Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/5.15
5.15 De verzoekschriftprocedure
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS448788:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 22 december 1966 (FuchsfHolsum), NJ 1967, 277 (C); HR 10 maart 1967 (alimentatie), NJ 1967, 262 (C); HR 28 april 1967 (ReemtsmafBureau voor de Industriële Eigendom), NJ 1968, 38, m.nt. HB (C).
HR 14 januari 1977 (Asuncion Fishing Corporation/Tenerife Shipping Corporation), NJ 1977, 424 (A); HR 13 november 1981 (GodettfEllis), NJ 1982, 543, m.nt. WHH (C); HR 12 mei 1989 (Rodriguez/Sprockel), NJ 1989, 677 (C); HR 13 juli 2001 (WalléJmr. X), IJN AB2565 (C).
HR 10 juli 2009, LiN B10773 (NL), rov. 3.4.5.
HR 25 oktober 2002 (Nouel/Knuf), NJ 2004, 19 (B), rov. 2.
VeegensfKorthals Altes/Groen 2005, nr. 213.
Conclusie A-G Koopmans onder 8 voor HR 22 januari 1993 (Nederlandse Antillen/Nieuwenhuijzen), NJ 1993, 218 (C).
Conclusie A-G Huydecoper onder 8 voor HR 28 juni 2002 (Ambtenaar/Munon), LJN AE1548 (A); conclusie A-G Huydecoper onder 14 voor HR 13 september 2002 (Felix/Browne), NJ 2003, 226 (M).
HR 6 april 2001 (Chanrek/Hodge), LiN AB0907 (M), rov. 2, en conclusie A-G Spier onder 8-20.
Vastgesteld op 21 mei 2003, inwtr. 1 september 2003, Staatscourant 130 van 10 juli 2003, ook te raadplegen op: www.rechtspraak.nl.
Bijvoorbeeld: conclusie A-G Spier onder 2.8 voor HR 12 september 2008 (MurrayfBirgen di Rosario), IJN BD6026 (C).
Zie hierover ook: conclusie A-G Wesseling-van Gent onder 2.8 voor HR 25 oktober 2002 (Nouel/Knuf), NJ 2004, 19 (B).
Zie: HR 12 januari 2001 (Meijer-Venema/Sint Eustatius), LIN ZC3407 (E), rov. 2. Dit arrest is gewezen voor de invoering van het huidige rolreglement. In deze zaak werd toegestaan dat de verzoeker in cassatie op het verweerschrift 'respondeerde'.
HR 14 januari 1977 (Asuncion Fishing Corporation/Tenerife Shipping Corporation), NJ 1977, 424 (A), overweging over de ontvankelijkheid.
HR 11 maart 1966 (Nederlandse Antillen/Exploitatie Maatschappij), NJ 1966, 330, m.nt. GJS (M). Zie: Van der Hansz 1984, p. 42.
Wel is een Curaçaose advocaat in mei 1997 naar Nederland gereisd om voor de Hoge Raad te pleiten in een strafzaak, ook al was hij tuchtrechtelijk geschorst. Deze handelwijze heeft geleid tot zijn schrapping van het tableau (Raad van Appel 7 december 1998, nr. lla van 1998).
HR 14 januari 1994 (Van Putten/Carty), NJ 1994, 403, m.nt. WH-S (M), rov. 3.
Bijvoorbeeld: conclusie A-G Wesseling-van Gent onder 1.18 voor HR 13 juni 2008 (Schnog/Leo Schnog), LiN BD1386 (C); conclusie A-G Wuisman onder 2.7 voor HR 31 oktober 2008 (Crusader/KH), LJN BG2122 (A).
HR 2 oktober 1998 (Plataforma Otrabanda/Curnao), NJ 1999, 1 (C), rov. 3.
HR 9 juli 1999 (LowstatefMCB), NJ 1999, 699 (C), rov. 2.
HR 16 april 1999 (BigottfDoucal), NJ 1999, 697, m.nt. P.B. Hugenholtz (A), rov. 23; HR 1 juni 2007 (Chung/Poterson), NJ 2007, 310 (A), rov. 2. Thans art. 33 lid 3 RvNL
De verzoekschriftprocedure in cassatie is geregeld in art. 426-429 RvNL. De Cassatieregeling noemt de verzoekschriftprocedure niet. Ook vóór Jacobs/Jonkhout werd cassatieberoep wel ingesteld bij verzoekschrift, ook al regelt de Cassatieregeling daar niets over.1 Sinds dat arrest is tegen alle Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse cassabele vonnissen en beschikkingen cassatie bij verzoekschrift toegelaten.
Ingevolge art. 426a RvNL moet het verzoekschrift ook in Antilliaanse/Arubaanse zaken worden getekend door een advocaat bij de Hoge Raad op straffe van niet-ontvankelijkheid.2 De advocaten die kantoor houden in het arrondissement Den Haag, zijn tevens advocaat bij de Hoge Raad (art. 12 lid 2 Advocatenwet). Sommigen van hen zijn gespecialiseerd in cassatierechtspraak.
Het verzuim om in het verzoekschrift advocaat te stellen, kan worden hersteld doordat binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad van het oorspronkelijke verzoekschrift, een advocaat bij de Hoge Raad een door hem getekend exemplaar van datzelfde verzoekschrift ter griffie indient.3
Art. 8 Cassatieregeling bepaalt weliswaar dat Antilliaanse/Arubaanse advocaten een zaak in cassatie mogen bepleiten, maar niet dat zij in plaats van een advocaat bij de Hoge Raad het verzoekschrift mogen ondertekenen. De bepaling vormt in zoverre wellicht een valkuil. In de memorie van toelichting bij art. 8 Cassatieregeling is terecht vermeld dat de eiser in cassatie zich moet laten vertegenwoordigen door een advocaat bij de Hoge Raad. Deze regel geldt ook in Nederlandse zaken. De regel is bedoeld als een kwaliteitswaarborg. In andere cassatieprocedures (strafrecht en in Nederland ook belastingrecht) wordt deze eis niet gesteld.
Indien de advocaat bij de Hoge Raad die het verzoekschrift heeft getekend, in de loop van de cassatieprocedure de hoedanigheid van advocaat verliest, wordt de procedure van rechtswege geschorst, tenzij het geding in staat van wijzen verkeert.4
De verzoeker in cassatie behoeft geen zorg te dragen voor aantekening van het cassatieberoep ter griffie van het Hof. De griffier bij de Hoge Raad stelt de griffie van het Hof op de hoogte van het cassatieberoep en vraagt daar het dossier op. De griffie van het Hof zendt het dossier in en houdt van de cassatieberoepen een register bij, dat dus niet alleen cassatieberoepen bij dagvaarding, maar alle cassatieberoepen vermeldt. Degene die cassatieberoep heeft ingesteld, is bevoegd daarvan aantekening te doen houden ter griffie van het Hof (art. 433). Hij behoeft dus niet af te wachten totdat de Hofgriffie bericht krijgt van de griffier bij de Hoge Raad.
De griffier bij de Hoge Raad verzorgt de verzending van een afschrift van het verzoekschrift naar de andere in de vorige instantie verschenen partijen. In Nederlandse zaken is gebruikelijk dat de griffier bij aangetekende post een exemplaar zendt zowel naar die partijen zelf als naar hun gemachtigden in de vorige instantie.5 Volgens A-G Koopmans is in Antilliaanse en Arubaanse zaken verzending naar alleen de gemachtigden gebruikelijk en toegelaten, waarbij hij verwijst naar een arrest waarin de Hoge Raad zulks heeft geoordeeld over aanzegging van het hoger beroep en betekening van de memorie van grieven.6 A-G Huydecoper betwijfelt of verzending naar de gemachtigde voldoende is.7 Ik zou inderdaad menen van niet. Een belangrijk verschil is dat in geval van hoger beroep de gemachtigde in de vorige instantie zijn cliënt ook kan vertegenwoordigen in de hogere instantie, en in geval van cassatie niet. Een tweede verschil is dat in geval van hoger beroep, anders dan in geval van cassatie, de betekening onder verantwoordelijkheid van de rechter van de vorige instantie geschiedt, de instantie dus waar de gemachtigde als zodanig optreedt.
In Chanrek/Hodge was de gemachtigde van verweerders in cassatie gedesisteerd in hoger beroep. Ingevolge het Haags betekeningsverdrag was verzending per gewone post aan de op Anguilla verblijvende verweerders voldoende.8
Zie paragraaf 5.17 voor de vraag of indien de Hoge Raad heeft beslist tegen een in cassatie niet verschenen verweerder, deze erover kan klagen dat hij niet deugdelijk was opgeroepen.
De verweerders kunnen binnen drie weken of een door de Hoge Raad vast te stellen andere termijn na de toezending van het verzoekschrift een verweerschrift indienen, dat eveneens moet zijn getekend door een advocaat bij de Hoge Raad (art. 426b RvNL).
De wettelijke regeling van de verzoekschriftprocedure is verder als volgt:
Incidenteel cassatieberoep is mogelijk (art. 427 RvNL). Indien incidenteel cassatieberoep is ingesteld en/of een exceptie tegen het principaal cassatieberoep is aangevoerd, kan de verzoeker in cassatie daarop antwoorden (art. 427a RvNL).
De Hoge Raad kan een mondelinge of schriftelijke toelichting door de advocaten bevelen (art. 428 RvNL; hierover meer in het vervolg van deze paragraaf). Vervolgens neemt de procureur-generaal een conclusie (art. 44 lid 2 RvNL en art. 429 lid 1 RvNL). Daarna kunnen partijen een Borgersbrief indienen, dat wil zeggen: een brief waarin zij commentaar geven op de conclusie van de procureur-generaal (art. 44 lid 3 RvNL; ook hierover meer in het vervolg van deze paragraaf). Ten slotte geeft de Hoge Raad volgens de wettekst een beschikking (art. 429 RvNL; hierover meer in paragraaf 5.16).
Het Rolreglement van de Civiele Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden heeft blijkens art. 1 betrekking op Antilliaanse en Arubaanse zaken voor zover zij op de rol behandeld worden.9 Het Rolreglement bepaalt niet welke Antilliaanse en Arubaanse zaken op de rol behandeld worden en ook niet in welk stadium en door wie dat wordt beslist. Het lijkt erop dat bepalend is of de bestreden uitspraak een vonnis is of een beschikking en dat de beslissing in beginsel binnen de organisatie van de Hoge Raad op administratief niveau wordt genomen, direct na ontvangst van het verzoekschrift tot cassatie.10
Het Rolreglement bevat in art. 15 een bijzondere bepaling voor Antilliaanse en Arubaanse zaken. Deze bepaling verklaart de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing: art. 8 tot en met 11 (schriftelijke toelichting, re- en dupliek en pleidooi), art. 12 (fourneren,11 arrest vragen en conclusie van de procureur-generaal) en art. 14 (procedure na prejudiciële beslissing). Ongetwijfeld zijn ook art. 2 (onvoorziene gevallen), art. 3 (roldatum en rolbeslissingen) en art. 16 (schikkingsonderhandelingen en doorhaling) van overeenkomstige toepassing.
Dat geldt naar ik aanneem niet voor art. 7 (incidenteel beroep en excepties), art. 13 (incidenten) en 17 (spoedbehandeling). Kennelijk geldt voor deze onderwerpen de vangnetbepaling van art. 2 die de rolraadsheer een algemene beslissingsbevoegdheid verschaft in onvoorziene gevallen.
In de wettelijke verzoekschriftprocedure is het aan de Hoge Raad overgelaten te beslissen of wel of niet gelegenheid wordt geboden voor mondelinge of schriftelijke toelichting.12 Er bestaat dus geen recht op die gelegenheid (vergelijk art. 428 lid 1 RvNL met art. 412 lid 2 RvNL). Indien de Antilliaanse/Arubaanse zaak op de rol wordt behandeld, wordt een schriftelijke toelichting toegestaan (art. 8 Rolreglement). Niet is bepaald of bij Antilliaanse/Arubaanse rolzaken ook altijd desgewenst een mondelinge toelichting wordt toegestaan. Bij Antilliaanse/Arubaanse zaken die niet op de rol worden behandeld, wordt niet altijd een mondelinge of schriftelijke toelichting toegestaan.
De toelichting kan ook worden gegeven door Nederlandse advocaten die geen cassatieadvocaat zijn (art. 428 lid 3 RvNL) en ook door bij het Hof ingeschreven advocaten (art. 8 Cassatieregeling). Hoewel art. 8 Cassatieregeling slechts spreekt van bepleiten (kennelijk is gedacht aan art. 417 RvNL in de dagvaardingsprocedure), geldt de regel ook voor de toelichting van art. 428 lid 2 RvNL.13
In Nederlandse Antillen/Exploitatie Maatschappij is voor de Hoge Raad gepleit door een Antilliaanse advocaat.14 Ik ken verder geen gevallen waarin gebruik is gemaakt van de mogelijkheid dat een bij het Hof ingeschreven advocaat een mondelinge toelichting verschaft.15 Ook de schriftelijke toelichting kan worden gegeven door alle Nederlandse advocaten en door bij het Hof ingeschreven advocaten, maar bijvoorbeeld niet door de Voogdijraad.16
Indien een schriftelijke toelichting wordt toegestaan, wordt vervolgens gelegenheid gegeven voor gelijktijdige schriftelijke re- en dupliek (art. 10 Rolreglement).17 Ik neem aan dat dit ook geldt indien een verzoekschrift niet op de rol wordt behandeld, maar niettemin een schriftelijke toelichting is toegestaan.
In Plataforma Otrabanda/Curaao bracht de advocaat van Plataforma Otrabanda ter gelegenheid van de schriftelijke toelichting in cassatie op 29 november 1997 bij akte producties in het geding, zonder tegelijk afschrift daarvan te verstrekken aan de advocaat van Curaao. Bij schrijven van 4 december 1997 zond hij de afschriften aan de advocaat van Curaao. De voor re- en dupliek bepaalde dag was 12 december 1997. De producties waren afkomstig van Curaçao zelf. Plataforma Otrabanda had er pas na het eindvonnis van het Hof de beschikking over gekregen door middel van een procedure ingevolge de Landsverordening openbaarheid van bestuur (PB 1995 no. 211). Dit deed er niet aan af dat de Hoge Raad op verzoek van Curaçao de producties terzijde legde, omdat de wijze van overleggen niet strookte met de eisen van een goede procesorde.18
Bij Borgersbrief kunnen partijen commentaar geven op de conclusie van de procureur-generaal. Ook op een aanvullende conclusie van de procureur-generaal mag bij Borgersbrief worden gereageerd.19 Partijen mogen in de Borgersbrief geen commentaar geven op elkaars Borgersbrief.20