HR, 03-04-2012, nr. S 11/00208
ECLI:NL:HR:2012:BW0652
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
S 11/00208
- LJN
BW0652
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BW0652, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW0652
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten. HR leest de bewezenverklaring met verbetering van een misslag. De andere klacht doet de HR af onder verwijzing naar de conclusie van de A-G.
3 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/00208
VSI/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, van 23 december 2010, nummer 20/001476-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is - voor zover hier van belang - aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt in de eerste plaats dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen voor zover het de in die bewezenverklaring genoemde rekeningen van [D] betreft.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 22 mei 2007 tot en met 6 augustus 2007 te Rotterdam, Scheveningen, Utrecht en Breda, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten telkens contant geld, te weten gepinde geldbedragen, afkomstig van de rekeningen van [D], [E] BV en/of Stichting [F] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdachte geldbedragen afkomstig van de rekening van
"[D]" heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Aangenomen moet worden dat deze zinsnede als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft 's Hofs kennelijke vergissing niet tot cassatie te leiden.
2.4. Het middel leidt in zoverre dus niet tot cassatie.
2.5. Het middel klaagt in de tweede plaats dat de overweging van het Hof dat [betrokkene 11] de verdachte heeft gemachtigd om bankrekeningen van rechtspersonen te gebruiken niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.6. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4 kan ook deze klacht niet tot cassatie leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 april 2012.