrukkelijk onderkend. In het aanvullend proces-verbaal van 2 augustus 2011 wordt aangegeven dat de tonnetjes verspreid over het openbare terrein zijn aangetroffen.
57.
Uw Hof kan op deze overzichtstekening zien dat de opgegraven objecten (weergegeven met de getallen 2 tot en met 6) zijn gevonden ter hoogte van perceel 3C en 3D en niet ter hoogte van het perceel 3 (gearceerd) van [verdachte]. Het eerste tonnetje ligt op wel 13 meter vanaf het perceel van [verdachte] begraven!
58.
Ten onrecht is door de rechtbank ten aanzien van de 'verstopplaats aan het hekwerk' overwogen dat er sprake was van een 'dichte haag van bomen/struiken' die 'niet of nauwelijks vanaf de buitenzijde van de haag zichtbaar en bereikbaar was'. De rechtbank baseert deze overweging op pagina 239 van het dossier waar door verbalisanten is opgeschreven dat de Laurierheg aan de buitenzijde 'strak tegen de bouwhekken' aan zou hebben gestaan. Als productie 4 is aan mijn pleitnota een foto gehecht waarop te zien valt dat er geenszins sprake was van een dichte haag die strak tegen de bouwhekken aan staat. Tussen de Laurierheg is het hek duidelijk zichtbaar en de betreffende opsporingsambtenaar staat vrij tussen de haag in...
59.
Voorzitter, het O.M. heeft nagelaten om de situatie ter plaatse zorgvuldig vast te leggen en heeft daarbij nagelaten om achteraf onderzoek te doen naar de daadwerkelijke wijze waarop deze struiken een alternatief scenario daadwerkelijk uitsluiten. De verdediging heeft op 28 september jl. haar eigen onderzoek gedaan samen met hovenier [betrokkene 4] van hoveniersbedrijf [B] (Amsterdam).
60.
Aan mijn pleitnota vindt uw Hof een viertal foto's (productie 5) waarop duidelijk is vastgelegd dat de aanwezigheid van Laurierstruiken (Prunus laurocerasus rotundifolia) geenszins maakt dat aanwezige goederen onbereikbaar zijn. Er is ruimschoots de mogelijkheid om door en langs de haag te bewegen, de binnenkant heeft geen bladeren en de bladeren zijn bovendien niet voorzien van stekels of prikkels.
61.
Conclusie 1: de aangetroffen goederen lagen in de gemeentegrond begraven en waren voor een ieder toegankelijk.
62.
Op de tweede plaats kan niet alleen worden gezegd dat de gemeentegrond in kwestie toegankelijk was voor derden, maar er bevond zich nota bene een groot gat in de muur van de buurman pal naast de vindplaats van de goederen! Uw Hof vindt aan mijn pleitnota een tweetal foto's waarop het gat in de muur van de buurman duidelijk zichtbaar is (zie productie 6).
63.
Niet alleen is door de rechtbank vastgesteld dat de verdediging terecht aandacht vraagt voor dit gat in de muur van de buurman, maar de rechtbank overweegt zelfs dat het gemeenteplantsoen 'eenvoudig en heimelijk' toegankelijk was voor buren van [verdachte]. Hierover kan dus geen twijfel bestaan.
64.
Door [verdachte] is tijdens het verhoor op 23 december 2009 verklaard dat de onderlinge verhoudingen op het kamp niet goed zijn en dat aangetroffen spullen van anderen kunnen zijn die hem daarvoor willen laten opdraaien.
65.
Buurman [betrokkene 5] heeft getracht allerhande uitleg te geven voor dit gat in de muur. Geen van deze bleek geloofwaardig. Het gat zou bestemd zijn voor zijn hond, maar dat dit gat zou voor de doorzoeking op het kamp zijn dichtgemetseld. Dit bleek een leugen. Kortom, [betrokkene 5] had wat de verbergen.
66.
Door verbalisant [verbalisant] is verklaard dat er geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die de verklaring van buurman [betrokkene 5] konden onderschrijven en de verdediging heeft ter zitting foto's overgelegd waaruit blijkt dat het gat in april 2010 (!) niet dichtgemetseld was met bakstenen, maar slecht provisorisch was gedicht met een houten plank. Ergo: ten tijde van de tenlastegelegde feiten was dit 'gebied' toegankelijk voor derden
67.
Conclusie 2: de aangetroffen goederen in de gemeentegrond waren voor een ieder toegankelijk én buurman [betrokkene 5] heeft aantoonbaar gelogen over de directe toegang die hij had tot de gemeentegrond middels een gat dat hij in de muur had aangebracht.
68.
Op de derde plaats wordt door de rechtbank om vier redenen ten onrechte een verband gelegd tussen de aangetroffen tonnetjes in de gemeentelijke grond en het feit dat [verdachte] soortgelijke tonnetjes in zijn schuur had staan.
69.
Ten eerste: De rechtbank gaat bij deze vaststelling ten onrechte voorbij aan het feit dat dit type tonnetjes - wit kunststof met rode schroefdeksel - bij iedere watersportwinkel in Nederland zijn te verkrijgen. Het feit dat dit soort tonnetjes voor een ieder verkrijgbaar zijn, maakt dat het verband dat door de rechtbank is gelegd onhoudbaar en maakt een alternatief scenario aannemelijk.
70.
Ten tweede: nu niet weerlegd is dat dit soort tonnetjes eerder door Justitie aan [verdachte] zijn teruggegeven uit een eerdere strafzaak, maakt dit het aannemelijk dat de bij [verdachte] thans aangetroffen tonnetjes van de eerdere teruggave afkomstig zijn.
71.
De verdediging heeft in de aanvullende vragen expliciet gevraagd of de politie bekend is met het feit dat er tonnetjes aan [verdachte] zijn teruggegeven door de politie na het beëindigen van een eerder opsporingsonderzoek (vraag 16). Door verbalisant van Cuijck wordt geen antwoord op deze vraag gegeven, maar enkel aangegeven dat hij bekend is met het betreffende onderzoek.
72.
Ten derde: heeft het openbaar ministerie nagelaten om sporen op de aangetroffen tonnetjes veilig te stellen zodat geen onderzoek naar vingerafdrukken of celmateriaal heeft kunnen plaatsvinden.
73.
Ten vierde: Het feit dat aan de buitenzijde van de tonnetjes in de schuur zand zou hebben gezeten, is daarbij eveneens nietszeggend vanwege het feit dat [verdachte] hiervoor een plausibele verklaring is gegeven. Dit zand/vuil zou volgens [verdachte] veroorzaakt zijn door opspattend regenwater. Aan mijn pleitnota vindt uw Hof meerdere foto's waarop duidelijk te zien is dat er inderdaad sprake is van opspattend vuil op de tonnetjes en de wand van de schuur (zie productie 7).
74.
Conclusie 3: de aangetroffen goederen waren niet uniek en voor een ieder toegankelijk én deze goederen werden aangetroffen in tonnetjes die voor een ieder vrij verkrijgbaar zijn.
75.
Op de vierde plaats kan, zoals reeds door de verdediging toegelicht, onvoldoende betekenis worden toegekend aan de aangetroffen tonnetjes in de gemeentegrond gelet op het feit dat de vindplaats van de tonnetjes en de situatie ter plekke op onzorgvuldige en onvolledige wijze door de politie is vastgelegd. Deze niet of onjuist geverbaliseerde opsporingsbevindingen maken het opsporingsonderzoek onbetrouwbaar.
76.
Eindconclusie: De verdediging stelt zich op het standpunt dat het feit dat de goederen zijn aangetroffen in a.) voor een ieder vrij verkrijgbare tonnen, die geenszins uniek zijn (verre van dat!) en b.) in een voor publiek toegankelijk plantsoen op geruime afstand van het perceel van [verdachte] en bovendien c.) het gemeenteplantsoen 'eenvoudig en heimelijk' toegankelijk was voor buren van [verdachte] maakt dat er voldoende ruimte is voor een aannemelijk alternatief scenario. Dit alternatief scenario is door de rechtbank onvoldoende meegewogen in haar beslissing.
77.
Het onzorgvuldig en onvolledig uitgevoerde opsporingsonderzoek maakt bovendien dat dit alternatieve scenario niet bestreden kan worden door het O.M. en dus ook niet kan worden uitgesloten!
78.
Gelet op deze feiten en omstandigheden en het bestaan van maar liefst 2 alternatieve en reële scenario's verzoekt de verdediging uw Hof om [verdachte] vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten die betrekking hebben op de goederen die zijn aangetroffen in/op de gemeentegrond en publiekelijk toegankelijk was voor een ieder (te weten feit 1, feit 2 (voor wat betreft de 6,146 kg hennep aangetroffen in het gemeente plantsoen, feit 3 en feit 5).”
36.
Het hof heeft op dit standpunt gereageerd met zijn onder punt 7, B5 weergegeven overwegingen.
37.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat niet duidelijk is op welke gronden het hof heeft geoordeeld dat de aangetroffen goederen zich binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden, ondanks de toegankelijkheid van het gemeenteplantsoen vanaf het perceel van de buurman, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers in de hiervoor bedoelde overwegingen genoegzaam uiteengezet waarom het tot dat oordeel is gekomen.
38.
Voor zover het middel zich keert tegen ’s hofs overweging onder B6.2 geldt het volgende. Het hof heeft op grond van zijn feitelijke vaststellingen – te weten dat het ging om een gat laag bij de grond en dat het gebied waar de tonnetjes werden opgegraven was omgeven door hekwerk10.– kunnen oordelen dat het gemeenteplantsoen waar de tonnetjes en objecten zijn aangetroffen vanuit het erf van [a-straat 1] te Eindhoven eenvoudiger te bereiken was, dan vanuit het perceel van verdachtes buurman. De steller van het middel lijkt eraan voorbij te zien dat het hof niet enkel op basis van de toegankelijkheid van het gemeenteplantsoen heeft geoordeeld dat de daar aangetroffen goederen zich binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden. Daartoe heeft het hof immers ook de overige onder punt 12 van deze conclusie opgesomde omstandigheden in aanmerking genomen.
39.
Daar komt nog eens bij dat op zichzelf niet valt in te zien hoe de feitelijke mogelijkheid dat anderen dan de betrokkene toegang hebben tot de bedoelde wapens zonder meer afbreuk doet aan de machtssfeer die voor het voorhanden hebben ervan is vereist. Indien anderen bijvoorbeeld geen weet hebben van de aanwezigheid van die wapens op de verbergplaats ervan, of het niet in hun hoofd zouden halen om naar die wapens ook maar een vinger uit te steken (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een scherpe waakhond of vanwege de reputatie van de betrokkene) zie ik geen enkel bezwaar om de vereiste machtsrelatie aan te nemen.
40.
Het middel faalt.
41.
Het zesde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
42.
Namens verdachte is op 20 oktober 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 21 november 2012 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de hier geldende inzendtermijn van zes maanden met zeven maanden is overschreden. Wellicht mede daardoor zal de Hoge Raad niet binnen zestien maanden na het instellen van het beroep uitspraak doen. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
43.
Het middel slaagt derhalve.
44.
Het vierde en het zesde middel zijn terecht voorgesteld. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
45.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
46.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2013
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4507; HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169.
Niet helemaal duidelijk wordt of deze spaden aan de binnen- of buitenzijde tegen het hekwerk stonden.
Slechts terzijde wil ik opmerken dat de bewijswaarde van het forensisch onderzoek aan de biologische sporen op het wapen van het merk Astra (geïsoleerd beschouwd) weliswaar geringer is dan waaraan wij in dat verband inmiddels gewend zijn geraakt, doch nog steeds bepaald niet ‘gering’ mag heten.
Met inbegrip van hier niet geciteerde voetnoten.
Met inbegrip van hier niet geciteerde voetnoten.
Zo blijkt uit ’s hofs arrest in de hem betreffende samenhangende zaak en kan ook uit bewijsmiddel 1 worden afgeleid.
Vgl. HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302.
Met inbegrip van hier niet geciteerde voetnoten.
Dat niet geheel gesloten was, zo begrijp ik.
Beroepschrift 18‑03‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zaaknummer: S11/04840
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE INZAKE: [rekwirant] geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats], wonende te [adres] ([postcode]), [woonplaats].
Rekwirant tot cassatie van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 18 oktober 2011 onder parketnummer 20-003707-10 gewezen, dient hierbij het navolgende cassatiemiddelen in.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's Hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de artt. 349, 358, 359 lid 2, 359a jo 415 Sv geschonden, doordat het Gerechtshof ten onrechte beheers- en beschikkingsmacht over het vuurwapen ‘Astra’ (feit 5) heeft aangenomen terwijl de gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor het bewijs van het voorhanden hebben van dit vuurwapen.
Dit klemt temeer nu de verdediging in een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt verweer heeft gevoerd ten aanzien van de geringe bewijswaarde van het sporenonderzoek terzake het in de bewezenverklaring opgenomen pistool ‘Astra’, waarop het Hof niet (genoegzaam) heeft gerespondeerd.
Toelichting:
1.
Namens rekwirant tot cassatie is bij pleidooi (p. 27–30 pleitnota) het navolgende aangevoerd:
‘Ten aanzien van de verdenkingen die betrekking hebben op de aangetroffen wapens en munitie is er eveneens geen direct bewijsmiddel dat de heer [rekwirant] aan dit feit verbindt.
Bij de bespreking van de mogelijkheid van de aanwezigheid van een alternatief scenario is reeds gesproken over het feit dat de tonnetjes zijn aangetroffen in het gemeenteplantsoen dat ook voor anderen dan de heer [rekwirant] eenvoudig toegankelijk is.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 WWM is naast de aanwezigheid van het wapen of de munitie, een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie en een zekere macht van de verdachte over het wapen of de munitie vereist.
De vereiste bewustheid is niet vanzelfsprekend gelet op het feit dat de heer [rekwirant] betrokkenheid bij de vuurwapens ontkent en bovendien voor alle drie de vuurwapens geldt dat deze zijn aangetroffen op een voor een ieder toegankelijk plaats — welk ontlastende gegeven door de rechtbank is erkend.
In het arrest van de Hoge Raad uit 1999 wordt het begrip ‘bewustheid’ strikt uitgelegd. In deze zaak was er sprake van een vuurwapen dat in een colbert in de slaapkamer van verdachte werd aangetroffen. De Hoge Raad overwoog dat het middel dat onvoldoende bewijs aanwezig was waaruit kon worden afgeleid dat verdachte een zekere mate van bewustheid bezat van de aanwezigheid van dat wapen met munitie terecht werd voorgesteld.
Ook stelt de Hoge Raad strikte eisen aan het criterium ‘beschikkingsmacht’. In een zaak waar DNA-sporen op het vuurwapen waren aangetroffen én de verdachte verklaarde dat zij het wapen (van haar vriend) in handen had gehad, concludeerde de Hoge Raad dat ondanks dit gegeven niet zonder meer kon volgen dat zij ‘tezamen en in vereniging met een ander’ het wapen en de munitie voorhanden had gehad. Dit geldt dus ook in deze zaak als we al zouden aannemen dat cliënt's DNA op het wapen zou hebben gezeten.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat voldaan is aan het vereiste van een — op het voorhanden hebben van die voorwerpen gerichte — bewuste en nauwe samenwerking tussen de heer [rekwirant] en andere personen. Reeds hierom dient de heer [rekwirant] te worden vrijgesproken.’1.
2.
Het hof is niet, althans onvoldoende, op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingegaan zoals neergelegd op pagina 30 van de pleitnota:
‘Ten aanzien van de aangetroffen Astra geldt dat de verdediging uw Hof eveneens verzoekt om de heer [rekwirant] vrij te spreken gelet op hetgeen reeds in eerste aanleg is bepleit, inhoudende dat op de Astra een onvolledig DNA-spoor is aangetroffen. Onvolledig in de zin dat in plaats van de gebruikelijke 10 loci slechts een spoor van vier loci werd aangetroffen.
Bovendien geldt ook hier de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de ‘beschikkingsmacht’, waarbij het onjuist gebleken argument van de ondoordringbaarheid eerder de conclusie ondersteund dat juist geen voldoende beschikkingsmacht kan worden aangenomen.
De ontkennende proceshouding van de heer [rekwirant] in combinatie met de geringe bewijswaarde van dit sporenonderzoek dient tot vrijspraak te leiden (onder alinea's 2.7 tot en met 2.9 van pleitnota mr. C.F. van Drumpt) waarvan ik uw Hof verzoek dit als herhaald en ingelast te beschouwen.’2.
3.
Op pagina 16 van het bestreden arrest overweegt het Hof enkel dat ‘sprake is van een geringe bewijswaarde van het sporenonderzoek met betrekking tot het pistool Astra’, maar dat deze geringe bewijswaarde van het sporenonderzoek hier volgens het hof niet aan af zou doen omdat deze geringe bewijswaarde zou moeten worden bezien ‘met de overige resultaten uit het onderzoek’.
4.
Wanneer gekeken wordt naar de aanvulling bewijsmiddelen van 9 november 2012 blijkt dat alleen de bewijsmiddelen 7, 10 en 11 betrekking op voornoemd vuurwapen.
5.
Bewijsmiddel 7 heeft betrekking op een proces-verbaal van bevindingen waarin met betrekking tot het vuurwapen de inbeslagneming wordt vastgelegd:
‘Een wit tonnetje met rode deksel SIN AAAV4298NL, inhoudende: Een vuurwapen pistool, merk Astra, model cub, kaliber 6.35, serienummer onbekend met een houder gevuld met drie stuks munitie’
6.
Dit geldt op gelijke wijze voor bewijsmiddel 10.
7.
Bewijsmiddel 11 heeft betrekking op een deskundigenrapport van het NFI betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek ‘naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens in Eindhoven, d.d. 19 maart 2010’ waarin enkel wordt aangegeven dat ‘de berekende frequentie van het DNA-profiel van het sporenmateriaal is ongeveer één op 720.’
8.
Deze ‘overige’ onderzoeksresultaten die betrekking hebben op het pistool ‘Astra’ zijn hiermee niet redengevend voor het bewijs van het voorhanden hebben van dit vuurwapen omdat hieruit geen redengevende argumenten kunnen c.q. bewijs kan worden afgeleid dat rekwirant een zekere mate van bewustheid bezat van de aanwezigheid van dat wapen met munitie.
9.
Gelet hierop kan 's Hofs arrest niet in stand blijven.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's Hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de artt. 349, 358, 359 lid 2, 359a jo 415 Sv geschonden, doordat het Gerechtshof niet c.q. onvoldoende heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging inhoudende dat het vuurwapen ‘Smith & Wesson’ op een voor ieder toegankelijke plaats is aangetroffen en van de revolver geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen.
Toelichting:
1.
Ook ten aanzien van het wapen ‘Smith & Wesson’ geldt dat deze is aangetroffen op een plaats die voor een ieder toegankelijk was en van deze revolver geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen.3.
2.
Namens rekwirant is ten overstaan van het hof het volgende uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen:
‘Ten eerste is van belang om vast te stellen dat uit het door het NFI op de Smith & Wesson revolver verrichtte onderzoek geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen.
Ten tweede is van belang dat de uniciteit van het vuurwapen onvoldoende vast is komen te staan.
Door de rechtbank wordt op pagina 12 van het vonnis overwogen dat het serienummer van de Smith & Wesson revolver dat in een van de tonnetjes is aangetroffen, overeenkomt met het serienummer dat is vermeld op de Smith & Wesson wapenkoffer die op de zolder van de heer [rekwirant] is aangetroffen.
De rechtbank heeft gelijk wanneer zij stelt dat het serienummer DBF5770 overeenkomt en een uniek serienummer is van dit type revolver. Echter, de heer [rekwirant] heeft reeds tijdens het verhoor op 21 januari 2010 verklaard dat er mogelijk meer wapens in omloop zijn met ditzelfde serienummer.
In een poging om de benodigde duidelijkheid te verkrijgen heeft de verdediging via het O.M. gevraagd of er nader onderzoek is verricht naar de uniciteit van het serienummer van de Smith & Wesson revolver.4. Verbalisant [verbalisant 1] stelt in het aanvullend P-V van 2 augustus jl. dat er informatie zou zijn opgevraagd bij de fabrikant van het betreffende vuurwapen.
In het dossier zijn geen bewijsstukken opgenomen waarin de uniciteit van dit wapen wordt onderkend (bv. correspondentie met de wapenfabrikant waarmee door de politie contact is opgenomen). Verbalisant [verbalisant 1] heeft enkel in het aanvullend p-v verklaard dat het serienummer is opgevraagd bij de fabrikant en dat ‘het type revolver (werd) geproduceerd’.5.
Het feit dat er in de woning van de heer [rekwirant] wapenkoffers zijn aangetroffen heeft eveneens geen bewijswaarde. Het openbaar ministerie heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de verklaring van de heer [rekwirant] dat hij de wapenkoffers heeft gekocht bij een particulier6. dan wel dat hij deze heeft gekregen van zijn buurman.7.
De verdediging heeft vandaag een wapenkoffer meegenomen om te demonstreren dat wapenkoffers vrijelijk verkrijgbaar zijn. Deze wapenkoffer is voor € 19,50 aangeschaft bij een winkel net over de grens. Uw Hof vindt de kassabon als productie 10 aan mijn pleitnota gehecht.
Het feit dat de heer [rekwirant] wapenkoffers in zijn bezit had, kan aldus niet leiden tot de directe vaststelling van het feit dat hij de persoon is geweest die verantwoordelijk gehouden dient te worden voor de aanwezigheid van dit vuurwapen in het gemeenteplantsoen.
Conclusie: Nu deze informatie, die in direct betrekking heeft op de door uw Hof te nemen bewijsbeslissing, niet in het procesdossier is opgenomen noch op andere wijze aan uw Hof en de verdediging is bekend is gemaakt, is niet na te gaan of er mogelijk andere belastende dan wel ontlastende informatie uit dit onderzoek is voortgekomen.
Gelet op de oncontroleerbaarheid van deze informatie en het feit dat de Smith & Wesson revolver is aangetroffen op een plaats die voor een ieder toegankelijk was en van de revolver geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen konden worden verkregen,8. verzoekt de verdediging aan uw Hof deze informatie niet te betrekken in uw oordeelsvorming en de heer [rekwirant] vrij te spreken van het voorhanden hebben van deze revolver.’
3.
Het hof heeft hierop enkel gerespondeerd met de overweging dat het hof het ‘volstrekt niet aannemelijk’9. geworden acht dat ‘de wapenkoffer die op de zolder van de woning van verdachte is aangetroffen, welke wapenkoffer het serienummer vermeldt van het wapen Smith & Wesson dat in een tonnetje aan het hekwerk is aangetroffen’10. niet de koffer zou zijn waarin voornoemd wapen zou hebben gezeten.
4.
Van deze overweging van het Hof kan niet gezegd worden dat deze genoegzaam het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging weerlegt. Dat het Hof op dit punt een nadere motivering had moeten geven op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat onder meer inhield dat de aangetroffen revolver zich bevond op een voor ieder toegankelijke plaats, geldt temeer nu het hof op pagina 15 van het arrest impliciet erkent dat de aangetroffen vuurwapens inderdaad op een voor publiek toegankelijke plaats werd aangetroffen: ‘de toegankelijkheid van het perceel waarin de tonnetjes zijn aangetroffen vanaf het perceel van verdachte ten opzichte van de veel slechtere toegankelijkheid vanaf de andere percelen’11.
5.
Nu het hof in strijd met artikel 359 lid 2 Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, kan 's Hofs arrest derhalve evenmin niet in stand blijven.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de art. 349, 358, 359 lid 2 jo 415 Sv geschonden, doordat het hof bij de verwerping van het verweer dat de aangetroffen wapens zich niet binnen de machtssfeer van rekwirant bevonden, enkel is ingegaan op twee van de drie in de tenlastelegging opgenomen en aangetroffen wapens te weten de ‘Astra’ en ‘Smith & Wesson’, terwijl het hof hierbij ten onrechte geen enkele beschouwing heeft gewijd aan het eveneens ten laste gelegde en aangetroffen vuurwapen ‘Herbert Schmidt’. Het hof heeft hiermee het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging inhoudende dat rekwirant dient te worden vrijgesproken van het in de gemeente grond aangetroffen vuurwapen Herbert Schmidt geheel niet weerlegd.
Toelichting:
1.
De verdediging heeft gemotiveerd bepleit dat ten aanzien van de aangetroffen wapens en munitie geen direct bewijsmiddel voorhanden is dat rekwirant verbindt aan het ten laste gelegde art. 26 jo 55 WWM.
2.
Zijdens rekwirant is bij pleidooi in hoger beroep het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen ten aanzien van het vuurwapen Herbert Schmidt:
‘Van het vuurwapen Herbert Schmidt dat in de gemeentegrond is aangetroffen, geldt dat geen zeldzaamheidswaarde van het aangetroffen DNA-profiel kon worden vastgesteld vanwege het ontbreken van informatie.
Als gevolg van het ontbreken van deze — volgens het NFI — essentiële informatie kan deze conclusie van het sporenonderzoek niet statistisch worden onderbouwd.12.
Gelet op hetgeen reeds uitvoerig is behandeld aangaande de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden en het feit dat ook dit vuurwapen is gevonden op een voor publiek toegankelijke plaats verzoekt de verdediging uw Hof de heer [rekwirant] vrij te spreken voor het voorhanden hebben van deze revolver.’13.
3.
Door de verdediging is gemotiveerd bepleit dat de vereiste bewustheid niet vanzelfsprekend is gelet op het feit dat rekwirant de betrokkenheid bij de aangetroffen vuurwapens ontkent en — zoals reeds onder middel 1 en 2 is weergegeven — aangegeven dat de tonnetjes zijn aangetroffen in het gemeenteplantsoen dat publiekelijk toegankelijk was.
4.
Dit verweer dient te worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359 lid 2 Sv, waarop het hof nader had behoren in te gaan. Het hof is hier op pagina 15 en 16 van het bestreden arrest ten onrechte aan voorbijgegaan. Gelet hierop kan 's Hofs arrest niet in stand blijven.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de art. 349, 358, 359 lid 2 jo 415 Sv geschonden, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het in de auto (Volkswagen Golf) verborgen geldbedrag van € 54.875,00 van misdrijf afkomstig was, dat rekwirant dit wist noch dat rekwirant en zijn medeverdachte door het in een plastic tas in de auto verbergen, de herkomst van dit bedrag zouden hebben verhuld (feit 4; medeplegen van witwassen ex art. 420 bis lid 1 aanhef en onder sub a Sr). Terwijl evenmin blijkt van redengevende feiten dat ter zake sprake zou zijn geweest van ‘medeplegen’.
Toelichting:
1.
Het hof overweegt op pagina 15 van het bestreden arrest: ‘niet anders kan zijn dan dat het in de auto verborgen geldbedrag van € 54.875,00 — onmiddellijk of middellijk — van misdrijf afkomstig was, dat verdachte dit wist en dat verdachte en zijn medeverdachte door het in een tas in de auto te verbergen, de herkomst van dit bedrag hebben verhuld.’
2.
Deze overweging van het Hof is onbegrijpelijk in het licht van de door hof gebezigde bewijsmiddelen 18 tot en met 23 (pagina 16/17 van de aanvulling bewijsmiddelen).
3.
Lezing van deze zes bewijsmiddelen die het hof kennelijk aan feit 4 ten grondslag beoogt te leggen, constitueren geen enkele (feitelijke noch juridische) relatie met rekwirant, noch in hoedanigheid van pleger noch in die van medepleger.
4.
Bewijsmiddel 18 bevat juist een bewijsmiddel voor het tegendeel nu hierin wordt erkend dat de betreffende Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB] op naam van de heer [rekwirant], niet zijnde rekwirant, stond.
5.
De bewijsmiddelen 19 en 20 relateren alleen waar deze Volkswagen Golf is aangetroffen (voor de woning aan de [a-straat] [1] respectievelijk ‘in (sic) de woning werden onder meer in beslag genomen: 1 lichtgrijze Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB]’) terwijl bewijsmiddel 21 slecht stelt waar de autosleutels van de Volkswagen Golf werden aangetroffen.
6.
Bewijsmiddel 22 geeft enkel aan dat in die woning zowel rekwirant als [zoon van rekwirant] woonachtig waren (zo ook bewijsmiddel 1 op pagina 2) en bevat de verklaring van rekwirant dat de betreffende VW Golf van ‘onze [zoon van rekwirant]’ (zoon van rekwirant) is.
7.
Bewijsmiddel 23 vormt het door de voorzitter van hof voorhouden dat in de VW Golf geld is aangetroffen en dat er in de woning op de vensterbank een briefje is aangetroffen dat kennelijk aan rekwirant is toegedicht.
8.
Met andere woorden; geen van deze 6 bewijsmiddelen kunnen rekwirant op juridisch relevante (en evenmin feitelijke) wijze binden aan het tenlastegelegde bedrag van 54.875 Euro.
9.
Voorts zijn deze bewijsmiddelen bepaald niet redengevend voor het beweerdelijke in een nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijk overleg witwassen van 54.875 euro zoals door het hof is bewezenverklaard.
10.
Medeplegen vereist het willens en wetens — met opzet — samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging.14. Het hof motiveert ook overigens in het arrest niet waaruit deze ten laste gelegde nauwe en bewuste samenwerking zou moeten blijken en passeert ongemotiveerd het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dienaangaande op pagina 25 en 26 van het pleidooi:
‘Van het geldbedrag (€ 54.875,-) dat in de VW Golf op naam van [zoon van rekwirant] is aangetroffen, kan niet worden gezegd dat de heer [rekwirant] dit ‘tezamen en in vereniging met een ander’ aanwezig had.
De rechtbank verwijst bij de bewezenverklaring van ‘medeplegen’ naar de waarneming dat het handschrift van het briefje in de slaapkamer en het handschrift in de VW Golf grote overeenkomst zou vertonen en het feit dat door de heer [rekwirant] geen verklaring op dit punt afgelegd.
Dit is niet voldoende gelet op de strikte eisen die de Hoge Raad stelt aan ‘medeplegen’: er dient sprake te zijn van ‘nauwe en bewuste samenwerking’ waarbij de medepleger willens en wetens samenwerken. Hierbij moet de samenwerking intensief zijn, dit ter onderscheid van ‘medeplichtigheid’.15.
Annotator Mevis constateert in een tweetal arresten (NJ 2010, 2010/193 en 2010/194) dat door de Hoge Raad ‘een soort ondergrens wordt getrokken’ ten aanzien van ‘medeplegen’ en stelt vast dat: ‘Zonder nadere invulling is ook de combinatie van verschillende facetten van passiviteit niet voldoende voor medeplegen (…)’
Het bewezenverklaarde medeplegen en de daarvoor vereiste bewuste en nauwe samenwerking die moet zijn gericht op het verrichten van de Strafbare gedraging kan niet uit de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen worden afgeleid.
Ten eerste geldt hiervoor dat de verdediging vast stelt dat het geldbedrag in een voertuig (VW Golf) is aangetroffen welke niet aan de heer [rekwirant] toebehoort, maar op naam van de heer [rekwirant] staat geregistreerd.
Ten tweede geldt dat de bewijsbeslissing ten aanzien van dit feit onder meer steunt op de waarneming van de rechtbank dat het handschrift van het op de slaapkamer van de heer [rekwirant] aangetroffen briefje ‘grote overeenkomst’ vertoont met het handschrift dat in de auto is aangetroffen.
De verdediging trekt de forensische deskundigheid van de rechtbank in twijfel ten aanzien van de ongefundeerde waarneming die is gedaan ten aanzien van het handschrift op de briefjes.
Indien de rechtbank een vergelijking van handschriften wenst te maken dan dient de rechtbank een handschriftdeskundige in te schakelen. Als productie 9 is een kopie van een envelop bijgesloten met het handschrift van de heer [rekwirant]. In ieder geval moet worden vastgesteld dat het handschrift van de heer [rekwirant] niet overeenkomt met het handschrift dat in de auto en in de slaapkamer is aangetroffen.
Ten derde wordt het standpunt van de heer [rekwirant] bevestigd door het feit dat bij de behandeling in eerste aanleg de officier enkel het lagere bedrag bewezen achtte en vrijspraak vroeg van het tenlastegelegde bedrag van € 54.875,-.
Conclusie: Er is geen sprake geweest van nauwe en bewuste samenwerking die nodig is om de heer [rekwirant] als mededader strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor het witwassen van gelden; vrijspraak ten aanzien van feit 4’
Innerlijke tegenstijdigheid
11.
Ten tweede: het hof stelt ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde bedrag van 8.230 Euro (pagina 14 van het bestreden arrest) vast dat dit bedrag in een jas in de badkamer in de woning werd aangetroffen, zodat ‘niet gesproken kan worden van handelingen die naar het oordeel van het hof kunnen worden aangemerkt als verbergen of verhullen zoals ten laste is gelegd’.
12.
Zonder nadere motivering is onbegrijpelijk waarom dit anders zou moeten zijn voor wat betreft het wél bewezenverklaarde bedrag van € 54.875,-.dat in een plastic zak in de Volkswagen Golf werd aangetroffen.
Onduidelijkheid gedragingen daadwerkelijk verbergen of verhullen
13.
Ten derde geldt dat het hof op onvoldoende wijze duidelijkheid verschaft over de gedragingen van rekwirant die zouden zijn gericht geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geldbedrag.
14.
In het recente arrest van 8 januari 2013 (LJN: BX6909) heeft uw Raad bepaald:
‘Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat ‘indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd’.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (kennelijk in casu overtreding van de Opiumwet; opmerking raadslieden), moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.’
15.
De vaststelling van het hof dat door het geldbedrag ‘in een tas in de auto te verbergen, de herkomst van dit bedrag’ zou zijn verhuld, is niet afdoende om te worden aangemerkt als zijnde gedragingen die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden. Nu er hiermee onvoldoende sprake is van duidelijkheid van de dit verband relevant geachte gedragingen van rekwirant, is er sprake van een motiveringsgebrek en kan het arrest niet in stand blijven.
Middel 5
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder zijn de art. 349, 358, 359 lid 2 jo 415 Sv geschonden, doordat het hof op pagina 13 van het bestreden arrest op onbegrijpelijke en rechtens ongenoegzame wijze stelt dat de tonnetjes en objecten zich binnen de machtssfeer van rekwirant bevonden om van aanwezig hebben te kunnen spreken. Het hof heeft hiermee het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging inhoudende dat de gemeentegrond direct toegankelijk was voor de buurman middels een doorgang ontoereikend weerlegd.
Toelichting:
1.
Het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudende dat de aangetroffen goederen zich niet binnen de machtssfeer van rekwirant hebben bevonden, onder meer gelet op het feit dat er sprake was van een directe doorgang van de buurman naar het perceel waar de goederen zijn aangetroffen.
2.
Bepleit is dat rekwirant dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde nu niet gezegd kan worden dat de in de gemeentegrond en aan het hekwerk aangetroffen middelen zich op voldoende wijze in de machtssfeer van verdachte bevonden om van ‘aanwezig hebben’ te kunnen spreken. Bij het Hof is het navolgende aangevoerd met betrekking tot de toegankelijkheid van de goederen die in en op de gemeentegrond zijn aangetroffen:
‘Ten eerste stelt de verdediging vast dat de tonnetjes in het gemeenteplantsoen zijn aangetroffen en niet op het terrein van de heer [rekwirant]. Dit blijkt uit de situatietekening uit het dossier en door de officier is in eerste aanleg vastgesteld dat uit het proces-verbaal is gebleken dat de goederen buiten het hek zijn aangetroffen.16.
Daarbij moet worden vastgesteld dat de gemeentegrond waarin de tonnetjes zijn aangetroffen toegankelijk is voor een ieder die dit wil.
Het feit dat dit plantsoen voor anderen dan verdachte toegankelijk is, is door de rechtbank in de bewijsbeslissing op pagina 10 van het vonnis nadrukkelijk onderkend. In het aanvullend proces-verbaal van 2 augustus 2011 wordt aangegeven dat de tonnetjes verspreid over het openbare terrein zijn aangetroffen.
Uw Hof kan op deze overzichtstekening zien dat de opgegraven objecten (weergegeven met de getallen 2 tot en met 6) zijn gevonden ter hoogte van perceel [001a] en [001b] en niet ter hoogte van het perceel [001] (gearceerd) van de heer [rekwirant]. Het eerste tonnetje ligt op wel 13 meter vanaf het perceel van de heer [rekwirant] begraven…
Ten onrechte is door de rechtbank ten aanzien van de ‘verstopplaats aan het hekwerk’ overwogen dat er sprake was van een ‘dichte haag van bomen/struiken’ die ‘niet of nauwelijks vanaf de buitenzijde van de haag zichtbaar en bereikbaar was’.17. De rechtbank baseert deze overweging op pagina 239 van het dossier waar door verbalisanten is opgeschreven dat de Laurierheg aan de buitenzijde ‘strak tegen de bouwhekken’ aan zou hebben gestaan. Als productie 4 is aan mijn pleitnota een foto gehecht waarop te zien valt dat er geenszins sprake was van een dichte haag die strak tegen de bouwhekken aan staat. Tussen de Laurierheg is het hek duidelijk zichtbaar en de betreffende opsporingsambtenaar staat vrij tussen de haag in…
Voorzitter, het O.M. heeft nagelaten om de situatie ter plaatse zorgvuldig vast te leggen en heeft daarbij nagelaten om achteraf onderzoek te doen naar de daadwerkelijke wijze waarop deze struiken een alternatief scenario daadwerkelijk uitsluiten. De verdediging heeft op 28 september jl. haar eigen onderzoek gedaan samen met hovenier de heer [naam 1] van hoveniersbedrijf [A] ([plaats]).
Aan mijn pleitnota vindt uw Hof een viertal foto's (productie 5) waarop duidelijk is vastgelegd dat de aanwezigheid van Laurierstruiken (Prunus laurocerasus rotundifolia) geenszins maakt dat aanwezige goederen onbereikbaar zijn. Er is ruimschoots de mogelijkheid om door en langs de haag te bewegen, de binnenkant heeft geen bladeren en de bladeren zijn bovendien niet voorzien van stekels of prikkels.
Conclusie 1: de aangetroffen goederen lagen in de gemeentegrond begraven en waren voor een ieder toegankelijk.
Op de tweede plaats kan niet alleen worden gezegd dat de gemeentegrond in kwestie toegankelijk was voor derden, maar er bevond zich nota bene een groot gat in de muur van de buurman pal naast de vindplaats van de goederen! Uw Hof vindt aan mijn pleitnota een tweetal foto's waarop het gat in de muur van de buurman duidelijk zichtbaar is (zie productie 6).
Niet alleen is door de rechtbank vastgesteld dat de verdediging terecht aandacht vraagt voor dit gat in de muur van de buurman, maar de rechtbank overweegt zelfs dat het gemeenteplantsoen ‘eenvoudig en heimelijk’18. toegankelijk was voor buren van de heer [rekwirant]. Hierover kan dus geen twijfel bestaan.
Door de heer [rekwirant] is tijdens het verhoor op 23 december 2009 verklaard dat de onderlinge verhoudingen op het kamp niet goed zijn en dat aangetroffen spullen van anderen kunnen zijn die hem daarvoor willen laten opdraaien.
Buurman [buurman] heeft getracht allerhande uitleg te geven voor dit gat in de muur. Geen van deze bleek geloofwaardig. Het gat zou bestemd zijn voor zijn hond, maar dat dit gat zou voor de doorzoeking op het kamp zijn dichtgemetseld. Dit bleek een leugen. Kortom, [buurman] had wat de verbergen.
Door verbalisant [verbalisant 1] is verklaard dat er geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die de verklaring van buurman [buurman] konden onderschrijven19. en de verdediging heeft ter zitting foto's overgelegd waaruit blijkt dat het gat in april 2010 (!) niet dichtgemetseld was met bakstenen, maar slecht provisorisch was gedicht met een houten plank. Ergo: ten tijde van de tenlastegelegde feiten was dit ‘gebied’ toegankelijk voor derden
Conclusie 2: de aangetroffen goederen in de gemeentegrond waren voor een ieder toegankelijk én buurman [buurman] heeft aantoonbaar gelogen over de directe toegang die hij had tot de gemeentegrond middels een gat dat hij in de muur had aangebracht.
Op de derde plaats wordt door de rechtbank om vier redenen ten onrechte een verband gelegd tussen de aangetroffen tonnetjes in de gemeentelijke grond en het feit dat de heer [rekwirant] soortgelijke tonnetjes in zijn schuur had staan.
Ten eerste: De rechtbank gaat bij deze vaststelling ten onrechte voorbij aan het feit dat dit type tonnetjes — wit kunststof met rode schroefdeksel — bij iedere watersportwinkel in Nederland zijn te verkrijgen. Het feit dat dit soort tonnetjes voor een ieder verkrijgbaar zijn, maakt dot het verband dat door de rechtbank is gelegd onhoudbaar en maakt een alternatief scenario aannemelijk.
Ten tweede: nu niet weerlegd is dat dit soort tonnetjes eerder door Justitie aan de heer [rekwirant] zijn teruggegeven uit een eerdere strafzaak20., maakt dit het aannemelijk dat de bij de heer [rekwirant] thans aangetroffen tonnetjes van de eerdere teruggave afkomstig zijn.
De verdediging heeft in de aanvullende vragen expliciet gevraagd of de politie bekend is met het feit dat er tonnetjes aan de heer [rekwirant] zijn teruggegeven door de politie na het beëindigen van een eerder opsporingsonderzoek (vraag 16). Door verbalisant [verbalisant 1] wordt geen antwoord op deze vraag gegeven, maar enkel aangegeven dat hij bekend is met het betreffende onderzoek.
Ten derde: heeft het openbaar ministerie nagelaten om sporen op de aangetroffen tonnetjes veilig te stellen zodat geen onderzoek naar vingerafdrukken of celmateriaal heeft kunnen plaatsvinden.21.
Ten vierde: Het feit dat aan de buitenzijde van de tonnetjes in de schuur zand zou hebben gezeten, is daarbij eveneens nietszeggend vanwege het feit dat de heer [rekwirant] hiervoor een plausibele verklaring is gegeven. Dit zand/vuil zou volgens de heer [rekwirant] veroorzaakt zijn door opspattend regenwater. Aan mijn pleitnota vindt uw Hof meerdere foto's waarop duidelijk te zien is dat er inderdaad sprake is van opspattend vuil op de tonnetjes en de wand van de schuur (zie productie 7).
Conclusie 3: de aangetroffen goederen waren niet uniek en voor een ieder toegankelijk én deze goederen werden aangetroffen in tonnetjes die voor een ieder vrij verkrijgbaar zijn.
Op de vierde plaats kan, zoals reeds door de verdediging toegelicht, onvoldoende betekenis worden toegekend aan de aangetroffen tonnetjes in de gemeentegrond gelet op het feit dat de vindplaats van de tonnetjes en de situatie ter plekke op onzorgvuldige en onvolledige wijze door de politie is vastgelegd. Deze niet of onjuist geverbaliseerde opsporingsbevindingen maken het opsporingsonderzoek onbetrouwbaar.
Eindconclusie: De verdediging stelt zich op het standpunt dat het feit dat de goederen zijn aangetroffen in
- a.)
voor een ieder vrij verkrijgbare tonnen, die geenszins uniek zijn (verre van dat!) en
- b.)
in een voor publiek toegankelijk plantsoen op geruime afstand van het perceel van de heer [rekwirant] en bovendien
- c.)
het gemeenteplantsoen ‘eenvoudig en heimelijk’ toegankelijk was voor buren van de heer [rekwirant] maakt dat er voldoende ruimte is voor een aannemelijk alternatief scenario.
Dit alternatief scenario is door de rechtbank onvoldoende meegewogen in haar beslissing.
Het onzorgvuldig en onvolledig uitgevoerde opsporingsonderzoek maakt bovendien dat dit alternatieve scenario niet bestreden kan worden door het O.M. en dus ook niet kan worden uitgesloten!
Gelet op deze feiten en omstandigheden en het bestaan van maar liefst 2 alternatieve en reële scenario's verzoekt de verdediging uw Hof om de heer [rekwirant] vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten die betrekking hebben op de goederen die zijn aangetroffen in/op de gemeentegrond en publiekelijk toegankelijk was voor een ieder (te weten feit 1, feit 2 (voor wat betreft de 6,146 kg hennep aangetroffen in het gemeente plantsoen, feit 3 en feit 5).’
3.
Op onbegrijpelijke en ongenoegzame wijze stelt het hof op pagina 13 van het arrest dat de tonnetjes en objecten zich ‘wel degelijk’ binnen de machtssfeer van rekwirant zouden hebben bevonden om van aanwezig hebben te kunnen spreken door te overwegen (onder B6.2) ‘in het bijzonder ook de eenvoudige toegang tot het gemeenteperceel waarin de tonnetjes zijn aangetroffen vanaf het perceel van verdachte en de wijze waarop verdachte dit door middel van een hekwerk en de aanwezigheid van een waakhond, binnen zijn permanente bereikt heeft gehouden (…).
4.
De vaststelling van het hof dat rekwirant het perceel waar de goederen zijn aangetroffen binnen zijn ‘permanente bereik’ zou hebben gehouden ‘door middel van een hekwerk en de aanwezigheid van een waakhond’ verhoudt zich bepaald niet met het verweer dat door de verdediging (middels een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt) is gevoerd, inhoudende dat direct naast de vindplaats van de goederen zich een doorgang in de muur van de buurman van rekwirant bevond! Aan de pleitnota in appel zijn foto's gehecht waarop deze doorgang is vastgelegd en de rechtbank heeft nota bene bij de behandeling in eerste aanleg overwogen dat de verdediging terecht aandacht vraag voor dit ‘gat’ in de muur van de buurman. De rechtbank overwoog dat het gemeenteplantsoen hiermee juist wel degelijk ‘eenvoudig en heimelijk’22. toegankelijk was voor buren van rekwirant.
5.
Het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat zijdens de verdediging is evoerd met betrekking tot de toegankelijkheid van het gemeenteperceel door de buurman maakt dat de overweging van het hof heeft te gelden als onvoldoende inzichtelijk en begrijpelijk. Immers niet duidelijk is op welke gronden het hof temeer tot het oordeel is gekomen dat de aangetroffen goederen zich ‘wel degelijk’ binnen de machtssfeer van rekwirant bevonden. Gelet hierop kan 's hofs arrest niet in stand blijven.
Middel 6
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waardoor 's Hofs arrest niet in stand kan blijven. In het bijzonder is art. 6, eerste lid, EVRM geschonden, doordat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden doordat tussen de datum van het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van het dossier ter administratie van de Hoge Raad 13 maanden zijn verstreken.
Toelichting:
1.
Het cassatieberoep in onderhavige procedure is op 20 oktober 2011 ingesteld en de stukken van het geding zijn op 21 november 2012, blijkens de mededeling betekening, bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendtermijn van zes maanden ruim is overschreden.
2.
Het arrest van het Hof kan derhalve niet in stand blijven.
Deze cassatieschriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, advocaten te (1071 LM) Amsterdam, kantoorhoudende aan het Concertgebouwplein 25, die verklaren tot deze ondertekening en indiening door rekwirant tot cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 18 maart 2013
G.G.J. Knoops
S.C. Post
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑03‑2013
Pleitnota d.d. 4 oktober 2011, p. 27.
Pleitnota d.d. 4 oktober 2011, p. 30.
Rapport NFI, ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens in Eindhoven op 18 december 2009, van 19 maart 2010, pagina 3.
Aanvullend P-V, 2 augustus 2011, vraag 8.
Idem., pagina 3.
Aanvullend P-V, 2 augustus 2011, antwoord bij vraag 13.
Idem., vraag 15.
Rapport NFI, ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens in Eindhoven op 18 december 2009, van 19 maart 2010, pagina 3.
Bestreden arrest p. 16.
Idem.
Bestreden arrest p. 15.
Idem., pagina 4.
Pleitnota d.d. 4 oktober 2011, p. 30.
Tekst en commentaar Strafrecht, negende druk, p. 524.
Tekst en Commentaar Strafrecht, zevende druk, aantekening 6c onder artikel 47 Sr.
Proces-verbaal rechtbank 's‑Hertogenbosch, 22 september 2010, pagina 2.
Rechtbank 's‑Hertogenbosch, 22 september 2010, pagina 11.
Rechtbank 's‑Hertogenbosch, 22 september 2010, pagina 11.
Aanvullend P-V, 2 augustus 2011, pagina 3.
Er zijn tonnetjes in beslag genomen bij de doorzoeking op 17 juni 2007, proces-verbaal doorzoeking opgemaakt door J.P.M.M. Sweere op 18 juni 2007.
Aanvullend P-V, 2 augustus 2011, pagina 4.
Rechtbank 's‑Hertogenbosch, 22 september 2010, pagina 11.