Hof 's-Gravenhage, 26-03-2012, nr. 22-003517-11
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW1031, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
26-03-2012
- Zaaknummer
22-003517-11
- LJN
BW1031
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW1031, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑03‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1237, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 359a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2012/278
Uitspraak 26‑03‑2012
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft met zijn echtgenote en hun minderjarige kind gepoogd in een woning in te breken. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken. Verder heeft de verdachte zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan het witwassen van van misdrijf afkomstig geld en van van misdrijf afkomstige goederen. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden. Tevens wordt de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen.
Partij(en)
Rolnummer: 22-003517-11
Parketnummer: 11-860137-11
Datum uitspraak: 26 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 12 juli 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortejaar] 1971,
[adres],
thans gedetineerd in de PI Noord Holland Noord, Westlinge BB te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met een bijzondere voorwaarde zoals in het beroepen vonnis omschreven. Voorts zijn beslissingen gegeven omtrent het inbeslaggenomene, de vorderingen van de benadeelde partijen en de toepassing van schadevergoedingsmaatre-gelen, zoals in het vonnis nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlaste gelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat.
Van de nadere omschrijving tenlastelegging is een kopie in dit arrest is gevoegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer ten aanzien het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft gesteld dat de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte aan de [adres] te Ede op 19 februari 2011 onrechtmatig is geweest. De resultaten van deze doorzoeking mogen derhalve niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde, zoals bedoeld in artikel 359a, eerste lid, onder b., Sv.
Daartoe heeft de raadsman in de eerste plaats aangevoerd dat, nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde op 18 februari 2011 op heterdaad is aangehouden -het enige feit terzake waarvan op dat moment een redelijk vermoeden van schuld tegen de verdachte bestond -, niet kan worden gezegd dat deze doorzoeking heeft gediend om de waarheid aan de dag te brengen, terwijl evenmin met recht gesteld kan worden dat die doorzoeking diende om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Derhalve is er op onrechtmatige wijze inbreuk gemaakt op verdachtes huisrecht en diens privacy, aldus de raadsman.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat blijkens de onderliggende vordering van de officier van justitie aan de door de rechter-commissaris gegeven beslissing tot doorzoeking ter inbeslagneming een verdenking terzake van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag lag, terwijl op dat moment onvoldoende feiten en omstandigheden voorhanden waren voor een redelijk vermoeden van schuld terzake. De omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachten op 18 februari 2011 ter zake van feit 1 op heterdaad zijn aangehouden en de omstandigheid dat de verdachte blijkens het op zijn naam staand uittreksel Justitiële Documentatie eerder is veroordeeld voor woninginbraken vormden onvoldoende grond voor een doorzoeking op een dergelijke grondslag.
Bovendien is het -aldus nog steeds de raadsman- niet aan de rechter om ex nunc te toetsen of er -achteraf bezien- een redelijke verdenking bestond voor enig misdrijf die een doorzoeking kon rechtvaardigen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de doorzoeking onrechtmatig moet worden geacht, omdat deze inbreuk op het huisrecht en op de privacy in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof overweegt met betrekking tot dit betoog als volgt.
In het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming van 20 februari 2011 (00/AH/O1), dat dient ter nadere onderbouwing van de mondelinge vordering van 19 februari 2011 van de officier van justitie, is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
"(...)
Op vrijdag 18 februari 2011 omstreeks 18.33 uur gingen collega's van de surveillancedienst naar een hoekwoning aan de [adres] in de gemeente Dordrecht. Deze hoekwoning bleek later [adres] te Dordrecht te zijn.
Door een getuige was gezien dat er bij deze woning mensen over de schutting waren geklommen en deze mensen zouden nog in de woning zijn.
Ter plaatse bleek dat de achterdeur van de woning aan de [adres] was opengebroken. In de woning werden vervolgens de onderstaande personen aangehouden
[medeverdachte 1],
(...),
[verdachte],
(...)
en
hun minderjarige zoon genaamd;
[medeverdachte 2]
(...).
De verdachten verklaarden dat zij vanuit hun woonplaats Ede naar Dordrecht waren gekomen en daar vervolgens in een woning hadden ingebroken.
Verdachte [verdachte] verklaarde dat hij al eens eerder in een woning had ingebroken en dat hij hiervoor een taakstraf had gekregen. Tevens verklaarde hij dat zij in de woning waar ze nu waren aangehouden, voornamelijk op zoek waren geweest naar sieraden en geld.
Gelet op het feit dat:
- -
verdachten op hetzelfde adres woonachtig zijn,
- -
zij speciaal vanuit Ede naar Dordrecht zijn gekomen om in te breken,
- -
verdachten allen eerder zijn veroordeeld voor vermogensdelicten,
- -
verdachten kennelijk bewust in deze samenstelling opereren
kan bovengenoemde verdachte [verdachte] worden aangemerkt als verdacht van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven)."
De rechter-commissaris heeft op basis van deze gegevens tot doorzoeking besloten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de in het proces-verbaal genoemde feiten en omstandigheden geen redelijk vermoeden van schuld opleveren aan deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Nu derhalve de voor een doorzoeking in een woning rechtens vereiste verdenkingsgrondslag voor zover door de rechter-commissaris in aanmerking genomen, ontbrak is het hof van oordeel dat ten aanzien van deze doorzoeking sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Met betrekking tot de vraag of en zo ja welk rechtsgevolg daaraan moet worden verbonden overweegt het hof, rekening houdend met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, als volgt.
Op het moment waarop de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van de verdachte en diens medeverdachten werd geopend, op 19 februari 2011 te 20.10 uur, bestond er ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld terzake van de onder 1 ten laste gelegde in vereniging gepleegde poging tot diefstal in vereniging met braak in een woning.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de gedingstukken is het hof allereerst van oordeel dat de doorzoeking in die woning wel degelijk kon dienen om de waarheid ter zake van het onder 1 ten laste gelegde aan de dag te brengen. Immers, voor de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv kan het bijvoorbeeld mede van belang zijn in hoeverre planvorming aan de poging tot inbraak vooraf is gegaan, zodat eventuele sporen (telefoons, notities etc.) die daarop zouden kunnen wijzen, in de woning van de verdachten zouden moeten kunnen worden veiliggesteld. Daaraan doet niet af dat de verdachte en zijn medeverdachten al voor de voltooiing van het voorgenomen misdrijf werden aangehouden. Daarnaast is het hof van oordeel dat het dossier de rechter-commissaris voldoende aanleiding gaf om door middel van een doorzoeking te onderzoeken of de verdachte ook bij het plegen van andere inbraken betrokken was. Redengevend daartoe was de omstandigheid dat zowel de verdachte als de medeverdachten op het moment waarop de doorzoeking plaatsvond reeds meermalen onherroepelijk voor gekwalificeerde diefstallen (inbraken) waren veroordeeld, alsmede dat de verdachte bij gelegenheid van zijn eerste verhoor op 19 februari 2011 te 14.15 uur (en dus voorafgaand aan de doorzoeking) zakelijk weergegeven heeft verklaard dat hij, zijn vrouw en zijn zoon [medeverdachte 2] op 18 februari 2011 vanuit Ede per auto naar Dordrecht zijn gegaan omdat zij "gewoon" wilden gaan inbreken, waaruit viel af te leiden dat het de gewoonte van de verdachten was woninginbraken te plegen. Tenslotte overweegt het hof dat de omstandigheid dat bij woninginbraken sprake is van een hoog percentage niet-opgehelderde misdrijven in het licht van het vorenstaande reden te meer vormde om de woning van de verdachte aan een doorzoeking ter inbeslagneming te onderwerpen.
Bewijsuitsluiting als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en voorts door de onrechtmatige bewijsgaring een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Het hof is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de verdachte door het geconstateerde verzuim materieel niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad, terwijl evenmin sprake is van een in aanmerkelijke mate geschonden belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, zodat het zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Voor de bewezenverklaring van medeplegen van witwassen acht het hof in het bijzonder het navolgende van belang.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, PL1810 2011015435-53, werd op 19 februari 2011 op het adres [adres] te Ede, waar de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] en hun medeverdachte zoon [medeverdachte 2] wonen, een groot aantal sieraden en een groot geldbedrag, € 15.400,=, aangetroffen. Een deel van de sieraden werd -verpakt in zakjes- aangetroffen in (een kussen van) een bank in de woonkamer. Ook het geldbedrag werd in een van de kussens aangetroffen. Verspreid door het huis werden ook andere sieraden aangetroffen.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard1 dat er geld in het kussen van het bankstel was verstopt, dat dat geld voor de kinderen is, dat hij dat van zijn familie had gekregen en dat dat geld was verpakt in zakjes. Voorts heeft de verdachte ten aanzien van de aangetroffen sieraden verklaard dat deze werden bewaard in het kussen van het bankstel.
Gelet op de plaats waar het geld en het merendeel van de sieraden zijn aangetroffen, de omstandigheid dat een aantal sieraden (een zilverkleurige munt met inscripties "Beatrix" en "Vincent" en een gouden graveerplaatje met inscriptie "Ivo") namen bevatten van personen die niet te relateren zijn aan de verdachte of zijn familieleden oordeelt het hof dat het niet anders kan zijn dan dat deze goederen en het grote geldbedrag, ten aanzien waarvan de verdachte een voor wat betreft de herkomst niet te verifiëren en mede gelet op de overige omstandigheden dan ook onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, van misdrijf afkomstig zijn. Nu de verdachte heeft nagelaten een plausibele verklaring omtrent de herkomst van dat geld en die goederen af te leggen staat naar het oordeel van het hof vast -in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet- dat de verdachte wist dat de aangetroffen goederen die en het aangetroffen geld dat hij en zijn mededader voorhanden hadden van misdrijf afkomstig waren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen.
Het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens de door de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf verbonden bijzondere voorwaarde.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft met zijn echtgenote en hun minderjarige kind gepoogd in een woning in te breken. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken. Woninginbraken zijn ernstige strafbare feiten, die naast financiële schade ook gevoelens van angst en onrust bij de slachtoffers teweegbrengen. Bovendien worden bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving verergerd door het plegen van dergelijke misdrijven. Daarnaast heeft de verdachte zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan het witwassen van van misdrijf afkomstig geld en van van misdrijf afkomstige goederen. Witwassen van geld en goederen bevordert het plegen van vermogensmisdrijven, met alle financiële schade voor de rechthebbenden vandien.
De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de bezittingen van anderen.
Daarnaast heeft hij er blijk van gegeven evenmin voldoende respect te hebben voor politieambtenaren door zich schuldig te maken aan de belediging en verbale bedreiging van een politieambtenaar en de mishandeling van een tweede, een en ander zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat uit oogpunt van speciale preventie en normhandhaving een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde vermogensmisdrijven en het witwassen van geld en goederen, terwijl het hof in de persoon van de verdachte geen grond ziet een gevangenisstraf op te leggen die - in verband met de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling - met zich mee zou brengen dat de verdachte reeds op korte termijn in vrijheid wordt gesteld.
Beslag
Ten aanzien van de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst vermelde in beslag genomen "oorbelset donkere parel" en "zilverkleurige oorbellen met witte parel", op pagina 6 van het beroepen vonnis genummerd 19 respectievelijk 21 constateert het hof dat deze reeds teruggegeven zijn aan de eigenaar, zodat een beslissing terzake achterwege kan blijven.
Ten aanzien van de overige op genoemde beslaglijst vermelde inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van EUR 250,00.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 7 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van EUR 100,00.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 7 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst met uitzondering van:
- -
een "oorbelset donkere parel", genummerd 19 op pagina 6 van het beroepen vonnis en
- -
"zilverkleurige oorbellen met witte parel", genummerd 21 op pagina 6 van het beroepen vonnis, die reeds zijn teruggegeven aan de eigenaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] terzake van het onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 100,00 (honderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van EUR 100,00 (honderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. R.M. Bouritius en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2012.
- 1.
Ambtsedig proces-verbaal, nr. PL1810 2011015435-53, 01/VH2/02, p. 3 en 4, inhouden de verklaring van de verdachte [verdachte].