Kn: Over het genoemde aantal coupures vermeldt de Aanvulling op het verkort arrest: ‘Tengevolge van een kennelijke schrijffout is in de nadere bewijsoverweging in het verkort arrest vermeld dat de honderdduizend euro bestond uit twintig coupures van vijfhonderd euro. Dit moet zijn tweehonderd coupures. De schrijffout wordt hierbij verbeterd. Verdachte is daardoor niet in enig belang geschaad.’
HR, 13-07-2010, nr. 08/03004
ECLI:NL:HR:2010:BM2471
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-07-2010
- Zaaknummer
08/03004
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM2471
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM2471, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM2471
ECLI:NL:PHR:2010:BM2471, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM2471
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Witwassen, bewijs ‘uit misdrijf afkomstig’. Door uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende f&o tot uitgangspunt te nemen voor het oordeel dat bewezen is dat het geld uit misdrijf afkomstig is, en de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld kennelijk als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken, terzijde te schuiven, heeft het Hof de bewijslast t.a.v. het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet op verdachte gelegd.
13 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/03004
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2008, nummer 23/000809-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W.J. Faber en mr. S.T. van Berge Henegouwen, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Mr. C.W.J. Faber, voornoemd, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Het eerste middel behelst - blijkens de toelichting - de klacht dat het oordeel van het Hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, onvoldoende gemotiveerd is in het licht van hetgeen de verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld heeft aangevoerd. Het tweede middel klaagt over 's Hofs overweging dat de verdachte zijn stelling dat het geld een legale herkomst had niet aannemelijk heeft gemaakt. Blijkens de toelichting is onder de gegeven omstandigheden sprake van een ontoelaatbare omkering van de bewijslast. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 12 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een hoeveelheid geld, te weten 100.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2008, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 12 november 2007 op Schiphol aangehouden met in mijn bezit een bedrag van € 100.000,- in contanten. Ik was op weg naar Spanje. Ik heb dit geld, € 100.000,- opgehaald in Amsterdam. Het waren coupures van € 500,-. Ik droeg het geld los in mijn broekzakken. Ik weet dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht van misdrijf afkomstig kunnen zijn.
(...)
Ik was de vrijdag voordat ik werd aangehouden vanuit Leeds naar Nederland gekomen. Diezelfde avond heb ik [betrokkene 1] ontmoet op straat voor mijn hotel. Ik kende hem toen niet. Evenmin kende ik zijn naam. Toen is de overdracht tot stand gekomen. Hij heeft mij op straat € 100.000,- contant in biljetten van € 500,- gegeven. Het geld was van [betrokkene 2]. Ik was werkzaam voor [betrokkene 2] in de autohandel. [Betrokkene 2] had een autogarage in [plaats] in Spanje en woonde daar. Het geld dat ik bij mij had was bedoeld voor de aankoop van een auto in Duitsland die ik naar Spanje moest rijden. Ik weet niet de naam van de persoon of de garage bij wie in Duitsland ik de auto moest kopen. [Betrokkene 2] is bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Ik heb de familie van [betrokkene 2] in Engeland kunnen traceren met wie ik in contact ben gekomen. Ik heb de weduwe van [betrokkene 2] bezocht. Ik heb van de weduwe van [betrokkene 2] geen schriftelijke verklaring over de herkomst van het geld ontvangen. Er is ook geen schriftelijke leenovereenkomst tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Ik heb al deze tijd nodig gehad om deze informatie te verkrijgen. Ik heb verder geen gegevens of stukken van de weduwe of de familie van [betrokkene 2], zodat ik zijn bestaan kan aantonen. Ik ben er nog niet aan toe gekomen de naam van het garagebedrijf van [betrokkene 2] in [plaats] te achterhalen."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op maandag 12 november 2007, omstreeks 15.00 uur, bevonden wij, [verbalisant 1 en 2], ons op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Wij ontvingen de melding dat er bij filter Zuid een persoon was aangetroffen met in zijn bezit 100.000 euro. Het securityfilter Zuid is een controle op handbagage van uitreizende passagiers. Wij zijn ter plaatse gegaan.
Wij hoorden de supervisor security zeggen dat er tijdens de controle bij een passagier een grote hoeveelheid geld was aangetroffen en hij wees de betreffende passagier aan. Ik, [verbalisant 1], vroeg de persoon om het geld uit zijn zakken te halen. Ik zag dat de persoon een pakket geld uit zijn linker broekzak haalde. Ik zag dat het een pakket van 500 euro biljetten betrof. Ik zag dat hij tevens een aantal losse biljetten uit zijn broekzak haalde waaronder een aantal 50 euro biljetten en een 100 euro biljet. Ik hoorde de man zeggen dat het om een totaalbedrag van € 100.400,- ging. Ik hoorde hem zeggen dat hij niets bij zich had waaruit de herkomst van het geld was af te leiden."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 12 november 2007 om 17.00 uur hebben wij een hoeveelheid in beslaggenomen geld geteld voor onderzoek. Wij zagen dat het geld bestond uit coupures van vijfhonderd eurobiljetten. Na telling zagen wij dat het tweehonderd eurobiljetten betrof. Wij zagen dat het totaalbedrag na telling honderdduizend euro betrof."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt voorts onder meer het volgende in:
"Verzoek tot het horen van een getuige
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting te horen. Hij heeft daartoe gesteld dat nu de advocaat-generaal in zijn requisitoir -zakelijk weergegeven- heeft aangegeven dat indien de overgelegde fax/verklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar zou zijn het voor de hand had gelegen dat de verdediging de getuige had meegebracht ter terechtzitting, dit noopt tot het horen van de getuige.
Het hof overweegt:
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd op welke punten [betrokkene 1] gehoord zou moeten worden anders dan op de punten die in bedoelde fax/verklaring zijn aangegeven.
Verder is het volgende van belang.
Verdachte is op zijn verzoek geruime tijd uit de voorlopige hechtenis geschorst teneinde zijn stellingen te kunnen onderbouwen dat hij werkzaam is geweest voor [betrokkene 2], wonende te [plaats] in Spanje, werkzaam in de autohandel, en dat het geld dat hij bij zich had bedoeld was voor de aankoop van een auto in Duitsland die verdachte naar Spanje zou moeten rijden.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij gedurende de periode van zijn schorsing familie van deze [betrokkene 2] heeft getraceerd in Engeland en vervolgens met de weduwe van deze [betrokkene 2] in contact is gekomen die op Gran Ganaria woonachtig is en haar daar heeft bezocht.
Echter verdachte heeft het hof nog steeds geen verifieerbare gegevens kunnen verschaffen op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen, te weten
- gegevens betreffende de garage in [plaats] waarover verdachte heeft verklaard;
- gegevens betreffende de garage in Duitsland waar de auto zou moeten worden opgehaald;
- gegevens die het bestaan van [betrokkene 2] en zijn werkzaamheden in de autohandel aannemelijk maken, bijvoorbeeld door verklaringen van familieleden van deze [betrokkene 2], die verdachte zegt bezocht te hebben.
Onder deze omstandigheden hecht het hof geen geloof aan de stellingen van verdachte dat hij voor [betrokkene 2] werkzaam is geweest en het geld ten dienste heeft gestaan voor een autoaankoop.
De inhoud van de fax/verklaring, van [betrokkene 1] die op de dag van de terechtzitting in hoger beroep rond het middaguur is verzonden, maakt dat niet anders.
Het hof wijst het verzoek derhalve af nu de noodzaak niet is gebleken.
Nadere bewijsoverweging
Verdachte is woonachtig in Groot Brittannië en heeft getracht een groot geldbedrag, te weten 100.000 euro via Schiphol uit te voeren naar Spanje.
Dit bedrag bestond uit [de Hoge Raad leest:] 200 coupures van 500 euro. Deels zat dit bedrag los in de broekzak van verdachte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat via Schiphol vaak grote bedragen in contanten, die een illegale herkomst hebben, worden uitgevoerd.
Gelet op de hoogte van het bedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd vervoerd kan het niet anders dan dat dit onder de gegeven omstandigheden van een misdrijf dat opzettelijk is begaan afkomstig is geweest.
Verdachtes stellingen dat hij werkzaam is geweest voor [betrokkene 2], wonende in [plaats] te Spanje, werkzaam in de autohandel, en dat het geld dat hij bij zich had bedoeld was voor de aankoop van een auto in Duitsland die verdachte naar Spanje zou moeten rijden, en dus wel een legale herkomst had, zijn niet aannemelijk gemaakt ondanks de gelegenheid die verdachte daartoe heeft gehad. Het hof verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor op dat punt is overwogen."
2.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2008 houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-:
(...)
Verdachte was werkzaam voor [betrokkene 2] die in [plaats] (Spanje) woonde. [Betrokkene 2] kocht luxe auto's op bestelling van zogenaamde jetsetters in [plaats]. Verdachte bracht deze auto's naar Zuid Spanje. Normaliter geschiedde het geldverkeer giraal. Deze keer wilde een Duitse leverancier echter contant geld hebben. Verdachte was toen al per vliegtuig onderweg naar Amsterdam om vervolgens per trein naar Duitsland te gaan. In Amsterdam kon verdachte nog regelen dat hij van een zakenrelatie € 100.000,- in ontvangst kon nemen om mee naar Duitsland te nemen. Vervolgens ging de transactie in Duitsland niet door. [Betrokkene 2] verzocht verdachte toen met het geldbedrag van € 100.000,- naar Zuid Spanje te komen, waarna verdachte op Schiphol is aangehouden."
2.2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2008 houdt als verklaring van de verdachte in:
"Ik ben op 12 november 2007 op Schiphol aangehouden met in mijn bezit een bedrag van € 100.000,- in contanten. Ik was op weg naar Spanje. Ik heb dit geld, € 100.000,- opgehaald in Amsterdam. Het waren coupures van € 500,-. Ik droeg het geld los in mijn broekzakken. Ik weet dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht van misdrijf afkomstig kunnen zijn.
Het geld was afkomstig van [betrokkene 2]. Ik was werkzaam voor [betrokkene 2] in de autohandel. [Betrokkene 2] had een autogarage in [plaats] in Spanje en woonde daar. Het geld dat ik bij mij had was bedoeld voor de aankoop van een dure auto in Duitsland die ik naar Spanje moest rijden. Uiteindelijk ging de autodeal niet door en ben ik op Schiphol aangehouden met het geld. [Betrokkene 2] is daarna bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.
Het is erg moeilijk geweest om contact te krijgen met de familie van [betrokkene 2] omdat alle telefoonnummers die ik daarvoor nodig had, waren opgeslagen in de mobiele telefoons die bij mijn aanhouding door politie inbeslaggenomen zijn. Vanaf de schorsing van mijn voorlopige hechtenis op 25 maart jl. tot vandaag is de meeste tijd verloren gegaan met de zoektocht naar de weduwe van [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] bleek zowel op Gran Canaria als in [plaats] te wonen. Ik ben uiteindelijk achter het adres op Gran Canaria gekomen via familie van [betrokkene 2] in Engeland die ik daar heb kunnen traceren en met wie ik in contact ben gekomen. Ik ben daarna direct naar Gran Canaria gevlogen en heb daar de weduwe van [betrokkene 2] bezocht. Zij heet [betrokkene 3]. Ik heb haar gevraagd of zij wist waar het bij mij aangetroffen geld vandaan kwam. [Betrokkene 3] heeft mij toen naar een bedrijf in België verwezen. Dat bedrijf bleek van de man te zijn die mij het geld op straat in Amsterdam heeft overhandigd. Ik heb al deze tijd nodig gehad om deze informatie te verkrijgen. Ik heb van de vrouw van [betrokkene 2] dus geen schriftelijke verklaring over de herkomst van het geld ontvangen. Er is ook geen schriftelijke leenovereenkomst tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Zij wil wel komen als getuige ter terechtzitting, als het nodig is. Zij weet er eigenlijk niets van. Die man, genaamd [betrokkene 1] probeerde zijn geld juist van [betrokkene 3] terug te krijgen. Dat is wat zij mij heeft gezegd.
Ik ben naar België geweest omdat [betrokkene 1] daar woonde. Ik weet zijn achternaam nu niet. Mijn raadsman heeft zijn achternaam. Ik heb deze [betrokkene 1] ontmoet en hij heeft mij gezegd dat het geld van hem was. Het was de bedoeling dat hij mij daarvan een schriftelijk bewijs zou geven en dat ik hem daartoe vandaag nogmaals zou ontmoeten, maar hij heeft mij alleen een fax gestuurd. Hij heeft mij gezegd dat indien het hof het nodig oordeelde, hij zal komen. Ik heb dus nu een fax die is ondertekend door [betrokkene 1] met de mededeling dat het geld van hem was en dat ik het geld van hem heb gekregen. Behalve de fax van [betrokkene 1] uit België, heb ik op dit moment geen ander document waaruit de legale herkomst van het geld zou kunnen blijken. Ik ben er nog niet aan toe gekomen de naam van het garagebedrijf van [betrokkene 2] in [plaats] te achterhalen. Het heeft namelijk heel lang geduurd voordat ik [betrokkene 3] vond en pas daarna kwam ik achter de naam en het adres van [betrokkene 1] in België. Ondertussen moet ik ook werken. Ik heb verder geen gegevens of stukken van die weduwe of de familie van [betrokkene 2], zodat ik zijn bestaan kan aantonen.
(...)
Ik was de vrijdag voordat ik werd aangehouden vanuit Leeds naar Nederland gekomen. Diezelfde avond heb ik [betrokkene 1] ontmoet op straat voor mijn hotel. Ik kende hem toen niet. Evenmin kende ik zijn naam of had ik zijn telefoonnummer. Toen is de overdracht tot stand gekomen. Hij heeft mij op straat € 100.000,- contant in biljetten van € 500,- gegeven.
Dit was de eerste keer dat ik van [betrokkene 2] contant geld meekreeg om een auto te kopen in het buitenland. [Betrokkene 2] belde mij en zei dat ik de man die mij het geld zou geven op straat voor het hotel zou ontmoeten. [Betrokkene 2] bleef aan de telefoon, terwijl de man die ik moest ontmoeten ook met hem aan de telefoon was. Zo hebben wij elkaar dus kunnen ontmoeten. Ik dacht dat het geld van [betrokkene 2] was. Ik weet niet waarom [betrokkene 1] mij het geld kwam brengen. Ik heb dat niet aan [betrokkene 2] gevraagd. Misschien was de auto voor [betrokkene 1] bestemd?
[Betrokkene 2] was een vermogend man. Ik weet niet waarom hij nu dat geld moest lenen van [betrokkene 1]. Toentertijd wist ik echter niet dat hij het geld leende. Ik nam gewoon aan dat het geld van [betrokkene 2] was.
Ik weet niet wat [betrokkene 1] heeft gedaan om zijn geld terug te krijgen van de weduwe van [betrokkene 2]. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij geen contact kan krijgen met de familie van [betrokkene 2]. Ik heb één keer contact gehad met [betrokkene 1]. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij zijn geld graag terug wil. Hij probeerde dit tot nu toe via de weduwe van [betrokkene 2] terug te krijgen. Ik heb tegen hem gezegd dat de vrouw van [betrokkene 2] het geld ook niet had, omdat de Nederlandse politie het geld in beslaggenomen heeft. [betrokkene 1] heeft [betrokkene 3] verschillende malen over dit geld gebeld.
Nadat ik het geld had ontvangen van [betrokkene 1], belde [betrokkene 2] mij de volgende dag op en zei dat de verkoop van de auto niet doorging. Toen ben ik een ticket gaan kopen om naar [plaats] te vliegen. Ik was samen met mijn vriendin en mijn vader. Ik zou het geld naar [betrokkene 2] in [plaats] brengen en vandaar weer terugvliegen naar Engeland. Mijn vader was mee omdat hij hier in Nederland ergens werkte. Hij handelt in antieke spullen. Wij gingen dus met zijn drieën naar [plaats]. Het is gebruikelijk in Spanje om op deze manier met geld om te gaan. Voor mij is het de eerste keer dat ik zoveel contant geld bij me had. Ik heb geen achterdocht gehad. [Betrokkene 2] zei dat het in orde was en ik heb hem op zijn woord geloofd. Het was wel risicovol om zoveel geld rond te dragen, maar het was niet mijn geld. Dus als [betrokkene 2] het niet erg vond dat ik met zijn geld over straat liep, vond ik het best. Ik realiseerde me niet dat ik op deze manier in de problemen kon komen. Ik weet wel dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht, van misdrijf afkomstig kunnen zijn. Ik heb er toen simpelweg niet aan gedacht. Ik weet ook niet waarom ik het geld niet gewoon op de rekening van [betrokkene 1] of [betrokkene 2] kon storten.
[Betrokkene 2] vroeg mij het geld naar hem te brengen en dat wilde ik toen doen. Ik vermoed dat de man in Duitsland contant geld wilde voor de auto en dat [betrokkene 2] het geld niet opnieuw contant wilde opnemen. Ik vind het niet gek dat ik afstand heb gedaan van het geld. Ik dacht dat hierdoor het geld zou worden teruggegeven aan [betrokkene 2]. De politie zei tegen mij dat ik afstand moest doen van het geld.
(...)
Ik denk dat het geld te traceren is. Ik heb [betrokkene 1] gevraagd of hij mij een schriftelijk bewijs kon geven waaruit blijkt hoe hij aan die 100.000 euro is gekomen. [Betrokkene 1] dacht dat de zitting morgen zou zijn en dan zou hij mij dat bewijs ook geven. Ik heb de naam [betrokkene 1] van [betrokkene 3] gekregen. Ik weet inmiddels dat zijn volledige naam [betrokkene 1] is en zijn email adres is (...). Ik heb hem vandaag niet als getuige meegenomen naar de zitting.
(...)."
2.3. Aan de verdachte is - kort gezegd en voor zover hier van belang - tenlastegelegd dat hij te Schiphol een bedrag van € 100.000,- voorhanden heeft gehad dat uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft dat laatste betwist en gesteld dat het geld een legale herkomst had. Het Hof heeft geoordeeld dat - gelet op de hoogte van het bedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd vervoerd - het niet anders kan dan dat dit bedrag van een misdrijf afkomstig is geweest. Met betrekking tot de betwisting door de verdachte heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte "geen verifieerbare gegevens heeft kunnen verschaffen op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen". Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geld heeft genoemd, zodat geen noodzaak aanwezig was voor het instellen van nader onderzoek. Beide oordelen zijn niet onbegrijpelijk en behoeven geen nadere motivering.
Door de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt te nemen voor het oordeel dat bewezen is dat het geld uit misdrijf afkomstig is, en de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het geld kennelijk als hoogst onwaarschijnlijk terzijde te schuiven, heeft het Hof de bewijslast ten aanzien van het bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet op de verdachte gelegd.
2.4. De middelen falen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 juli 2010.
Conclusie 13‑04‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 3 juli 2008 ter zake van ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft het Hof een mobiele telefoon en een geldbedrag van € 100.00,- (honderdduizend euro) verbeurd verklaard en de teruggave aan verdachte gelast van vier mobiele telefoons, een en ander zoals in het arrest nader bepaald.
2.
Namens verdachte hebben mr. C.W.J. Faber en mr. S.T. van Berge Henegouwen, beiden advocaat te Maastricht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel en het tweede middel klagen over de bewijsvoering. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 12 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een hoeveelheid geld, te weten 100.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf.’
5.
Het bestreden arrest bevat een nadere bewijsoverweging. Die luidt:
‘Verdachte is woonachtig in Groot Brittannië en heeft getracht een groot geldbedrag, te weten 100.000 euro via Schiphol uit te voeren naar Spanje.
Dit bedrag bestond uit 20 coupures1. van 500 euro. Deels zat dit bedrag los in de broekzak van verdachte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat via Schiphol vaak grote bedragen in contanten, die een illegale herkomst hebben, worden uitgevoerd.
Gelet op de hoogte van het bedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd vervoerd kan het niet anders dan dat dit onder de gegeven omstandigheden van een misdrijf dat opzettelijk is begaan afkomstig is geweest.
Verdachtes stellingen dat hij werkzaam is geweest voor [betrokkene 2], wonende in [plaats] te Spanje, werkzaam in de autohandel, en dat het geld dat hij bij zich had bedoeld was voor de aankoop van een auto in Duitsland die verdachte naar Spanje zou moeten rijden, en dus wel een legale herkomst had, zijn niet aannemelijk gemaakt ondanks de gelegenheid die verdachte daartoe heeft gehad. Het hof verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor op dat punt is overwogen.’
6.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2008.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 12 november 2007 op Schiphol aangehouden met in mijn bezit een bedrag van € 100.000,- in contanten. Ik was op weg naar Spanje. Ik heb dit geld, € 100.000,- opgehaald in Amsterdam. Het waren coupures van € 500,-. Ik droeg het geld los in mijn broekzakken. Ik weet dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht van misdrijf afkomstig kunnen zijn.
Ten aanzien van hetgeen in het verkorte arrest is overwogen ten aanzien van het bewijs
Ik was de vrijdag voordat ik werd aangehouden vanuit Leeds naar Nederland gekomen. Diezelfde avond heb ik [betrokkene 1] ontmoet op straat voor mijn hotel. Ik kende hem toen niet. Evenmin kende ik zijn naam. Toen is de overdracht tot stand gekomen. Hij heeft mij op straat € 100.000,- contant in biljetten van € 500,- gegeven. Het geld was van [betrokkene 2]. Ik was werkzaam voor [betrokkene 2] in de autohandel. [Betrokkene 2] had een autogarage in [plaats] in Spanje en woonde daar. Het geld dat ik bij mij had was bedoeld voor de aankoop van een auto in Duitsland die ik naar Spanje moest rijden. Ik weet niet de naam van de persoon of de garage bij wie in Duitsland ik de auto moest kopen. [Betrokkene 2] is bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Ik heb de familie van [betrokkene 2] in Engeland kunnen traceren met wie ik in contact ben gekomen. Ik heb de weduwe van [betrokkene 2] bezocht. Ik heb van de weduwe van [betrokkene 2] geen schriftelijke verklaring over de herkomst van het geld ontvangen. Er is ook geen schriftelijke leenovereenkomst tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Ik heb al deze tijd nodig gehad om deze informatie te verkrijgen. Ik heb verder geen gegevens of stukken van de weduwe of de familie van [betrokkene 2], zodat ik zijn bestaan kan aantonen. Ik ben er nog niet aan toe gekomen de naam van het garagebedrijf van [betrokkene 2] in [plaats] te achterhalen.
- 2.
Een proces-verbaal met nummer PL27RP/07-085713 van 12 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (politie procesverbaal dossier paragraaf 1.1.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten, of één of meer van hen:
Op maandag 12 november 2007, omstreeks 15.00 uur, bevonden wij, [verbalisant 1 en 2], ons op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Wij ontvingen de melding dat er bij filter Zuid een persoon was aangetroffen met in zijn bezit 100.000 euro.
Het securityfilter Zuid is een controle op handbagage van uitreizende passagiers. Wij zijn ter plaatse gegaan.
Wij hoorden de supervisor security zeggen dat er tijdens de controle bij een passagier een grote hoeveelheid geld was aangetroffen en hij wees de betreffende passagier aan. Ik, [verbalisant 1], vroeg de persoon om het geld uit zijn zakken te halen. Ik zag dat de persoon een pakket geld uit zijn linker broekzak haalde. Ik zag dat het een pakket van 500 euro biljetten betrof. Ik zag dat hij tevens een aantal losse biljetten uit zijn broekzak haalde waaronder een aantal 50 euro biljetten en een 100 euro biljet. Ik hoorde de man zeggen dat het om een totaalbedrag van € 100.400,- ging. Ik hoorde hem zeggen dat hij niets bij zich had waaruit de herkomst van het geld was af te leiden.
- 3.
Een proces-verbaal met nummer PL27RP/07-085713 van 13 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (politieproces-verbaal bijlage 5)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten, of één of meer van hen:
Op 12 november 2007 om 17.00 uur hebben wij een hoeveelheid in beslaggenomen geld geteld voor onderzoek. Wij zagen dat het geld bestond uit coupures van vijfhonderd eurobiljetten. Na telling zagen wij dat het tweehonderd eurobiljetten betrof. Wij zagen dat het totaalbedrag na telling honderdduizend euro betrof.
(…)
Nadere bewijsoverweging
In aanvulling op de reeds in het verkort arrest vermelde nadere bewijsoverweging overweegt het hof voorts nog dat, gelet op de hoogte van het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag, de coupures waaruit dit bestond en de wijze waarop het door verdachte werd vervoerd, mede gezien verdachtes eigen verklaring op dit punt als opgenomen in het onder 1 vermelde bewijsmiddel, het geld niet alleen van misdrijf afkomstig is geweest, maar bovendien dat de verdachte dit ook wist, dan wel minst genomen willens en wetens de bewuste kans heeft aanvaard dat dit zo zou zijn.’
7.
Op de zitting van 19 juni 2008 heeft, zo blijkt uit het proces-verbaal, verdachte verklaard dat het geld dat hij bij zijn aanhouding in zijn bezit had van de in Spanje woonachtige autohandelaar [betrokkene 2] was. Verdachte werkte voor [betrokkene 2] en het geld was bedoeld voor de aankoop van een auto in Duitsland, welke aankoop niet door is gegaan. De sindsdien overleden [betrokkene 2] had het geld geleend van (het bedrijf van) [betrokkene 1], die het in Amsterdam aan verdachte heeft overhandigd.
8.
Voorts houdt het proces-verbaal van de zitting van 19 juni 2008, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De raadsman legt aan het hof over een kopie van een fax van 19 juni 2008 afkomstig van een bedrijf genaamd [A], gericht aan — naar het hof begrijpt — [verdachte] en ondertekend door [betrokkene 1]. De raadsman deelt mede dat dit de [betrokkene 1] is over wie zijn cliënt het heeft en dat hij ook beschikt over het mobiele telefoonnummer van deze [betrokkene 1] en dat hij direct contact met hem kan opnemen als het hof dat nodig vindt.
De voorzitter deelt de korte inhoud mede van deze fax die vervolgens bij de stukken van het dossier worden gevoegd.
De raadsman legt voorts aan het hof over een krant genaamd [B] van 30 november 2007 waar op de voorpagina een artikel staat over het overlijden van [betrokkene 2] bij een auto-ongeluk op het Spaanse eiland Gran Canaria.
De voorzitter deelt de korte inhoud mede van het krantartikel en de krant wordt bij de stukken van het dossier gevoegd.
(…)
De raadsman voert verweer en deelt het volgende nog mede — kort en zakelijke weergegeven — :
Ik verzoek het hof de verdachte vrij te spreken omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat mijn cliënt wist, dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Het lijkt er nu op alsof mijn cliënt moet aantonen dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Het is echter niet de bedoeling van de wetgever geweest dat het Openbaar Ministerie een passieve houding kan aannemen ten aanzien van de bewijsgaring. In deze zaak is dat wel gebeurd. Sterker, in deze zaak werkt het Openbaar Ministerie het onderzoek van mijn cliënt om zijn onschuld aan te tonen tegen.
- 1)
ze weigeren onderzoek te doen naar de dood van [betrokkene 2];
- 2)
ze weigeren de telefoons terug te geven aan de verdachte waarin gegevens staan die verdachte daarbij nodig had, terwijl de officier van justitie en de advocaat-generaal beiden ter zitting hebben gezegd tegen teruggave geen bezwaar te hebben;
- 3)
er is in het dossier zachte informatie gevoegd dat mijn cliënt bij een criminele organisatie hoort die handelt in drugs. Deze informatie is enkel gebaseerd op een niet nader geverifieerd faxbericht van de Spaanse autoriteiten. Cliënt is nimmer veroordeeld in Spanje en ook in Engeland heeft hij nauwelijks een strafblad;
- 4)
cliënt haalt dure auto's op voor [betrokkene 2] in Noord Europa en brengt deze auto's naar Zuid Europa. [Betrokkene 2] was een zeer vermogend man. [Betrokkene 1] kende [betrokkene 2] heel goed. Hij wilde hem het bedrag in contanten wel voorschieten. [Betrokkene 1] heeft tegen mij gezegd dat hij het boekhoudkundig ook kan verantwoorden. Hij wil het geld ook terug. Hij dacht dat Julie onbereidwillig was om het geld aan hem terug te geven. Nu pas weet hij dat dit geld in beslag is genomen.
Gelet op de mededeling van de advocaat-generaal in zijn requisitoir dat indien de door de verdediging overgelegde fax/verklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar zou zijn, het voor de hand had gelegen dat de verdediging de getuige had meegebracht ter terechtzitting, verzoek ik het hof [betrokkene 1] als getuige ter terechtzitting op te roepen. Hij is bereid te komen.
Resteert de vraag waarom [betrokkene 2] het geld niet gewoon heeft laten overmaken naar de rekening van [betrokkene 1]. Daarop kan alleen [betrokkene 2] antwoorden en die is overleden. Waar is daarin de link naar het misdrijf?
De enkele omstandigheid dat mijn cliënt een grote hoeveelheid geld contant bij zich had, is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat mijn cliënt dat ook wist, dan wel behoorde te weten. Ik verzoek het hof daarom de verdachte vrij te spreken. Subsidiair verzoek ik het hof de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, eventueel met een deel voorwaardelijk.
De raadsman verzoekt ten slotte de opheffing subsidiair de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
(…)
De advocaat-generaal verzet zich tegen inwilliging van de verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. Ook verzet hij zich tegen het horen als getuige van [betrokkene 1] nu de noodzaak daartoe ontbreekt.
Het Hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat:
- —
(…)
- —
wat betreft het bij pleidooi gedane verzoek van de raadsman om oproeping als getuige van [betrokkene 1], het hof op dit verzoek bij tussenarrest of arrest zal beslissen.’
9.
Het arrest van 3 juli 2008 houdt onder het kopje ‘Verzoek tot het horen van een getuige’ het volgende in:
‘De raadsman heeft bij pleidooi verzocht de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting te horen. Hij heeft daartoe gesteld dat nu de advocaat-generaal in zijn requisitoir — zakelijk weergegeven — heeft aangegeven dat indien de overgelegde fax/verklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar zou zijn het voor de hand had gelegen dat de verdediging de getuige had meegebracht ter terechtzitting, dit noopt tot het horen van de getuige.
Het hof overweegt:
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd op welke punten [betrokkene 1] gehoord zou moeten worden anders dan op de punten die in de bedoelde fax/verklaring zijn aangegeven.
Verder is het volgende van belang.
Verdachte is op zijn verzoek geruime tijd uit de voorlopige hechtenis geschorst teneinde zijn stellingen te kunnen onderbouwen dat hij werkzaam is geweest voor [betrokkene 2], wonende te [plaats] in Spanje, werkzaam in de autohandel, en dat het geld dat hij bij zich had bedoeld was voor de aankoop van een auto in Duitsland die verdachte naar Spanje zou moeten rijden.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij gedurende de periode van zijn schorsing familie van deze [betrokkene 2] heeft getraceerd in Engeland en vervolgens met de weduwe van deze [betrokkene 2] in contact is gekomen die op Gran Canaria woonachtig is en haar daar heeft bezocht.
Echter verdachte heeft het hof nog steeds geen verifieerbare gegevens kunnen verschaffen op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen, te weten
- —
gegevens betreffende de garage in [plaats] waarover verdachte heeft verklaard
- —
gegevens betreffende de garage in Duitsland waar de auto zou moeten worden opgehaald
- —
gegevens die het bestaan van [betrokkene 2] en zijn werkzaamheden in de autohandel aannemelijk maken, bijvoorbeeld door verklaringen van familieleden van deze [betrokkene 2], die verdachte zegt bezocht te hebben.
Onder deze omstandigheden hecht het hof geen geloof aan de stellingen van verdachte dat hij voor [betrokkene 2] werkzaam is geweest en het geld ten dienste heeft gestaan voor een autoaankoop.
De inhoud van de fax/verklaring, van [betrokkene 1] die op de dag van de terechtzitting in hoger beroep rond het middaguur is verzonden, maakt dat niet anders.
Het hof wijst het verzoek derhalve af nu de noodzaak niet is gebleken.’
10.
In (de toelichting op) de middelen vallen verschillende klachten te ontwaren. Geklaagd wordt dat het Hof ongemotiveerd, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het geldbedrag dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding op Schiphol bij zich had van enig misdrijf afkomstig is. Volgens de steller van het middel is er sprake geweest van een passieve houding van het Openbaar Ministerie in het opsporingsonderzoek, een ontoelaatbare omkering van de bewijslast en schending van de onschuldpresumptie, aangezien verdachte een duidelijke en verifieerbare verklaring ter zake van de legale herkomst van het geld naar voren heeft gebracht, terwijl het Openbaar Ministerie geen onderzoek heeft uitgevoerd om die verklaring te verifiëren danwel te falsifiëren. Gesteld wordt dat het Hof de aanvullende onderzoekswensen van de verdediging, strekkende tot het horen van getuigen à décharge, heeft afgewezen.
11.
Ik heb mij afgevraagd in hoeverre deze klachten cassatiemiddelen in de zin der wet vormen. Een cassatiemiddel moet een stellige en duidelijke klacht inhouden over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.2. Voor zover de middelen klagen over de houding van het Openbaar Ministerie voldoen zij niet aan deze vereisten en moeten zij buiten behandeling blijven.3.
12.
Centraal in het hetgeen overblijft, staat naar ik meen te mogen begrijpen de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid gelet op het door en namens de verdachte gevoerde verweer. Ik stel voorop dat het bewezenverklaarde in beginsel kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen zoals die in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen. De mogelijkheid dat het bij de verdachte aangetroffen geld niet van misdrijf afkomstig is, is immers gezien die bewijsmiddelen zeer onwaarschijnlijk te achten. Van een omkering van de bewijslast is in zoverre dan ook geen sprake. De veroordeling steunt op in het voor- en eindonderzoek vergaard bewijsmateriaal dat door het Hof betrouwbaar is geoordeeld.
13.
De vraag die de middelen kennelijk aan de orde willen stellen, is of het Hof aan de onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het geld niet van misdrijf afkomstig is, voorbij had mogen gegaan nu op dat punt verweer is gevoerd. Dat verweer voldoet aan de criteria van het zogenaamde Meer- en Vaartverweer. Het aangevoerde is in strijd met de bewezenverklaring, maar niet met de gebezigde bewijsmiddelen. Aan een dergelijk verweer mag de rechter niet zo maar voorbijgaan. Het is daarbij evenwel niet zo dat steeds geldt dat het gevoerd zijn van een dergelijk verweer meebrengt dat de aangedragen op zich onwaarschijnlijke mogelijkheid alsnog door middel van wettige bewijsmiddelen moet worden uitgesloten. Onder omstandigheden mag de rechter ermee volstaan tot uitdrukking te brengen dat hij het aangevoerde niet aannemelijk acht.4. Welke motiveringseisen op dit punt in een concreet geval gelden, lijkt onder meer af te hangen van de plausibiliteit van het aangevoerde en van de mate waarin het aangevoerde controleerbaar en verifieerbaar is. Dat laatste betekent dat het aangevoerde de rechter onder omstandigheden noopt tot het (doen) verrichten van nader onderzoek.
14.
In dit verband is van belang dat door de verdediging ter terechtzitting van het Hof geen andere verzoeken tot nader onderzoek zijn gedaan dan het ter terechtzitting van 19 juni 2008 gedane verzoek [betrokkene 1] als getuige te horen. Dit verzoek is door het Hof afgewezen. Voor zover in de toelichting op het eerste middel wordt gesteld dat het Hof ook andere getuigenverzoeken heeft afgewezen, missen de klachten feitelijke grondslag. Voor zover de middelen bedoelen te klagen over de afwijzing van het wél gedane verzoek is de vraag of hetgeen met betrekking tot die afwijzing is aangevoerd, voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In de punten 19 en 20 van de schriftuur wordt alleen gememoreerd dat het verzoek is afgewezen. Enig argument op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat die beslissing onjuist dan wel onbegrijpelijk is, wordt niet aangedragen.
15.
Desalniettemin meen ik dat de afwijzende beslissing van het Hof op het bedoelde verzoek in de beoordeling dient te worden betrokken. Dit vanwege de onder punt 13 gesignaleerde nauwe samenhang met de verwerping van het Meer en Vaart-verweer. De vraag is immers of het Hof dit verweer had kunnen verwerpen zonder het instellen van een nader onderzoek. Ik wijs er daarbij op dat die nauwe samenhang door het Hof is onderkend. Het Hof heeft het verzoek immers niet bij tussenbeslissing afgewezen, maar in het verkorte arrest en wel op de grond dat het Hof ‘geen geloof hecht aan de stellingen van de verdachte’. Het horen van getuige [betrokkene 1] zou daarom niet noodzakelijk zijn.
16.
Het verzoek van verdachtes raadsman tot het horen van getuige [betrokkene 1] is een verzoek in de zin van art. 331 lid 1 jo. art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
17.
Het Hof heeft dus de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige. De vraag is vervolgens of het Hof zijn afwijzende beslissing naar behoren heeft gemotiveerd. Daarbij is in het bijzonder de vraag of het Hof niet te ver is vooruitgelopen op het eindoordeel. Had het Hof zijn oordeel met betrekking tot de geloofwaardigheid van verdachtes stellingen niet moeten laten afhangen van hetgeen getuige [betrokkene 1] daarover zou hebben verklaard? Zie bijvoorbeeld HR 8 april 2008, NJ 2008, 230, waarin het Hof zijn afwijzende beslissing baseerde op hetgeen het op grond van het voorhanden bewijsmateriaal achtte vast te staan omtrent de feiten.
18.
Ik meen dat het onderhavige geval anders ligt. Wil het horen van een getuige noodzakelijk geacht kunnen worden, dan moet hetgeen die getuige volgens de verdediging zou kunnen verklaren of bevestigen mijns inziens wel een begin van aannemelijkheid hebben. Steun voor die opvatting is te vinden in HR 21 september 1999, NJ 1999, 825, waarin het verzoek om acht getuigen te horen diende om beweringen van de verdachte te staven die zich niet verdroegen met officiële documenten waarvan de juistheid niet door de verdediging was aangevochten. Om die reden kon het Hof het horen van de getuigen niet noodzakelijk oordelen. Dat impliceert dat er, zoals mijn ambtgenoot Machielse in zijn conclusie voorafgaande aan het arrest stelde, gevallen zijn waarin de rechter moeilijk anders kan dan vooruitlopen op het resultaat van het door de verdediging gewenste onderzoek.
19.
Mijns inziens heeft het Hof in het onderhavige geval kunnen oordelen dat de beweringen van de verdachte zo weinig plausibel waren, dat het niet noodzakelijk was om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde daar nader onderzoek naar te doen. Het Hof stelde vast dat verdachte, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, ‘het hof nog steeds geen verifieerbare gegevens [heeft] kunnen verschaffen op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen’. Het is dit ontbreken van zelfs maar een ‘begin van geloofwaardigheid’ dat maakte dat het Hof geen geloof hechtte aan de stellingen van verdachte en nader onderzoek daarnaar onnodig achtte. Dat, zoals het Hof oordeelde, ook het overgelegde faxbericht aan de beweringen van de verdachte geen begin van geloofwaardigheid verschafte, acht ik daarbij niet onbegrijpelijk. Het Hof kon daarbij, gelijk het deed, in aanmerking nemen dat het bericht eerst op de dag van de terechtzitting, rond het middaguur, is verzonden. Het Hof zal daarbij ook de weinig vertrouwenwekkende inhoud van het faxbericht in zijn oordeel hebben betrokken. Stijl en spelling zijn erbarmelijk — zelfs de naam van de verdachte (‘[verdachte]’) is verkeerd gespeld. De beweringen van de verdachte worden daarin herhaald, maar niet op enigerlei wijze geconcretiseerd of onderbouwd. Het briefhoofd is van een in Amsterdam gevestigde onderneming ([A])5., maar het faxbericht lijkt gelet op het vermelde faxnummer vanuit België te zijn verzonden.6. Dat laatste is in overeenstemming met verdachtes ter terechtzitting afgelegde verklaring dat [betrokkene 1] in België woont, maar onverklaard blijft hoe dat te rijmen valt met diens bedrijfsvoering in Amsterdam.
20.
Ik teken bij dit alles aan dat zelfs indien zou komen vast te staan dat verdachte het geld van [betrokkene 1] zou hebben gekregen voor de aankoop van een auto in Duitsland ten behoeve van [betrokkene 2], daarmee niet gezegd is dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. In dit verband vermeld ik dat ook ‘zwart geld’ aangemerkt moet worden als geld dat van misdrijf afkomstig is.
21.
Dezelfde slotsom kan ook via een wat andere weg bereikt worden. Volgens de Hoge Raad kan een alternatieve lezing waarop de verdachte zich beroept, zo onwaarschijnlijk zijn dat zelfs een uitdrukkelijke weerlegging ervan achterwege kan blijven. Het zou vreemd zijn als in een dergelijk geval een onderzoek naar die alternatieve lezing toch noodzakelijk geoordeeld moet worden.
22.
In casu heeft het Hof gemotiveerd uiteengezet waarom de lezing van de verdachte een begin van geloofwaardigheid mist. Dat oordeel kan zowel de afwijzing van het getuigenverzoek als de verwerping van het Meer en Vaart-verweer dragen.
23.
Beide middelen falen.
24.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑04‑2010
A.J.A. van Dorst (2009), Cassatie in strafzaken, p. 172.
De klachten over het Openbaar Ministerie hebben bovendien betrekking op door de Officier van Justitie in raadkamer bij de Rechtbank gedane toezeggingen die niet zouden zijn nagekomen, terwijl uit de stukken niet blijkt dat dit in hoger beroep aan de orde is gesteld.
Zie o.m. HR 16 maart 2010, LJN BK3359.
Wat gegoogle leerde mij dat [A] staat voor ‘[A]’ en dat dit bedrijf inderdaad gevestigd is op het in het briefhoofd vermelde adres.
Wat meer gegoogle leerde mij dat het vermelde faxnummer thans in gebruik lijkt te zijn bij een in […] gevestigde winkel in kranten- en kantoorbehoeften.