HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma (HIV-I), rov. 3.6 en HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY9659, NJ 2007/ 313, m.nt. Y. Buruma (HIV IV), rov. 3.5. Onder “de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans” dient volgens de Hoge Raad te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met deze formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak gebruikte formulering 'de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans' (HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, m.nt. H.D. Wolswijk, NJ 2019/103, rov. 5.3.2).
HR, 04-04-2023, nr. 21/02826
ECLI:NL:HR:2023:529
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-04-2023
- Zaaknummer
21/02826
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:529, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑04‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:2029
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:177
ECLI:NL:PHR:2023:177, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑02‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:529
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Gewapende confrontatie met dodelijke afloop in Venlo. Medeplegen doodslag (287 Sr) en poging tot beïnvloeden van getuigen (art. 285a.1 Sr). 1. Bewijsklachten medeplegen en opzet doodslag. 2. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vindt verklaring van medeverdachte voldoende steun in ander bewijsmateriaal doodslag? 3. Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten m.b.t. poging tot beïnvloeden van getuigen. 4. Mogelijke overschrijding redelijke termijn in cassatie. 5. Vorderingen benadeelde partijen. Toewijzing vorderingen b.p.’s begrijpelijk gelet op ontbrekende verklaringen m.b.t. shockschade in dossier? 6. Schriftuur b.p. (zus van slachtoffer). Levert vordering m.b.t. studievertraging (verlies aan verdienvermogen) en kosten van aangeschafte vliegtickets (voor plaatsen van grafsteen en bezoek aan graf) een onevenredige belasting van strafgeding op? 7. Schriftuur b.p. (vader van slachtoffer). Levert vordering m.b.t. ingeschakelde privédetective en vliegtickets een onevenredige belasting van strafgeding op? 8. Schriftuur b.p. (moeder van slachtoffer). Levert vordering m.b.t. vliegtickets een onevenredige belasting van strafgeding op? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02826
Datum 4 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 juni 2021, nummer 20-000078-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.F. Nelisse, advocaat te Schiedam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen heeft E.H.J.M. Dohmen, advocaat te Roermond, een verweerschrift ingediend en bij schrifturen een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de verdachte en de benadeelde partijen zijn voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van elf jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze tien jaren en acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2023.
Conclusie 14‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen doodslag (art. 287 Sr); poging tot het beïnvloeden van een getuige (art. 45 jo. 285a lid 1 Sr). Middelen hebben onder meer betrekking op het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer nu de medeverdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten en de bewezenverklaring van het medeplegen. Middelen benadeelde partijen komen op tegen het deels niet-ontvankelijk verklaren door het hof van hun vorderingen. Alle middelen falen volgens de AG. Ambtshalve opmerking over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02826
Zitting 14 februari 2023
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 28 juni 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens:
in de zaak met parketnummer 03-721713-17 onder:
- 1 impliciet subsidiair “medeplegen van doodslag” en
- 3 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II”;
en in de zaak met parketnummer 03-661063-18 onder:
- 1 subsidiair "poging tot opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter en/of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd" en
- 2 “poging tot opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter en/of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] deels toegewezen tot bedragen van respectievelijk € 2.902,21, € 4.153,42 en € 776,07 aan materiële schade, daarnaast aan ieder van hen een bedrag van € 20.000 aan immateriële schade toegekend en aan de verdachte voor diezelfde bedragen een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige heeft het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft het hof de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partijen gemaakte kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.F. Nelisse, advocaat te Schiedam, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld over respectievelijk 1) en 2) de motivering en de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring, 3) schending van de bewijsminimumregel ex art. 342 lid 2 Sv, 4) het niet responderen op door de verdediging aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, 5) de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en 6) de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1.3
E.H.J.M. Dohmen heeft namens de drie benadeelde partijen telkens één middel van cassatie voorgesteld en tevens een verweerschrift ingediend.
2. Waar het in deze zaak om gaat
2.1
Op 1 november 2017 heeft in [plaats] een drietal gewelddadige confrontaties plaatsgevonden tussen de verdachte, zijn medeverdachte en een betrokkene aan de ene zijde en een groep mannen, waaronder het dodelijke slachtoffer, aan de andere zijde. Bij de derde confrontatie heeft de medeverdachte het slachtoffer doodgeschoten. De verdachte is vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde medeplegen van moord, maar veroordeeld voor het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] .
2.2
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , respectievelijk de zuster, de vader en de moeder van het dodelijke slachtoffer, hebben zich als benadeelde partijen in de strafzaak gevoegd.
Het cassatieberoep van de verdachte
3. Het eerste en het tweede middel
3.1
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof, inhoudende dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte het slachtoffer zou neerschieten, niet begrijpelijk is en dat het hof dit oordeel niet toereikend heeft gemotiveerd. Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij de doodslag op het slachtoffer. Voordat ik deze twee middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof met betrekking tot het medeplegen van doodslag en het verboden wapenbezit weer.
3.2
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“parketnummer 03-721713-17:
1 impliciet subsidiair.
hij, op 01 november 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader met dat opzet met een vuurwapen kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
3.
hij op 01 november 2017 te [plaats] , een vuurwapen, te weten een pistool, van categorie II voorhanden heeft gehad.”
3.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating verwijzingen):
“Parketnummer 03-721713-17 feiten 1 (impliciet subsidiair) en 3
1. Het proces-verbaal optreden Leider plaats delict d.d. 2 november 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
(…)
Op 1 november 2017 kreeg ik het verzoek te gaan naar de [a-straat] te [plaats] vanwege een schietincident.
(…)
Bij mijn komst ter plaatse was het slachtoffer al overleden.
(…)
De identiteit van het slachtoffer: [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2017, met bijlagen (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 1 november 2017 hoorde ik, [verbalisant 2] , dat er een slachtoffer lag op de [a-straat] te [plaats] . Omstreeks 13.30 uur kwam ik ter plaatse. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof. Ik zag dat de man geen teken van leven toonde en op zijn rug op het wegdek lag. (..) Ik, [verbalisant 2] , zag op ongeveer 1 meter afstand van de man een huls van een afgeschoten patroon liggen. Ik, [verbalisant 2] , stelde deze huls direct veilig door deze af te dekken met een pion.
(…)
Ik, [verbalisant 2] , onderzocht, samen met collega [verbalisant 3] nogmaals grondig de plaats delict rondom het slachtoffer. Hierbij trof ik samen met collega [verbalisant 3] nog drie (3) hulzen aan welke wij veilig stelden door deze af te dekken met pionnen.
3. Het proces-verbaal sporenonderzoek PD1 en berging stoffelijk overschot d.d. 1 november 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(…)
Op 1 november 2017 vanaf 15:00 uur, hebben wij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een doodslag/moord, gepleegd op 1 november 2017. Overledene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] . Het onderzoek is verricht op de [a-straat] ter hoogte van nummer [001] , te [plaats] .
(…)
Rond het lichaam van het slachtoffer stonden vier verkeerspionnen waar hulzen onder lagen. (…)
Ten behoeve van het veiligstellen van de hulzen (..) hebben wij verkeerspionnen verwijderd en middels markeringsborden, genummerd 1 t/m 4 de plaats van het aantreffen gemarkeerd: Markering 1: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 B(?) 14 Spoor PD1-01
Markering 2: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 met rood slaghoedje Spoor PD1-02
Markering 3: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 BT 14 Spoor PD1-03
Markering 4: Verschoten huls, bodemstempel S&B 7.65 BT 14 Spoor PD1-04
(…)
Tijdens het onderzoeken van de jas (hof: van het slachtoffer) werd in de binnenvoering aan het achterpand, boven de tailleband, een hard voorwerp gevoeld. Na het openknippen van de voering werd een kogel aangetroffen. Spoor SO-16.05
4. Het proces-verbaal van de gerechtelijke sectie op het stoffelijk overschot van het slachtoffer [slachtoffer] (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] :
(…)
Op 4 november 2017 om 10:00 uur werd onder leiding van de patholoog dr. M. Buiskool, door de patholoog in opleiding dr. J. Fronczek, de gerechtelijke sectie uitgevoerd.
Tijdens de sectie werd in de weke delen, tussen de huid en de ribben van de rechterborst een projectiel (Spoor SO-22) aangetroffen. Dit projectiel werd na de sectie ten behoeve van het verdere onderzoek aan mij, verbalisant [verbalisant 4] , overhandigd.
5. Het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het NFI d.d. 19 maart 2018 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van arts en patholoog M. Buiskool:
(…)
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1995, is het navolgende gebleken
(…)
Aan het lichaam waren er in totaal 11 huidperforaties, op basis van:
1 doorschot aan het hoofd,
1 inschot aan de romp,
2 doorschoten aan de romp,
1 doorschot aan de rechterwijsvinger en
1 doorschot aan de linkerringvinger.
De schotverwondingen waren, gezien de omgevende bloeduitstorting, alle bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (schieten). In relatie met het doorschot aan het hoofd waren onder andere de hersenen geperforeerd. In relatie met het inschot aan de romp was onder andere het hart geperforeerd en was veel bloed in het hartzakje (harttamponade) ontstaan, waardoor de mechanische pompfunctie van het hart was belemmerd. Hierdoor zijn functiestoornissen van de hersenen en het hart ontstaan, al dan niet in combinatie met fors bloedverlies waardoor het overlijden zonder meer wordt verklaard. (..) Zowel het doorschot aan het hoofd als het inschot aan de borstkas zijn op zich al in combinatie dodelijk. De overige letsels kunnen middels bloedverlies tezamen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
De doorschoten aan de vingers kunnen in relatie zijn met de schotkanalen aan de romp.
(…)
Bij sectie op het lichaam [slachtoffer] , wordt het overlijden zondermeer verklaard door verwikkelingen van schotletsels.
6. Het proces-verbaal d.d. 7 maart 2018 relaterende de sporenafhandeling en samenvatting/conclusie inzake de moord/doodslag van [slachtoffer] , gepleegd op 1 november 2017 te [plaats] , [a-straat] t.h.v. perceel [001] (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
(…)
Conclusie:
Aan de hand van onderzoek is gebleken dat de kogels van links achter naar rechts voor door het lichaam en het hoofd van het slachtoffer zijn gegaan. De schoten zijn gelost op korte afstand van het slachtoffer. Daarmee wordt bedoeld dat de monding van het vuurwapen bij minimaal één schot zich op minder dan 75 centimeter van het slachtoffer bevond. De schutter bevond zich tijdens het schieten links van het slachtoffer.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 9 januari 2019, gesloten en ondertekend op 10 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
(…)
A: Ik wist dat [verdachte] (hof: hierna telkens: verdachte [verdachte] ) over een pistool kon beschikken.
(…)
Ik wist dat het pistool in een woning aan de [b-straat] lag.
V: Heb jij dat pistool vóór 1 november 2017 gezien?
A: Ja, dat heb ik wel eens vaker gezien. (..) Ik heb dat pistool eerder ook wel eens zelf in handen gehad. Dit deden we omdat ik geen strafblad had en [verdachte] wel. (..) Als [verdachte] het pistool verplaatste van de ene bergplaats naar de andere, had ik dat pistool bij mij. (..).ik weet niet hoe een pistool precies werkt. [verdachte] wist hoe het werkte. In mijn bijzijn heeft hij het pistool vaker in- en uit elkaar gezet. (...) Ik weet alleen dat het pistool zilverkleurig was.
(…)
In [plaats] wilden wij (hof: [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 3]) afslaan ter hoogte van de [A] . (..). Op het moment dat wij bij die afslag naar links gingen kwamen ons twee auto’s tegemoet. Die auto’s keerden gelijk om en reden achter onze auto aan. In die twee auto's zaten jongens die ik van aanzien ken als “de jongens van [plaats] ”.
(..) Die twee auto’s reden achter ons aan. Wij stopten bij de hangplek en parkeerden daar (hof: aan de [c-straat]) . (..) Wij stapten alle drie uit de auto. Ook uit de twee auto’s die achter ons aanreden stapte iedereen uit. (..) [betrokkene 4] (hof: [betrokkene 4]) was daar ook bij. Hij stapte uit de eerste auto. [betrokkene 4] liep gelijk op [verdachte] af en ging direct een gesprek met hem aan. (..)
Ik weet niet wat [betrokkene 4] tegen [verdachte] zei. Ik zag wel dat hij [verdachte] plotseling sloeg. Hij sloeg hem met de vuist meerdere malen. Het was gelijk “all-in”. Hij raakte hem meerdere malen op zijn lichaam.(..) Direct daarna vlogen nog 3 of 4 jongens uit [plaats] op [verdachte] af. Ook zij sloegen en schopten [verdachte] . [betrokkene 3] (hof: [betrokkene 3]) stond daarnaast. Hij werd door 2 of 3 anderen geslagen en geschopt.
(…)
Ik wilde voorkomen dat ik ook geslagen werd en rende daarom van die plek weg. Ik rende de straat schuin over. (..) Ik werd achterna gezeten door 2 jongens. Onder het rennen lukte het hen om mij te schoppen. Op een gegeven moment struikelde ik en ik viel tegen een auto en werd ik over mijn hele lichaam meerdere malen getrapt en geslagen door die 2 jongens. Op een gegeven moment sloeg een van die jongen mij met de vuist op mijn neus. Ik werd duizelig en er liep bloed uit mijn neus. (..) Ik liep verder. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken. (..) Mijn scooter stond geparkeerd voor een flatgebouw aan de [b-straat] . (..) Ik liep over de [d-straat] in de richting van de [b-straat]. Op een plek, ruim voor de kruising met de [e-straat] , stopte naast mij een auto. In die auto zaten de 2 jongens die mij eerder mishandeld hadden. Zij deden het portierraam naar beneden. Zij riepen: “Dit is onze stad. Ga weg van hier. Volgende keer als we je hier zien nemen we je te grazen. Wil je dat we nu hier uitstappen en je te pakken nemen?” (..) Ik was heel erg bang. Het was erg bedreigend. Ik zei niets terug en liep door. Kort daarna kwam er weer een auto van achteren naast mij rijden die stopte. Er zaten twee personen in. Rechts voorin zat die […] en links voorin zat [slachtoffer] . Op dat moment kende ik zijn naam nog niet. Ik had hem nog nooit eerder gezien. Die […] wel. Die kende ik als " [betrokkene 5] ” (hof: [betrokkene 5]). Die [betrokkene 5] deed het raam naar beneden. [slachtoffer] sprak mij via dat geopende raam aan hij riep: “Wat kijk jij? Ben jij een van die jongens die in groepsgevecht was met mijn vrienden? Wil je dat we hier uitstappen en je hier pakken?” (..) Ik reageerde daar niet op en liep gewoon verder. Ik maakte alleen een armbeweging van “laat maar zitten” en hield een hand voor mijn bloedende neus. Vervolgens gaven zij gas en reden zij verder. Ik hoorde toen een van hen nog zeggen: “Gaan we hem pakken”. Dit zeiden ze tegen elkaar. (..) Toen ik net op de [b-straat] liep zag ik dezelfde auto weer op de [b-straat] rijden en daar parkeren.
(…)
Ik zag dat [betrokkene 5] en [slachtoffer] beiden uitstapten. Zij bleven bij hun auto staan en riepen naar mij of ik kon komen. (..) Ik rende weg over een grasveldje in de richting van de [e-straat] . Toen ik daar stond draaide ik mij om en zag ik de auto met [betrokkene 5] en [slachtoffer] komen aanrijden. Schuin over het grasveld zag ik [verdachte] lopen. (..) Ik liep naar hem toe. (..) [verdachte] en ik liepen verder via de [f-straat] de [g-straat] in. Toen wij over de [g-straat] liepen zag ik uit mijn ooghoek van achteren een grijze auto komen aanrijden. (..) De auto haalde ons in, reed ons voorbij, stopte en parkeerde op de [g-straat] , een stukje voor ons aan de rechterkant van de weg. Ik zag dat [betrokkene 5] en [slachtoffer] uit de auto stapten. Ik zei tegen [verdachte] dat dat de jongens waren die mij kort daarvoor bedreigd hadden. Ik riep tegen [verdachte] dat we daar weg moesten omdat zij met meerderen waren. [verdachte] zei “nee” tegen mij. Toen vroeg ik aan [verdachte] : “Heb jij dat ding bij je?” Ik bedoelde met dat ding het pistool. [verdachte] zei ja en gaf mij het pistool. (..) Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was "geblokt”. Ik kon geen schot afgeven. Ik keek toen naar het pistool wat ermee aan de hand was. Ik probeerde er hier en daar een beetje aan te trekken, maar ik weet niet hoe een pistool precies in elkaar zit en werkt. Daarom gaf ik het pistool terug aan [verdachte] . Ik zei nog tegen hem: “Het gaat niet”.
(…)
[verdachte] nam het pistool van mij over en haalde het pistool toen van het blok af. (..) Toen kreeg ik van [verdachte] het pistool weer terug. Ik hield het pistool weer in mijn rechterhand. Ik zwaaide met die arm omhoog en gaf een schot af. Op het moment dat het schot afging hield ik het pistool omhoog gericht, naar boven. Ik wilde de jongens laten schrikken. (..) Direct na het schot zag ik dat het bovenste gedeelte van het pistool open bleef staan. Ik wist dat dit niet hoorde. Het zou eigenlijk weer naar voren moeten gaan. Ik gaf hierop het pistool terug aan [verdachte] . Die […] (het hof begrijpt: [betrokkene 5] , bijgenaamd [betrokkene 5]) kwam na het schot woedend op mij af en riep: “Denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan". Hij greep mij direct bij mijn kraag vast.(..) Ik probeerde mij los te rukken. Die […] sloeg mij daarop meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht. Ik omklemde die […] om te voorkomen dat ik nog meer geslagen werd. Op dat moment kwam [verdachte] tussenbeide en hield hij in een hand het pistool dreigend boven zich (..). Ik heb mij toen los kunnen maken van die […] . (..) Toen ik daar wegliep, liep [verdachte] achter mij aan. Even later kwamen we via de [a-straat] bij de rotonde uit. We liepen aan de linkerkant van de weg. (..) Die auto stopte ook aan de linkerkant van de weg, nog voor de rotonde.
(…)
Uit de auto stapte de buurtbewoner [betrokkene 6] (hof: [betrokkene 6]) uit. (..) Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en die liep gelijk naar [verdachte] toe. [slachtoffer] zei iets tegen [verdachte] . [slachtoffer] sloeg daarop [verdachte] met zijn vuist in het gezicht. [verdachte] viel daarop gelijk op de grond. Ik werd er geschrokken van (het hof begrijpt: ik schrok ervan). [slachtoffer] draaide zich om naar mij. Ik had het pistool bij mij. Onderweg naar deze plek heeft [verdachte] het pistool aan mij gegeven. (..) Toen ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam heb ik het pistool uit mijn broek gehaald. (..) Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren. (..) De onderlinge afstand was op dat moment ongeveer 1 meter.
(…)
Ik schat dat ik 4 of 5 keer heb geschoten. (..) Ik zag [slachtoffer] neervallen. Vanuit mijn positie gezien, schuin rechts voor mij, van mij af.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 januari 2019, (…), voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] :
(…)
V: Is er met het wapen geschoten?
A: Ja, op de [g-straat] kwam ik [slachtoffer] en die […] tegen. Zij stapten uit de auto. Voor het moment dat ik met die […] gevochten heb schoot ik.
(…)
V: Wat hebben jullie (hof: [betrokkene 1] en [verdachte]) gedaan toen die andere jongens vertrokken waren?
A: Wij liepen verder.
V: Wie had toen het wapen bij zich?
A: Ik heb dat teruggegeven aan [verdachte] omdat de bovenkant naar achteren stond van het wapen. Hierna heb ik het vuurwapen weer teruggekregen.
9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 november 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(…)
Ik had met onze vriendenkring (het hof begrijpt: [betrokkene 7] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1]) besproken dat dit niet zo verder door kon gaan. Dat we zo niet vrij konden werken en toen hebben we besloten om (...) één wapen aan te schaffen (...) indien er echt een situatie zou zijn waarin we echt geen andere uitweg meer konden vinden.
(..)
V: Wat was de kleur?
A: Zilver
(…)
V: Waar bleef dat wapen?
A: Aan de [b-straat] .
(..)
V: Wat gebeurde er op 1 november (hof: 2017)?
(…)
Daar op de [c-straat] (hof: te [plaats]) parkeerden we onze auto, een Ford Focus, zwart van kleur. (..) Er waren zes tot acht jongens. Ik ging naar [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]) toe en vroeg wat nou eigenlijk zijn probleem was. [betrokkene 4] gaf geen concreet antwoord en bleef er omheen draaien. Ik vroeg hem wat hij nou precies wilde. Ik maakte toen een wegwerpgebaar en wilde richting de auto lopen om weg te gaan. (..) Ik wilde de deur open maken van de auto en toen kreeg ik een onverwachtse stoot van iemand, tegen mijn linkerjukbeen. Ik werd door 5 man besprongen. Ik heb daar nog letsel aan over gehouden. (..) Ze bleven op mij intrappen. (..) Ze trapten mij met vier of vijf man (..) En toen ben ik weggerend richting de [b-straat] . (..) Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt. (..) Ik rende richting de [g-straat] . Onderweg kwam ik [betrokkene 1] (hof: verdachte [betrokkene 1]) tegen met bloed uit zijn neus en open wonden. Dit was op de [g-straat] ongeveer met (het hof begrijpt: ter hoogte van) de [b-straat] of de [h-straat] . Waarschijnlijk had hij (hof: verdachte [betrokkene 1]) meer te verduren doordat hij mij te hulp schoot. Volgens mij was hij ook bozer. Hij kwam op mij afgestormd en zei: ” Geef mij dat ding”, waardoor ik hem dat wapen overhandigde.
(…)
Op een gegeven moment zagen wij het groepje waaronder [betrokkene 4] . Ik zag [betrokkene 4] in de verte in de auto zitten. (..) Omdat er meerdere jongens bij waren, zei ik tegen [betrokkene 1] : “Hou ze uit de buurt”.
10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 januari 2018 (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(…)
O: We hebben camerabeelden in de [b-straat] bekeken. Daar is te zien dat jij in een van de kelders van de appartementen het vuurwapen in de hand hebt. We willen je graag de beelden eens laten zien. (..)
A: Daar is te zien dat ik een vuurwapen in mijn handen had.
(…)
V: Waarom heb je het vuurwapen op 1 november (hof: 2017) opgehaald?
A: Omdat wij klappen hadden gekregen. Ik had het gehaald om de jongens af te schrikken omdat ik wist dat er meerderen van hun zouden komen. Ik wist dat als ik terug zou gaan naar de auto dat er meerderen van hun, ons daar op zouden wachten. Ik zou daarheen gaan om spullen te pakken. (..) Mijn bedoeling was om die jongens af te schrikken. (..) Gewoon tonen (het hof begrijpt het wapen) en dan zouden ze angst hebben en achteruit gaan en kon ik gewoon de auto pakken.
(…)
Het magazijn zat er al in.
11. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 januari 2018 (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(…)
V: Nadat je het vuurwapen ophaalde kwam je [betrokkene 1] tegen. Wat gebeurde er toen?
A: Hij vroeg me of ik dat ding had opgehaald. Hij vroeg gewoon: ”Heb je dat ding?”.
Daarna zei die dat ik het aan hem moest geven. (..)
V: Wat was de gemoedstoestand van [betrokkene 1] op dat moment?
A: Beetje boos en zwaar toegetakeld in het gezicht. Bloed kwam uit zijn oog en hij had een bloedneus. Hij had verwondingen in zijn gezicht. Zijn gezicht was bont en blauw. Erger dan mij in ieder geval.(..) Ik gaf hem gewoon het wapen. (..)
V: Wat heb je gezegd over de toestand van het wapen?
A: Niks.
(…)
V: Waarom wilde je terug naar de auto?
A: Omdat onze spullen daar waren. En de auto was niet op slot. Vervolgens zijn onze jassen meegenomen uit de auto.
(…)
V: Wat gebeurde er op die locatie (het hof begrijpt: de [g-straat] te [plaats])? (..)
A: [betrokkene 1] was bezig met het op afstand houden van [betrokkene 5] (hof: [betrokkene 5]) en [betrokkene 4] (hof: [betrokkene 4]) en het slachtoffer. (..) Daar werd ook het eerste schot gelost. (..)
V: Wie loste dit eerste schot?
A: Dat was [betrokkene 1] . Volgens mij deed hij dit omdat hij zag dat hij ondanks dat hij het vuurwapen had deze jongens toch nog met ons deden vechten. Volgens mij deed hij dit om ze af te schrikken. V: Waar schoot hij op?
A: In de lucht.
V: Wat heeft [betrokkene 1] allemaal met het wapen gedaan?
A: (..) Ik zag dat hij voordat hij schoot moeite met het wapen had. Volgens mij had hij moeite met het weghalen van de lock. (..)
Opmerking verbalisant: Je hebt eerder verklaard dat je tegen [betrokkene 1] zei: “Hou ze uit de buurt".
(…)
A: Omdat hij het wapen had moest hij ze uit de buurt houden.
(…)
[betrokkene 1] liep op de stoep (het hof begrijpt: op de [a-straat]). (..) De auto reed de rotonde af. (..)
V: Waar komen jullie vandaan?
A: Vanaf de [g-straat] . Tot bij de rotonde.
(…)
Het waren dezelfde jongens als incident 3 (het hof begrijpt het incident op de [g-straat])
V: Welke auto was dat?
A: Een grijze Smart. Zoals ik het me herinner was het de auto van [betrokkene 6] . Het was zijn auto.(..) Er stapten twee mensen uit. De bestuurders- en bijrijderskant.(..) Toen kreeg ik een klap en ging ik onderuit. Ik lag vlak naast de auto.
12. Het proces-verbaal van bevindingen vechtpartij op de [c-straat] , d.d. 10 januari 2018 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] :
(…)
Op 19 december 2017 deed ik, verbalisant [verbalisant 8] , onderzoek naar de personen, betrokken bij de vechtpartij op de [c-straat] te [plaats] . Ik zag op de camerabeelden, van de camera op de [d-straat] , filmende in de richting van de [c-straat] het volgende gebeuren:
(…)
Ik zag dat om 13:09:33 uur (hof: op 1 november 2017), een zwarte Ford Focus, voorzien van het kenteken, [kenteken 1] , op een voertuiglengte gevolgd door een donkerblauwe Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken 2] over de [c-straat] rijden
Ik zag dat de donkerblauwe Volkswagen Golf parkeerde.
Ik zag dat daarna de zwarte Ford Focus, die voor de Volkswagen Golf reed, parkeerde.
Ik zag dat [verdachte] als bestuurder uit de zwarte Ford Focus stapte.
Ik zag dat [betrokkene 1] als bijrijder uit de zwarte Ford Focus stapte
Ik zag dat [betrokkene 3] van de achterbank, aan de bijrijderszijde uit de Ford Focus stapte.
Ik zag dat [betrokkene 4] als bestuurder uit de Volkswagen Golf stapte.
Ik zag dat [betrokkene 8] als bijrijder uit de Volkswagen Golfstapte,
Ik zag dat [betrokkene 4] en [betrokkene 8] in de richting van [verdachte] - [betrokkene 1] en [betrokkene 3] liepen. Ik zag dat [verdachte] en [betrokkene 4] , ter hoogte van " [B] " een discussie kregen.
Ik zag dat [betrokkene 9] en [betrokkene 10] uit een grijskleurig voertuig stapten en over de openbare weg in de richting van [verdachte] - [betrokkene 1] - [betrokkene 3] - [betrokkene 4] en [betrokkene 8] liepen
(p. 329)
VECHTPARTIJ met [verdachte] (start 13:10:53 uur tot 13:11:20 uur)
Ik zag dat [betrokkene 8] met zijn linkerhand tegen het gezicht van [verdachte] sloeg.
Ik zag dat [verdachte] op de grond viel, achter de zwarte Ford Focus.
Ik zag dat [betrokkene 4] en [betrokkene 8] beide in de richting van [verdachte] sloegen/schopten
Ik zag dat [verdachte] opstond en weer struikelde. Ik zag dat [betrokkene 4] een schoppende beweging richting het hoofd van [verdachte] maakte. Ik zag dat [betrokkene 3] probeerde [verdachte] weg te halen bij [betrokkene 8] en [betrokkene 4] . Ik zag hier dat het witte shirt van [verdachte] gescheurd was Ik zag dat [betrokkene 4] nogmaals richting het hoofd schopte van [verdachte] terwijl deze probeerde op te staan.
Ik zag dat [betrokkene 4] wegliep in de richting van " [B] ".
Ik zag dat [verdachte] opstond en keek in de richting van [betrokkene 4]
Ik zag dat [betrokkene 4] over het trottoir, om de zwarte Ford Focus in de richting van [verdachte] liep.
Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en wegrende in de richting van de [d-straat] .
Ik zag dat [betrokkene 4] hem een stukje achterna rende.
Ik zag dat [verdachte] rechtsaf de [d-straat] insloeg.
VECHTPARTIJ met [betrokkene 3] (start 13:11.08 uur tot 13:12:20 uur)
Ik zag dat nadat [betrokkene 3] [verdachte] had proberen te ontzetten er over en weer klappen vielen tussen hem en [betrokkene 8] . (..) Ik zag dat [betrokkene 3] wegrende, Ik zag dat [betrokkene 4] in de richting van [betrokkene 3] rende en met zijn linkerbeen een zogenaamde cirkeltrap tegen de onderbenen van [betrokkene 3] gaf.
VECHTPARTIJ met [betrokkene 1] (13:10:56 uur tot 13:11:28).
Ik zag dat [betrokkene 1] nadat [verdachte] was geslagen, sloeg naar [betrokkene 9]
Ik zag dat [betrokkene 1] wegrende in de richting van de [i-straat] .
Ik zag dat [betrokkene 9] en [betrokkene 10] achter [betrokkene 1] aanrenden. Ik zag dat [betrokkene 1] , met zijn rechterhand, in de richting van [betrokkene 9] sloeg.
Ik zag dat [betrokkene 9] met zijn rechterbeen tegen de benen van [betrokkene 1] schopte.
Ik zag dat [betrokkene 9] een zogenaamde nekklem bij [betrokkene 1] aanlegde.
Ik zag dat [betrokkene 10] met zijn rechterbeen tegen het onderlichaam van [betrokkene 1] schopte.
Ik zag dat [betrokkene 10] met z’n rechtervuist ongeveer 10 keer tegen de rechterzijde van het onderlichaam van [betrokkene 1] sloeg.
(…)
Ik zag dat omstreeks 13:11:17 uur, een zilverkleurige Volkswagen Polo, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 3] , over de [c-straat] reed en stopte ter hoogte van de [c-straat 1] te [plaats]
Ik zag dat [betrokkene 5] aan de bijrijderszijde uitstapte.
Ik zag dat [betrokkene 5] een voorwerp richting [betrokkene 1] gooide.
Ik zag dat de bestuurder van de zilverkleurige Volkswagen Polo, in de parkeervakken, ter hoogte van de [c-straat 1] te [plaats] parkeerde.
Ik zag dat [slachtoffer] als bestuurder uit dit voertuig stapte.
Ik zag dat [betrokkene 1] wegrende in de richting van [i-straat]
lk zag dat [slachtoffer] het beeld uitliep in de vluchtrichting van [betrokkene 1] .
Ik zag dat na enkele seconden [slachtoffer] het beeld weer inliep.
13. Het proces-verbaal kelderboxen [b-straat] d.d. 29 november 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] :
(…)
Op 29 november 2017 stelde ik een onderzoek in naar de kelderboxen behorende bij de flatgebouwen, gelegen aan de [b-straat] te [plaats] . (..) De ingangen van deze flatgebouwen zijn voorzien van camera's. Op camerabeelden is te zien dat op 1 november 2017, te 13.16.17 uur een persoon met donker getinte huidskleur, gekleed in een wit T-shirt en spijkerbroek voor de toegangsdeur (algemene hal) van het flatgebouw behorende bij 21-30 en 41-50, staat. Op de camerabeelden behorende bij de kelders van flatgebouw 51-60 en 71-80 is te zien dat:
- om 13:18:08 uur de genoemde persoon de keldergang binnen komt door de openstaande kelderdeur.
- om 13:1 8:14 uur de genoemde persoon door de gang loopt en iets in zijn handen heeft.
- om 13:18:15 uur de genoemde persoon een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechter hand heeft.
- om 13:18:25 uur de genoemde persoon de keldergang weer verlaat.
14. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 november 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 11] :
(…)
De getuige verklaarde over het schietincident dat op 1 november 2017 heeft plaatsgevonden: Ik reed over de [c-straat] , in de richting van mijn woning (hof: [a-straat 1]).
De rotonde bij mij, [a-straat] . Ik reed verder en ging stil staan voor de woning. (..) Ik zag over het trottoir twee personen lopen. Ik zag dat de grijze Smart (..) hard remde. Vervolgens stapte iemand uit de Smart, ik herkende deze persoon als een bewoner van [plaats] . (..) Ik zag dat hij aan de rechterkant uitstapte en één van die twee personen (..) sloeg. Dit gebeurde direct toen hij uitstapte. De persoon die de klap kreeg kwam door deze klap op de grond te vallen. Die persoon viel aan de zijkant van de Smart. (..) De persoon die uit de Smart gestapt was, wilde ook de andere persoon slaan met een vuist. Hij raakte de persoon niet. De persoon die hij probeerde te slaan, trok vervolgens een pistool.
De twee op de stoep lopende personen kan ik als volgt omschrijven:
Persoon 1, die werd neergeslagen: (..) een man met een donkere huidskleur.
Persoon 2: Degene die heeft geschoten (..) was niet echt donker maar ook niet echt blank.
(…)
Verbalisant: U vertelde dat de jongen uit [plaats] meteen na het uit de Smart stappen, sloeg naar de jongen met de donkere huidskleur. (..)
A: Ik heb gezien dat het maar één klap was.
Verbalisant: U vertelde ook dat de jongen uit [plaats] ook de andere jongen had proberende slaan maar dat dit niet lukt. Waardoor lukte dit niet?
A: Die jongen ontweek de klap door met zijn bovenlichaam naar achteren te gaan. Hij nam ook afstand door naar achteren te lopen. Toen de jongen hem weer probeerde te slaan, pakte hij dat pistool vanaf de achterkant van zijn rug.
15. Het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige wapens en munitie (…), inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 10] :
(…)
Op 1 november 2017, omstreeks 13.22 uur, werd bij de politie gemeld dat er een schietincident had plaatsgevonden aan de [a-straat] ter hoogte van nummer [001] te [plaats] . Hierbij is een slachtoffer gevallen welke ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden. Het slachtoffer betreft: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] .
Op de plaats delict, [a-straat] ter hoogte van nummer [001] , [plaats] , is forensisch onderzoek verricht. Hierbij zijn in het kader van de waarheidsvinding stukken van overtuiging (SVO's) veiliggesteld en in beslag genomen.
Aan de volgende SVO's dient onderzoek te worden verricht:
SIN: AAJC9911NL: munitie (huls), PD1-01 ;
SIN: AAJC9915NL: munitie (huls), PD1-02;
SIN: AAJC9920NL: munitie (huls), PD1-03;
SIN: AAJC9916NL; munitie (huls), PD1-04;
SIN: AAJC9867NL: munitie(projectiel), kogel, projectiel in achterpand, SO-16.05;
SIN: AAKV8112NL: munitie (projectiel), volmantel, SO-22, volmantel uit lichaam slachtoffer.
16. Het rapport Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Venlo op 1 november 2017 van het NFI d.d. 28 november 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van rapporteur W. Kerkhoff, NFI-deskundige wapens en munitie:
(…)
Vooronderzoek:
Hulzen [AAJC9911NL, 15NL, -16NL en -20NL]
Gezien de bodemstempels en de afmetingen zijn de vier hulzen van het kaliber 7,65mm Browning.
(…)
Kogels [AAJC9867NL en AAKV8112N]
De kogels passen het best bij het kaliber 7,65mm Browning.
(…)
De vorm en de ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend pistool van het merk Crvena Zastava, model 70. De systeemsporen in de kogels passen bij pistolen van dit merk en model.
(…)
Conclusie:
Hulzen
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. De sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de vier hulzen [AAJC9911NL, 15NL, -16NL en -20NL], kaliber 7,65mm Browning, zijn de volgende, hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Kogels
Er zijn aanwijzingen gevonden dat kogels zijn afgevuurd uit één loop. De sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor de twee kogels [AAJC9867NL en AAKV8112NL], passend bij het kaliber 7,65mm Browning, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop.
Hypothese 4: De kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
(…)
De hulzen [AAJC9911NL, -15NL, -16NL en -20NL] zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de kogels [AAJC9867NL en AAKV8112-NL] passen eveneens bij dit vuurwapen.
Opmerking hof: Het hof leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat het slachtoffer [slachtoffer] is doodgeschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. Dit is een vuurwapen van categorie II van de Wet Wapens en Munitie”
3.2.3
Ten aanzien van het bewijs heeft het hof het volgende overwogen:
“Parketnummer 03-721713-17
Het standpunt van de advocaat-generaal
Op gronden nader verwoord in zijn schriftelijk requisitoir heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van moord op [slachtoffer] alsmede het onder 3 tenlastegelegde verboden wapenbezit wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van alle in de pleitnota besproken feiten.
Het hof overweegt als volgt
Vaststelling van de feiten.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een eerder conflict vond er bij het winkelcentrum op de [c-straat] te [plaats] , op 1 november 2017 omstreeks 13.10 uur een confrontatie plaats tussen verdachte [verdachte] (hierna telkens: [verdachte] ) en de aldaar aanwezige groep ' […] ’ mannen, waar onder andere [betrokkene 4] deel van uitmaakte. [verdachte] werd op dat moment vergezeld door medeverdachte [betrokkene 1] (hierna telkens: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 3] . Zij waren ten opzichte van de […] groep in de minderheid. Er ontstond een vechtpartij waarbij [verdachte] en [betrokkene 1] (en ook [betrokkene 3] ) door de ' […] ’ mannen werden geschopt en geslagen. Op de camerabeelden is te zien dat het later slachtoffer [slachtoffer] (hierna telkens: [slachtoffer] ) tegen het eind van de vechtpartij als bestuurder van een Volkswagen Polo (kenteken [kenteken 3] ) met [betrokkene 5] , bijgenaamd ‘ [betrokkene 5] ’ (hierna telkens: [betrokkene 5] ) komt aanrijden, waarna beiden uitstappen en richting [betrokkene 1] ageren ( [betrokkene 5] ) respectievelijk zich richting [betrokkene 1] begeven ( [slachtoffer] ). Toen [betrokkene 1] en [verdachte] weg konden komen van hun belagers, zijn ze gevlucht. Los van elkaar zijn [betrokkene 1] en [verdachte] richting de [b-straat] gelopen. [verdachte] heeft vervolgens in een flat aan de [b-straat] een vuurwapen opgehaald. Onderweg werd [betrokkene 1] tot twee maal toe dreigend door jongens van de ‘ […] groep’ vanuit een langsrijdende auto aangesproken: de tweede keer door [slachtoffer] in het bijzijn van de bijrijder [betrokkene 5] . Op de [b-straat] stapten [slachtoffer] en [betrokkene 5] uit de auto en riepen naar [betrokkene 1] of hij kon komen, waarop [betrokkene 1] wegrende. Vervolgens kwamen [verdachte] en [betrokkene 1] elkaar weer tegen. Op de [g-straat] ziet [betrokkene 1] , [betrokkene 5] en [slachtoffer] , uit een auto stappen en op hen af komen. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] of hij het wapen (dat ‘ding’) heeft. [verdachte] geeft hem het wapen, maar [betrokkene 1] kan er geen schot mee afgeven omdat het ‘geblokt’ staat. [betrokkene 1] geeft het wapen weer terug aan [verdachte] die het pistool van het blok haalt. [verdachte] haalt het blok/de lock van het pistool af en geeft het op zijn beurt wederom terug aan [betrokkene 1] . Deze schiet daarop met het vuurwapen in de lucht. [betrokkene 5] komt desondanks op [betrokkene 1] af en slaat hem. Er ontstaat een vechtpartij waarbij [betrokkene 5] met [betrokkene 1] vecht. [verdachte] , die het pistool opnieuw weer terug heeft gekregen van [betrokkene 1] , omdat het bovenste deel van het pistool open bleef staan, houdt het wapen dreigend boven zich. Nadat [betrokkene 1] zich heeft kunnen losmaken van [betrokkene 5] , is hij weggelopen met [verdachte] achter zich aan.
Op de [a-straat] lopen zij links van de weg richting de aldaar gelegen rotonde, als een zilvergrijze auto (een Smart) aan komt rijden, remt en aan de kant van de weg stopt. [slachtoffer] stapt uit, loopt naar [verdachte] en geeft deze een vuistslag in het gezicht. [verdachte] valt hierdoor op de grond. Daarna richt [slachtoffer] zich naar [betrokkene 1] om hem te slaan. [slachtoffer] staat dan schuin rechts voor [betrokkene 1] , op een afstand van circa een meter. [betrokkene 1] schiet vervolgens 4 kogels af op [slachtoffer] die door deze kogels wordt geraakt, neervalt en ter plaatse komt te overlijden.
Betrouwbaarheid verklaring medeverdachte [betrokkene 1]
Het hof heeft bij de vaststelling van de feiten de door medeverdachte [betrokkene 1] ten overstaan van de politie op 9 januari 2019 afgelegde verklaring tot uitgangspunt genomen. Het hof acht deze verklaring betrouwbaar. Niet alleen omdat [betrokkene 1] zichzelf met deze verklaring in hoge mate heeft belast. Zijn verklaring is heel gedetailleerd, hetgeen de betrouwbaarheid ten goede komt en wordt daarnaast op essentiële onderdelen ondersteund door een aantal objectieve bewijsmiddelen zoals de beschrijving van de camerabeelden van de vechtpartij op de [c-straat] te [plaats] en het forensisch bewijs, maar ook door de verklaring van de onafhankelijke getuige [betrokkene 11] met betrekking tot het schietincident op de [a-straat] te [plaats] waarbij [slachtoffer] kwam te overlijden. Voorts vindt de verklaring van [betrokkene 1] op een aantal punten bevestiging in de verklaring van verdachte [verdachte] .
Opzet
Opzettelijk handelen is willens en wetens handelen. Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] meerdere malen op korte afstand op vitale delen van het lichaam (de romp en het hoofd) van het slachtoffer heeft geschoten. Dit zijn handelingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht zijn op het toebrengen van dodelijk letsel dat het - behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat [betrokkene 1] de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof concludeert dan ook met de rechtbank dat [betrokkene 1] het slachtoffer opzettelijk heeft doodgeschoten.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, niet bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] en [verdachte] zowel op de [g-straat] als op de [a-straat] niet de agressors waren. Zij waren niet degenen die op die momenten de confrontatie zochten. [betrokkene 1] en [verdachte] waren nadat zij zich konden onttrekken aan de vechtpartij op de [c-straat] , waarbij zij beiden flink waren mishandeld, los van elkaar richting de [b-straat] gelopen. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij weg wilde van de groep belagers en dat hij zijn scooter, die nog voor een flat op de [b-straat] stond, wilde halen. [betrokkene 1] is als nasleep van die vechtpartij op (weg naar) de [b-straat] nog drie maal agressief bejegend vanuit een auto, waaronder tweemaal door het latere slachtoffer en [betrokkene 5] . [verdachte] heeft verklaard dat hij naar de [b-straat] is gelopen om een wapen te halen. Hij wilde terug naar zijn auto, die niet afgesloten nog op de [c-straat] geparkeerd stond en waarin nog allerlei waardevolle spullen zouden moeten liggen. Het vuurwapen had hij gehaald omdat hij bang was dat de " […] groep" zich nog bij het winkelcentrum zou bevinden. Toen [betrokkene 1] en [verdachte] elkaar weer troffen en het latere slachtoffer en [betrokkene 5] hen op de [g-straat] inhaalden met de auto, stopten en uitstapten, heeft [betrokkene 1] met het door [verdachte] meegebrachte vuurwapen in de lucht geschoten, kennelijk in de hoop hen op afstand te houden. Nadat bleek dat [betrokkene 5] zich zelfs daardoor niet liet weerhouden en alsnog met [betrokkene 1] in gevecht ging, hield [verdachte] het wapen dreigend boven het hoofd. Vervolgens zijn beide partijen in verschillende richtingen vertrokken. Enige tijd later toen [betrokkene 1] en [verdachte] over de [a-straat] liepen, ontstond een volgende, wederom door het latere slachtoffer gezochte confrontatie: hij kwam weer met een auto op hen af, stapte weer uit en sloeg [verdachte] meteen tegen de grond. Toen het latere slachtoffer vervolgens [betrokkene 1] wilde slaan, werden de dodelijke schoten gelost. Ook op de [a-straat] was derhalve sprake van een door een ander c.q. anderen dan [betrokkene 1] en [verdachte] gezochte confrontatie, terwijl uit de vluchtbewegingen van [betrokkene 1] en [verdachte] en het ter afschrikking in de lucht afgevuurde schot al herhaaldelijk was gebleken dat [betrokkene 1] en [verdachte] die confrontatie juist wilden vermijden
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat niet bewezen kan worden dat [betrokkene 1] met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 1] zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer] .
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 1] zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] .
Medeplegen van doodslag
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen door de verdachte van deze doodslag op [slachtoffer] . In dat kader stelt het hof het volgende voorop.
Hiervoor is vereist een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [betrokkene 1] en de verdachte. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
In deze zaak is medeverdachte [betrokkene 1] degene die de schoten heeft gelost, zodat het hof dient te beoordelen of verdachte [verdachte] - te samen met [betrokkene 1] - als medepleger van de doodslag op [slachtoffer] kan worden aangemerkt om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Het hof overweegt als volgt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij het vuurwapen enige tijd eerder had aangeschaft om zich te kunnen beschermen en het te kunnen gebruiken indien zich een situatie zou voordoen, waarin hij (en zijn vrienden [betrokkene 7] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] ) geen andere uitweg meer zouden kunnen vinden.
Vast staat dat [verdachte] na het gewelddadige conflict dat plaatsvond op de [c-straat] te [plaats] met het oog op een mogelijke nieuwe confrontatie met de eerdere belagers een geladen vuurwapen is gaan halen en daarna [betrokkene 1] weer heeft ontmoet. Nadat de auto met [slachtoffer] en [betrokkene 5] hen inhaalt, stopt en zij beiden uitstappen, zegt [betrokkene 1] tegen [verdachte] dat ze beter weg kunnen gaan. Maar [verdachte] antwoordt daarop: ‘nee’. Daarop vraagt [betrokkene 1] aan [verdachte] of hij het wapen bij zich heeft. [verdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment wist dat [betrokkene 1] bozer was dan hij. Desondanks heeft [verdachte] het vuurwapen aan [betrokkene 1] gegeven en hem geholpen met het schietklaar maken van dat vuurwapen. Na het waarschuwingsschot heeft [betrokkene 1] wederom [verdachte] om hulp gevraagd om het vuurwapen opnieuw schietklaar te maken en heeft [verdachte] hem opnieuw geholpen en dat schietklaar gemaakte wapen opnieuw aan [betrokkene 1] gegeven. Dit nadat was gebleken dat zelfs het waarschuwingsschot hun belagers niet had weerhouden om hen wederom aan te vallen en te mishandelen
Het hof leidt uit bovenstaande af dat [verdachte] er rekening mee hield dat er een volgende gewelddadige confrontatie met de ‘ […] ” jongens kon volgen. Nadat [betrokkene 1] een schot in de lucht had gelost wist [verdachte] bovendien dat [betrokkene 1] niet alleen boos was maar ook daadwerkelijk in staat was te schieten en dat een waarschuwingsschot hun belagers niet kon tegenhouden. Door desondanks het vuurwapen schietklaar te maken en aan [betrokkene 1] te geven, kan het niet anders dan dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans moet hebben (dus heeft), aanvaard dat [betrokkene 1] het wapen opnieuw zou gebruiken jegens hun (herhaalde) aanvallers, met - dit keer - dodelijk gevolg.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [betrokkene 1] en [verdachte] een nauwe en bewuste samenwerking hebben getoond met betrekking tot het hanteren van het vuurwapen en dat [verdachte] , weliswaar niet de dodelijke schoten op het slachtoffer heeft gelost, maar wel als medepleger kan worden aangemerkt.
Dat [betrokkene 1] en [verdachte] vooraf niet de intentie hadden om [slachtoffer] met het vuurwapen te doden, wil het hof wel geloven, maar doet aan het voorgaande niet af.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag op [slachtoffer] .”
4. Het eerste middel
4.1
In de toelichting op het eerste middel meen ik twee deelklachten te kunnen onderscheiden.
- De eerste klacht heeft betrekking op het oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een confrontatie zou plaatsvinden waarbij zijn medeverdachte het slachtoffer dodelijk zou treffen. Gesteld wordt dat dit oordeel niet toereikend is gemotiveerd. Daartoe wordt ten eerste aangevoerd dat het hof – door te overwegen dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte het wapen opnieuw zou gebruiken – niet heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daarbij een dodelijk slachtoffer zou vallen. Het hof heeft derhalve niet geoordeeld dat voormelde gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Daarnaast wordt betoogd dat het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger is van doodslag tegenstrijdig is met hetgeen het hof heeft overwogen in het kader van de vraag of de verdachte en zijn medeverdachte met voorbedachte raad hebben gehandeld. Hieruit blijkt immers dat de verdachte de confrontatie juist wilde vermijden en hij de aanmerkelijke kans dus niet heeft aanvaard. Ten slotte voert de steller van het middel aan dat het hof zelf heeft vastgesteld dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden, dus dat het hof zonder nadere motivering niet tegelijkertijd kan aannemen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zijn dood heeft aanvaard.
- De tweede klacht houdt in dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat een confrontatie zou plaatsvinden waarbij de medeverdachte het slachtoffer dodelijk zou treffen en dat het hof niet heeft onderbouwd dat deze kans aanmerkelijk was. Daartoe is aangevoerd dat de kans dat het slachtoffer ondanks een waarschuwingsschot toch zijn aanval zou voortzetten en daarbij dodelijk zou worden getroffen uitzonderlijk klein was. Ook op dit punt is het oordeel van het hof volgens de steller van het middel ontoereikend gemotiveerd.
4.2
Voor het oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte geweld zou gebruiken zijn drie aspecten van belang. Ten eerste moet sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans dat de medeverdachte geweld zou gebruiken.1.Ten tweede moet de verdachte wetenschap hebben gehad van deze kans. Ten derde moet de verdachte een handeling hebben begaan waarin zijn aanvaarding van deze kans op dit geweld besloten ligt.
4.3
Als het gaat om het medeplegen van geweld dat feitelijk door de mededader wordt begaan, kan uit de rechtspraak van de Hoge Raad een aantal omstandigheden worden afgeleid die van betekenis zijn voor het antwoord op de vraag of de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Van belang kan onder meer zijn dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de medeverdachte een wapen bij zich droeg waarvan hij dacht dat dit ter afschrikking zou worden gebruikt.2.Ook kan van belang zijn of in het plan van de verdachte en zijn medeverdachte(n) besloten lag dat ingeval zich een confrontatie zou voordoen, welke mogelijkheid van tevoren geenszins onwaarschijnlijk was, geweld zou worden gebruikt.3.Het ligt mijns inziens in de rede om een dergelijk plan niet alleen relevant te achten voor het subjectieve element van (voorwaardelijk) opzet, maar ook voor de objectieve kans dat geweld zal worden gebruikt.4.
4.4
Met betrekking tot zaken waarin het specifiek gaat om een verdachte die al dan niet op verzoek van of in overleg met een medeverdachte een wapen heeft ingebracht of aan hem heeft aangereikt, terwijl de verdachte wetenschap had van een ophanden zijnde confrontatie, kan uit rechtspraak van de Hoge Raad worden afgeleid dat deze verdachte hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de medeverdachte dit wapen ook zou gebruiken.5.
4.5
In de onderhavige zaak heeft het hof – kort samengevat – vastgesteld dat op 1 november 2017 in [plaats] een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, zijn medeverdachte en een betrokkene aan de ene zijde en een groep mannen, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer] , aan de andere zijde. De verdachte en zijn medeverdachte zijn in de minderheid en worden geschopt en geslagen maar weten uiteindelijk (afzonderlijk van elkaar) te vluchten.
De verdachte heeft vervolgens uit een woning een wapen opgehaald omdat hij terug wilde naar zijn auto, welke niet afgesloten op de plaats van de eerste confrontatie stond. De verdachte komt zijn medeverdachte op straat tegen. De medeverdachte ziet [slachtoffer] en [betrokkene 5] vervolgens uit een auto stappen en vraagt de verdachte of hij “dat ding” (het wapen) heeft. De verdachte geeft het wapen aan zijn medeverdachte, maar die kan er niet mee schieten omdat het vuurwapen “geblokt” staat. De medeverdachte geeft het wapen weer terug aan de verdachte die het pistool van het “blok” (ik begrijp: van de veiligheidspal) haalt. De verdachte geeft het op zijn beurt wederom terug aan zijn medeverdachte. Deze schiet vervolgens met het vuurwapen in de lucht. [betrokkene 5] komt desondanks op de medeverdachte af en slaat hem. Er ontstaat een vechtpartij waarbij [betrokkene 5] met de medeverdachte vecht. De verdachte – die het pistool opnieuw terug heeft gekregen van zijn medeverdachte omdat het bovenste deel van het pistool open bleef staan na het eerste schot – houdt het wapen dreigend boven zich. Vervolgens zijn de verdachte en zijn medeverdachte opnieuw gevlucht.
Even later stopt naast hen een auto. [slachtoffer] stapt uit deze auto en geeft de verdachte een vuistslag in zijn gezicht waardoor hij ten val komt. Vervolgens richt [slachtoffer] zich naar de medeverdachte om hem te slaan. De medeverdachte schiet vier maal op [slachtoffer] die ter plekke komt te overlijden.
Deelklacht 1
4.6
Ten aanzien van het oordeel van het hof dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte het slachtoffer dood zou schieten, merk ik het volgende op. Allereerst meen ik dat het argument dat het hof, door te overwegen dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte het wapen opnieuw zou gebruiken, niet heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou vallen, heeft aanvaard niet opgaat. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte “bewust de aanmerkelijke kans moet hebben (dus heeft), aanvaard dat [betrokkene 1] het wapen opnieuw zou gebruiken jegens hun (herhaalde) aanvallers, met - dit keer - dodelijk gevolg [mijn cursivering]”. Het hof heeft dus wel degelijk vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte het slachtoffer dood zou schieten.
Ook het argument dat het hof niet heeft geoordeeld dat verdachtes gedragingen “naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard”, treft geen doel. Het hof heeft vastgesteld dat het gedrag van zijn medeverdachte naar uiterlijke verschijningsvormen gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel en geoordeeld dat de verdachte hiervan medepleger is. Tot meer was het hof niet gehouden.6.
4.7
Voorts meen ik dat uit de vaststellingen van het hof en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen voldoende blijkt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Uit deze vaststellingen volgt immers dat de verdachte het wapen heeft ingebracht en zijn medeverdachte heeft geïnstrueerd om de belagers uit de buurt te houden. Ook wist de verdachte – op het moment dat hij het vuurwapen opnieuw schietklaar maakte voor zijn medeverdachte en het vervolgens aan zijn medeverdachte overhandigde – dat hun belagers zich niet lieten afschrikken door een waarschuwingsschot en dat zijn medeverdachte bereid was het wapen te gebruiken. Tot slot heeft het hof vastgesteld dat de verdachte er rekening mee hield dat een volgende confrontatie plaats zou kunnen vinden. Hierin ligt de aanvaarding van de aanmerkelijke kans voldoende besloten. Ik meen derhalve dat het oordeel toereikend is gemotiveerd en tevens begrijpelijk is.
4.8
Daaraan doet de vaststelling van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte de confrontatie juist wilden vermijden niets af. Ten eerste heeft het hof deze vaststelling gedaan bij het beantwoorden van de vraag of de verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld met voorbedachte raad en niet bij de beantwoording van de vraag of de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarbij volgt uit de voornoemde jurisprudentie7.dat de omstandigheid dat de verdachte een confrontatie in eerste instantie wil vermijden niet in de weg staat aan het oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat geweld zal worden gebruikt tegen het slachtoffer. Bovendien meen ik dat uit verdachtes gedragingen, in hun totaliteit bezien, niet valt af te leiden dat hij de confrontatie(s) uit de weg wilde gaan. Ik wijs hier wederom op het feit dat de verdachte na de eerste confrontatie een wapen is gaan halen en ondanks een waarschuwing van zijn medeverdachte in eerste instantie niet wilde vluchten voor de ophanden zijnde confrontatie. Ook het argument dat de verdachte en zijn medeverdachte vooraf niet de intentie hadden om het slachtoffer te doden, leidt niet tot een andere conclusie, aangezien intentie (lees: vol opzet) niet nodig is om voorwaardelijk opzet aanwezig te achten bij de verdachte.
Deelklacht 2
4.9
Ten aanzien van het oordeel van het hof dat een aanmerkelijke kans bestond dat een volgende confrontatie zou plaatsvinden waarbij het slachtoffer om het leven zou komen, merk ik het volgende op. Dat slechts een “uitzonderlijk klein gedeelte van de mensheid zou gedaan hebben wat het slachtoffer heeft gedaan”, zoals door de steller van het middel wordt betoogd, is mijns inziens niet relevant, aangezien het erom gaat of het hof kon oordelen dat een aanmerkelijke kans bestond dat deze specifieke persoon zich onder de omstandigheden van het onderhavige geval niet zou laten afschrikken door een pistool en vervolgens dodelijk zou worden getroffen door de medeverdachte. Relevant is in dit verband de door het hof als bewijsmiddel 7 opgenomen verklaring van de medeverdachte waaruit blijkt dat het latere slachtoffer na het waarschuwingsschot het volgende riep: “Denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan".
4.10
In het kader van zijn oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte het wapen bij de laatste confrontatie opnieuw zou gebruiken jegens het slachtoffer, heeft het hof vaststellingen gedaan over de gedragingen van de verdachte, zijn medeverdachte en hun belagers. In deze vaststellingen ligt mijns inziens voldoende besloten dat deze kans objectief gezien ook aanmerkelijk was. Ook op dit punt is het oordeel van het hof begrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
4.11
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1
Het tweede middel ziet op het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij het medeplegen van doodslag op het slachtoffer. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof – door aan te nemen dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt met betrekking tot het hanteren van het vuurwapen – niet heeft vastgesteld dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt ten aanzien van de doodslag op het slachtoffer. Gesteld wordt dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
5.2
Ten aanzien van de vraag of de verdachte als medepleger van de doodslag kan worden aangemerkt, heeft het hof het volgende overwogen. De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen enige tijd eerder had aangeschaft om zich te kunnen beschermen en het te kunnen gebruiken als zich een situatie zou voordoen waarin hij en zijn vrienden, waaronder zijn medeverdachte, “geen andere uitweg meer zouden kunnen vinden”. Na de eerste gewelddadige confrontatie is de verdachte het geladen vuurwapen gaan halen met het oog op een nieuwe confrontatie met de eerdere belagers. Net voor de tweede confrontatie – als [slachtoffer] en [betrokkene 5] uit de auto stappen – zegt zijn medeverdachte dat ze beter weg kunnen gaan, waarop de verdachte antwoord: “nee”. Het hof overweegt dat de verdachte heeft verklaard dat zijn medeverdachte op dat moment bozer was dan hij. Toch heeft de verdachte het wapen aan zijn medeverdachte gegeven en geholpen het wapen schietklaar te maken. Na het waarschuwingsschot wist de verdachte dat dit de belagers niet op afstand kon houden en dat zijn medeverdachte niet alleen boos was, maar ook in staat was te schieten. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte er rekening mee moet hebben gehouden dat een volgende confrontatie met de jongens kon plaatsvinden. Door desondanks het wapen opnieuw schietklaar te maken en terug te geven aan zijn medeverdachte, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn medeverdachte het wapen opnieuw zou gebruiken tegen de aanvallers met – dit maal – dodelijk gevolg.
Tevens heeft het hof geoordeeld dat uit het voorgaande blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt met betrekking tot het hanteren van het vuurwapen. Dat zij vooraf niet de intentie hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven, doet hier niet aan af.
5.3
Gezien het voorgaande is het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt ten aanzien van de doodslag op [slachtoffer] niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Uit de overwegingen van het hof en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte – naast het inbrengen van het wapen – zich ondanks een waarschuwing van zijn medeverdachte niet heeft onttrokken aan de ophanden zijnde tweede confrontatie; tegen zijn medeverdachte de woorden “hou ze op afstand” heeft geuit; het wapen tot tweemaal toe schietklaar heeft gemaakt; en zelf het wapen dreigend boven zijn hoofd heeft gehouden. Dit levert een voldoende significante bijdrage aan de doodslag op.
5.4
Het middel faalt.
6. Het derde middel
6.1
Het derde middel bevat de klacht dat het kennelijke oordeel van het hof dat aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan onbegrijpelijk is.
6.2
Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van de medeverdachte op cruciale onderdelen volledig op zichtzelf staat. Er is geen steunbewijs voor de stelling dat de verdachte zijn medeverdachte zou hebben geholpen bij het hanteren van het vuurwapen. Hierbij wordt vooropgesteld dat de medeverdachte niet onder ede als getuige is gehoord, maar als verdachte. De medeverdachte had zijn eigen belangen om de waarheid te bemantelen, zoals het vermijden van een veroordeling voor moord door te stellen dat hij het wapen niet gelijk kon gebruiken om zo voorbedachte raad te ontkennen. De stelling is dat de verdachte de facto enkel en alleen op basis van de verklaring van zijn medeverdachte is veroordeeld voor de doodslag.
6.3
Ik volg de steller van het middel hierin niet. De verklaring van de medeverdachte wordt op essentiële onderdelen ondersteund door een aantal objectieve bewijsmiddelen zoals de beschrijving van de camerabeelden van de eerste vechtpartij en het forensisch bewijs. Tevens wordt de verklaring van de medeverdachte ten aanzien van het schietincident waarbij het slachtoffer is komen te overlijden, ondersteund door de verklaring van een onafhankelijke getuige. Ook vindt de verklaring van de medeverdachte op een aantal punten steun in de verklaring van de verdachte. Ik wijs hierbij op het navolgende:
- Hetgeen de medeverdachte heeft verklaard over de eerste confrontatie vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen van het bekijken van de camerabeelden (bewijsmiddel 12). Uit deze beelden blijkt, zoals de medeverdachte heeft verklaard, dat hun belagers als eerste begonnen met slaan en dat zowel de verdachte, de betrokkene en hijzelf klappen hebben gekregen.
- De verklaring van de medeverdachte over de confrontatie waarbij het dodelijke slachtoffer viel, vindt – ten aanzien van de afstand tussen de medeverdachte en het slachtoffer en ten aanzien van de positie van het slachtoffer ten opzichte van de medeverdachte op het moment van schieten – steun in het forensisch bewijs (bewijsmiddel 6). Dat geldt ook voor de hoeveelheid kogels die de medeverdachte heeft afgevuurd (bewijsmiddel 3). Tevens vindt deze verklaring steun in de getuigenverklaring van [betrokkene 11] (bewijsmiddel 14).
- Daarnaast vindt de verklaring van de medeverdachte steun in de verklaringen van de verdachte (bewijsmiddelen 9,10 en 11). De verdachte heeft immers verklaard dat hij het wapen heeft ingebracht en aan zijn medeverdachte heeft gegeven en dat hij tegen zijn medeverdachte heeft gezegd: “hou ze uit de buurt.” Ook de verklaring van de medeverdachte dat hij moeite had om het pistool van het “lock” te halen, vindt steun in verdachtes verklaring.
6.4
De verklaring van de medeverdachte vindt op meerdere punten steun in het dossier en daarmee is aan de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv voldaan.8.Dat ten aanzien van het specifieke punt dat de verdachte zijn medeverdachte heeft geholpen bij het hanteren van het vuurwapen (lees: het tweemaal schietklaar maken van het wapen) geen (direct) steunbewijs bestaat, doet hier niet aan af, aangezien niet vereist is dat een verklaring op elk punt wordt ondersteund door ander bewijs, noch dat het steunbewijs discrimineert tussen het door de feitenrechter bewezenverklaarde strafbare feit en het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario.9.
6.5
Het middel faalt.
7. Het vierde middel
7.1
Het vierde middel bevat de klacht dat het hof in strijd met de wet niet heeft gerespondeerd op de door de verdediging aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten met betrekking tot het aan hem tenlastegelegde beïnvloeden van een getuige. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof ten aanzien van de poging tot het beïnvloeden van een getuige weer. Voorts geef ik hetgeen door de verdediging ter terechtzitting is aangevoerd, weer.
7.2
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
7.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“parketnummer 03-661063-18
1 subsidiair:
op 20 april 2018 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk bij geschrift zich jegens “ [naam] ” (door tussenkomst van [betrokkene 3] ) heeft geuit, kennelijk om de vrijheid van die “ [naam] ” om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,
immers heeft hij, verdachte, voornoemde [betrokkene 3] opzettelijk een brief gestuurd met daarin instructies - zakelijk weergegeven in elk geval inhoudende - dat [betrokkene 3] , contact met “ [naam] ” moet opnemen en dat [betrokkene 3] die “ [naam] ” moet instrueren om te verklaren dat hij, verdachte, was neergeslagen en dat [betrokkene 1] heeft geschoten en dat die “ [naam] ” moet verklaren wat hij, verdachte, en/of die [betrokkene 3] hem zegt, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, daar die brief die [betrokkene 3] niet heeft bereikt;
2.
in de periode van 01 mei 2018 tot en met 04 mei 2018 in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, opzettelijk bij geschrift zich jegens [betrokkene 1] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid en/of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, voornoemde [betrokkene 1] opzettelijk meerdere brieven heeft geschreven en gestuurd met daarin instructies - zakelijk weergegeven in elk geval inhoudende - dat [betrokkene 1] goed moet luisteren wat hij, verdachte, hem zegt en dat [betrokkene 1] moet verklaren dat hij heeft geschoten uit angst, noodweer en zelfverdediging en dat hij heeft geschoten omdat hij in shock was nadat hij, verdachte, was neergeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, daar die brieven gericht aan voornoemde [betrokkene 1] zijn onderschept.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.”
7.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating verwijzingen):
“Parketnummer 03-661063-18 feiten 1 subsidiair en feit 2
1. Het proces-verbaal van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) d.d. 30 april 2018, met bijlagen (…), inhoudende:
a. de verklaring van rechercheur 478 werkzaam bij het GRIP:
(…)
Het GRIP heeft op 24 april 2018 van de directie van de penitentiaire inrichting te [plaats] een kopie ontvangen van een brief geadresseerd aan [betrokkene 3] , verblijvende in de PI te [plaats] .
b. in de bijlage (…) een kopie van de brief gedateerd “20 april" en geadresseerd aan [betrokkene 3] verblijvende in de P.I. [plaats] , gedeeltelijk luidende:
(…):
En bel jij [naam] voor mij. Mij luisteren ze af. Hij moet gaan getuigen en zeggen dat hij die dag in de buurt was en zag dat ik op grond werd geslagen en toen die boy [betrokkene 1] probeerde te slaan en daarna trok [betrokkene 1] ganoe en had hij hem geshoot maarja zo is het ook eigenlijk echt gebeurd. (..) (…)
Ohja en als [naam] wilt getuigen moet die wel zelf naar scotoe gaan he en zeggen dat die wilt getuigen. En ishen verhaal maken maar welzeggen wat ik heb gezegt tegen jou.
2. Het proces-verbaal van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) (…) d.d. 1 mei 2018, met bijlagen (…), inhoudende:
a. de verklaring van rechercheur 478 werkzaam bij het GRIP:
(…)
Het GRIP heeft op 1 mei 2018 een kopie van een brief ontvangen van de directie van de penitentiaire inrichting te [plaats] . Deze brief is ondertekend door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995. De brief is geadresseerd aan [betrokkene 1] , [J-straat] , [plaats] .
b. in de bijlage een kopie van de brief gedeeltelijk luidende:
(…)
(..) heb gewoon gezegd dat je had geschoten toen ik op de grond lag maar wel dat je had geschoten pas toen die jongen jou aanviel. En dat is ook gewoon wat er gebeurd is toch. Maar ik heb je niet genaaid. Het was al bekend dat jij het was er zijn 4 mensen die het hebben gezien en zeggen dat jij heb geshoetoe toen je werd aangevallen. Nu het volgende want ik wil je helpen want hoe dan ook wij krijgen een straf. Maar de vraag is wat precies snapje en dat ligt eraan wat je precies gaat verklaren. Want de zaak is eigenlijk duidelijk. Dus we kunnen niet liegen en dat gaat tegen werken. Kijk luister nu goed naar mij AUB want we zitten allebij in problemen daar dit en je weet is jou schuld maar geeft niet. Luister wat je moet doen en luister goed. Als ze naar je toekomen om tegaan verklaren moetje duidelijk. Dit verklaren en dit duidelijk maken. Dat je hebt geschoten omdat je op dat moment werd aangevallen en ik op de grond geslagen werd en je hebt geschoten uit angst en uit noodweer omdat je werd aangevallen anders had je dat niet gedaan. Je was in schok dat ik neergeslagen werd en vervolgens viel hij jou aan. En daar schrokje van en je werd bang omdat we eerder mishandeld werden en daarom schoot je. (..) Als je dit uitlegt aan hun dan is het zelfverdediging daar staat dan misschien max 12 jaar. Maar als je gaat liegen en wat anders gaat verklaren dan wat ik je nu zeg dan geloof me word het 18 tot 24 jaar want dan is het moord. Maar als je zegt wat ik je zei dan is het doodslag en geen moord. Want dit was niet de bedoeling en we hadden niks besproken! Dus is niet met voorbedachte raden snapje wat ik bedoel. (..) gewoon zeggen je schoot uit noodweer uit zelfverdediging omdat je werd aangevallen en we vooraf ook al waren aangevallen. Wij wouden gewoon terug naar de auto en weg van daar gaan! Ik hoop dat ik duidelijk ben en je dit serieus neemt want gaat om ons allebij en dit is het beste voor je echt. Want ik kan gewoon bewijzen dat het zo is en ik het niet was en je hebt echt teveel getuigen tegen jou wil je helpen. (..) als je dit allemaal zegt wat ik jou aanraad heb je zelfkans dat je vrijgesproken werd. Dit is je enigste kans voor vrijspraak. Want dan is het zelfverdediging! Snapje. Dus luister naar me fuck wat iedereen zegt luister naar wat ik je vertel geloof me ik weel wat ik zeg en hoe het gaat!
3. Het proces-verbaal van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) (…) d.d. 7 mei 2018, met bijlagen (…), inhoudende:
a. de verklaring van rechercheur 478 werkzaam bij het GRIP:
(…)
Op 4 mei 2018 heeft het GRIP van de directie van de penitentiaire inrichting (PI) te [plaats] een kopie van een brief ontvangen. Deze brief is geadresseerd aan [betrokkene 1] , [k-straat] [plaats] . De brief is niet ondertekend en niet gedateerd. Wel begint de brief met: “Yo faka [betrokkene 1] . met mij Jonna”. Door personeel van de PI [plaats] is bevestigd dat deze brief ter verzending is aangeboden door [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995. Genoemde [verdachte] zit gedetineerd in PI [plaats] . Uit onderzoek blijkt dat met [betrokkene 1] wordt bedoeld:
[betrokkene 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.
De brief is door de PI [plaats] niet verzonden.
b. in de bijlage een kopie van de brief gedeeltelijk luidende:
(…)
Luister goed naar mij wat ik je ga zeggen. Er zijn genoeg getuigens die hebben gezien dat je hebt geschoten toen ik op de grond lag. Luister AUB naar mij wil je niet naaien of wat dan ook ik sta aan jou kant maar zelf [betrokkene 3] en [betrokkene 13] hebben alles eerlijk verteld wat er is gebeurd en moet jij ook doen. Wat jou kan helpen is je moet eerlijk zeggen dat je had geschoten omdat hij jou aanviel toen die mij knock out had geslagen. En je had geshoetoe uit angst en uit noodweer dan heb je kans dat je een mindere straf krijg. Anders heb je echt 18 jaar boven je hoofd hangen snapje en hebben we allebij probleem en dat is al zo maar ja dus luister aub goed naar mij. En dit is ook gewoon de waarheid ik heb dat ook verklaard en we hadden helemaal niks besproken was gewoon zo gebeurd en dat is ook zo. Ik laatje zowieso niet vallen ben met jou ga je sowieso sponseren maar vertel wel de waarheid en het belangrijkste dat je schoot omdat je aangevallen werd. En uit noodweer schoot want anders had je dat niet gedaan en ik weet dat ook. Hou je rustig alles komt goed als je luisterd ben met jou vergeet dal niet.
4. Het proces-verbaal inbeslagname brieven en enveloppen d.d. 10 mei 2018 (…), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 11] :
Op 1 mei 2018 ontving het (GRIP) van de PI Inrichting in [plaats] een geschreven brief met een daarbij horende envelop. De brief werd geschreven door verdachte [verdachte] gericht aan verdachte [betrokkene 1] , die op dat moment verbleef in een gevangenis in [plaats] . Hiervan werd een proces-verbaal opgemaakt (…). Op 4 mei 2018 ontving het Gedetineerde Recherche Informatie Punt (GRIP) van de Penitentiaire Inrichting in [plaats] een geschreven brief met een daarbij horende envelop. De brief werd geschreven door verdachte [verdachte] gericht aan verdachte [betrokkene 1] , die op dat moment verbleef in een gevangenis in [plaats] . Hiervan werd een proces-verbaal opgemaakt (…). Na onderzoek bleek, dat de originele geschreven brieven en de daarbij horende originele enveloppen, opgeslagen lagen bij de Penitentiaire Inrichting in [plaats] . (..)
Op 9 mei 2018 werden de originele brieven en de daarbij horende originele enveloppen door een medewerker van de Penitentiaire Inrichting in [plaats] aan mij verstrekt. De verstrekking vond plaats in de Penitentiaire Inrichting in [plaats] .
5. De door verdachte [verdachte] ter terechtzitting van de rechtbank op 11 december 2019 afgelegde verklaring (pagina 4 van het proces-verbaal ter terechtzitting), inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij de brieven voor, waar het tenlastegelegde onder 03-661063-18 op ziet en vraagt mij of ik die brieven geschreven heb. Ja, ik heb de brieven geschreven. Aan [betrokkene 3] . De bijnaam van [betrokkene 7] is “ [naam] ”. [betrokkene 1] heeft gezien dat ik neergeslagen ben. [betrokkene 7] moest verklaren dat hij weet dat het zo is gegaan. (..) De brief aan [betrokkene 1] heb ik ook geschreven.”
7.2.3
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het hof bovendien het volgende overwogen:
“Parketnummer 03-661063-18
De raadsman heeft op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder parketnummer 03-661063-18 ten laste gelegde beïnvloedingsfeiten.
Het hof overweegt als volgt.
a.
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 03-661063-18 heeft de raadsman betoogd dat de brief van [verdachte] gericht aan [betrokkene 3] onrechtmatig is verkregen nu in het BOB-dossier zich geen vordering ex artikel 126nd Sv bevindt en derhalve niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Dit verweer treft geen doel. Het betreft hier immers correspondentie van de ene gedetineerde (de verdachte) aan de andere ( [betrokkene 3] ) binnen dezelfde inrichting ((…) PI [plaats] ). Krachtens artikel 36, leden 3 tot en met 5, van de Penitentiaire Beginselenwet is controle inclusief kopiëren van correspondentie van gedetineerden toegestaan en kan deze met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten aan een opsporingsambtenaar ter hand wordt gesteld, zoals in casu is geschied. Artikel 126nd Sv ziet niet op deze gevallen.
b.
De raadsman heeft betoogd dat het handelen van verdachte niet wederrechtelijk is geweest en niet aangemerkt kan worden als strafbare beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr, nu verdachte in zijn brieven [betrokkene 1] juist heeft aangemoedigd om de waarheid te vertellen.
Het hof verwerpt dit verweer door te verwijzen naar hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908 (herhaald in het arrest van 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092) heeft overwogen, namelijk:
3.5.3.
Voor 'beïnvloeden' in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr hoeft niet vast te komen staan dat de uiting van de verdachte ertoe strekte een persoon te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Art. 285a, eerste lid, Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid, van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan zo een persoon is te bepalen hoe de inhoud van zijn in overeenstemming met zijn eigen, mogelijke gebrekkige herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.”
Het hof stelt vast dat verdachte vanuit de penitentiaire inrichting drie brieven heeft geschreven. Een van de brieven was gericht aan de in detentie verblijvende [betrokkene 3] en de twee anderen aan medeverdachte [betrokkene 1] , die op dat moment in [plaats] gedetineerd was. Gelet op de inhoud van de brieven is het hof van oordeel dat deze uitingen er kennelijk toe strekten om de vrijheid van de (potentiële getuigen) om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. Of verdachte hen al dan niet wilde bewegen tot het afleggen van een verklaring die niet waarheidsgetrouw was, doet niet ter zake, nu dat voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 285a Sr niet vereist is.
Het verweer van de raadsman wordt ten aanzien van dit parketnummer in alle onderdelen verworpen.”
7.2.4
De pleitnota die op de terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2021 door de raadsman van de verdachte is overgelegd, houdt het volgende in:
“Poging tot een poging is niet strafbaar
In zijn conclusie in de zaak met kenmerk ECLI:NL:PHR:2018:913 noemt de P.G. het onderhavige misdrijf in verschillende variaties een "poging de getuige te overreden". De wetgever heeft evenwel nooit de mogelijkheid geschapen om een poging tot een poging strafbaar te stellen, zodat deze figuur simpelweg niet tot de mogelijkheden behoort.
Het OM heeft ook nooit de moeite genomen om te onderzoeken of de betreffende brief d.d. 20 april 2018 de onbekend gebleven persoon heeft bereikt, zodat niet bewezen is dat mijn cliënt zich jegens die persoon heeft geuit en sowieso vrijspraak voor feit één primair dient te volgen.
De eisen van subsidiariteit
Laten we ook alles in het juiste perspectief zien. Justitie heeft hetgeen cliënt in zijn brief d.d. 20 april 2018 zó verwerpelijk gevonden, dat zij die brief gewoon heeft verzonden. Dat maakt justitie medeplichtig aan het feit waarvoor zij nu verlangt dat mijn cliënt gestraft wordt.
Justitie vond het gedrag van mijn cliënt ook zó verwerpelijk, dat zij helemaal niets heeft gedaan om dat te verhinderen. Nooit heeft zij gezegd dat cliënt zijn gedrag moest staken. Integendeel, justitie heeft rustig afgewacht tot mijn cliënt zijn gedrag zou herhalen, kennelijk omdat men het wel prettig vond om op die manier vertrouwelijke informatie te krijgen. En nu wil het OM het gedrag waartegen zij zelf helemaal niets heeft ondernomen, ik heb het nu over de pogingen, en dat het OM maar al te goed uitkwam, door uw gerechtshof laten veroordelen, terwijl dat zogenaamd verwijtbare gedrag na 20 april 2018 vanzelf was opgehouden als mijn cliënt duidelijk was gemaakt dat dat gedrag geen zin had. Het gedrag van het OM voldoet derhalve niet aan de eisen van subsidiariteit. De rechtbank is op dit ook in eerste instantie gevoerde verweer met geen woord ingegaan.
Gaat u hieraan voorbij, dan geldt het volgende.
Geen wederrechtelijkheid
Het handelen van [verdachte] in dezen is niet wederrechtelijk geweest.
In art. 285a Sr. gaat het om de vrijheid van de getuige om "naar waarheid" te verklaren.
Het beschermde rechtsgoed is de vrijheid om naar waarheid te verklaren. Het beschermde rechtsgoed is niet de vrijheid om te liegen. Die vrijheid heeft in elk geval de onder ede staande getuige niet. Hij moet de waarheid spreken. Die plicht wordt kracht bijgezet door de strafbedreiging van art. 207 Sr. Die strafbedreiging tast de verklaringsvrijheid niet aan, eenvoudigweg omdat de getuige niet de vrijheid heeft om meineed te plegen. De rechtbank die op de terechtzitting een onderzoek beveelt als bedoeld in art. 295 Sv - en aldus de getuige onder druk zet om alsnog de waarheid te vertellen - tast om diezelfde reden de verklaringsvrijheid niet aan. Datzelfde geldt voor de officier van justitie die een dergelijk onderzoek vordert en voor de verdachte die om een dergelijk onderzoek verzoekt.
Het is derhalve niet zonder meer strafbaar om een getuige te trachten te beïnvloeden: de rechtbank en de officier van justitie doen immers niet anders.
De aandrang die mijn cliënt heeft uitgeoefend om een verklaring af te leggen over hetgeen [betrokkene 1] deze van de zaak afweet, tast dus de verklaringsvrijheid niet aan. [betrokkene 1] is juist aangemoedigd om naar waarheid te verklaren, zodat elke wederrechtelijkheid in het handelen van [verdachte] ontbreekt. Het beïnvloeden van de vrijheid om naar waarheid te verklaren is voorts alleen strafbaar als (de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat) "die verklaring [daadwerkelijk] zal worden afgelegd". Naar de letter genomen betekent dit dat art. 285a Sr alleen van toepassing is in gevallen waarin vaststaat dat de getuige een verklaring zal afleggen. De gekozen redactie van het onderhavige artikel wijst erop dat de wetgever het oog had op getuigen die op zich bereid zijn een verklaring af te leggen en die dus niet meer overgehaald hoeven te worden om dat te doen. In dit geval stond geenszins vast dat de beoogde getuige bereid was om een verklaring af te leggen.
De vraag of een verdachte een persoon mag benaderen met het verzoek om ter zitting een verklaring af te leggen, speelt ook ten aanzien van personen die - al dan niet op verzoek van de verdachte - zijn opgeroepen of zullen worden opgeroepen om ter zitting als getuige op te treden. Het staat de verdachte vrij om er bij de getuige op aan te dringen dat hij zijn verplichting om te getuigen, nakomt.
De brieven die cliënt wilde versturen waren er daarom enkel op gericht om die getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die - ook in de ogen van de getuige - de ware toedracht behelsde, zodat er van strafbare beïnvloeding geen sprake is. Nu cliënt terecht meent dat zijn lezing van de gebeurtenissen juist is, tasten zijn uitlatingen de vrijheid van [naam] en [betrokkene 1] om naar waarheid te verklaren, niet aan. Indien mijn cliënt zich vergist en er ten onrechte van overtuigd is geweest dat zijn lezing van de gebeurtenissen juist is, ontbreekt bij hem het opzet, ook in voorwaardelijke vorm.
Gezien het voorgaande verzoek ik u mijn cliënt integraal vrij te speken van alle hier besproken feiten.”
7.3
De steller van het middel voert aan dat het hof niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging aangevoerde verweer, inhoudende dat een poging tot een poging niet strafbaar is en dat het openbaar ministerie nooit de moeite heeft genomen om te onderzoeken of de betreffende brief d.d. 20 april 2018 de onbekend gebleven persoon heeft bereikt, zodat niet bewezen is dat de verdachte zich jegens die persoon heeft geuit en derhalve vrijspraak dient te volgen van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ook heeft het hof niet gerespondeerd op het door de verdediging aangevoerde standpunt dat het openbaar ministerie niets heeft gedaan om te verhinderen dat de verdachte de brieven verzond en dat derhalve de eisen van subsidiariteit door het openbaar ministerie zijn geschonden.
7.4
Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd over het niet strafbaar zijn van een poging tot een poging is door de verdediging niet onderbouwd waarom dit relevant is voor de onderhavige zaak. Evenmin is aan dit standpunt een conclusie verbonden. Ook het verweer dat het openbaar ministerie de eisen van subsidiariteit heeft geschonden door niets te ondernemen tegen verdachtes handelen, is niet voorzien van een conclusie. Ik meen dat deze verweren derhalve niet zijn aan te merken als uitdrukkelijk onderbouwde standpunten10., zodat het feit dat het hof hierop niet heeft gerespondeerd geen schending van de uit art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv voortvloeiende responsieplicht oplevert.
7.5
Het door de verdediging ter terechtzitting gevoerde verweer inhoudende dat het openbaar ministerie nooit de moeite heeft genomen om te onderzoeken of de betreffende brief d.d. 20 april 2018 de onbekend gebleven persoon heeft bereikt, zodat vrijspraak voor het onder 1 primair ten laste gelegde dient te volgen, is mijns inziens wel als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken. Nu het hof heeft vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en alleen de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het beïnvloeden van een getuige bewezen heeft geacht, is het hof niet afgeweken van het door de verdediging ingenomen standpunt. Art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv is dus niet van toepassing.
7.6
Het middel faalt.
8. Het vijfde middel
8.1
Het vijfde middel bevat de klacht dat – gezien het feit dat niet te verwachten is dat deze zaak kan worden afgedaan binnen de voor een gedetineerde verdachte in cassatie geldende redelijke termijn van 16 maanden – de straf van de verdachte conform de daarvoor in de rechtspraak ontwikkelde norm gematigd dient te worden.
8.2
Nu in de schriftuur niet wordt geklaagd over een jegens de verdachte gemaakte schending van art. 6 lid 1 EVRM als gevolg van tijdsverloop na de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld maar slechts over de mogelijkheid van een dergelijke schending, voldoet het in de schriftuur aangevoerde niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen.11.Ik laat het middel dan ook buiten bespreking en zal ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase ambtshalve concluderen.
9. Het zesde middel
9.1
Het zesde middel bevat de klacht dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen onterecht en onbegrijpelijk is nu de diverse medische voegingsformulieren waar volgens het hof uit blijkt dat aan de criteria voor het toekennen van shockschade is voldaan, zich niet in het dossier bevinden, zodat het hof zich daar niet op mocht baseren.
9.2
Over dit middel kan ik kort zijn. Alle medisch voegingsformulieren waar het hof in het arrest naar verwijst, te weten een brief van P.F. Eland, psychiater, d.d. 26 april 2019, een tweetal brieven van drs. P.A.M. Delsing, gezondheidszorgpsycholoog/psychotherapeut, d.d. 15 november 2018 en d.d. 29 maart 2019 en een brief van drs. E. van Maanen, GZ-psycholoog, d.d. 29 januari 2019, bevinden zich in het aan de Hoge Raad toegezonden dossier. Het middel mist derhalve feitelijke grondslag.
9.3
Het middel faalt.
De namens de benadeelde partijen voorgestelde middelen
10. Het namens de benadeelde partij [benadeelde 1] voorgestelde middel
10.1
Het namens [benadeelde 1] (de zus van het slachtoffer) voorgestelde middel bevat twee deelklachten die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. De klachten richten zich op het oordeel van het hof dat de vorderingen van de benadeelde partij met betrekking tot respectievelijk de studievertraging resulterend in een verlies aan verdienvermogen en de kosten van de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het plaatsen van de grafsteen en een bezoek aan het graf een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en derhalve niet-ontvankelijk zijn.
10.2
Daartoe wordt aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen is gebaseerd op het feit dat de benadeelde een jaar later zal afstuderen ten gevolge van het misdrijf dat tegen haar broer is gepleegd en dientengevolge onmiskenbaar een jaar later op de arbeidsmarkt terecht zal komen, welk jaar zij niet meer zou kunnen inhalen. Hierdoor leidt zij een verlies aan verdienvermogen van € 24.500,00, welk bedrag is gebaseerd op de richtlijn van het RekenBureau voor hbo'ers en universitair geschoolden. De omstandigheid dat de benadeelde leed aan een posttraumatisch stresssyndroom waardoor zij dit studiejaar heeft gemist, is vastgesteld door een psychiater. Met betrekking tot de vliegtickets is aangevoerd dat deze als bijlage bij het voegingsformulier zijn gevoegd. De kosten zijn dus overduidelijk door de benadeelde partij gemaakt en houden onmiskenbaar verband met de schietpartij waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen.
10.3
Op grond van art. 361 lid 3 Sv, welk artikel op basis van art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, kan de rechter, indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar zijn oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, deze vordering geheel of ten dele niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering of dat deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst.12.
10.4
Met betrekking tot de namens de benadeelde partij ingediende vordering tot vergoeding van de kosten van de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het bijwonen van de uitvaart heeft het hof geoordeeld dat deze voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering tot vergoeding van de kosten van de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het plaatsen van de grafsteen en de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met een bezoek aan het graf, alsmede de vordering tot vergoeding van het verlies aan verdienvermogen die de benadeelde heeft geleden als gevolg van de dood van haar broer, heeft het hof niet-ontvankelijk verklaard omdat behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft dit oordeel niet nader gemotiveerd.
10.5
Ik meen dat dit oordeel ook zonder nadere motivering begrijpelijk is. Over de vraag of de reiskosten van en naar de uitvaart op basis van art. 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, bestaat binnen het civiel recht discussie.13.Dit geldt te meer voor kosten die geruime tijd na de uitvaart zijn gemaakt ten behoeve van respectievelijk het plaatsen van de grafsteen en een bezoek aan het graf, zodat beoordeling van de vordering – ook al heeft de benadeelde partij deze heeft onderbouwd met de facturen van de tickets – niet eenvoudig van aard is.14.
10.6
Ook met betrekking tot de vordering tot vergoeding van het verlies aan verdienvermogen heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd. Gezien het feit dat het begroten van het verlies aan verdienvermogen een zeer complexe aangelegenheid is, waarbij de huidige verdiencapaciteit van de benadeelde partij moet worden vergeleken met de situatie waarin zij zich zou bevinden als haar broer niet was overleden, meen ik dat het oordeel van het hof dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is.
10.7
Het middel faalt.
11. Het namens de benadeelde partij [benadeelde 2] voorgestelde middel
11.1
Het namens [benadeelde 2] (de vader van het slachtoffer) voorgestelde middel bevat twee deelklachten die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. De klachten zien op het oordeel van het hof dat de vorderingen van de benadeelde partij met betrekking tot respectievelijk de door hem ingeschakelde privédetective en de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het plaatsen van de grafsteen en een bezoek aan het graf een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren en derhalve niet-ontvankelijk zijn.
11.2
Met betrekking tot de vliegtickets wordt hetzelfde aangevoerd als in het namens de benadeelde partij [benadeelde 1] voorgestelde middel. Met betrekking tot de kosten die verband houden met het inschakelen van een privédetective wordt aangevoerd dat de omstandigheid dat het strafrechtelijk onderzoek niet vlotte, een psychisch zeer belastende omstandigheid was voor de benadeelde partij. Dit laatste blijkt uit het bij hem vastgestelde posttraumatisch stresssyndroom. Het inschakelen van de privédetective, en de daarmee gemoeide kosten, was op dat moment dus alleszins gerechtvaardigd. Dus ook deze vordering zou geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
11.3
Met betrekking tot de namens de benadeelde partij ingediende vordering tot vergoeding van de kosten van de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het bijwonen van de uitvaart heeft het hof geoordeeld dat deze voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering tot vergoeding van de kosten van de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het plaatsen van de grafsteen en een bezoek aan het graf, alsmede de vordering tot vergoeding van de kosten die verband houden met het inschakelen van een privédetective heeft het hof niet-ontvankelijk verklaard omdat behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
11.4
Ik meen dat het bestreden oordeel ook zonder nadere motivering begrijpelijk is. Het hof heeft ten aanzien van de vordering de juiste maatstaf aangelegd.15.Met betrekking tot de kosten van de vliegtickets verwijs ik naar mijn overwegingen onder randnummer 10.5 van deze conclusie. Met betrekking tot de kosten die verband houden met het inschakelen van de privédetective zal moeten worden vastgesteld of deze in voldoende verband staan met het door de verdachte gepleegde strafbare feit. Gezien de complexiteit van deze vraag, meen ik dat de beslissing van het hof om deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens onevenredige belasting van het strafgeding ook zonder nadere motivering begrijpelijk is.
11.5
Het middel faalt.
12. Het namens de benadeelde partij [benadeelde 3] voorgestelde middel
12.1
Het namens [benadeelde 3] (de moeder van het slachtoffer) voorgestelde middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de kosten van de vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met het plaatsen van de grafsteen en een bezoek aan het graf een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren en derhalve niet-ontvankelijk is. Daartoe wordt wederom hetzelfde aangevoerd als in het namens de benadeelde partij [benadeelde 1] voorgestelde middel.
12.2
Bespreking van het middel
12.2.1
Op grond van hetgeen ik heb besproken onder 10.5 van deze conclusie meen ik dat de beslissing van het hof, dat op dit punt identiek is aan het oordeel ten aanzien van de vorderingen van de andere benadeelde partijen, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is.
12.2.2
Het middel faalt.
13. Conclusie
13.1
Alle middelen, voor zover zij als middel kunnen worden aangemerkt, falen en kunnen met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
13.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds ruim 19 maanden zijn verstreken, zodat daarom — nu de verdachte in de onderhavige zaak voorlopig is gehecht — de redelijke termijn is overschreden.16.Dit dient te leiden tot strafvermindering. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
13.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑02‑2023
HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3099, NJ 2014/502, rov. 2.3. Zie voor een ander geval waarbij het feit dat de verdachte wetenschap had van de omstandigheid dat zijn medeverdachte een wapen bij zich droeg en zich vervolgens niet had gedistantieerd een rol speelde bij het oordeel van het hof dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het door zijn medeverdachte gebruikte geweld had aanvaard HR 20 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0902, NJ 1998/426, rov. 5.1.
HR 17 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1804, NJ 2021/88, m.nt. N. Jörg, rov. 2.3.
Zie hierover de noot van H.D. Wolswijk onder HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1265, NJ 2022/386.
HR 8 mei 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC0350, NJ 1979/481, rov. 5; HR 26 februari 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8740, NJ 1985/651, rov. 7.1 en HR 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1472, NJ 2001/480, rov. 4.4. De eerste twee arresten betreffen zaken waarin het ging om de vraag of de verdachte medeplichtig was aan het door zijn medeverdachte gepleegde geweld. Ten aanzien van de aanmerkelijke kans bestaat geen onderscheid tussen medeplichtigheid en medeplegen, waardoor deze arresten ook relevant zijn voor het onderhavige geval.
HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:60, NJ 2017/375, rov. 2.4.
Ik doel hier op de jurisprudentie besproken onder randnummer 4.3 van deze conclusie.
HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3747, NJ 2011/170; HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/250, m.nt. T.M. Schalken; en HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252.
Mijn ambtgenoot A-G Aben heeft in het verleden betoogd dat de kern van de bewijsminimumregel is gelegen in welke mate aan de hand van het bijkomend bewijsmateriaal kan worden gediscrimineerd tussen het belastende scenario en het gestelde ontlastende scenario (zie de conclusie van A-G Aben (onder 5.15.1) voor HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600, NJ 2012/279, m.nt. J.M. Reijntjes). Aben merkt echter ook op dat de Hoge Raad deze zienswijze niet onomwonden heeft gevolgd of zich hierdoor heeft laten inspireren (zie zijn conclusie (onder 11) voor HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459).
Standpunten die “duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren” zijn gebracht. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.7.1.
HR 22 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7385, NJ 2003/154, rov. 3. Over de overschrijding van de inzendtermijn, die met ruim 4 maanden is overschreden, wordt niet geklaagd.
HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:933, NJ 2020/284, m.nt. W.H. Vellinga. Zie ook HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3751 en HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3472.
S.D. Lindenbergh en I. van der Zalm, Schadevergoeding: Personenschade (monografiën BW), Deventer: Wolters Kluwer, 2015, p.90-91.
In de regel zal het nogmaals bezoeken van een graf in het buitenland niet voor vergoeding in aanmerking komen, zie S.D. Lindenbergh en I. van der Zalm, Schadevergoeding: Personenschade (monografiën BW), Deventer: Wolters Kluwer, 2015, p.91.
Te weten of het behandelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3489, rov. 3.2.