Zie voor een bespreking van deze jurisprudentie W. Vellinga en F.V. Vellinga-Schootstra, Voorbedachte raad en contra-indicatie? In J.W. Fokkens et al (red.) Ad hunk modem, Libe Amicorum A. J. Machielse, Kluwer 2013, p.287-303.
HR, 23-09-2014, nr. 12/04559
ECLI:NL:HR:2014:2761
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-09-2014
- Zaaknummer
12/04559
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1752, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1752, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2761, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑01‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/432 met annotatie van Redactie
SR-Updates.nl 2014-0337
Uitspraak 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Moord, voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156. Uit ’s Hofs vaststellingen kan niet zonder meer worden afgeleid wanneer het voornemen van vd om X en Y van het leven te beroven is ontstaan, terwijl blijkens die vaststellingen de omst. dat X en Y - mooi gekleed, zonder bloedsporen en plezierig pratend - langs vd liepen hem kwaad maakte, vd op dat moment zichzelf niet meer was en hij het vuurwapen nam, in de richting van het huis liep, binnenging en vuurde. Niet begrijpelijk is op grond waarvan het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat niet sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, alsmede dat vd voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Partij(en)
23 september 2014
Strafkamer
nr. 12/04559 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 13 september 2012, nummer H 16/2012, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard:
"1. Primair:
dat hij op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool kogels afgevuurd op [slachtoffer 1], waardoor [slachtoffer 1] schotwonden heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. primair:
dat hij op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer 2], waardoor [slachtoffer 2] schotwonden heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. een schriftelijk stuk, zijnde een verslag d.d. 7 juni 2011 van obductie, opgesteld door J.A. van Raalte, arts en patholoog, inhoudende de volgende bevindingen:
Op 7 juni 2011 heeft ondergetekende autopsie verricht op het lijk van [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976 en wonende te Bonaire, [a-straat 1], overleden op 5 juni 2011. [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een aantal schotwonden. Hij vertoonde een vijftal kogelwonden en een verwonding van de vingertop links. De schoten 1, 2 en 3 zijn van dichtbij afgevuurd gezien de zwarte rand om de inschotopening.
2. een proces-verbaal van politie van 22 juni 2011 in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Aruba met de volgende bevindingen:
Op woensdag 8 juni 2011 nam ik foto's van het slachtoffer [slachtoffer 2], geboren te Peru op [geboortedatum] 1978. Deze man werd door drie kogels geraakt. Eén in zijn gezicht en twee in het rechterdeel van zijn bovenlichaam. Gezien de schotwonden moesten de schoten van voren van het slachtoffer zijn afgevuurd.
3. een proces-verbaal van politie d.d. 16 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland en buitengewoon agent bij dat korps met de volgende bevindingen:
Wij hebben een sporenonderzoek ingesteld in en rondom het perceel [a-straat 1]. Aanleiding onderzoek: op 5 juni 2011 werden wij verzocht naar dit adres te gaan in verband met een plaats gehad hebbend schietincident. In de woonkamer stond onder andere een zitbank. Naast de zitbank, in de deuropening van de voordeur, was een grote concentratie bloed zichtbaar. Gezien het sporenbeeld is aannemelijk dat minimaal één van de slachtoffers langere tijd op deze plaats heeft gelegen.
Hulzen:
- aan de buitenzijde van de woning werd een huls (onderdeel munitie) aangetroffen. De huls lag op circa 2.00 meter van de achterdeur van de woning;
- in de gang naar de woonkamer werden door ons drie (3) hulzen aangetroffen;
- voor de zitbank in de woning werd nog eens een huls aangetroffen;
- in de woonkamer ter hoogte van de ingang naar de keuken werd een huls aangetroffen;
- onder de zitbank werden nog eens twee (2) hulzen aangetroffen. Alle hulzen zijn door ons veiliggesteld.
Door het aantreffen van in totaal acht (8) hulzen en twee (2) kogels is vastgesteld dat er minimaal acht (8) keer is geschoten met een vuurwapen, vermoedelijk een pistool.
4. een proces-verbaal van politie van 10 juni 2011 in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] inhoudende de tegenover [verbalisant 5] en [verbalisant 6], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland respectievelijk hoofdagent werkzaam bij het Recherche samenwerkingsteam, afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
Op 5 juni 2011 werden mijn broer [slachtoffer 1] en ik door de man bijgenaamd [verdachte] neergeschoten. Op die dag besloten we rond een uur of tien om naar onze woning te gaan om te douchen. Wij liepen met zijn drieën naar mijn woning te [a-straat 1]. Wij gingen ons daar gereed maken om de verkiezingen in Peru via de televisie te volgen. [betrokkene 1] ging naar de wc. Deze is niet in de woning maar staat buiten naast de douchecabine. [betrokkene 1] riep mij. Ik liep naar buiten. Het was hier op dit moment dat ik in een oogwenk [verdachte] zag. lk zag hem op het erf van [betrokkene 2] in de richting van mijn woning kwam. Ik moet ook verklaren dat [verdachte] in een sluipende houding liep, dus een beetje voorovergebogen. Ik dacht meteen dat hij met minder goede bedoelingen kwam. Ik zag ook dat hij haastig om zich heen keek. Ik rende schreeuwend naar binnen dat [verdachte] er aan kwam. Eenmaal binnen zag ik mijn broer [slachtoffer 1] in de woonkamer. Ik zei tegen hem dat [verdachte] er aan kwam en ik deed de voordeur op slot. Ik rende vervolgens via de keuken naar een bergruimte. Ik pakte hier een schroevendraaier en een kapmes. Hierbij hoorde ik twee schoten achter elkaar afgaan met een tussenpauze van een paar seconden. Ik liep vanuit het keukenvertrek naar buiten en zag mijn broer [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond liggen. Ik zag ook dat [verdachte] op een kleine afstand van ongeveer een meter van [slachtoffer 1] staan met een van zijn handen die in de richting van [slachtoffer 1] wees. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen "Lla fui" (Ik ben weg) Ik hoorde hierbij nog een schot afgaan. Toen het eerste en tweede schot vielen bevond ik mij in de bergruimte van mijn woning. Ik liep vervolgens via de keuken naar de woonkamer en zag mijn broer op de grond liggen. Het was hierbij dat ik het derde schot hoorde. Ik zag ook dat hij met een van zijn armen in de richting van mijn broer richtte op het moment dat ik het schot hoorde. Ik rende op [verdachte] af. Ik zag dat hij zich omdraaide. Ik hoorde een schot afgaan. Ik hoorde weer een schot afgaan. Hierna stonden wij op een gegeven moment nagenoeg recht voor elkaar. Ik zag dat hij met een van zijn armen in de richting van mijn hoofd richtte en ik hoorde alweer een schot afgaan. Ik voelde pijn aan mijn gezicht en merkte toen dat ik achteruit vloog en viel op de zitbank. Ik moet zeggen dat ik toen met mijn rug naar hem gekeerd lag. Ik hoorde dat hij de trekker van het wapen overhaalde. Ik hoorde namelijk klik klik klik. Dit klonk heel dicht bij.
5. een proces-verbaal van politie d.d. 5 juni 2011, in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 7], brigadier en hoofdagent bij het Korps Politie Bonaire, inhoudende als de op 5 juni 2011 afgelegde verklaring van verdachte:
Ik word [verdachte] genoemd door vrienden en kennissen.
Vraag: Je bent aangehouden als verdachte van de schietpartij te [a-straat 1]. Wat kun je hierover verklaren?
lk heb het inderdaad gedaan. De mannen hebben mijn broer zwaar in elkaar geslagen.
Ik was vanochtend bij de woning van mijn broer [betrokkene 2]. Ik zag dat [de woning] zowel buiten als binnen helemaal met bloed was besmeurd. Ik belde hierop [betrokkene 3] en vroeg hem wat er was gebeurde. Hij vertelde mij toen dat hij door [betrokkene 4], de man bijgenaamd [A], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] was geslagen. Ik besloot toen naar mijn huis te gaan om mijn pistool te halen. Ik ben bij [betrokkene 5] geweest en heb een lift naar mijn broer gekregen, om er zeker van te zijn wat er met mijn broer [betrokkene 2] was gebeurd. Mijn broer [betrokkene 6] vertelde dat [betrokkene 2] helemaal in elkaar was geslagen en dat zijn beide ogen opgezwollen waren en ook [waren er] kapwonden aan zijn gezicht en lichaam. Ik werd hierna bij [betrokkene 5] afgezet. Ik zag de mannen die mijn broer hadden mishandeld thuis kwamen. Ik zag dat zij alsmaar om zich heen bleven kijken. Ik liep in de richting van de woning en liep via de achterzijde de woning binnen. Ik haalde mijn pistool uit mijn rechterbroekzak en begon op hen te schieten, ik wilde hen afmaken. Ik heb veel geschoten. De schoten gingen achter elkaar los. Ik moest dit doen. Mijn broer was in elkaar geslagen en ook een tijdje van zijn vrijheid beroofd. Ik moest doen wat ik gedaan heb, ik moest mijn broer verdedigen. Ik moest deze mannen een les geven. Ik moest het doen en ik ben ook daar gegaan en ik heb het gedaan. lk wilde hen in hun ogen kijken. Ik wilde ook dat zij mij aanvielen en dat ik dan de kans zou krijgen om hen dood te maken. Ik heb het vuurwapen al vier jaar in mijn bezit.
6. De verklaring van de verdachte, op 23 augustus 2012 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Toen ik thuiskwam bij mijn broer zag ik overal bloed, in de kamer, in de keuken, op het terras. Het zat in het hele huis. lk nam waar dat hij niet aanwezig was. Ik belde mijn neef die daar vlakbij woont. Ik vertelde hem dat mijn broer aangevallen was. Hij vertelde mij wie de personen waren die het hadden gedaan. Maar ik had niet zoveel beltegoed op mijn telefoon, dus de verbinding verbrak op dat moment. Ik wist dat in de ijskast bier aanwezig was en begon achter elkaar te drinken. Ik liep naar het huis van mijn schoonzus om meer informatie te krijgen over mijn broer. Mijn schoonzus vertelde mij alles. [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [A] hadden het gedaan. Toen mijn broer semibewusteloos in een plas bloed lag, had [A] hem met een kapmes in zijn borst gestoken. Hij zei tegen mijn broer: "Jij gaat dood vandaag." Toen begon tot mij door te dringen wat mijn broer op dat moment had kunnen voelen. Niet alleen hebben ze hem kapot geslagen, ze hadden hem mensonterend behandeld. Ze hebben hem gemarteld. Het was drie uur 's nachts. Hij had niet eens de kans gehad om hulp te vragen aan de buren. Ik heb gevraagd naar de kamer waar mijn broer lag. Ik ging naar die kamer. Hij draaide zich langzaam naar mij. Hij leek niet eens op mijn broer. Zijn hoofd en zijn gezicht waren helemaal opgezwollen. Ik zag geen stukje huid dat er natuurlijk uitzag. Alles was groen en blauw. Zijn pupillen waren rood. Hij had een ontbloot bovenlijf en was bedekt met een laken. Zijn borst zat vol met hematomen van verschillende kleuren. Hij had ook een barst, een scheur in zijn hoofd. Ik zag hem zo en durfde niet eens in de kamer te gaan. Het was afschrikwekkend. Mijn schoonzus zei dat mijn broer [betrokkene 6] ook aangevallen was. Ik ging op zoek naar hem. Hij was aan het werk. Hij had niks. Ik had ook een flesje rum gedronken. Nadat ik op verschillende plaatsen was geweest, had ik besloten naar huis te gaan. Ik ging naar het huis van mijn broer. Ik bleef maar drinken. Ik moet ook nog zeggen dat de politie tot op dat moment niet was aangekomen. Ze antwoordden over de telefoon steeds als mijn schoonzus belde, dat ze er aan kwamen. Ik was in het huis met de deur open. Op een afstand van acht meter van de voordeur, terwijl ze wisten dat ik daar aanwezig was, liepen ze langs, mooi gekleed, zonder enige bloedsporen op hun lichaam. Ze begonnen heel plezierig te praten zonder een gevoel van schuld of respect. Dat had mij kwaad gemaakt. Op dat moment was ik mezelf niet meer. Ik nam het vuurwapen en ik ging lopen in de richting van het huis. Ik ging het huis binnen. Ik heb gevuurd. Ik weet dat ik daar stond en dat [slachtoffer 1] ergens in een hoekje stond. Ik herinner me niet dat ik schoten heb gehoord, maar ik zag wel dat hij rare bewegingen maakte (de verdachte maakt bewegingen alsof hij door kogels wordt geraakt; Hof). [slachtoffer 1] had toen zijn gezicht naar mij toe gericht. Ik zag het moment dat [slachtoffer 2] op een meubel viel, een soort sofa."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:HR:NL:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is het oordeel van het Hof dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de vaststellingen van het Hof niet zonder meer kan worden afgeleid wanneer het voornemen van de verdachte om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven is ontstaan, terwijl blijkens die vaststellingen de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – mooi gekleed, zonder bloedsporen en plezierig pratend – langs de verdachte liepen hem kwaad maakte, dat de verdachte op dat moment zichzelf niet meer was en dat hij het vuurwapen nam, in de richting van het huis liep, binnenging en vuurde. Aldus is niet begrijpelijk op grond waarvan het Hof – dat de bewijsmiddelen niet heeft voorzien van een op de voorbedachte raad toegesneden nadere motivering – kennelijk heeft geoordeeld dat niet sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, alsmede dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2014.
Conclusie 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Moord, voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156. Uit ’s Hofs vaststellingen kan niet zonder meer worden afgeleid wanneer het voornemen van vd om X en Y van het leven te beroven is ontstaan, terwijl blijkens die vaststellingen de omst. dat X en Y - mooi gekleed, zonder bloedsporen en plezierig pratend - langs vd liepen hem kwaad maakte, vd op dat moment zichzelf niet meer was en hij het vuurwapen nam, in de richting van het huis liep, binnenging en vuurde. Niet begrijpelijk is op grond waarvan het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat niet sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, alsmede dat vd voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Nr. 12/04559 A Zitting: 8 juli 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 13 september 2012 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens moord, poging tot moord en handelen in strijd met art. 3 van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.
Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
Deze zaak heeft zich afgespeeld op het eiland Bonaire en gaat het om het volgende. Omstreeks 8.00 uur in de ochtend van 5 juni 2011 komt verdachte in de woning van zijn broer [betrokkene 2] en ziet daar overal bloed. Via zijn neef komt hij te weten dat zijn broer die nacht ernstig is mishandeld door onder andere twee broers [slachtoffer 2] en[slachtoffer 1], die buren zijn van [betrokkene 2]. Hij haalt daarop thuis zijn pistool en gaat naar zijn schoonzuster en andere broer [betrokkene 6] die hem bevestigen wat er met zijn broer is gebeurd en hem vertellen wie voor de mishandeling verantwoordelijk zijn. Hij bezoekt ook zijn mishandelde broer en ziet dat deze zeer ernstig is toegetakeld. Tijdens deze bezoeken drinkt verdachte aldoor alcoholhoudende drank. Uiteindelijk gaat hij tegen 10.00 uur diezelfde ochtend naar het huis van zijn broer. Als hij daar is, in afwachting van de politie die meerdere keren is gebeld en heeft gezegd dat ze eraan komt, hoort hij bij de buren de twee broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] thuis komen. Hij gaat het huis van de buren binnen waar zij zich bevinden en vuurt met zijn pistool op [slachtoffer 1], die ten gevolge hiervan overlijdt, en op [slachtoffer 2] die ernstig gewond raakt. Verdachte geeft tegenover de politie toe dat hij geschoten heeft.
Het eerste middel bevat de klacht dat de voorbedachte raad met betrekking tot de tenlastegelegde moord (feit 1) en poging tot moord (feit 2) niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het hof de bewezenverklaring van de voorbedachte raad onvoldoende heeft gemotiveerd en dat deze onbegrijpelijk is.
Het hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard:
‘1. primair:
dat hij op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire opzettelijk en met voorbedachten rade[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool kogels afgevuurd op [slachtoffer 1], waardoor [slachtoffer 1] schotwonden heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer 1] is overleden;
2. primair:
dat hij op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer 2], waardoor [slachtoffer 2] schotwonden heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid.’
6. Voor de bewezenverklaring heeft het hof de navolgende bewijsmiddelen gebruikt:
‘Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
1. een schriftelijk stuk, zijnde een verslag d.d. 7 juni 2011 van obductie, opgesteld door J.A. van Raalte, arts en patholoog, inhoudende de volgende bevindingen:
Op 7 juni 2011 heeft ondergetekende autopsie verricht op het lijk van [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976 en wonende te Bonaire, [a-straat 1], overleden op 5 juni 2011.[slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een aantal schotwonden. Hij toonde een vijftal kogelwonden en een verwonding van de vingertop links. De schoten 1, 2 en 3 zijn van dichtbij afgevuurd gezien de zwarte rand om de inschotopening.
2. een proces-verbaal van politie van 22 juni 2011 in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Aruba met de volgende bevindingen:
Op woensdag 8 juni 2011 nam ik foto's van het slachtoffer [slachtoffer 2], geboren te Peru op [geboortedatum] 1978. Deze man werd door drie kogels geraakt. Eén in zijn gezicht en twee in het rechterdeel van zijn bovenlichaam. Gezien de schotwonden moesten de schoten van voren van het slachtoffer zijn afgevuurd.
3. een proces-verbaal van politie d.d. 16 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland en buitengewoon agent bij dat korps met de volgende bevindingen:
Wij hebben een sporenonderzoek ingesteld in en rondom het perceel [a-straat 1]. Aanleiding onderzoek: op 5 juni 2011 werden wij verzocht naar dit adres te gaan in verband me een plaats gehad hebbend schietincident. In de woonkamer stond onder andere een zitbank. Naast de zitbank, in de deuropening van de voordeur, was een grote concentratie bloed zichtbaar. Gezien het sporenbeeld is aannemelijk dat minimaal één van de slachtoffers langere tijd op deze plaats heeft gelegen.
Hulzen:
-aan de buitenzijde van de woning werd een huls (onderdeel munitie) aangetroffen. De huls lag op circa 2.00 meter van de achterdeur van de woning;
-in de gang naar de woonkamer werden door ons drie (3) hulzen aangetroffen;
-voor de zitbank in de woning werd nog eens een huls aangetroffen;
-in de woonkamer ter hoogte van de ingang naar de keuken werd een huls aangetroffen;
-onder de zitbank werden nog eens twee (2) hulzen aangetroffen. Alle hulzen zijn door ons veiliggesteld.
Door het aantreffen van in totaal acht (8) hulzen en twee (2) kogels is vastgesteld dat er minimaal acht (8) keer is geschoten met een vuurwapen, vermoedelijk een pistool.
4. een proces-verbaal van politie van 10 juni 2011 in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] inhoudende de tegenover [verbalisant 5] en [verbalisant 6], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland respectievelijk hoofdagent werkzaam bij het Recherche samenwerkingsteam, afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
Op 5 juni 2011 werden mijn broer [slachtoffer 1] en ik door de man bijgenaamd [verdachte] [verdachte, AG] neergeschoten. Op die dag besloten we rond een uur of tien om naar onze woning te gaan om te douchen. Wij liepen met zijn drieën naar mijn woning te [a-straat 1]. Wij gingen ons daar gereed maken om de verkiezingen in Peru via de televisie te volgen. [betrokkene 1] ging naar de wc. Deze is niet in de woning maar staat buiten naast de douchecabine. [betrokkene 1] riep mij. Ik liep naar buiten. Het was hier op dit moment dat ik in een oogwenk [verdachte] zag. lk zag hem op het erf van [betrokkene 2] in de richting van mijn woning kwam. Ik moet ook verklaren dat [verdachte] een in een sluipende houding liep, dus een beetje voorovergebogen. Ik dacht meteen dat hij met minder goede bedoelingen kwam. Ik zag ook dat hij haastig om zich heen keek. Ik rende schreeuwend naar binnen dat [verdachte] er aan kwam. Eenmaal binnen zag ik mijn broer [slachtoffer 1] in de woonkamer. Ik zei tegen hem dat [verdachte] er aan kwam en ik deed de voordeur op slot. Ik rende vervolgens via de keuken naar een bergruimte. Ik pakte hier een schroevendraaier en een kapmes. Hierbij hoorde ik twee schoten achter elkaar afgaan met een tussenpauze van een paar seconden. Ik liep vanuit het keukenvertrek naar buiten en zag mijn broer [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond liggen. Ik zag ook dat [verdachte] op een kleine afstand van ongeveer een meter van [slachtoffer 1] staan met een van zijn handen die in de richting van [slachtoffer 1] wees. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen "Lia fui" (Ik ben weg) Ik hoorde hierbij nog een schot afgaan. Toen het eerste en tweede schot vielen bevond ik mij in de bergruimte van mijn woning. Ik liep vervolgens via de keuken naar de woonkamer en zag mijn broer op de grond liggen. Het was hierbij dat ik het derde schot hoorde. Ik zag ook dat hij met een van zijn armen in de richting van mijn broer richtte op het moment dat ik het schot hoorde. Ik rende op [verdachte] af. Ik zag dat hij zich omdraaide. Ik hoorde een schot afgaan. Ik hoorde weer een schot afgaan. Hierna stonden wij op een gegeven moment nagenoeg recht voor elkaar. Ik zag dat hij met een van zijn armen in de richting van mijn hoofd richtte en ik hoorde alweer een schot afgaan. Ik voelde pijn aan mijn gezicht en merkte toen dat ik achteruit vloog en viel op de zitbank. Ik moet zeggen dat ik toen met mijn rug naar hem gekeerd lag. Ik hoorde dat hij de trekker van het wapen overhaalde. Ik hoorde namelijk klik klik klik. Dit klonk heel dicht bij.
5. een proces-verbaal van politie d.d. 5 juni 2011, in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 7], brigadier en hoofdagent bij het Korps Politie Bonaire, inhoudende als de op 5 juni 2011 afgelegde verklaring van verdachte:
Ik word [verdachte] genoemd door vrienden en kennissen.
Vraag: Je bent aangehouden als verdachte van de schietpartij te [a-straat 1]. Wat kun je hierover verklaren?
lk heb het inderdaad gedaan. De mannen hebben mijn broer zwaar in elkaar geslagen. Ik was vanochtend bij de woning van mijn broer [betrokkene 2]. Ik zag dat zowel buiten als binnen helemaal met bloed was besmeurd. Ik belde hierop [betrokkene 3] en vroeg hem wat er was gebeurde. Hij vertelde mij toen dat hij door [betrokkene 4], de man bijgenaamd [A], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werd geslagen. Ik besloot toen naar mijn huis te gaan om mijn pistool te halen. Ik ben bij [betrokkene 5] geweest en heb een lift naar mijn broer gekregen, om er zeker van te zijn wat er met mijn broer [betrokkene 2] was gebeurd. Mijn broer [betrokkene 6] vertelde dat [betrokkene 2] helemaal in elkaar werd geslagen en dat zijn beide ogen opgezwollen waren en ook kapwonden aan zijn gezicht en lichaam. Ik werd hierna bij [betrokkene 5] afgezet. Ik zag de mannen die mijn broer hadden mishandeld thuis kwamen. Ik zag dat zij alsmaar om zich heen bleven kijken. Ik liep in de richting van de woning en liep via de achterzijde de woning binnen. Ik haalde mijn pistool uit mijn rechterbroekzak en begon op hen te schieten, ik wilde hen afmaken. Ik heb veel geschoten. De schoten gingen achter elkaar los. Ik moest dit doen. Mijn broer werd in elkaar geslagen en werd ook een tijdje van zijn vrijheid beroofd. Ik moest doen wat ik gedaan heb, ik moest mijn broer verdedigen. Ik moest deze mannen een les geven. Ik moest het doen en ik ben ook daar gegaan en ik heb het gedaan. lk wilde hen in hun ogen kijken. Ik wilde ook dat hen mij aanvielen en dat ik dan de kans zou krijgen om hen dood te maken. Ik heb het vuurwapen al vier jaar in mijn bezit.
6. De verklaring van de verdachte, op 23 augustus 2012 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Toen ik thuiskwam bij mijn broer zag ik overal bloed, in de kamer, in de keuken, op het terras. Het zat in het hele huis. lk nam waar dat hij niet aanwezig was. Ik belde mijn neef die daar vlakbij woont. Ik vertelde hem dat mijn broer aangevallen was. Hij vertelde mij wie de personen waren die het hadden gedaan. Maar ik had niet zoveel beltegoed op mijn telefoon, dus de verbinding verbrak op dat moment. Ik wist dat in de ijskast bier aanwezig was en begon achter elkaar te drinken. Ik liep naar het huis van mijn schoonzus om meer informatie te krijgen over mijn broer. Mijn schoonzus vertelde mij alles. [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [A] hadden het gedaan. Toen mijn broer semibewusteloos in een plas bloed lag, had [A] hem met een kapmes in zijn borst gestoken. Hij zei tegen mijn broer: "Jij gaat dood vandaag.". Toen begon tot mij door te dringen wat mijn broer op dat moment had kunnen voelen. Niet alleen hebben ze hem kapot geslagen, ze hadden hem mensonterend behandeld. Ze hebben hem gemarteld. Het was drie uur 's nachts.
Hij had niet eens de kans gehad om hulp te vragen naar de buren. Ik heb gevraagd naar de kamer waar mijn broer lag. Ik ging naar die kamer. Hij draaide zich langzaam naar mij. Het leek niet eens op mijn broer. Zijn hoofd en zijn gezicht waren helemaal opgezwollen. Ik zag geen stukje huid dat er natuurlijk uitzag. Alles was groen en blauw. Zijn pupillen waren rood. Hij had een ontbloot bovenlijf en was bedekt met een laken. Zijn borst zat vol met hematomen van verschillende kleuren. Hij had ook een barst, een scheur in zijn hoofd. Ik zag hem zo en durfde niet eens in de kamer te gaan. Het was afschrikwekkend. Mijn schoonzus zei dat mijn broer [betrokkene 6] ook aangevallen was. Ik ging op zoek naar hem. Hij was aan het werk. Hij had niks. Ik had ook een flesje rum gedronken. Nadat ik op verschillende plaatsen was geweest, had ik besloten naar huis te gaan. Ik ging naar het huis van mijn broer. Ik bleef maar drinken. Ik moet ook nog zeggen dat de politie tot op dat moment niet was aangekomen. Ze antwoordden over de telefoon steeds als mijn schoonzus belde, dat ze er aan kwamen. Ik was in het huis met de deur open. Op een afstand van acht meter van de voordeur, terwijl ze wisten dat ik daar aanwezig was, liepen ze langs, mooi gekleed, zonder enige bloedsporen op hun lichaam. Ze begonnen heel plezierig te praten zonder een gevoel van schuld of respect. Dat had mij kwaad gemaakt. Op dat moment was ik mezelf niet meer. Ik nam het vuurwapen en ik ging lopen in de richting van het huis. Ik ging het huis binnen. Ik heb gevuurd. Ik weet dat ik daar stond en dat [slachtoffer 1] ergens in een hoekje stond. Ik herinner me niet dat ik schoten heb gehoord, maar ik zag wel dat hij rare bewegingen maakte [de verdachte maakt bewegingen alsof hij door kogels wordt geraakt; Hof]. [slachtoffer 1] had toen zijn gezicht naar mij toe gericht. Ik zag het moment dat [slachtoffer 2] op een meubel viel, een soort sofa.’
7. De verdediging heeft tijdens de behandeling van de terechtzitting van het hof op 23 augustus 2012 – kort samengevat – aangevoerd dat zich van verdachte, na zijn ontdekking van de brute mishandeling van zijn broer, een zodanig heftige emotie heeft meester gemaakt dat hij enkele uren in een roes heeft rondgelopen, hetgeen is geculmineerd in een uitbarsting toen hij degenen die zijn broer hadden mishandeld hoorde en zag thuis komen, waarop hij naar hun huis is toegegaan en op hen heeft geschoten. De conclusies die de verdediging aan de door haar geschilderde gang van zaken verbindt zijn – voor zover ik dat kan opmaken uit de pleitnota – niet helemaal eenduidig. Juridische verweren die betrekking hebben op de verwijtbaarheid, toerekenbaarheid en de strafmaat lopen daarbij door elkaar. Enerzijds wordt bepleit dat verdachte een black out heeft gehad op grond waarvan er geen sprake zou zijn van schuld of opzet en anderzijds wordt betoogd dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend vanwege de hevige gemoedstoestand waarin hij verkeerde naar aanleiding van de mishandeling van zijn broer. Tot slot wordt een beroep gedaan op psychische overmacht voor het geval het hof zou aannemen dat er sprake is van opzettelijk handelen. Uit de pleitnota die ter terechtzitting van het hof van 23 augustus 2012 is overgelegd blijkt dat onder de kop “7. Mate van verwijt en duur van de straf” ook verweer wordt gevoerd met betrekking tot de voorbedachte raad:
‘’7. Mate van het verwijt en duur van de straf.
Een enkelvoudige op "moord" toegesneden telastelegging, behoort impliciet te worden gelezen als: primair moord, subsidiair doodslag, met als consequentie dat het niet bewezen zijn van de voorbedachte rade een bewezenverklaring van doodslag toelaat. Vgl. HR 19 oktober 1999 NJ 2000, 109. Wij geven Uw Hof in overweging om die kant uit te redeneren.
De voorbedachte rade is gezien de enkele uren voorafgaande bloedige mishandeling van zijn broer en de daardoor ontstane roes niet aannemelijk. Van kalm beraad en rustig overleg is geen sprake wanneer men in een toestand van opgekropte woede en angst verkeert.
Een daad als deze, gepleegd door iemand zonder voorafgaand strafblad verdient niet automatisch een zeer hoge straf van 20 jaren.”
8. De vraag is nu of het hof door te volstaan met een verwijzing naar de gehanteerde bewijsmiddelen heeft voldaan aan de eisen die op grond van inmiddels vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden gesteld aan de motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad.1.Sinds het arrest van 28 februari 2012, NJ 2012, 518 heeft de Hoge Raad de criteria die gelden voor het aannemen van voorbedachte raad aangescherpt en daarbij de navolgende uitgangspunten geformuleerd2.:
a) de verdachte moet zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet hebben gehandeld in een opwelling. Dat betekent dat hij de kans moet hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.3.Daarbij geldt dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad4.;
b) dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden is weliswaar een objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar is op zichzelf niet allesbepalend want er kunnen contra-indicaties zijn die zwaarder kunnen wegen. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat:
- de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden5.;
- slechts sprake is van een korte tijd tussen besluit en uitvoering6.of;
- de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.7.
c) Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in een bepaalde situatie niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij gaat het om een weging en waardering van de feiten en omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
d) Omdat het bestanddeel voorbedachte raad een strafverzwarend gevolg heeft, gelden er ten aanzien hiervan nadere motiveringseisen en moet de rechter, met name als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
9. Het hof besteedt in het bestreden arrest in het geheel geen overweging aan het onderdeel van het verweer dat betrekking heeft op de voorbedachte raad en heeft bij de bewezenverklaring volstaan met een verwijzing naar de opgenomen bewijsmiddelen zoals deze onder 7 zijn geciteerd. Hierdoor heeft het hof niet inzichtelijk gemaakt of, en zo ja op welke wijze, de door de verdediging aangevoerde contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad, namelijk de hevige gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde vanaf het moment dat hij de mishandeling van zijn broer ontdekte, in zijn oordeelsvorming heeft betrokken.
10. Indien de voorbedachte raad rechtstreeks uit de bewijsmiddelen zou volgen, dan zou volgens de hierboven weergegeven uitgangspunten (onder 8d) deze extra motiveringseisen niet gelden. De bewijsmiddelen bevatten hiervoor echter niet alle noodzakelijke elementen. Zo kan hieruit niet worden afgeleid op welk moment verdachte besloten heeft degenen die zijn broer hadden mishandeld van het leven te beroven. Weliswaar kan uit de eerste verklaring van verdachte tegenover de politie (bewijsmiddel 5) worden opgemaakt dat hij, nadat hij met zijn neef [betrokkene 3] had gebeld naar huis is gegaan om zijn pistool te halen, maar hieruit blijkt verder niet wat hij toen met dit pistool van plan was. Niet valt uit te sluiten, dat hij dit pistool voor zijn eigen bescherming is gaan halen gelet op het buitensporige geweld dat zijn broer te beurt is gevallen, voor het geval hij de betrokkenen die hiervoor verantwoordelijk waren tegen zou komen. Verdachte verklaart verder dat hij vervolgens naar zijn broer [betrokkene 6] is gegaan ‘om er zeker van te zijn wat er met zijn broer [betrokkene 2] was gebeurd’, hetgeen wijst in de richting dat verdachte toen nog geen concrete plannen had. Dat verdachte voorafgaand aan het terugkeren naar de woning van [betrokkene 2] (omstreeks 10.00 uur) op enig moment het besluit heeft genomen degenen die zijn broer hadden mishandeld van het leven te beroven kan uit zijn eerste verklaring, die door het hof voor het bewijs is gebruikt, dan ook niet worden afgeleid.
11. Uit de tweede verklaring van verdachte, die hij ter terechtzitting van het hof op 23 augustus 2012 heeft afgelegd en die het hof eveneens voor het bewijs heeft gebruikt, komt naar voren dat naarmate hij meer informatie krijgt over wat zijn broer is aangedaan en vooral op het moment dat hij zijn broer zwaar mishandeld aantreft, hij steeds heviger geëmotioneerd raakt. Uitgaande van deze verklaring slaan bij verdachte kennelijk de stoppen door op het moment dat hij, terwijl hij in de woning van [betrokkene 2] is en daar blijkbaar op de politie aan het wachten is8., [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] ‘plezierig pratend zonder een gevoel van schuld of respect’ hoort thuiskomen. Uit zijn eerste verklaring (bewijsmiddel 5) blijkt dat hij op dat moment de mannen wil doden:
“Ik liep in de richting van de woning en liep via de achterzijde de woning binnen. Ik haalde mijn pistool uit mijn rechterbroekzak en begon op hen te schieten, ik wilde hen afmaken. Ik heb veel geschoten. De schoten gingen achter elkaar los. Ik moest dit doen. Mijn broer werd in elkaar geslagen en werd ook een tijdje van zijn vrijheid beroofd. Ik moest doen wat ik gedaan heb, ik moest mijn broer verdedigen. Ik moest deze mannen een les geven. Ik moest het doen en ik ben ook daar gegaan en ik heb het gedaan. lk wilde hen in hun ogen kijken. Ik wilde ook dat hen mij aanvielen en dat ik dan de kans zou krijgen om hen dood te maken.”
In zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring, zoals deze door het hof voor het bewijs is gebezigd (bewijsmiddel 6), beschrijft verdachte wat er kort daaraan voorafgaand in hem omging:
“Ik was in het huis met de deur open. Op een afstand van acht meter van de voordeur, terwijl ze wisten dat ik daar aanwezig was, liepen ze langs, mooi gekleed, zonder enige bloedsporen op hun lichaam. Ze begonnen heel plezierig te praten zonder een gevoel van schuld of respect. Dat had mij kwaad gemaakt. Op dat moment was ik mezelf niet meer. Ik nam het vuurwapen en ik ging lopen in de richting van het huis. Ik ging het huis binnen. Ik heb gevuurd.”
12. De gang van zaken, die uit de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaringen van verdachte blijkt, laat de reële mogelijkheid open dat het besluit tot levensberoving pas is genomen in de laatste fase van hetgeen zich in de ochtend van 5 juni 2011 heeft afgespeeld en wel op het moment dat de latere slachtoffers thuis kwamen. Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen staat onvoldoende vast dat verdachte zich al eerder had voorgenomen de broers te doden. Het gevolg hiervan is, dat evenmin uitgesloten is dat de verdachte toen de broers thuis kwamen in een opwelling heeft gehandeld en zich niet heeft beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Maar ook indien aangenomen mag worden dat er wel sprake is geweest van een eerder besluit en dat verdachte objectief gezien tijd genoeg had zich te beraden, zijn er meerdere contra-indicaties die het hof voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad in ieder geval had moeten meewegen: in de eerste plaats de toenemende ontzetting, woede en radeloosheid van verdachte naarmate het tot hem doordrong wat zijn broer ten gevolge van de mishandeling had doorgemaakt, maar ook dat er mogelijk maar een heel korte tijd tussen besluit en uitvoering heeft gezeten, namelijk tussen het lopen naar de naastgelegen woning toen de mannen waren thuisgekomen en het moment dat hij op hen begon te schieten, terwijl ook niet uit te sluiten is dat er (ten aanzien van [slachtoffer 2]) pas gelegenheid tot beraad was tijdens de uitvoering van het besluit.
13. Kortom, het hof heeft op geen enkele wijze beargumenteerd op welk moment in het verloop van de ochtend van 5 juni 2011 verdachte het besluit heeft genomen de mannen die zijn broer hadden mishandeld van het leven te beroven. Evenmin heeft het hof zich uitgelaten over de vraag of verdachte voldoende tijd had om zich te beraden en of verdachte ook daadwerkelijk heeft nagedacht over de consequenties en gevolgen van zijn voornemen. Uit het arrest blijkt niet, met andere woorden, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een opwelling. Gelet op het ontbreken van enige motivering ten aanzien van deze punten en omdat de bewijsmiddelen ook niet uitsluiten dat de hiervoor onder 12 gemelde contra-indicaties zich voordeden, heeft het hof zijn oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld ontoereikend gemotiveerd.
14. Het middel slaagt.
15. Het tweede middel klaagt dat het hof het beroep op psychische overmacht heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
16. Het hof heeft het beroep van de verdediging op psychische overmacht als volgt samengevat en verworpen:
“De verdediging heeft een beroep op psychische overmacht gedaan. Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Na kennisname van de door zijn broer ondergane bloedige mishandeling ongeveer zes uur eerder op de dag was de verdachte hevig aangedaan. Hij ontdekte dit om ongeveer 8:00 uur 's morgens toen hij bij zijn broers huis aankwam. De vriendin van zijn broer vertelde hem nog enkele gruwelijke details, onder andere dat zijn broer bijna dood was gemaakt met een kapmes. Hij heeft zijn broer toen ook even gezien. Teruggekeerd naar het huis van zijn broer om omstreeks 10:00 uur, voelde de verdachte een enorme psychische dwang om iets te doen, hetgeen ongeveer een uur later ook is gebeurd. De druppel was dat de verdachte de mishandelaars vrolijk lachend hoorde thuiskomen. De drang werd verstrekt doordat dit niet de eerste keer was dat [slachtoffer 1] and [slachtoffer 2] en de groep waartoe zij behoorden zich schuldig hadden gemaakt aan mishandeling; het was het sluitstuk van een serie zenuwslopende vernederingen, bedreigingen en mishandelingen door groepsgewijs handelende personen, die als zeer agressief kunnen worden aangemerkt. Daar komt bij dat de politie in het verleden daartegen niet of nauwelijks optrad, zoals aanvankelijk ook het geval was bij de mishandeling van de verdachtes broer, aldus de verdediging.
Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
Een beroep op psychische overmacht komt toe aan degene die handelt op grond van een van buiten komende drang, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Dit betekent dat het in zijn algemeenheid gaat om situaties waarin weliswaar bewust is gehandeld, maar dit handelen aan degene die de gedragingen heeft verricht niet kan worden tegengeworpen, omdat van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij in die situatie anders zou handelen dan hij heeft gedaan.
Naar het oordeel van het Hof kon van de verdachte in de door de verdediging beschreven situatie redelijkerwijs worden verlangd dat hij anders zou hebben gehandeld dan hij heeft gedaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verdachte heeft besloten thuis zijn vuurwapen te halen voordat hij zijn broer had gezien en gehoord had over de bedreiging met het kapmes. Voorts is er ook daarna enige tijd overheen gegaan tot het moment dat de verdachte naar het huis van een van de slachtoffers is gegaan waar hij de slachtoffers heeft neergeschoten. De verdachte heeft in de tussentijd bier en rum tot zich genomen.
Mede gelet op zijn persoonlijkheid, waarbij het Hof verwijst naar het psychologisch rapport waarin geconcludeerd wordt dat de verdachte gezien zijn (bovengemiddelde) intelligentieniveau had kunnen weten dat alcohol, drugs en een vuurwapen in een conflictsituatie niet goed te combineren zijn, had de verdachte in de tussentijd ervoor kunnen en behoren te zorgen dat hij het conflict niet zo zou doen escaleren als hij heeft gedaan.
Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.”
17. Het middel bevat als eerste de klacht dat de overweging van het hof dat verdachte heeft besloten zijn vuurwapen te halen voordat hij zijn broer had gezien en gehoord had over de bedreiging met het kapmes, onverenigbaar is met de voor het bewijs gebezigde verklaringen van verdachte onder bewijsmiddel 5 en 6 omdat daaruit volgt ‘dat verzoeker eerst, nadat hij geïnformeerd was door een zekere [betrokkene 3] en nadat hij zowel binnen als buiten de woning van zijn broer had waargenomen dat diens woning met bloed besmeurd was, besloot zijn vuurwapen te halen.’ Die klacht mist feitelijke grondslag nu de door het hof geschetste gang van zaken precies overeenkomt met hetgeen verdachte op de zitting van 23 augustus 2012 heeft verklaard (bewijsmiddel 6) en op de in het middel aangegeven punten evenmin onverenigbaar is met de verklaring van de verdachte die het hof als bewijsmiddel 5 heeft gebruikt.
18. De tweede klacht dat het hof heeft verwezen naar de combinatie alcohol, drugs en een vuurwapen terwijl het hof niets heeft vastgesteld over het gebruik van drugs is op zichzelf juist, maar gaat eraan voorbij dat de vermelding van drugs niet al te letterlijk hoeft te worden genomen, nog afgezien van het feit dat alcohol ook als een drug zou kunnen worden beschouwd. Wat het hof met deze overweging kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen is, dat verdachte had kunnen weten dat de combinatie van het gebruik van alcohol (hetgeen wel is vastgesteld) of gebruik van drugs, met vuurwapenbezit uit de hand zou kunnen lopen en dat hij dus in wezen door in die ochtend een grote hoeveelheid alcohol tot zich te nemen terwijl hij zich ook had voorzien van een vuurwapen, zelf heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict. Ik acht dat niet onbegrijpelijk.
19. De derde klacht, dat het hof met de overweging ‘dat verdachte gezien zijn (bovengemiddelde) intelligentieniveau had kunnen weten dat alcohol, drugs en een vuurwapen in een conflictsituatie niet goed te combineren zijn’ tot uitdrukking zou hebben gebracht ‘dat iemand met een bovengemiddelde intelligentieniveau minder gauw ten prooi kan vallen aan een plotselinge hevige en onverhoedse gemoedsbeweging, op grond waarvan een beroep op psychische overmacht valt te rechtvaardigen’ kan ik niet volgen. Het hof legt helemaal geen verband tussen het bovengemiddelde intelligentieniveau en de hevige gemoedsbeweging, maar doelt op het besef dat verdachte moet hebben gehad van de gevolgen van zijn gebruik van alcohol. Ook deze klacht mist feitelijke grondslag.
20. De klachten die in het middel worden opgevoerd treffen geen doel. Daaraan wil ik nog het volgende toevoegen. Voor de aanvaarding van psychische overmacht als strafuitsluitingsgrond ‘zijn zeer prangende omstandigheden vereist’, zoals de Hullu het uitdrukt.9.Een dergelijk beroep wordt niet snel aanvaard.10.Het moet gaan om een van buiten komende drang waaraan door de dader geen weerstand kan worden geboden en waaraan de dader ook geen weerstand hoeft te bieden. Het hof heeft bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht de juiste maatstaf aangelegd, ook al had bij de motivering van de verwerping ervan wat beter kunnen worden uitgelegd wat de invloed van de door het hof genoemde omstandigheden op de voor psychische overmacht geldende criteria is. De nadruk in deze zaak ligt vooral op de vraag of de verdachte redelijkerwijs weerstand had behoren te bieden aan zijn drang te vergelden wat zijn broer was aangedaan. Dat verdachte hierdoor bijzonder was aangeslagen, staat wel vast. Maar het hof heeft kennelijk willen uitdrukken dat er geen sprake was van een onvermijdelijke keuze voor verdachte de veroorzakers van het pijn en leed van zijn broer te doden. Daarbij spelen ook beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit een rol. Hoe ernstiger het strafbare feit, hoe zwaarder de toets is of van verdachte niet verlangd kon worden anders de handelen dan hij gedaan heeft.11.Het hof heeft, nu het gaat om een levensberoving en een poging daartoe, naar mijn mening volstrekt begrijpelijk, kunnen oordelen, dat in het onderhavige geval geen beroep op psychische overmacht kan worden aanvaard en het opgeworpen verweer op goede gronden verworpen.
21. Het middel faalt.
22. Het derde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn.
23. Hetgeen in het middel gesteld wordt is juist. De verdachte, die op dat moment was gedetineerd, heeft op 18 september 2012 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 3 mei 2013 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden. Bovendien zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na de instelling van het cassatieberoep. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Nu het eerste middel slaagt, behoeft de overschrijding geen verdere bespreking. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde worden gesteld.
24. Het eerste middel slaagt, het tweede middel faalt en het derde middel is gegrond.
25. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑07‑2014
Zie met name HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:963.
Zie voor een geval waarin de Hoge Raad het oordeel van het hof dat de verdachte kennelijk voldoende tijd had om zich te beraden in stand laat: HR 11 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:528.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, r.o. 3.4 en HR 5 november 2013 ECLI:NL:HR:2013:1113, NJ 2014/158, r.o. 3.2.
Een geval waarin de verdachte 70 steken met mes en schroevendraaier had toegebracht kennelijk in blinde razernij achtte de Hoge Raad de voorbedachte raad onvoldoende gemotiveerd: HR 18 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:347, NJ 2014/163 m.nt. Keulen.
In alle navolgende arresten kon de motivering van de voorbedachte raad niet door de beugel (onder andere) vanwege deze contra-indicatie: HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159 (58 sec voor bezinning alvorens de schieten); HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16NJ 2014/161 (inrijden met auto op slachtoffer binnen een heel kort tijdsbestek); HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160 m.nt. Keulen (korte tijdsspanne na doorladen wapen); HR 11 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:294 (tijdspanne tussen naar keuken lopen en mes halen en teruggaan naar slachtoffer) HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1561 (tijdsbestek tussen het vanuit de hal, waar de verdachte een hamer had gepakt, lopen naar de woonkamer waar de aangeefster zich bevond); HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1560 (gedurende het bevestigen van een vlinderbom aan de voordeur en het gesprek met de aangever die daarachter stond, langer dan een aantal seconden).
De voorbedachte raad was onvoldoende gemotiveerd in: HR 5 november 2013 ECLI:NL:HR:2013:1112, NJ 2014/157 (tussen slaan met hamer op hoofd en steken met paraplu in buik slachtoffer belde verdachte zelf alarmnummer 112) en HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1754, NJ 2014/162 (slachtoffer doodgeschoten na ruzie over drugs); terwijl het hof volgens de Hoge Raad wel planmatig handelen had kunnen aannemen in HR 5 november 2013 ECLI:NL:HR:2013:1113NJ 2014/158 (uitnodiging echtgenote op kantoor en vervolgens in brand steken van kantoor terwijl tevoren jerrycan benzine werd gehaald en een afscheidsbrief in de kluis werd gelegd).
Hij verklaart daarover namelijk: ‘Ik ging naar het huis van mijn broer. Ik bleef maar drinken. Ik moet ook nog zeggen dat de politie tot op dat moment niet was aangekomen. Ze antwoordden over de telefoon steeds als mijn schoonzus belde, dat ze er aan kwamen.’
J. de Hullu, Materieel strafrecht, vijfde druk, 2012, p. 290-291.
Ook niet als het strafbare feit gepleegd wordt na een langdurige periode van treiteren, vernederen en bedreigen, waarvan volgens de verdediging ook in onderhavige zaak sprake was, zie HR 26 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1686, in een geval van een zogenaamd ‘battered women- syndrome’.
HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9394, NJ 2013/12 m.nt. Mevis, r.o. 3.4.2.
Beroepschrift 30‑01‑2014
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
griffienummer: A 12/04559 A
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, St Eustatius en Saba uitgesproken op 13 september 2012.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 401, 402 Sv A geschonden, doordien de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 met name de voorbedachte raad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid, althans doordien zonder nadere motivering — die ontbreekt — de bewezenverklaring van de voorbedachte raad onbegrijpelijk danwel niet zonder meer begrijpelijk is. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet, zoals de wet vereist, met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Voor het bewijs van de bewezenverklaarde moord en poging tot moord heeft het hof onder meer de verklaring van verzoeker, op 23 augustus 2012 afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, gebezigd. Deze verklaring luidt, zakelijk weergegeven, als volgt:
‘Toen ik thuiskwam bij mijn broer zag ik overal bloed, in de kamer, in de keuken, op het terras. Het zat in het hele huis. Ik nam waar dat hij niet aanwezig was. Ik belde mijn neef die daar vlakbij woont. Ik vertelde hem dat mijn broer aangevallen was. Hij vertelde mij wie de personen waren die het hadden gedaan. Maar ik had niet zoveel beltegoed op mijn telefoon, dus de verbinding verbrak op dat moment. Ik wist dat in de ijskast bier aanwezig was en begon achter elkaar te drinken. Ik liep naar het huis van mijn schoonzus om meer informatie te krijgen over mijn broer. Mijn schoonzus vertelde mij alles. [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [A] hadden het gedaan. Toen mijn broer semibewusteloos in een plas bloed lag, had [A] hem met een kapmes in zijn borst gestoken. Hij zei tegen mijn broer: ‘Jij gaat dood vandaag.’. Toen begon tot mij door te dringen wat mijn broer op dat moment had kunnen voelen. Niet alleen hebben ze hem kapot geslagen, ze hadden hem mensonterend behandeld. Ze hebben hem gemarteld. Het was drie uur 's nachts. Hij had niet eens de kans gehad om hulp te vragen naar de buren. Ik heb gevraagd naar de kamer waar mijn broer lag. Ik ging naar die kamer. Hij draaide zich langzaam naar mij. Het leek niet eens op mijn broer. Zijn hoofd en zijn gezicht waren helemaal opgezwollen. Ik zag geen stukje huid dat er natuurlijk uitzag. Alles was groen en blauw. Zijn pupillen waren rood. Hij had een ontbloot bovenlijf en was bedekt met een laken. Zijn borst zat vol met hematomen van verschillende kleuren. Hij had ook een barst, een scheur in zijn hoofd. Ik zag hem zo en durfde niet eens in de kamer te gaan. Het was afschrikwekkend. Mijn schoonzus zei dat mijn broer [betrokkene 6] ook aangevallen was. Ik ging op zoek naar hem. Hij was aan het werk. Hij had niks. Ik had ook een flesje rum gedronken. Nadat ik op verschillende plaatsen was geweest, had ik besloten naar huis te gaan. Ik ging naar het huis van mijn broer. Ik bleef maar drinken. Ik moet ook nog zeggen dat de politie tot op dat moment niet was aangekomen. Ze antwoordden over de telefoon steeds als mijn schoonzus belde, dat ze er aan kwamen. Ik was in het huis met de deur open. Op een afstand van acht meter van de voordeur, terwijl ze wisten dat ik daar aanwezig was, liepen ze langs, mooi gekleed, zonder enige bloedsporen op hun lichaam. Ze begonnen heel plezierig te praten zonder een gevoel van schuld of respect. Dat had mij kwaad gemaakt. Op dat moment was ik mezelf niet meer. Ik nam het vuurwapen en ik ging lopen in de richting van het huis. Ik ging het huis binnen. Ik heb gevuurd. Ik weet dat ik daar stond en dat [slachtoffer 1] ergens in een hoekje stond. Ik herinner me niet dat ik schoten heb gehoord, maar ik zag wel dat hij rare bewegingen maakte [de verdachte maakt bewegingen alsof hij door kogels wordt geraakt; Hof]. [slachtoffer 1] had toen zijn gezicht naar mij toe gericht. Ik zag het moment dat [slachtoffer 2] op een meubel viel, een soort sofa.’
2.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Contra-indicaties hiervoor kunnen gelegen zijn in plotselinge hevige drift en/of een korte tijdsspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat (vgl. HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1113).
3.
Uit vorenweergegeven voor het bewijs gebezigde verklaring van verzoeker volgt dat een zodanige contra-indicatie aanwezig is.
Ofschoon verzoeker door de in zijn ogen mensonterende mishandeling, marteling van zijn broer, die zich even tevoren had voorgedaan, hevig geëmotioneerd was, bleek de druppel die de emmer deed overlopen gelegen te zijn in een tussen de daders van die mishandeling onderling als plezierig overkomend gesprek zonder een gevoel van schuld of respect. Zoals verzoeker heeft verklaard heeft dát hem kwaad gemaakt, waardoor hij op dát moment zichzelf niet meer was.
4.
Met betrekking tot de vraag of verzoeker voldoende tijd zou hebben gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit moet opgemerkt worden dat uit de gebezigde bewijsmiddelen hieromtrent niets kan blijken. Hoeveel tijd er is verstreken tussen zijn ontdekking dat zijn broer ernstig was mishandeld, zijn besluit thuis een pistool te halen en het schieten, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid, laat staan dat beoordeeld kan worden of sprake is van voldoende tijd.
5.
Doch zelfs als zou aangenomen kunnen worden dat sprake is geweest van voldoende tijd, dan nog had het hof niet mogen verzuimen nader te motiveren waarom hieraan een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan die hevige gemoedsopwelling waaraan verzoeker ten prooi is gevallen.
6.
Over de hiervoor genoemde ogenblikkelijke gemoedsopwelling valt nog het volgende op te merken.
7.
Aan voormeld arrest van 5 november 2013 gingen onder meer vooraf HR 28 februari 2012, NJ 2012/518 en HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.
Uit deze jurisprudentie valt af te leiden dat ‘voorbedachte raad’ steeds meer nader wordt ingevuld als ‘anders dan in een opwelling’ en dat voor de beoordeling daarvan wordt gekeken naar het gedrag van de verdachte voor en na het feit. Al in HR 11 juni 2002, LJN AE 1743 koppelt de Hoge Raad voorbedachte raad aan het ontbreken van een opwelling. Ook in de bewerking van NLR wordt één en ander omschreven als ‘… de raad moet niet een plotselinge opwelling zijn zonder een relatie met het voorafgenomen besluit.’ Het is hierbij van belang te noteren dat het conglomeraat van feiten en omstandigheden waaruit de voor art. 289 Sr relevante opwelling voortvloeit, ondanks een zekere overlapping, niet hetzelfde hoeft te zijn als de hevige gemoedsbeweging die een beroep op psychische overmacht rechtvaardigt. Voor dit laatste geldt nog de voorwaarde of begrenzing van de weerstand die redelijkerwijs te vergen is van een gewoon gemiddeld mens, een diffuus begrip dat psychologen tot vertwijfeling maar juristen tot stellige aansprakelijkheidsoordelen brengt.
8.
Het probleem van al deze begrippen in relatie tot het aansprakelijkheidsoordeel ligt natuurlijk in de beantwoording van de vraag wanneer van een zodanige opwelling sprake is. Is dat in deze zaak op het moment dat verzoeker geconfronteerd wordt met het feit dat zijn broer op afschuwelijke wijze tot bloedens toe is afgetuigd, of ligt dat moment later wanneer hij zich met een flesje rum te pletter zuipt, een vuurwapen haalt en erop los knalt? Redelijkerwijs valt er veel voor te zeggen dat de in casu voor de afwezigheid van voorbedachte raad relevante opwelling zich heeft voorgedaan op het moment van de confrontatie of kennisneming van de deerniswekkende lotgevallen van zijn broer en dat die opwelling is toegenomen door de kennisneming van het bewuste respectloze gesprek.
9.
De bewezenverklaring van de voorbedachte raad is danook ontoereikend gemotiveerd.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
Toelichting
1.
Met betrekking tot de strafbaarheid van verzoeker heeft het hof, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘De verdediging heeft een beroep op psychische overmacht gedaan. Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Na kennisname van de door zijn broer ondergane bloedige mishandeling ongeveer zes uur eerder op de dag was de verdachte hevig aangedaan. Hij ontdekte dit om ongeveer 8:00 uur 's morgens toen hij bij zijn broers huis aankwam. De vriendin van zijn broer vertelde hem nog enkele gruwelijke details, onder andere dat zijn broer bijna dood was gemaakt met een kapmes. Hij heeft zijn broer toen ook even gezien. Teruggekeerd naar het huis van zijn broer om omstreeks 10:00 uur, voelde de verdachte een enorme psychische dwang om iets te doen, hetgeen ongeveer een uur later ook is gebeurd. De druppel was dat de verdachte de mishandelaars vrolijk lachend hoorde thuiskomen. De drang werd verstiet doordat dit niet de eerste keer was dat [slachtoffer 1] and [slachtoffer 2] en de groep waartoe zij behoorden zich schuldig hadden gemaakt aan mishandeling; het was het sluitstuk van een serie zenuwslopende vernederingen, bedreigingen en mishandelingen door groepsgewijs handelende personen, die als zeer agressief kunnen worden aangemerkt. Daar komt bij dat de politie in het verleden daartegen niet of nauwelijks optrad, zoals aanvankelijk ook het geval was bij de mishandeling van de verdachtes broer, aldus de verdediging. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Een beroep op psychische overmacht komt toe aan degene die handelt op grond van een van buiten komende drang, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Dit betekent dat het in zijn algemeenheid gaat om situaties waarin weliswaar bewust is gehandeld, maar dit handelen aan degene die de gedragingen heeft verricht niet kan worden tegengeworpen, omdat van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij in die situatie anders zou handelen dan hij heeft gedaan.
Naar het oordeel van het Hof kon van de verdachte in de door de verdediging beschreven situatie redelijkerwijs worden verlangd dat hij anders zou hebben gehandeld dan hij heeft gedaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verdachte heeft besloten thuis zijn vuurwapen te halen voordat hij zijn broer had gezien en gehoord had over de bedreiging met het kapmes. Voorts is er ook daarna enige tijd overheen gegaan tot het moment dat de verdachte naar het huis van een van de slachtoffers is gegaan waar hij de slachtoffers heeft neergeschoten. De verdachte heeft in de tussentijd bier en rum tot zich genomen. Mede gelet op zijn persoonlijkheid, waarbij het Hof verwijst naar het psychologisch rapport waarin geconcludeerd wordt dat de verdachte gezien zijn (bovengemiddelde) intelligentieniveau had kunnen weten dat alcohol, drugs en een vuurwapen in een conflictsituatie niet goed te combineren zijn, had de verdachte in de tussentijd ervoor kunnen en behoren te zorgen dat hij het conflict niet zo zou doen escaleren als hij heeft gedaan.’
2.
's Hofs oordeel dat verzoeker heeft besloten zijn vuurwapen te halen vóórdat hij zijn broer had gezien en gehoord had over de bedreiging met het kapmes is onbegrijpelijk en/of onverenigbaar met de voor het bewijs gebezigde verklaringen van verzoeker (bewijsmiddelen 5 en 6), waaruit volgt dat verzoeker eerst, nadat hij geïnformeerd was door een zekere [betrokkene 3] en nadat hij zowel binnen als buiten de woning van zijn broer had waargenomen dat diens woning met bloed besmeurd was, besloot zijn vuurwapen te halen.
3.
's Hofs oordeel is ook onbegrijpelijk, aangezien het hof het verweer heeft verworpen onder verwijzing naar de combinatie alcohol, drugs en een vuurwapen, daarbij overwegende dat verzoeker in de tussentijd bier en rum tot zich genomen heeft, terwijl het hof verzuimd heeft hetzelfde vast te stellen ten aanzien van de drugs.
4.
Voorzover het hof voorts tot uitdrukking heeft gebracht dat iemand met een bovengemiddelde intelligentieniveau minder gauw ten prooi kan vallen aan een plotselinge hevige en onverhoedse gemoedsbeweging, op grond waarvan een beroep op psychische overmacht valt te rechtvaardigen, is dit oordeel niet, althans niet zonder nadere motivering begrijpelijk, aangezien ook hoogst intelligente mensen naar algemeen wordt aangenomen over gevoelens plegen te beschikken en tot een hevige gemoedsopwelling gedreven kunnen worden. Voor dat inzicht is het zelfs niet nodig psychologie van de koude grond te bedrijven.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder is art. 6 EVRM geschonden doordien tussen het instellen van beroep in cassatie op 18 september 2012 en de ontvangst ter griffie van de Hoge Raad van de stukken op 3 mei 2013 meer dan zes (6) maanden zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden, welke overschrijding tot strafvermindering dient te leiden.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 30 januari 2014
mr G. Spong