Zie in dat kader bijvoorbeeld de reports over SSRI’s en agressie van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, dat risico's van het gebruik van geneesmiddelen en vaccins in de dagelijkse praktijk signaleert: http://www.lareb.nl/Signalen/kwb_2009_3_ssris. Zie voorts onder meer: Breggin, P.R. (2004). Suicidality, violence and mania caused by selective serotonin reuptake inhibitors (ssris): A review and analysis. International Journal of Risk & Safety in Medicine 16, p. 31-49; Healy, D., Herxheimer, A., & Menkes, D.B. (2007). Antidepressants and violence: Problems at the interface of medicine and law. International Journal of Risk & Safety in Medicine, 19, p. 17-33 en Kauffman, J.M. (2009). Selective serotonin reuptake inhibitor (ssri) drugs: More risks than benefits? Journal of American Physicians and Surgeons, 14, p. 7-12.Zie daarentegen ook onder andere Walsh M.T., Dinan T.G. (2001) Selective serotonin reuptake inhibitors and violence: a review of the available evidence. Acta Psychiatr Scand. 104(2), p. 84-91; Tauscher-Wisniewski S., Nilsson M., Caldwell C., Plewes J., Allen A.J. (2007). Meta-analysis of aggression and/or hostility-related events in children and adolescents treated with fluoxetine compared with placebo. J Child Adolesc Psychopharmacol.17(5), p. 713-718 en Bouvy, P.F. & Liem, M. (2012). Antidepressants and lethal violence in the Netherlands 1994-2008.Psychopharmacology 222, p. 499-506.
HR, 19-05-2015, nr. 14/01899
ECLI:NL:HR:2015:1249
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-05-2015
- Zaaknummer
14/01899
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1249, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑05‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:2954, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:602, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:602, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1249, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0230
Uitspraak 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Paroxetine-moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. I.c. is aan het verweer dat voorbedachte raad ontbreekt o.m. ten grondslag gelegd dat verdachte als gevolg van de inname van het medicijn paroxetine acathisie heeft ontwikkeld en dat de tlgl. feiten zijn gepleegd in een toxisch delirium. Het Hof heeft deze door de verdediging gestelde toestand van acathisie bij verdachte uiteindelijk als “niet aannemelijk geworden” geoordeeld. V.zv. het middel van handelen in een toestand van acathisie uitgaat, mist het dus feitelijke grondslag. Gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Partij(en)
19 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/01899
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 10 april 2014, nummer 24/001435-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij op 2 februari 2008, te Kootstertille, in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, kogels afgevuurd in de richting van het hoofd en in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1], en welke kogels vervolgens in het hoofd en in het lichaam van [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen, waardoor schotwonden en bloedverlies zijn ontstaan, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij omstreeks 2 februari 2008, te Harkema, in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen een kogel heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] en waarbij [slachtoffer 2] door een kogel in het hoofd en in het bovenlichaam en in het been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij omstreeks 2 februari 2008, te Harkema, in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen een kogel heeft afgevuurd op [slachtoffer 3] en waarbij [slachtoffer 3] door een kogel in het bovenlichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3 zijn weergegeven.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte door het gebruik van het medicijn paroxetine acathisie heeft ontwikkeld en dat de incidenten gepleegd zijn in een toxisch delirium. Dit zou aan bewezenverklaring van opzet en voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Aan de blouse die verdachte droeg op 2 februari 2008 is in hoger beroep onderzoek verricht. Nadat via een DNA-onderzoek van het op die blouse aangetroffen bloed is vastgesteld dat het bloed van verdachte was, is dit bloed onderzocht op aanwezigheid van paroxetine. De conclusie van forensisch toxicoloog Dr. Pennings in zijn rapport van 6 mei 2013 is dat in het bloed een hoeveelheid paroxetine is aangetroffen die ligt boven de gedefinieerde ondergrens van de therapeutische waarde. Dat verdachte paroxetine had gebruikt voorafgaande aan de tenlastegelegde feiten neemt het hof op basis hiervan als uitgangspunt.
In hoger beroep is door forensisch psychiater en klinisch farmacoloog dr. Verkes onderzoek bij verdachte gedaan naar de bijwerking van agressie bij het gebruik van paroxetine. In zijn rapport van 30 januari 2012 concludeert hij dat de uitkomsten van het onderzoek de hypothese ondersteunen dat er bij betrokkene een verband bestaat tussen de inname van paroxetine en agressief gedrag. Hij geeft aan dat een aantal omstandigheden ten tijde van de delictssituatie die niet gerealiseerd konden worden tijdens het onderzoek, waaronder het gebruik van alcohol, de mate van provocatie en het stressniveau, de gevoeligheid van het optreden van agressie bij paroxetine ten tijde van de delicten versterkt zouden kunnen hebben. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte weliswaar geagiteerd reageert op de dagen dat hij paroxetine heeft gebruikt maar dat hij slechts in één geval een duidelijk boze reactie geeft wanneer hij geprovoceerd wordt.
In zijn mondelinge toelichting ter zitting van het hof van 6 februari 2014 geeft Verkes aan dat hij tijdens het onderzoek geen acathisie heeft waargenomen bij verdachte. Hij is bekend met het verschijnsel als zodanig en zou dit herkend hebben indien dit zich tijdens het onderzoek had voorgedaan. Hij geeft voorts aan als zijn deskundige mening dat een dergelijke toestand alleen vastgesteld kan worden als men de persoon in kwestie zelf kan onderzoeken. Naar zijn mening is het niet mogelijk acathisie vast te stellen aan de hand van achteraf door de persoon in kwestie opgestelde verklaringen.
Door de verdediging is een rapport van drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, arts, forensisch medisch onderzoeker ingebracht dat op verzoek van de verdediging is gemaakt.
Met behulp van citaten van anderen komt zij tot een opsomming van symptomen die optreden bij acathisie. Dit zijn:
- innerlijke onrust, niet stil kunnen zitten, opgewondenheid die tot uitdrukking komt in bewegingsdrang;
- benen niet stil kunnen houden, niet in staat zijn een houding te kunnen aannemen;
- een gevoel van gespannenheid in lichaam en geest;
- angstige voorgevoelens, makkelijk te irriteren, algemeen onbehagen, diepe triestheid;
- ongerustheid, trillen, woede, angst;
- nare gevoelens in de toename van psychotische symptomen;
- agressieve gedachten en daden;
- seksuele honger;
- slecht concentratievermogen en herinnering.
Op verzoek van Eikelenboom-Schieveld heeft verdachte een verslag gemaakt van zijn beleving van die dag. Aan de hand hiervan en aan de hand van het dossier concludeert Eikelenboom-Schieveld het volgende:
"De dag voor de delicten is hij weer hevig onrustig en hij besluit een tweede paroxetine te nemen. De onrust blijft aanhouden en hij kan niet lang op één plek blijven. Hij gaat rond 23.00 uit het café weg en komt dan langs het huis van het mannelijke slachtoffer, waar hij de auto van zijn inmiddels ex-echtgenote ziet staan. Hij kan zich nog herinneren dat hij haar belde en tijdens het gesprek begon te trillen en schudden. Het eerste wat hij dan weer weet, is als hij bij een tankstation probeert te tanken. Dit lukt niet omdat hij de pincodes door elkaar haalt. Hij realiseert zich dan dat er overal bloed zit. Hij heeft het heet, trekt zijn jas uit en rijdt met open raam naar Duitsland. Later in Duitsland krijgt hij het heel erg koud. De symptomen die verdachte hier beschrijft, wijzen in de richting van acute acathisie, het eerder in dit rapport beschreven toxisch delier dat ontstaat als bijwerking van psychoactieve stoffen en al sinds de jaren 50 bekend is."
De informatie die hierboven voor de conclusie wordt gebruikt komt niet overeen met informatie die zich in het dossier bevindt. Zo hebben de mensen die die bewuste avond in het café contact hebben gehad met verdachte allen verklaard dat verdachte die avond geen opvallend gedrag vertoonde. Bij de politie heeft verdachte niet verklaard dat hij begon te trillen en te schudden toen hij zijn ex-vrouw belde. Toen hij zijn oomzegger [betrokkene 1] om 00.23 uur belde (waarbij de zendmast in Buitenpost werd aangestraald) en later toen hij om 00.48 uur zijn zwager [betrokkene 2] belde (waarbij de zendmasten in Midwolde en Zuidhorn werden aangestraald) heeft verdachte in grote lijnen verteld wat hij gedaan had. Van slecht herinneringsvermogen blijkt daaruit niet. (Weliswaar is [betrokkene 1] toen hij later bij de rechter-commissaris is gehoord, op een deel van zijn bij de politie afgelegde verklaringen terug gekomen, maar op het punt van de inhoud van het telefoongesprek is hij bij zijn verklaring gebleven.)
Nu de hiervoor weergegeven conclusie van Eikelenboom-Schieveld met betrekking tot het waarschijnlijk aanwezig zijn van een toestand van acathisie gebaseerd is op onjuiste feiten kan hier verder geen gewicht aan worden toegekend. Te meer niet nu de door de deskundige gebruikte omstandigheden voor haar conclusie slechts een heel beperkt deel van de door de deskundige zelf beschreven symptomen betreft en de deskundige Verkes aangeeft dat een toestand van acathisie niet op basis van dergelijke beschrijvingen van de persoon in kwestie kan worden aangenomen.
Nu er verder geen enkele aanwijzing is voor het aanwezig zijn van een toestand van acathisie aan de hand van de door de deskundige beschreven symptomen en de verdediging zich voor het bestaan ervan baseert op bovenstaande bevindingen van Eikelenboom-Schieveld is het hof van oordeel dat het bestaan van een dergelijke toestand ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet aannemelijk is geworden. Het hof kent daarbij gewicht toe aan het onderzoek van Verkes waar bij verdachte bij gebruik van paroxetine weliswaar verhoogde agressie is waargenomen na het gebruik van paroxetine, maar dat toen geen toestand van acathisie is waargenomen. Verder kent het hof gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte in september 2007 toen hij geen paroxetine had gebruikt een pistool op zijn ex-vrouw heeft gericht en daarmee agressief gedrag vertoonde.
Daar waar de gevoerde verweren van het bestaan van die toestand uitgaan worden zij dan ook verworpen en staan deze niet in de weg aan bewezenverklaring van opzet en voorbedachte raad.
Slechts de toestand van verdachte wanneer bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken, kan leiden tot de conclusie dat het opzet heeft ontbroken. Een dergelijke toestand is niet aannemelijk geworden. De bewijsmiddelen voorzien in het overtuigende bewijs van opzet. Het hof zal het opzet bewezen verklaren.
Met betrekking tot de voorbedachte raad overweegt het hof het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
Verdachte heeft toen hij bij de woning van [slachtoffer 2] langs reed de auto van zijn ex-vrouw zien staan. Hij had het beeld voor ogen dat zij daar bij hem op de bank zat. Daarna is hij naar zijn woning gereden. Hij heeft vanuit zijn woning om 23.27 uur met [slachtoffer 3] gebeld en was toen volgens haar agressief en boos. Hij heeft een pistool en munitie gepakt en een voorhamer. Hij heeft het pistool in de auto geladen en is naar de woning van [slachtoffer 2] gereden die op ongeveer 1.2 kilometer afstand van verdachtes woning is gelegen. Met de voorhamer heeft hij getracht de deur te forceren. Toen dit niet lukte heeft hij zich, door een raam naast de deur kapot te schieten, de toegang tot de woning verschaft. Om 23.59 uur begint de melding bij 112. Terwijl die verbinding openstaat wordt eerst gebonk en later een schot en tevens geschreeuw gehoord. Verdachte heeft bij het kapot schieten van het raam [slachtoffer 2] in diens scheenbeen geschoten. In de woning heeft verdachte [slachtoffer 2] in de romp en door het hoofd geschoten. Ook heeft hij op [slachtoffer 3] geschoten en haar aan haar arm en bovenlichaam verwond. Vervolgens is hij met het pistool naar de woning van [slachtoffer 1] in Kootstertille gereden en is onderweg gestopt om zijn pistool bij te laden. Hij heeft zich aldaar eveneens door middel van het inschieten van een raam de toegang tot de woning verschaft. De afstand tussen de woning van [slachtoffer 2] en die van [slachtoffer 1] is 5,7 kilometer. In die woning heeft hij tweemaal van dichtbij op [slachtoffer 1] geschoten terwijl zij zich in de dakgoot bevond waar zij naar toe was gevlucht.
Uit het bovenstaande volgt dat er ongeveer een half uur verstrijkt na het gevoerde telefoongesprek voordat verdachte aanvangt met de uitvoering van de hem ten laste gelegde feiten. In dat halfuur treft verdachte planmatig voorbereidingen voor hetgeen hij daarna gaat doen wat hij in eerder gedane uitlatingen had aangekondigd.
Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte boos was, maar acht niet aannemelijk geworden dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde in die zin dat besluitvorming en uitvoering hebben plaatsgevonden in een plotselinge hevige drift die eraan in de weg heeft gestaan dat verdachte de consequenties van zijn daden kon overdenken en overzien. Ook van andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is niet gebleken.
Verdachte heeft op de laatste zitting van het hof een verklaring afgelegd die afwijkt van zijn eerder afgelegde verklaringen. Het hof zal aan deze verklaring voorbijgaan nu hij eerder consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de gebeurtenissen en het hof deze eerdere verklaringen geloofwaardig acht."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
In het onderhavige geval is aan het verweer dat voorbedachte raad ontbreekt onder meer ten grondslag gelegd dat de verdachte als gevolg van inname van het medicijn paroxetine acathisie heeft ontwikkeld en dat de tenlastegelegde feiten zijn gepleegd in een toxisch delirium. Het Hof heeft echter blijkens de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven nadere bewijsoverweging deze door de verdediging gestelde toestand van acathisie bij de verdachte uiteindelijk als "niet aannemelijk geworden" geoordeeld. Voor zover het middel van handelen in een toestand van acathisie uitgaat, mist het dus feitelijke grondslag.
2.5.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer vastgesteld dat de verdachte, voordat hij aanving met de uitvoering van zijn voorgenomen daad, gedurende een half uur planmatig voorbereidingen trof en dat hij weliswaar boos was, maar dat niet aannemelijk is geworden dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde in die zin dat zijn besluitvorming en de uitvoering hebben plaatsgevonden in een plotselinge hevige drift die eraan in de weg heeft gestaan dat hij de consequenties van zijn daden kon overdenken en overzien. Gelet hierop heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
2.6.
Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.
2.7.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2015.
Conclusie 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Paroxetine-moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. I.c. is aan het verweer dat voorbedachte raad ontbreekt o.m. ten grondslag gelegd dat verdachte als gevolg van de inname van het medicijn paroxetine acathisie heeft ontwikkeld en dat de tlgl. feiten zijn gepleegd in een toxisch delirium. Het Hof heeft deze door de verdediging gestelde toestand van acathisie bij verdachte uiteindelijk als “niet aannemelijk geworden” geoordeeld. V.zv. het middel van handelen in een toestand van acathisie uitgaat, mist het dus feitelijke grondslag. Gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Nr. 14/01899
Mr. Harteveld
Zitting 17 maart 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, wegens moord, en twee pogingen tot moord bij arrest van 10 april 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [betrokkene 3] en [A] c.s. toegewezen tot bedragen van respectievelijk € 75.000,-, € 25.000,- en € 7.500,- elk met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair respectievelijk 255, 85 en 25 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Het middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring. Aangevoerd wordt dat het verweer dat de verdachte door het gebruik van het medicijn paroxetine acathisie heeft ontwikkeld en het tenlastegelegde heeft gepleegd in een toestand van een toxisch delirium ten gevolge waarvan het opzet en de voorbedachte raad niet bewezenverklaard kan worden, door het Hof is verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
3.2. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
“1. hij op 2 februari 2008, te Kootstertille, in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, kogels afgevuurd in de richting van het hoofd en in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1], en welke kogels vervolgens in het hoofd en in het lichaam van [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen, waardoor schotwonden en bloedverlies zijn ontstaan, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij omstreeks 2 februari 2008, te Harkema, in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen een kogel heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] en waarbij [slachtoffer 2] door een kogel in het hoofd en in het bovenlichaam en in het been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij omstreeks 2 februari 2008, te Harkema, in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen een kogel heeft afgevuurd op [slachtoffer 3] en waarbij [slachtoffer 3] door een kogel in het bovenlichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.0
Een proces-verbaal, nr. 2008011405-AH-042, d.d. 21 mei 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 12], brigadier van politie, Politie Fryslân, Rechercheur Cluster Sneek, bevattende diverse processen-verbaal, waaronder:
1.1
een relaas proces-verbaal, nr. 2008011405-AH-013-01, d.d. 5 februari 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, werkzaam Flexteam Fryslân en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, werkzaam Team 01 Fryslân, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde verbalisanten (blz. 123 tot en met 124):
Wij, verbalisanten hebben de bandopname van de gesprekken van de Meldkamer politie Fryslân beluisterd. Het betreft de gesprekken welke betrekking hebben opbovengenoemd proces-verbaalnummer.
Waar voor de zin een M is geplaatst, wordt bedoeld Meldkamer politie Fryslân
Waar voor de zin NN1 is geplaatst, wordt bedoeld een onbekende vrouwspersoon (zeer waarschijnlijk is dit [slachtoffer 3])
Waar voor de zin NN2 is geplaatst, wordt bedoeld een onbekende manspersoon (zeer waarschijnlijk is dit [slachtoffer 2])
Waar voor de zin NN3 is geplaatst, wordt bedoeld een onbekende manspersoon (zeer waarschijnlijk is dit verdachte [verdachte])
Op 01-02-2008 23:59:03 uur, gespreksduur 1 minuut en 58 seconden. Er wordt gebeld naar het alarmnummer 112.
M: Alarmcentrale.
NN1 : Ga weg! (Schreeuwend)
Op de achtergrond is glasgerinkel en gestommel te horen.
NN1 : Ga hier weg [verdachte]! (Schreeuwend) Ga hier weg! (Schreeuwend) Laat mij.
(Schreeuwend) Hij is binnen. (Schreeuwend)
Op de achtergrond is een bonk te horen.
NN1 : Hij is binnen. (Schreeuwend)
NN2: Ik.
NN1 : Ga hier weg. (Schreeuwend)
NN2: Ik ben in de voet geschoten!
NN1: Nee! Nee!
NN2: Hij heeft mij in de poot geschoten!
NN1 : Nee! Neeeeee! (Hierna is een bijna huilend en diep ademhalende stem te horen van NN1.)
- Er is een kleine storing in de verbinding te horen waarop een telefoon overgaat op de meldkamer.
NN3: Ik wil je dood maken godverdomme!
NN1: Hou op! (Schreeuwend)
- Er is gestommel te horen waarbij NN2 en NN3 door elkaar schreeuwen, hoorbaar is:
Nu is het gebeurd, nu is het gebeurd, nu ben je mooi stom geweest.
- Er is te horen dat iets of iemand valt, wat klinkt als legoblokjes die op de grond worden gegooid.
NN2 of NN3: Godverdomme.
- Direct hierop volgend is een schot te horen.
NN1 : Aaaah (gillend) [slachtoffer 2] Aaaaaah nee nee! (Schreeuwend)
NN3: Nee?
NN1: Nee! Nee!
NN3: Jij gaat er ook aan, wat dacht je dan!
NN1: Nee! Aaah!
- Er is een schot te horen-
- Er wordt op de toetsen van het telefoontoestel gedrukt
NN3: Godverdomme, ik zal je hier het dak opendoen. (Bijna onverstaanbaar)
- Er klinkt een metaalachtig geluid.
NN1: Aaah. (Kreunend)
NN3: Jij bent in ieder geval dood!
NN1: Aaaah.
NN1 : Waaah, hij heeft mijn hart geraakt, ik ga dood, ik red het niet.
NN3: Ja, ga maar dood. (Door de woorden van NN1 heen)
NN1: Aaah.
NN3: Jij krijgt mij niet meer. [slachtoffer 2] krijg je niet! Die is dood!
NN1: Aaah.
M: Ik kom hier niet door, hallo!
M: Hallo, hallo.
NN3: En straks nog meer.
- Glasgerinkel, de meldkamer probeert nog een aantal keer in contact te komen en de verbinding wordt verbroken.
Om 00:01:23 belt NN1 nogmaals de meldkamer.
1.2
een relaas proces-verbaal, nr. 2008011405-AH-013-02, d.d. 5 februari 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde verbalisanten (blz. 126 tot en met 127):
M: En u zegt dat u bent neergeschoten? Klopt dat?
NN1: Ja
M: En wie heeft dat gedaan?
NN1: Mijn ex man.
1.3
een proces-verbaal van bevindingen, nr. 2008011405-AH-004, d.d. 2 februari 2008, op respectievelijk ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, dienstdoende bij Team Noordoost, [verbalisant 4], hoofdagent van politie, dienstdoende bij Flex Hondengeleiders en [verbalisant 5], hoofdagent van politie, dienstdoende bij Team Noordoost, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde verbalisanten (blz. 148 tot en met 150):
Op zaterdag 2 februari 2008, omstreeks 00:28 uur kregen wij de opdracht om te gaannaar de [a-straat 1] te Kootstertille. Wij kregen de melding dat de buren, de [a-straat 2] ruzie en schoten hadden gehoord vanaf genoemd perceel, [a-straat 1] te Kootstertille.
(...) Op zaterdag 2 februari 2008, omstreeks 00:32 uur, waren wij, verbalisanten ter plaatse op de [a-straat 1] te Kootstertille. Wij zagen dat het bovenste raam van de voordeur vernield was. Deze deur bestond uit twee afzonderlijke ramen. Wij zagen tevens bloedsporen op het kozijn en het gebroken raam/glas van deze deur.
Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 5], hoorden dat verbalisant [verbalisant 4] een slachtoffer had aangetroffen in de dakgoot aan de achterzijde van de woning. Dit was direct onder het raam welke wij geopend hadden aangetroffen. Wij verbalisanten, [verbalisant 3] en [verbalisant 5], zagen genoemd slachtoffer liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat er een schotwond in het hoofd van de vrouw zichtbaar was. Tevens zag ik dat er ook nog een schotwond zichtbaar was in de buik/maag streek van deze vrouw.
1.4
een proces-verbaal van bevindingen, nr. 2008011405-AH-010, d.d. 4 februari 2008, op respectievelijk ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent en [verbalisant 7], surveillant van regiopolitie Friesland, inhoudende – zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde verbalisanten (blz. 185 tot en met 186):
Op 3 februari 2008 werd in aanwezigheid van ons een gerechtelijke sectie uitgevoerd op het lijk van [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] was op zaterdag 2 februari 2008 in haar woning te Kootstertille door geweld om het leven gebracht.
1.5
een bijlage bij het onder 2.4 genoemde proces-verbaal, inhoudende een deskundigenrapportage van het Ministerie van Justitie, Nederlands Forensisch Instituut, afdeling Pathologie, NFI zaaknummer: 2008.02.01.085, d.d. 3 februari 2008, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts-patholoog, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde patholoog (blz. 187 tot en met 188):
Voorlopige bevindingen van de sectie op het lijk van:
Naam: [slachtoffer 1]
Geboren: [geboortedatum] 1971
A. 1. Het lijk van een vrouw. Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam met röntgenstralen doorlicht. Daarbij werd ter hoogte van de rechterheup 1 voor kogel verdachte schaduw gezien.
2. In totaal 3 schotverwondingen, gepaard met onderhuidse en omgevende bloeduitstorting:
a. Er was 1 doorschot aan het hoofd van letsel A (waarschijnlijk inschot) naar letsel B (waarschijnlijk uitschot).
b. Er was een inschot in de linkerflank, letsel C eindigend in een kogel ter hoogte van de rechterheup.
Er waren bij sectie aan het lichaam tekenen van doorgemaakt uitwendig mechanisch perforerend geweld gezien, passend bij 1 doorschot en 1 inschot. De letsels waren, gezien de onderhuidse en omgevende bloeduitstortingen bij leven ontstaan. Het doorschot aan het hoofd ging gepaard met onder andere verbrijzeling van de hersenstam en de rechter grote hersenhelft, waarmee het intreden van de dood zonder meer wordt verklaard door weefselschade en functieverlies van de hersenen in combinatie met bloedverlies en inademing van bloed. Bevindingen sub B2 duiden op ingeademd bloed. In relatie met het inschot letsel C waren er geen vitale structuren geraakt, doch heeft dit letsel gezien de bijdrage aan het bloedverlies een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood. (...) Er waren macroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
1.6
een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 4 april 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van de arts (blz. 197 tot en met 198) :
Medische informatie betreffende:
Naam : [achternaam slachtoffer 3]
Voornamen: : [voornaam slachtoffer 3]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
1. Schotverwonding rechter onderarm met een in- en uittrede plaats.
2. Intrede plaats kogel rechter (thorax) borsthelft.
1.7
een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door dr. P.C.A.J. Vroomen, neuroloog en A.G. Postma, aios, d.d. 6 mei 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van voornoemde arts(en) (blz. 203 en 204):
Betreft:
[slachtoffer 2]
[b-straat 1]
Harkema
Geboortedatum [geboortedatum]-1964.
Reden van opname en samenvatting verblijf op de ICB:
Schotverwonding op 01-02-2008, waarna:
1. Multipele en zeer uitgebreide aangezichts- en schedel(basis)fracturen.
2. Uitgebreide intracerebrale contusiehaarden rechts basaal temporaal en frontobasaal bdz.
3. Irreversibel letsel van de n. opticus rechts
4. Schotwond rechter scheenbeen.
1.8
een schriftelijk stuk inhoudende een aangifte, nr. 2008011405-A-001 -02, d.d. 5 februari 2008, opgemaakt door [verbalisant 8], hoofdagent van politie, recherche 01, inhoudende - zakelijk weergeven -:
Als verklaring van [slachtoffer 3], (blz. 232 tot en met 234):
Ik doe hierbij aangifte tegen [verdachte]. Dit is mijn ex-man. Ik doe aangifte van het feit dat mijn ex man [verdachte] mij heeft neergeschoten op vrijdag 1 februari 2008 tegen middernacht in de woning aan de [b-straat 1] te Harkema.
1.9
een proces-verbaal van aangifte, nr. 2008011405-A-001-03, d.d. 5 februari 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 8], voornoemd, inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van [slachtoffer 3] (blz. 235-237):
Ik zal verklaren over wat er vrijdag 1 februari 2008 gebeurd is. Ik ben omstreeks 21:30 naar [slachtoffer 2] toe gegaan. Dit was min of meer al afgesproken met [slachtoffer 2]. Ik had hem ‘s middags gesproken door de telefoon. (...) Ik ben in mijn auto naar [slachtoffer 2] toe gereden. De auto parkeerde ik bij de woning van [slachtoffer 2]. Ik heb die avond gezellig bij [slachtoffer 2] op de bank gezeten. We hebben wat met elkaar gesproken en TV gekeken. Zijn zoontje [betrokkene 3] lag al op bed toen ik bij [slachtoffer 2] aankwam. We hebben de gordijnen van de woonkamer dicht. Dat heeft [slachtoffer 2] 's avonds eigenlijk altijd. Vanaf de weg kon je ons dus niet zien in de woning. [verdachte] belde mij toen op mijn GSM zo tussen 23:00 uur en 23:30 uur.
Toen [verdachte] mij dan tussen 23:00 en 23:30 uur belde, was hij ronduit agressief. Hij zei onder andere: 'Heb je het naar de zin en heb je lekker geneukt'. Ik weet niet zo precies meer wat hij zei. lk zei vervolgens tegen [verdachte] dat dit hem niets aanging en heb daarna mijn telefoon uitgedaan.
Ik kon aan de manier waarop [verdachte] tegen mij praatte merken dat hij kwaad was en dat hij drank had gehad. [verdachte] hoeft maar 1 woord te zeggen en dan weet ik al of hij drank heeft gehad. Door mijn ervaring met [verdachte] kon ik aan zijn stem horen dat hij had gedronken en dat hij dronken was. Ook hoorde ik dat hij agressief was. Hij schreeuwt dan door de telefoon, hij is dan boos.
Toen [verdachte] bij de woning van [slachtoffer 2] kwam hoorde ik dat er toen iemand met een dikke moker op de deur sloeg. Ik kon dit niet zien, maar wel horen. [slachtoffer 2] en ik liepen naar de deur toe en toen zagen we dat het [verdachte] was die daar tegen de deur en het glas ernaast liep te slaan. Hij was dwars door alles heen. Ik had eerst niet eens gezien dat hij een pistool bij zich had. Maar hij schoot meteen [slachtoffer 2] in zijn voet. [verdachte] zelf was toen nog buiten. De voordeur is nooit open geweest. [verdachte] is door het kapotte raam naast de voordeur naar binnen gekomen.
[verdachte] heeft ook door dit kapotte raam op [slachtoffer 2] zijn voet geschoten. Ik zag toen dat hij een pistool had, omdat ik vuur eruit zag komen, op het moment dat hij schoot.
[slachtoffer 2] en ik gingen samen terug naar de woonkamer en probeerden de deur tussen de hal en de woonkamer dicht te houden voor [verdachte]. Dit lukte echter niet. Ik moest het namelijk alleen doen want [slachtoffer 2] had last van zijn been waarin hij was geschoten. Wat er daarna gebeurd is, dat ging allemaal zo snel. Ik heb moeite om dat goed te kunnen vertellen. Ik heb nog tegen [verdachte] gezegd dat hij weg moest gaan. [verdachte] zei tegen [slachtoffer 2] en mij dat hij ons dood zou maken.
Toen ik probeerde de deur dicht te houden tussen de woonkamer en het halletje, stond [slachtoffer 2] voor de bank. Het lukte [verdachte] toen toch om de woonkamer in te komen.
Het gaat daarna zo snel. Ik hoorde [slachtoffer 2] wel zeggen: 'Je hebt me neergeschoten'. Ik weet zo niet meer wat [verdachte] daarop geantwoord heeft. Toen zei [verdachte] nog wat en toen is [slachtoffer 2] [verdachte] aangevlogen. Het is zo snel gegaan, ik weet dat niet precies meer. Er was een hele korte worsteling tussen [slachtoffer 2] en [verdachte]. Volgens mij heeft [verdachte] tijdens die worsteling ook op [slachtoffer 2] geschoten. Hierna viel [slachtoffer 2] op de grond en toen is [verdachte] achter mij aangegaan.
Ik liep namelijk naar de hal om hulp te roepen. [verdachte] heeft mij in de hal neergeschoten.
Ik viel ook op de grond. [verdachte] is toen over mij heengestapt en is weggegaan. Ik voelde overal bloed en was helemaal warm, dat was heel vreemd.
1.10
Een schriftelijk stuk, te weten een tapverslag, inhoudende – zakelijk weergegeven -:
(Blz. 173 tot en met 175)
Tijdstip: 02-02-08 04:25:07
Beller: [verdachte]
Gebelde: [betrokkene 4]
Inhoud
[verdachte] belt uit met [betrokkene 4]
I: Maar ik denk in ieder geval dat ik twee dood gemaakt heb.
T: Nou één sowieso.
I: Ja dat weet ik sowieso wel want die heb ik het revolver op het hoofd gehad dus ehh.
T: Ja, maar waarom ben je nog naar de Tille (Kootstertille) geweest [verdachte]?
I: Dat mens had er ook mee te maken, dat mens heeft haar gek gemaakt met de kop.
T: Heb je jezelf wel wat aangedaan?
I: Nee jonge, ik ben door de ruiten heen gekomen he
( . . .)
T: Van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] weet ik nog niets.
I: En [slachtoffer 1] dan?
T: Dat jongetje?
I: Nee, [slachtoffer 1], die in de Tille.
T: Die is dood.
I: Nou [slachtoffer 2] heb ik het revolver op de kop gehad, dus volgens mij moet die dood zijn.
maar [slachtoffer 3] niet, [slachtoffer 3] niet.
T: Nou die in Kootstertille, [slachtoffer 3] niet?
I: Ja, die heeft wel twee kogels gekregen denk ik maar....
1.11
een proces-verbaal, nr. 2008011405-V-002-01, d.d. 19 februari 2008, opgemaakt door [verbalisant 9] en [verbalisant 9], beiden hoofdagent van politie, Regiopolitie Fryslân, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 1] (blz. 161 tot en met 163):
V: Wat is jouw familierelatie ten opzichte van [verdachte]?
A: [verdachte] is een aangetrouwde oom. Hij is getrouwd met de zuster van mijn moeder.
[slachtoffer 3] is dus een zus van mijn moeder.
V: Hoe Iaat was het toen jij thuis kwam?
A: Dit zal even na 23:30 uur zijn geweest. Vlak voordat ik naar bed zou kreeg ik telefoon. Dit was volgens mij om 00:40 uur. Ik nam de telefoon op en bleek dat [verdachte] mij belde.
V: Wat zei [verdachte] tegen jou tijdens dit gesprek?
A: 'Niet best jonge, ik heb alles op de [b-straat 1] doodgeschoten. Ik vertrek. Ik ga naar Frankrijk. Jij ziet mij niet weer'. [verdachte] zei dat hij alles had doodgeschoten. Ik kreeg toen een raar gevoel. Ik vroeg wat hij bedoelde. Hij zei: 'Het is echt waar'. Ik vroeg hem of hij een ongeluk had gehad. Ik ben naar de [b-straat 1] gegaan. Ik geloofde het niet. Toen ik daar kwam zag ik allemaal ambulances.
1.12
een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, mr. M.R. [slachtoffer 1], opgemaakt d.d. 22 april 2010, inhoudende - zakelijk weergeven -: als verklaring van [betrokkene 1]:
U zegt dat u in de stukken leest dat [verdachte] een aangetrouwde oom van mij is. Dat klopt. U vraagt of ik veel omging met [verdachte]. Ja, toen hij nog met [slachtoffer 3] was getrouwd, kwamen we wel eens bij elkaar. Toen hij en [slachtoffer 3] uit elkaar gingen en ik ook ging scheiden, toen trokken we redelijk vaak met elkaar op. U vraagt of het dagelijks was.
Nee, maar wel in de weekenden en ongeveer één a twee keer doordeweeks. Het klopt dat [verdachte] mijn stapmaatje was. Het klopt dat ik [verdachte] op 1 februari 2008 nog heb gezien. Eerder, toen wij uit het werk kwamen, hebben we samen al een biertje in het café gedronken. Ik moest toen naar de kapper en ging weg. Daarna belde [verdachte] mij of ik nog langs kwam. Hij zat toen nog in het café. Nee, ik ben er toen niet meer naartoe gegaan. Ik ging naar café [B]. Hij zei: 'Dan kom ik wel naar jou toe'. [verdachte] is toen ook naar het café [B] gekomen. Ik was tegen 23:00 uur thuis of iets eerder. Wij hebben daar misschien drie uurtjes gezeten. Ik zou niet meer weten waar het gesprek met hem over ging. Ja, het ging ook wel over zijn problemen met [slachtoffer 3]. Ik reed in vijftien a twintig minuten vanuit mijn café naar mijn huis. Ik was om ongeveer 22:45 uur uit het café vertrokken. U vraagt of er verder nog opvallende dingen op die avond zijn gebeurd of dat ik iets opvallends heb gemerkt aan het gedrag van [verdachte] dat die avond anders was. Nee, niet dat ik heb gezien. Hij was de gewone [verdachte], zoals ik hem ken. U zegt dat ik bij de politie heb verteld dat ik die avond/nacht, nadat de schietpartij was gebeurd, nog contact heb gehad met [verdachte]. Ja, dat klopt. Hij belde mij op. Dit was in de nacht, na middernacht. U vraagt mij wat de inhoud van dit gesprek was. Niet leuk. U vraagt wat hij zei. Hij zei: Tk heb alles doodgemaakt'. Ik zei: "Hoe bedoel je? Hij zei: 'Nou, alle drie'. Ik zei nog: 'Ga weg gek', want ik geloofde het niet. Hij zei dat het wel zo was en dat hij richting het buitenland ging en dat ik hem niet meer zou zien. U zegt dat ik bij de politie heb verteld dat [verdachte] had gebeld om ongeveer 00:40 uur en tegen mij had gezegd: 'Niet best jongen, ik heb alles op de [b-straat 1] doodgeschoten. Ik vertrek. Ik ga naar Frankrijk. Jij ziet mij niet weer'. Ja, dat klopt. En hij zei nog: 'En van de Tille'. U vraagt wat hij daar mee bedoelde. Ja, [slachtoffer 1] dus.
Dat begreep ik uit zijn eerdere verhalen, dat hij en [slachtoffer 3] uit elkaar waren en dat [slachtoffer 3] een nieuwe vriend had, [slachtoffer 2]. Ook begreep ik uit zijn verhalen dat [slachtoffer 1] alles zat op te ruien en dat en dat zij zich overal mee bemoeide. Daar had [verdachte] het eerder met mij over gehad. U zegt dat ik heb verklaard dat ik toen naar de [b-straat 1] ben gegaan en een agent heb gevraagd hoe het was met die vrouw in de Tille. U vraagt waarom ik dat vroeg. Omdat [verdachte] had gezegd dat hij alle drie had doodgemaakt.
(...) Het klopt dat [verdachte] zei dat hij het niet meer kon verkroppen. Financieel wou ze hem uitkleden en dan ging het bedrijf van [verdachte] naar de kloten. Dit heeft [verdachte] gezegd. U zegt dat ik bij de politie heb gezegd dat [verdachte] wel eens heeft gezegd: 'Als ze aan mijn bedrijf komen, dan gaan ze allemaal. Ik neem dan iedereen mee. inclusief dat mens van de Tille'. Ja, dat klopt.
1.13
een proces-verbaal, nr. 2008011405-G-003-01, d.d. 2 februari 2008, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 10], agent van politie, Team Smallingerland - Opsterland, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 2] (blz. 157 tot en met 1 58):
Ik ben de broer van [slachtoffer 3], zij is mijn jongste zusje. [slachtoffer 3] was getrouwd met [verdachte]. Wij zaten nog maar net weer in de auto toen mijn mobiele telefoon overging. Ik nam de telefoon op. Ik hoorde een man zeggen: 'Ja, jongen, het is met [verdachte]. Ik heb [slachtoffer 2] doodgeschoten en [slachtoffer 3] neergeschoten'. Hij zei: '[slachtoffer 3] overleeft het waarschijnlijk wel, maar [slachtoffer 2] niet want die heb ik door de kop geschoten'. Ik zei: 'Waar ben je?' Hij zei: 'Dat zeg ik niet, ik ben op de vlucht naar Frankrijk'. Ik hoorde dat hij zei: 'O ja, daar mag je de politie ook wel over inlichten, ik heb [slachtoffer 1] ook doodgeschoten, die hangt boven uit het dakraam, die is ook dood'. '
Ten slotte hoorde ik dat hij zei: 'Ik hang nu op, want straks traceert de politie mij via de telefoon'. Ongeveer vier a vijfmaanden geleden heeft [verdachte] [slachtoffer 3] ook bedreigd met een pistool/revolver. Dat heeft zowel [verdachte] als [slachtoffer 3] mij verteld. Ik herinner me nog iets wat [verdachte] zei in het telefoongesprek. Hij zei: 'Ik ben langs de woning van [slachtoffer 2] gereden en zag dat de auto van [slachtoffer 3] daar stond. Zou jij het kunnen verkroppen dat jouw vrouw bij een andere man op de bank zou zitten?'
1.14
een proces-verbaal, nr. 2008011407-G-024, d.d. 6 februari 2008, op respectievelijk ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 11], brigadier van politie en [verbalisant 7], surveillante van politie, beiden behorende bij de politieregio Friesland en tijdelijk werkzaam in het Harkoot team, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 5] (blz. 289 tot en met 292):
Ik ken [verdachte] als sinds mijn 16 jaar. Sinds 4 jaar heb ik een kroeg genaamd '[B]' en komt [verdachte] elke maandagmiddag en elke vrijdagmiddag bij mij in de kroeg. In mijn ogen is [verdachte] een goede kameraad.
Afgelopen vrijdag 1 februari 2008 kwam [verdachte] ongeveer 16:00 uur de kroeg binnen. Ik stond zelf in de kroeg en heb nog even met hem gepraat. Omstreeks 17.30 uur ging [verdachte] de kroeg uit. Hij had toen 5 pilsjes gedronken. Tussen 20:00 en 23:00 uur doet [betrokkene 6] de kroeg. Ik had vanuit mijn huis al gehoord dat [betrokkene 1] in de kroeg zat toen ik om 23:00 uur de bar over zou nemen van [betrokkene 6]. Bij de bar was [verdachte] ook niet binnengekomen. De stemming was wel goed tussen [verdachte], [betrokkene 1] en mij.
Aan de stemming van [verdachte] heb ik niets gemerkt. Hij was niet anders dan anders.
Omstreeks 23:45 uur zei [verdachte]: 'Ik ga naar huis'. Ik weet het tijdstip van [verdachte] zeker niet goed. Ik gok dit. Tot op dat moment was het gedrag van [verdachte] niet anders dan anders.
1.15
een proces-verbaal, nr. 2008011405-G-037, d.d. 13 februari 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, Flexteam Fryslân, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 7] (blz. 301 tot en met 303):
V: Waar ken je [verdachte] van?
A: Puur vanuit de kroeg. Daarmee bedoel ik de [C], maar ook wel vanuit [B].
V: Wasje op vrijdag 1 februari 2008 in de [C]?
A: Ja, ik ben daar geweest vanaf ongeveer 21:00 uur tot en met 24:00 uur.
V: Was [verdachte] toen ook aanwezig in de [C]?
A: Nee, [verdachte] kwam om ongeveer 22:00 uur binnen.
V: Heb je daar gesproken met [verdachte]?
A: Ja, we hebben ongeveer drie kwartier tot een uur met elkaar gesproken.
V: Waar ging jullie gesprek over?
A: Natuurlijk ook over zijn scheiding. [verdachte] had het nog over zijn bedrijf, dat nu naar de kloten ging. Daar baalde hij erg van. Wij hebben ook over [slachtoffer 2] gesproken. [verdachte] vertelde mij dat die [slachtoffer 2] met zijn ex-vrouw om sloeg. (Het hof begrijpt: Dat [slachtoffer 2] een relatie had met zijn ex-vrouw.)
V: In wat voor stemming was [verdachte]?
A: Zeer rustig. Hij was gewoon normaal.
V: Heeft [verdachte] nog met anderen gesproken?
A: Hij kreeg op een gegeven moment telefoon. Even na het telefoongesprek zei [verdachte] tegen mij dat hij naar [B] zou gaan.
V: In wat voor stemming is [verdachte] vertrokken?
A: Hij was eigenlijk hetzelfde als in het begin, normaal, rustig. Niet verkeerd.
1.16
een relaas proces-verbaal, nr. 2008011405-AH-041, d.d. 24 april 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 12], brigadier van politie, Politie Fryslân, Recherche Cluster Sneek, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde verbalisant:
In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de schietpartijen te Harkema en Kootstertille gepleegd in de nacht van 1 op 2 februari 2008 werd een onderzoek ingesteld naar de afstanden tussen de PD's en overige relevante adressen.
Uit onderzoek blijkt dat de afstand tussen de woning van verdachte [verdachte], perceel [c-straat 1] te Harkema en de woning van het slachtoffer [slachtoffer 2], perceel [b-straat 1] te Harkema ongeveer 1,2 kilometer bedraagt.
Uit onderzoek bleek dat de kortste afstand tussen de plaats delict aan [b-straat 1] te Harkema en de plaatsdelict aan de [a-straat 1] te Kootstertille ongeveer 5,7 kilometer bedraagt.
1.17
een proces-verbaal, onderzoek historische telefoongegevens, nr. 2008011405-AH-034 d.d. 21 maart 2008, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 12], brigadier van politie, Politie Fryslân, Recherche Cluster Sneek, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van voornoemde verbalisant (blz. 422 tot en met 423):
Op vrijdag 1 februari 2008 om 23:27:54 uur werd gebeld met de gsm 06-[002] van verdachte [verdachte] naar de gsm 06-[001] van het slachtoffer [slachtoffer 3]. Er vond een gesprek van 13 seconden plaats.
Op zaterdag 2 februari 2008 om 00:23:58 uur werd gebeld met de gsm 06-[002] van verdachte [verdachte] naar de gsm 06-[003] van zijn oomzegger [betrokkene 1].
Er vond een gesprek van 212 seconden plaats. Blijkens de mastgegevens gingen de gesprekken, gevoerd met de gsm van verdachte [verdachte] via de gsm-mast aan de Franklinstraat te Buitenpost.
Op zaterdag 2 februari 2008 om 00:48:44 uur werd gebeld met de gsm [002] van verdachte [verdachte] naar de gsm 06-[004] van zijn zwager [betrokkene 2]. Er vond een gesprek van 246 seconden plaats. Blijkens de mastgegevens gingen de gesprekken met de gsm van verdachte [verdachte] via gsm-masten te Midwolde en Zuidhorn.
1.18
een schriftelijk stuk, te weten de vertaling (verbatim) van de in het Fries afgelegde verhoren, waarbij verdachte zijn op- en aanmerkingen heeft gemaakt, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van verdachte:
Uitwerking eerste verhoor, d.d. 13 februari 2008, start 09:26 uur.
I = verdachte
B = [verbalisant 9], hoofdagent van politie Regiopolitie Fryslân
K = [verbalisant 13], hoofdagent van politie Regiopolitie Fryslân
B: We willen jou vragen even horen: hoe jouw beleving is geweest, wat is er nu precies gebeurd. Kan voor mijn part in vijf minuten, dat verhaaltje.
I: Nou ja, wat is er precies gebeurd ...? Ik ben op een gegeven moment uh .... van café [B] afgekomen en ben via de kant van Harkema teruggereden naar huis toen, en dan kom ik automatisch, kom ik bij [slachtoffer 2] zijn huis langs. Daar zag ik nou, ons autootje staan, zal ik maar zeggen.
B: Oké. Ja.
I: Nou, toen knapte er iets in mij, ik weet niet wat ... Ja, toen ben ik naar huis gereden
en uh..
B: Ja ... ja ...
I: En toen ben ik weer teruggereden, ik heb het wapen gepakt, ik ben teruggereden en ik ben daar binnengekomen en ik heb geschoten, en wat ik gedaan heb allemaal, ik weet het niet maar, ja, ik weet wel dat ik dat gedaan heb en …
B:Ja...
I: En ja, ik zie steeds nog één beeld voor mij, en dat is dat mijn ex-vrouw die daar bij de trap, bij de deur ligt, dat zie ik steeds voor me, en dat ik op [slachtoffer 2] nog heb geschoten op het hoofd, dat weet ik.
B: Ja.
I: Toen, op een gegeven moment, ik ben daar weggegaan en toen ben ik naar Kootstertille toe gereden. Toen heb ik dus uh, dat was dus zijn ex-vrouw en dat was haar vriendin, en daar ben ik ook binnengekomen en daar heb ik ook gewoon uh .. ln het wilde weg ben ik achter hun aangegaan en ik heb gewoon in het wilde weg wat geschoten.
Uitwerking vijfde verhoor, deel I, d.d. 14 februari 2008, start 10:12 uur.
K: Vrijdag 1 februari, daar willen we het even over hebben [verdachte], want daar gaat uiteindelijk toch om, hè?
I: Ja, ja.
K: En zaterdag 2 februari.
I: Ja.
K: Een feit heeft op vrijdag plaatsgevonden, het andere is zaterdag gebeurd.
I: Ja, dat zou wel kunnen.
K: Die vrijdag overdag, wat heb je gedaan?
I: Ik ben opgestaan, heb me gewassen en uh... , ik ben naar de loods gegaan.
I: Aan het werk.
B: Dan werk je niet lang. Acht uur beginnen en half vier ophouden.
I: Dat doen we altijd op vrijdag, hè, we werken normaal door de week tot half zes. Om kwart voor vier, tien voor vier, ben ik uh... naar [B] gereden.
B: De zaak op slot gedaan en om kwart voor vier ben je naar [B] gereden?
I: Ja, zo ongeveer. Toen heb ik de zaak afgesloten en toen ben ik naar [B] gereden, want daar komen we vrijdagsmiddags om ongeveer vier altijd even bij elkaar.
B: Wie ontmoet je daar?
I: [betrokkene 1] is er geweest. Dat is een oomzegger van me. Ik denk dat ik tussen zessen en half zeven naar huis ben gegaan.
B: Waarom ging je naar huis?
I: Nou, om te eten en om me te wassen en te verkleden. Toen zal ik hebben gedoucht, zal ik me gewassen en geschoren hebben en de verder dingen. Toen ben ik naar Surhuisterveen gereden. Zeg maar tussen half acht en acht uur.
K: Kwart voor negen, negen uur was je daar en je bent er een halfuur, drie kwartier geweest, hebben we het dan over half tien, kwart voor tien dat je daar weer vertrekt'?
I: ja
B: Hoeveel heb je daar gedronken?
I: Drie glaasjes bier heb ik daar wel gehad.
B: Dus, [betrokkene 1] heb je ook in je telefoon staan?
I: Ja, [betrokkene 1] zijn nummer staat in mijn telefoonboek.
B: Die heb je op die avond gebeld?
I: Ja, die heb ik toen, die heb om negen uur gebeld, het ook net na negenen zijn geweest, want.. er was afgesproken dat hij ook naar [D] zou komen. Hij was er niet. Toen heb ik hem gebeld en toen was hij nog thuis. Ik denk dat hij heeft gezegd anders kom ik vanavond later nog wel even bij [B], ik zei, dan kom ik daar ook nog wel even.
lk heb de auto opgehaald en uh ... ik ben naar [E], [C] heet dat tegenwoordig gegaan. Ik dacht ik kan daar ook nog wel even rondkijken.
K: Hoe laat denk je dat je in de [C] bent?
I: Dus als ik nu plus minus half tien daar ben vertrokken, dan... als ik daar twintig over negen ben vertrokken, dan zat ik daar half tien al.
B: Je bent gewoon van [D] weggereden naar de [C]?
I: Ja. Ik heb naast [betrokkene 7] gezeten. Met hem heb ik even gepraat. [betrokkene 1] heeft me daar gebeld. Dat hij in [B] zat. Toen heb ik tegen hem gezegd: 'Dan kom ik straks nog wel'.
K: Dan hebben we het over [betrokkene 1]?
I: Ja, precies.
K: Dus vanuit de [C] ben je naar café [B] gereden'?
I: Ja
B: Dus je ging ook naar [betrokkene 1] toe, neem ik aan?
I: Ja. En ik ging ook naast hem zitten.
K: Hoe laat ben je uit [B] vertrokken?
I: Ik denk om half twaalf ongeveer.
B: Ben je daar omstreeks half twaalf weggereden?
I: Ja.
K: Je stapt in de auto?
I: Ja
K: Waar rijd je dan heen?
I: Op naar Harkema.
5e verhoor, deel 2, 14 februari 2008, start 13:30 uur
B: Hoe voelde je je toen op dat moment? Toen je uit het café kwam, hoe voelde je je?
I: Op zich wel goed. Ik kan me niet herinneren dat ik toen anders dan anders was.
B: Niet emotioneel of niet aangeslagen?
I: Nee, dat ik kan ik mij eigenlijk niet voorstellen, nee.
Ik ben naar huis gereden, ik ben het hok binnengegaan en ik heb dat wapen gepakt. Ik heb het wapen gepakt en ik heb het in de auto gegooid en ik ben weer in het hok geweest en toen heb ik een dikke hamer gepakt, wat weet ik ook wel. Die heb ik ook meegenomen in de auto. Toen ben ik daar heengereden.
B: Op het moment dat hij dat wapen pakt, dat pakje met een doel, je weet waar het ligt, daar ga je doelbewust heen.
I: Ja.
B: Je pakt het wapen. Dat zat ingepakt, waar zat het ook al weer in?
I: In zo'n legerhoesje noem ik het maar en ik een plastic tas.
B: Daar zat het wapen in en de munitie?
I: Ja. Ik heb het wapen geladen, ben in de bus gaan zitten en heb dat wapen geladen. Toen ben ik teruggegaan in de loods en toen heb ik die dikke hamer nog gepakt. En toen ben ik daarheen gereden.
B: Waar had je het wapen toen?
I: Dat lag naast me op de stoel. Niet meer ingepakt.
B: Je hebt het geladen en zo op de stoel gelegd''
I: Ja.
B: Gebruiksklaar?
I: Ja.
K: Maar je komt thuis, je rijdt het erf op, ga je rechtstreeks naar de loods of ga je eerst het huis in?
I: Ik moet eerst wel in huis zijn geweest, want volgens mij had ik geen sleutel van de loods in mijn zak, dus ik moest eerst wel in huis geweest zijn om de sleutel van de loods te pakken.
B: Dus zeg maar, jij rijdt naar huis, dan heb je al in je hoofd het wapen te pakken. Je gaat in huis om de sleutel te pakken van de loods.
I: Ja
B: Je haalt die sleutel van de loods uit het huis. Je hebt wel een huissleutel bij je, daar kun je mee binnenkomen.
I: Ja, ja.
B: Je haalt de sleutel van de loods uit het huisje loopt naar de loodsje doet de loods open, nog steeds in je hoofd, ik wil dat wapen hebben. Je gaat die loods binnen en je pakt dat pistool boven vandaan.
I: Ja.
B: Je moet een trap op, je moet op de zolder.
I: Ja.
K: Je hebt dat wapen, je gaat in de auto zitten en vervolgens in de auto laad je het wapen?
I: Ja. Het wapen heb ik naast mij op de stoel neergelegd.
K: Waar had je de auto staan in de tijd datje het wapen hebt gehaald?
I: Op de oprit.
K: Motor uit?
I: Ik denk van wel. Want anders kon ik niet in huis komen, omdat mijn huissleutel aan het autosleutelbosje vastzat. Dus de bus moet uit zijn geweest.
B: De hamer komt om de hoek, die neem je ook mee in de auto?
I: Jajaja.
K: Waarom?
I: Dat moet ik bewust gedaan hebben dat ik die hamer heb meegenomen om daar binnen te komen. Ik zou anders niet weten waarom ik die hamer heb meegenomen.
Een voorhamer. Zo noemen ze zo'n hamer.
K: Je had eerst al het wapen in de auto gelegd?
I: Ja, toen ben ik weer in de loods gegaan, tenminste dat herinner ik mij zo. En toen heb ik die hamer ergens opgezocht in het hok.
B: Een lange steel met een stalen kop?
I: Ja, een voorhamer.
B: met een totale lengte van?
I: Nou, wat zit eraan, een steel van een meter, één twintig?
B: Die nam je mee, met de gedachte, ik moet straks toch naar binnen, ik moet wat meenemen om binnen te komen, zo snel mogelijk?
I: Ja
B: Op dat moment, zeg ik maar, neem je dat spul mee, bewust om daar naar binnen te gaan?
I: Ja.
K: dus je wou eigenlijk met die hamer de deur in rammen, of het raam?
I: Ja, de deur. Tenminste, ik weet, dat ik daar tegen die deur aangebeukt heb met die hamer, dus daar zal ik hem ook wel voor meegenomen hebben.
B: Volgens mij kunnen we wel opschrijven: 'Om mij behulpzaam te zijn om me de toegang te verschaffen tot de woning'.
I: Ja.
B: Dus je was op dat moment al van plan naar binnen te gaan?
I: Ja
K: Heb je verder ook nog iets anders gedaan vanaf het eerste moment, datje die auto daar zag staan, en datje naar huis bent gegaan, in die tijd, heb je toen ook nog iets anders gedaan?
I: Jaaaa, ik heb haar gebeld. Toen ik thuis was.
B: Bij jou thuis vandaan?
I: Ja. Ik heb haar gebeld en toen heb ik gezegd, is het lekker?
B: Doelend op ...
I: Nou, dat zij daar met hem in bed lag.
B: Nam ze de telefoon zelf op?
I: Ja, want ik belde haar op haar mobiele nummer.
B: En op welk moment heb je gebeld?
I: Ik denk dat ik in de loods was.
B: ln ieder geval begrijp ik uit jouw woorden, dat het al was voor je het pistool pakte?
I: Ja.
B: Wat zei ze?
I: Ze zei, dat weet ik niet. Dat volgens mij het hele gesprek, volgens mij heb ik niet meer tegen haar gezegd. Ja, ik wel wat gezegd, maar ze heeft de telefoon uitgedrukt.
K: Vond je het vervelend dat ze de verbinding verbrak?
I: Ja, ja.
I: Nee, ik probeer de schuld niet naar een ander toe te schuiven, want ik weet wel wat ik gedaan heb, ik..ik., weet dat ik mensen heb verwond en euh...
B: Wat zegje, wát heb je mensen?
I: Dat ik mensen heb verwond en dat er één bij overleden is, dat weet ik wel, hoor. Ik weet dat ik mensen heb beschoten. Ik weet wel dat ik daar twee heb neergeschoten en ik daar in Kootstertille ook één heb neergeschoten en dat die is omgekomen, dat weet ik echt wel hoor.
B: In welke veronderstelling.. toen jij heb geschoten, en je bent daar weggereden bij die schietpartij, je bent ook nog uit Kootstertille weggereden, wat had je toen in je hoofd? Wat was er toen gebeurd, wat dacht jij?
I: Nou, toen heb ik .. nou, ik heb niet gedacht wat ik heb doodgeschoten, dat heb ik zo net al .. ik denk, er is sowieso één doodgeschoten.
B: Wie dan?
I: [slachtoffer 2]
B: Waarom?
I: Dat weet ik, dat ik die het vuurwapen op zijn hoofd heb gehad en toen heb geschoten.
B: Op dat moment dacht jij, [slachtoffer 2] is dood. Dat kan niet missen, die heb ik voor de kop geschoten.
I: Ja. Dat heb beeld heb ik iedere keer voor me, dat ik hem het vuurwapen op zijn hoofd gezet heb en geschoten heb en dat mijn vrouw daar bij de trap lag, dat beeld heb ik.
B: En je schiet iemand voor zijn hoofd om hem dood te schieten. Daar mag geen misverstand over bestaan, deze moet dood, want ik schiet je voor je kop, ik heb het wapen ook nog op je kop?
I: Ja
K: 'Ik ben het huis van [slachtoffer 2] voorbij gereden en ben linksaf geslagen en in deze straat heb ik de auto aan de linkerkant van de rijbaan geparkeerd'. Ja?
I: Ja.
K: Wat had je bij je toen je uitstapte?
I: De hamer en het wapen.
B: Kun je dat moment nog voor de geest krijgen? Je stapt uit de auto I: Ja, ik stap uit de auto, loop er heen en sta dan bij de voordeur aan de zijkant van het huis.
B: Dat houdt in, je bent het huis voorbij gelopen, want de deur zit volgens mij aan de kant van de oprit hè?
I: Ja
B: Dus je bent het huis voorbij gelopen, de oprit afgelopen, je bent bij jullie eigen auto langsgelopen?
I: Ja. Dan heb ik de hamer in mijn handen en toen heb ik daar op de voordeur omgeslagen, ik zou de voordeur eruit slaan.
B: Kun je je nog herinneren, toen je voor het huis langs liep, branden er toen nog lichten, bijvoorbeeld?
I: Ja.
B: Branden die nog?
I: Ja.
B: Je hebt niet aangebeld?
I: Nee. Ik ben zo kwaad geweest, ik heb gewoon .. volgens mij heb ik daar direct met de hamer op de deur gebeukt.
B: Je staat voor de deur en je hebt de hamer in de zwaai, zeg maar, en die moet dooide deur uiteindelijk.
I: Ja
B: Is dat gelukt?
I: Nee
B: Wat is het alternatief?
I: Uh.. ja, het is nog anders, er komt nog wat bij.
B: Wat dan?
I: Uh .. zij komen aangelopen ..
B: Dan hebben we het over [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]?
I: Ze komen aangelopen
B: Waar vandaan?
I: Uit het huis. Er brandde licht en ik zag, zij kwamen op mij toe lopen. [slachtoffer 3] kwam er aangelopen en [slachtoffer 2] liep er achteraan.
B: Je zag hen in de gang staan?
I: Ja.
K: Wie zag je als eerste?
I: [slachtoffer 3]. [slachtoffer 2] kwam net even later volgens mij. Zij heeft wel wat gezegd, maar wat ze heeft gezegd weet ik niet, dat heb ik niet verstaan.
B: Wat herinner je je van [slachtoffer 3], hoe was zij daar, lopend..
I: Ze trok haar truitje naar beneden. Toen ze op mij toeliep, deed ze het truitje naar beneden, dat heb ik wel gezien. Het heeft in principe ook nog wel even geduurd voor ze bij de deur kwamen. Ik had al een paar keer op de deur gebeukt. Ik dacht, die moesten eerst de kleren nog aandoen. Omdat het al zo lang duurde, dus. Die deur ging dus niet open. Ja, toen heb ik het vuurwapen gepakt en toen heb ik door het raam heen geschoten. Een van de zijramen, en ik denk, zoals ik dat mij herinner, is dat het rechterraam naast de deur, zal ik maar zeggen, het raam aan de rechterkant.
K: Toen je daar doorheen schoot, waar waren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] toen?
I: Voor mij. Ja, niet recht voor het raam, maar ze stonden voor mij. [slachtoffer 3] was nog in de hal en [slachtoffer 2] stond daar ook ergens.
K: Je pakt het pistool?
I: Ja
K: Uit de zak van je jas en je schiet door ...
I: het raam heen.
K: Door het staande raam heen. naast de voordeur?
I: Ja.
B: Waarom heb je geschoten?
I: Ik wilde daar naar binnen. Ik wou daar naar binnen.
B: Je pakt het pistool en je schiet door het raam?
I: Ja. Dat raam barste er in één keer uit. Ik heb gewoon geschoten en toen ik zo met de elleboog alles eruit geslagen.
B: Zat dus nog wel glas in?
I : Ja.
B: Heb je ook wat geraakt met dat schot?
I: Ja, ik heb hem geraakt. Dat heeft hij gezegd.
B: Waar heb je hem geraakt?
I: Dat weet ik niet, in zijn poot dacht ik. Hij heeft gezegd, wat precies weet ik niet, je hebt me ook al in mijn poot geschoten.
K: Wanneer zei hij dat?
I: Ja, toen ik daar binnen was. Die kogel, die ik door het raam heb geschoten die moet hem in zijn poot hebben geraakt. Omdat ik volgens mij nog niet achter elkaar heb geschoten, eerst niet.
B: Je had eigenlijk nog maar één schot gelost, in jouw beleving?
I: Ja. Ik heb dat raam er uit geschoten, zal ik maar zeggen..
K: Ja
I: Toen heb ik met mijn armen .. en toen ben ik naar binnen gestapt. En toen heeft hij, volgens mij, direct al tegen mij gezegd, je hebt me in mijn poot geschoten.
K: Ja, en toen?
I: Ja, nou ... en toen ... of ik toen ik het wilde weg om me heen heb geschoten, ik weet niet wat er toen precies is gebeurd, maar ik weet nog wel, dat hij op een gegeven moment heeft gezegd, nu heb ik er genoeg van en toen is hij mij aangevlogen.
K: Ja.
I: Nou en.. dat zie ik nog wel voor me.. dat is euh.. dat ik hem het pistool op zijn hoofd zette. En dat [slachtoffer 3] bij de voordeur ergens lag.
K: Ja maar, nu eerst even [slachtoffer 2], we zijn nu even bij [slachtoffer 2] Je zei ik zette hem het pistool op zijn hoofd, waar op zijn hoofd?
I: Ja, gewoon hier ergens op zijn hoofd, waar precies weet ik niet meer, het kan mij wel ergens in het midden of op de kant, ik weet het niet meer precies, maar in ieder geval op zijn hoofd.
B: op zijn hoofd?
I: Ja, want hij op de grond.
K: En toen?
I: Toen heb ik de trekker overgehaald. Ja, en toen heb ik hem in zijn kop geschoten.
K: Heeft het hele gebeuren zich in de hal afgespeeld?
I: Volgens mij niet, volgens mij was het ook in de woonkamer. Het was niet alleen in de hal. We zijn ook in huis geweest.
Uitwerking vijfde verhoor, derde deel, d.d. 14 februari 2008.
K: Maar heb je het op zijn hoofd gezet, of heb je op zijn hoofd gericht?
I: Ja, ik heb volgens mij gewoon op zijn hoofd gericht, maar ja, wat is richten? Ik heb gewoon zo, ik heb gewoon zo gedaan en zo heb ik geschoten.
K: Eigenlijk gewoon zo in zijn kop geschoten?
I: Ik heb het gewoon zo gedaan en geschoten.
B: Van heel dichtbij of korte afstand?
I: Ja, dat moet van heel korte afstand zijn geweest, dat kan niet anders.
Ik heb naar [slachtoffer 3] gekeken want die zag ik daar liggen. Daar bij de trap. Ik heb zo met het pistool geschoten, dat weet ik wel en toen heb ik gewoon naar [slachtoffer 3] gekeken. En toen ben ik daar, volgens mij ben ik bij haar langsgelopen en ben ik door het raam naar buiten gegaan.
B: Waarom lag [slachtoffer 3] daar?
I: Die zal ik ook wel hebben aangeschoten.
B: Toen je wegging? Toen je de woning uitstapte. Hoe ben je weer naar buiten gegaan?
I: Volgens mij door hetzelfde ruit er weer uitgegaan.
B: Waar was [slachtoffer 3] toen jij de woning uitging, toen jij de woning verliet?
I: Volgens mij lag ze toen bij de voordeur. Volgens mij half bij de trap.
K: Je bent naar de auto gelopen en je bent weggereden?
I: Ja
K: Het pistool, waar was dat?
I: Volgens mij heb ik dat weer in mijn jaszak gedaan en in de auto naast me neer gegooid. En toen ben ik volgens mij als een idioot naar Kootstertille gereden. Ja, ik heb het wapen herladen. Ik ben op een gegeven moment ergens aan de kant gaan staan en toen heb ik er snel wat nieuwe patronen ingedrukt.
K: Waarom?
I: Ik wist niet hoeveel er nog in zaten.
K: Nee, maar waarom moesten er patronen in?
I: Omdat ik onderweg was naar de Tille. Ik zou dat mens ook nog wat aandoen. Ik zou [slachtoffer 1] nog wat aandoen.
K: Wat zou je [slachtoffer 1] aandoen?
I: Die zou ik ook aanschieten.
K: Een kleine rendez-vous met jezelf hebt om het zomaar eens uit te drukken, het wapen even herlaadt, heb jij al het besluit genomen om [slachtoffer 1] ook aan te schieten?
I: Ja.
K: [slachtoffer 1] is in jouw beleving deels verantwoordelijk voor dat jouw huwelijk naar de bliksem is door altijd goed over [slachtoffer 2] te spreken ten opzichte van [slachtoffer 3]. En nu is [slachtoffer 3] bij [slachtoffer 2].
I: Ja.
K: Hoe vind je het idee, zo heb ik het opgeschreven. 'Ik was van plan dat mens aan te schieten'. Dat is, als je onderweg bent van Harkema naar Kootstertille. Jij zegt, ik noem haar dat mens omdat ik het idee heb dat [slachtoffer 1] deels verantwoordelijk was voor het feit dat het huwelijk van [slachtoffer 3] en mij op de klippen was gelopen. [slachtoffer 1] heeft naar jouw idee reclame gemaakt voor [slachtoffer 2] bij [slachtoffer 3].
I: Ja.
K: Hoe wist jij waar ze woonde?
I: Ja, dat stond bij ons wel ergens op een kaartje of zo. Ik kende haar autootje wel, op een gegeven moment zag ik dus haar auto staan op de oprit. Ik zag die auto daar wel staan en toen heb ik mijn auto aan de kant gezet en ben ik er heen gelopen.
K: Die auto (hof begrijpt: de auto van verdachte) stond voor de woning, voor de buren van [slachtoffer 1]?
I: Ja. Ik ben naar een deur gelopen. Ze heeft een soort carport ofzo.
B: Wat heb je toen meegenomen?
I: Het pistool.
Uitwerking vijfde verhoor, deel 4, d.d. 14 februari 2008.
B: Had je de indruk dat ze thuis was?
I: Dat wist ik niet, maar ik dacht van wel, omdat de auto op de oprit stond. Dus ik vermoedde van wel.
B: Stel je es voor dat die auto er niet had gestaan. Had je het huis dan gevonden? O ja, je wist het huisnummer.
I: Ja, dan was het misschien wat moeilijker geweest, dan had ik zo gauw niet. Maar ik wist het nummer ook wel.
K: Heb je het nummer ook even gecontroleerd?
I: Nou, om heel eerlijk te zijn, nee.
K: Voor hetzelfde geld had de buurman ook een zwarte Golf.
I: Ja, maar ja, dan was het wel toevallig geweest als hij ook een 13 in het kenteken had gehad.
B: Dus daar heb je wel op gelet?
I: Nou die auto, dat was 13, ik wist dat zij 13 in het kenteken had, dus dat wist ik.
Euh, ik ben er dus heen gelopen en toen heb ik daar voor de deur gestaan en volgens mij heb ik aangebeld.
K: het pistool had je bij je?
I: Ik had het bij mij, ja, ja. Omdat ik haar ook iets aan zou doen, denk ik. Want anders had ik het niet meegenomen.
K: Je hebt bij de woning van [slachtoffer 1] aangebeld.
I: ja
K: En zij had wel in de gaten dat er iemand was, want jij hoorde op een gegeven moment dat ze iets riep.
I: Ja, ze heeft wat geroepen.
K: Wat riep ze?
I: Dat weet ik niet, want toen heb ik onmiddellijk het raam ingeschoten.
K: Welk raam heb je ingeschoten?
I: Het raam naast de deur. Ik heb daar ook weer met de handen het glas.
K: de rest van glas er met handen uitgeslagen''
I: Ja. Ik ben door het raam heen gekropen. Volgens mij zat de trap er recht tegenover. Ik hoorde haar wel wat schreeuwen, maar wat ze schreeuwde weet ik niet, maar ik ben in elk geval de trap opgelopen en toen kroop zij uit een raam.
K: wanneer zag je haar voor het eerst?
I: Nou, toen ze uit het raam hing. Dat was boven op de overloop.
B: Je bent op haar geluid afgekomen?
I: Ja.
B: Want je hoorde dat ze boven was?
I: Ja.
K: Waar bevond [slachtoffer 1] zich toen je voor het eerst op haar schoot, want je hebt op haar geschoten, hebben we begrepen.
I: Ja. Volgens mij was ze toen al uit het raam weg. Zoals ik het me voor de geest kan krijgen, zat ze op het dak. Ze was al door het raam heen. Ik heb in mijn beleving gewoon zo 2 keer geschoten door het raam heen en toen ben ik weggegaan.
B: Dus je hebt drie patronen, één door het raam en twee daarboven?
I: Ja, drie kogels heb ik, tenminste zo goed als het me voor staat, heb ik daar drie kogels geschoten. Ze zat op het dak. Ik heb door het raam heen gekeken.
B: Door dat openstaande raam?
I: Ja. Daar heb ik ook doorheen geschoten. Ze was bezig om eruit te klimmen.
B: Wat zag je van haar nog?
I: Nou, de voeten volgens mij, alleen de voeten.
B: Dus je hebt haar nog gezien, direct door het raam heen.
I: Ja.
B: Nou dan is zij daar, jij bent daar, je dat mens en heb je pistool in de hand. Jij schiet dat mens. Waar raak je haar?
I: Dat weet ik niet, want ik heb twee gewoon zo op haar geschoten. Ze stond daar en daar heb ik 2 keer heen geschoten en toen ben ik vertrokken. Toen heb ik op een verlaten weggetje gestaan daar bij Bunde. Daar was een soort parkeerhaventje. Volgens mij heb ik mijn broer eerst geprobeerd te bellen. Daar werd de telefoon eerst niet beantwoord, of dat ik de voicemail kreeg. Maar ik kreeg niemand aan de telefoon.
K: Hoe heet je broer?
I: [betrokkene 4]
K: Je belt met [betrokkene 4].
I: Ja, daar kreeg ik geen gehoor. Toen heb ik mijn neefje gebeld. [betrokkene 1]. Ik heb tegen hem gezegd. Ik zei: 'Het is met [verdachte]. Ik denk dat ik vanavond iets ergs heb gedaan.'
Ik ben doorgereden en toen heb ik op een gegeven moment [slachtoffer 3] broer gebeld.
Nou, daar heb ik het toen ook tegen gezegd. Nou hij zei: 'Ik weet het al, want ik ben erbij.'
K: Hoe heet die broer van [slachtoffer 3]?
I: [betrokkene 2].
Ik heb één ding tegen [betrokkene 1] gezegd, toen ik [betrokkene 1] gebeld heb, heb ik gezegd, toen hij me vroeg: 'Waar ben je nu?' Toen heb ik tegen hem gezegd: 'lk ben onderweg naar Frankrijk'.”
3.4. Het Hof heeft onder de kop ‘overweging(en) met betrekking tot het bewijs’ voorts nog het volgende overwogen:
“Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte door het gebruik van het medicijn paroxetine acathisie heeft ontwikkeld en dat de incidenten gepleegd zijn in een toxisch delirium. Dit zou aan bewezenverklaring van opzet en voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Aan de blouse die verdachte droeg op 2 februari 2008 is in hoger beroep onderzoek verricht. Nadat via een DNA-onderzoek van het op die blouse aangetroffen bloed is vastgesteld dat het bloed van verdachte was, is dit bloed onderzocht op aanwezigheid van paroxetine. De conclusie van forensisch toxicoloog Dr. Pennings in zijn rapport van 6 mei 2013 is dat in het bloed een hoeveelheid paroxetine is aangetroffen die ligt boven de gedefinieerde ondergrens van de therapeutische waarde. Dat verdachte paroxetine had gebruikt voorafgaande aan de tenlastegelegde feiten neemt het hof op basis hiervan als uitgangspunt.
In hoger beroep is door forensisch psychiater en klinisch farmacoloog dr. Verkes onderzoek bij verdachte gedaan naar de bijwerking van agressie bij het gebruik van paroxetine. In zijn rapport van 30 januari 2012 concludeert hij dat de uitkomsten van het onderzoek de hypothese ondersteunen dat er bij betrokkene een verband bestaat tussen de inname van paroxetine en agressief gedrag. Hij geeft aan dat een aantal omstandigheden ten tijde van de delictssituatie die niet gerealiseerd konden worden tijdens het onderzoek, waaronder het gebruik van alcohol, de mate van provocatie en het stressniveau, de gevoeligheid van het optreden van agressie bij paroxetine ten tijde van de delicten versterkt zouden kunnen hebben. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte weliswaar geagiteerd reageert op de dagen dat hij paroxetine heeft gebruikt maar dat hij slechts in één geval een duidelijk boze reactie geeft wanneer hij geprovoceerd wordt.
In zijn mondelinge toelichting ter zitting van het hof van 6 februari 2014 geeft Verkes aan dat hij tijdens het onderzoek geen acathisie heeft waargenomen bij verdachte. Hij is bekend met het verschijnsel als zodanig en zou dit herkend hebben indien dit zich tijdens het onderzoek had voorgedaan. Hij geeft voorts aan als zijn deskundige mening dat een dergelijke toestand alleen vastgesteld kan worden als men de persoon in kwestie zelf kan onderzoeken. Naar zijn mening is het niet mogelijk acathisie vast te stellen aan de hand van achteraf door de persoon in kwestie opgestelde verklaringen.
Door de verdediging is een rapport van drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, arts, forensisch medisch onderzoeker ingebracht dat op verzoek van de verdediging is gemaakt.
Met behulp van citaten van anderen komt zij tot een opsomming van symptomen die optreden bij acathisie. Dit zijn:
- innerlijke onrust, niet stil kunnen zitten, opgewondenheid die tot uitdrukking komt in bewegingsdrang;
- benen niet stil kunnen houden, niet in staat zijn een houding te kunnen aannemen;
een gevoel van gespannenheid in lichaam en geest;
- angstige voorgevoelens, makkelijk te irriteren, algemeen onbehagen, diepe triestheid;
- ongerustheid, trillen, woede, angst;
- nare gevoelens in de toename van psychotische symptomen;
- agressieve gedachten en daden;
- seksuele honger;
- slecht concentratievermogen en herinnering.
Op verzoek van Eikelenboom-Schieveld heeft verdachte een verslag gemaakt van zijn beleving van die dag. Aan de hand hiervan en aan de hand van het dossier concludeert Eikelenboom-Schieveld het volgende:
"De dag voor de delicten is hij weer hevig onrustig en hij besluit een tweede paroxetine te nemen. De onrust blijft aanhouden en hij kan niet lang op één plek blijven. Hij gaat rond 23.00 uit het café weg en komt dan langs het huis van het mannelijke slachtoffer, waar hij de auto van zijn inmiddels ex-echtgenote ziet staan. Hij kan zich nog herinneren dat hij haar belde en tijdens het gesprek begon te trillen en schudden. Het eerste wat hij dan weer weet, is als hij bij een tankstation probeert te tanken. Dit lukt niet omdat hij de pincodes door elkaar haalt. Hij realiseert zich dan dat er overal bloed zit. Hij heeft het heet, trekt zijn jas uit en rijdt met open raam naar Duitsland. Later in Duitsland krijgt hij het heel erg koud.
De symptomen die verdachte hier beschrijft, wijzen in de richting van acute acathisie, het eerder in dit rapport beschreven toxisch delier dat ontstaat als bijwerking van psychoactieve stoffen en al sinds de jaren 50 bekend is."
De informatie die hierboven voor de conclusie wordt gebruikt komt niet overeen met informatie die zich in het dossier bevindt. Zo hebben de mensen die die bewuste avond in het café contact hebben gehad met verdachte allen verklaard dat verdachte die avond geen opvallend gedrag vertoonde. Bij de politie heeft verdachte niet verklaard dat hij begon te trillen en te schudden toen hij zijn ex-vrouw belde. Toen hij zijn oomzegger [betrokkene 1] om 00.23 uur belde (waarbij de zendmast in Buitenpost werd aangestraald) en later toen hij om 00.48 uur zijn zwager [betrokkene 2] belde (waarbij de zendmasten in Midwolde en Zuidhorn werden aangestraald) heeft verdachte in grote lijnen verteld wat hij gedaan had. Van slecht herinneringsvermogen blijkt daaruit niet. (Weliswaar is [betrokkene 1] toen hij later bij de rechter-commissaris is gehoord, op een deel van zijn bij de politie afgelegde verklaringen terug gekomen, maar op het punt van de inhoud van het telefoongesprek is hij bij zijn verklaring gebleven.)
Nu de hiervoor weergegeven conclusie van Eikelenboom-Schieveld met betrekking tot het waarschijnlijk aanwezig zijn van een toestand van acathisie gebaseerd is op onjuiste feiten kan hier verder geen gewicht aan worden toegekend. Te meer niet nu de door de deskundige gebruikte omstandigheden voor haar conclusie slechts een heel beperkt deel van de door de deskundige zelf beschreven symptomen betreft en de deskundige Verkes aangeeft dat een toestand van acathisie niet op basis van dergelijke beschrijvingen van de persoon in kwestie kan worden aangenomen.
Nu er verder geen enkele aanwijzing is voor het aanwezig zijn van een toestand van acathisie aan de hand van de door de deskundige beschreven symptomen en de verdediging zich voor het bestaan ervan baseert op bovenstaande bevindingen van Eikelenboom-Schieveld is het hof van oordeel dat het bestaan van een dergelijke toestand ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet aannemelijk is geworden. Het hof kent daarbij gewicht toe aan het onderzoek van Verkes waar bij verdachte bij gebruik van paroxetine weliswaar verhoogde agressie is waargenomen na het gebruik van paroxetine, maar dat toen geen toestand van acathisie is waargenomen. Verder kent het hof gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte in september 2007 toen hij geen paroxetine had gebruikt een pistool op zijn ex-vrouw heeft gericht en daarmee agressief gedrag vertoonde.
Daar waar de gevoerde verweren van het bestaan van die toestand uitgaan worden zij dan ook verworpen en staan deze niet in de weg aan bewezenverklaring van opzet en voorbedachte raad.
Slechts de toestand van verdachte wanneer bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken, kan leiden tot de conclusie dat het opzet heeft ontbroken. Een dergelijke toestand is niet aannemelijk geworden. De bewijsmiddelen voorzien in het overtuigende bewijs van opzet. Het hof zal het opzet bewezen verklaren.
Met betrekking tot de voorbedachte raad overweegt het hof het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het
besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
Verdachte heeft toen hij bij de woning van [slachtoffer 2] langs reed de auto van zijn ex-vrouw zien staan. Hij had het beeld voor ogen dat zij daar bij hem op de bank zat. Daarna is hij naar zijn woning gereden. Hij heeft vanuit zijn woning om 23.27 uur met [slachtoffer 3] gebeld en was toen volgens haar agressief en boos. Hij heeft een pistool en munitie gepakt en een voorhamer. Hij heeft het pistool in de auto geladen en is naar de woning van [slachtoffer 2] gereden die op ongeveer 1.2 kilometer afstand van verdachtes woning is gelegen. Met de voorhamer heeft hij getracht de deur te forceren. Toen dit niet lukte heeft hij zich, door een raam naast de deur kapot te schieten, de toegang tot de woning verschaft.
Om 23.59 uur begint de melding bij 112. Terwijl die verbinding openstaat wordt eerst gebonk en later een schot en tevens geschreeuw gehoord. Verdachte heeft bij het kapot schieten van het raam [slachtoffer 2] in diens scheenbeen geschoten. In de woning heeft verdachte [slachtoffer 2] in de romp en door het hoofd geschoten. Ook heeft hij op [slachtoffer 3] geschoten en haar aan haar arm en bovenlichaam verwond. Vervolgens is hij met het pistool naar de woning van [slachtoffer 1] in Kootstertille gereden en is onderweg gestopt om zijn pistool bij te laden. Hij heeft zich aldaar eveneens door middel van het inschieten van een raam de toegang tot de woning verschaft. De afstand tussen de woning van [slachtoffer 2] en die van [slachtoffer 1] is 5,7 kilometer. In die woning heeft hij tweemaal van dichtbij op [slachtoffer 1] geschoten terwijl zij zich in de dakgoot bevond waar zij naar toe was gevlucht.
Uit het bovenstaande volgt dat er ongeveer een half uur verstrijkt na het gevoerde telefoongesprek voordat verdachte aanvangt met de uitvoering van de hem ten laste gelegde feiten. In dat halfuur treft verdachte planmatig voorbereidingen voor hetgeen hij daarna gaat doen wat hij in eerder gedane uitlatingen had aangekondigd.
Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte boos was, maar acht niet aannemelijk geworden dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde in die zin dat besluitvorming en uitvoering hebben plaatsgevonden in een plotselinge hevige drift die eraan in de weg heeft gestaan dat verdachte de consequenties van zijn daden kon overdenken en overzien. Ook van andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is niet gebleken.
Verdachte heeft op de laatste zitting van het hof een verklaring afgelegd die afwijkt van zijn eerder afgelegde verklaringen. Het hof zal aan deze verklaring voorbijgaan nu hij eerder consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de gebeurtenissen en het hof deze eerdere verklaringen geloofwaardig acht.”
3.5. In deze zaak is aangevoerd dat de verdachte door het gebruik van het medicijn paroxetine acathisie - een beeld van agitatie en fysieke rusteloosheid dat in verband wordt gebracht met agressie - heeft ontwikkeld en het tenlastegelegde heeft gepleegd in een toestand van een toxisch delirium, hetgeen volgens de verdediging aan een bewezenverklaring van het opzet en de voorbedachte raad in de weg staat. Paroxetine behoort tot de groep selectieve serotonine-heropnameremmers, ofwel SSRI’s (‘selective serotonin reuptake inhibitors’), die kort gezegd de heropname van serotonine - een neurotransmitter die een belangrijke rol speelt bij emoties en stemmingen - remt. Het middel wordt doorgaans voorgeschreven bij depressies, angst- en paniekstoornissen. Psychofarmaca, waaronder SSRI’s worden in de wetenschappelijke literatuur met enige regelmaat in verband gebracht met agressief gedrag, maar over de mate waarin alsmede een causaal verband bestaat in de wetenschap tot op heden discussie.1.Het ontstaan van agressief gedrag bij gebruik van psychofarmaca wordt ook wel verklaard aan de hand van het werkingsmechanisme van de middelen: deze hebben enerzijds een activerend effect en anderzijds een stemmingsverbeterende uitwerking. Indien het eerste effect zich eerder en sterker manifesteert dan het tweede, kan aanvankelijk een toestandsverslechtering intreden (ook wel ‘het paradoxaal effect’ genoemd).2.De potentieel negatieve invloed van dergelijke middelen is de laatste jaren ook binnen de rechtspraak verschillende malen aan de orde gesteld. De zogenaamde ‘involuntary intoxication defense’3.waarop in het buitenland in dergelijke zaken (daar ook wel ‘Prozac killings’ genoemd) nogal eens een beroep wordt gedaan, vertaalt zich in Nederlandse zaken veelal in een beroep op het ontbreken van opzet, voorbedachte raad en toerekenbaarheid.4.Voordat ik toe kom aan de onderhavige zaak zal ik deze onderwerpen achtereenvolgens in het algemeen, in het licht van de ‘onvrijwillige intoxicatie’, bespreken.
3.6. Wanneer met een beroep op een ernstige psychische stoornis als gevolg van intoxicatie bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat zo’n stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg staat als bij de verdachte ten tijde van zijn of haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.5.Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Dat de verdachte zich achteraf nog maar weinig van het gebeuren kan herinneren doet daaraan niet af.6.Opzet heeft een eigen juridische betekenis, en heeft normatieve en objectiverende aspecten waarin een element van aansprakelijkheidsstelling schuilt. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte doelbewust, dan wel de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard en daarmee met het vereiste (voorwaardelijke) opzet heeft gehandeld. In gevallen waarin het delict een activiteit van de dader vergt, met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies, ligt het aannemen van een minimaal besef al snel voor de hand.7.Bij de vaststelling of sprake is van opzet gaat het in beginsel niet om de psychische gesteldheid van de verdachte, het opzetbegrip heeft weinig psychische diepgang: de aanwezigheid van een ernstige stoornis als drempel voor strafrechtelijke aansprakelijkheid komt bij uitstek aan de orde bij de strafuitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid.8.In dat verband is de volgende aan Van Dijk ontleende passage treffend: “neem bijvoorbeeld een psychotische actor die zijn buurman doodt, omdat hij gelooft dat God hem dat heeft opgedragen. Men zou kunnen stellen dat sprake is van rationele irrationaliteit. Het betreft een rationele, doelbewuste uitvoering van zijn irrationele, op wanen gebaseerde plan.”9.In dit voorbeeld is sprake van opzettelijke levensberoving door een ontoerekeningsvatbare dader (mits de psychose niet (mede) het gevolg is van gebruik van bepaalde verdovende middelen): een ziekelijke stoornis en opzet sluiten elkaar niet uit omdat met de stoornis nog niet een weten en willen onmogelijk is geworden. Psychiatrische causaliteitsredeneringen dienen niet gelijk te worden gesteld met de feitenvaststelling door de strafrechter die gebaseerd is op de verantwoordelijkheid die gewone mensen tegenover elkaar in de samenleving hebben.10.Kortom, slechts bij hoge uitzondering zal op grond van een ernstige stoornis opzet niet kunnen worden aangenomen.11.In de weinige voorbeelden daarvan ging het dan ook om zodanig ernstige stoornissen dat van volledige onbewustheid sprake was, of dat het denken, voelen en handelen in het geheel door de stoornis werden beïnvloed.12.
3.7. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.13.
3.8. De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat de eventuele omstandigheid dat de keuzevrijheid van een persoon ten tijde van het plegen van bepaalde feiten zodanig was aangetast dat dit handelen niet aan die persoon kan worden toegerekend, niet uitsluit dat sprake is van voorbedachte raad.14.Niettemin kan gelet op het voorgaande de vraag opgeworpen worden of de aanwezigheid van een eventuele stoornis in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld wanneer een stoornis een plotselinge hevige drift of ogenblikkelijke gemoedsopwelling veroorzaakt - al dan niet ingegeven door onvrijwillige intoxicatie - een contra-indicatie oplevert.15.Immers, de geestelijke gesteldheid van de verdachte, de door hem verrichte gedragingen en de omstandigheden waarin de verdachte deze gedragingen uitvoert, kunnen zodanig van aard zijn dat hij niet daadwerkelijk de gelegenheid heeft om tijdens de uitvoering na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Dat sluit ook aan bij de letterlijke betekenis van voorbedachte raad en bij de parlementaire geschiedenis van dat begrip, waarin de nadruk ligt op het psychische aspect van het beraden en het overleggen voorafgaand aan het uitvoeren.16.
3.9. Dat brengt mij vervolgens bij de toerekenbaarheid. Ondanks dat mij tot op heden geen voorbeelden bekend zijn waarin een monocausaal verband tussen medicijngebruik en agressie is vastgesteld, meen ik dat een causaal verband tussen medicijngebruik en het handelen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, al dan niet bezien in combinatie met andere stoornissen, niet ondenkbaar is en medicijngebruik in zoverre van invloed kan zijn op de toerekenbaarheid van de verdachte. Gelet op de omstandigheid dat het type bijwerkingen, de mate waarin deze optreden, alsmede de gevolgen daarvan per individu kunnen verschillen, zullen naast wetenschappelijk onderzoek ook andere omstandigheden, waaronder bijvoorbeeld verklaringen van getuigen met betrekking tot eventuele waargenomen gedragsveranderingen bij de verdachte, in ogenschouw dienen te worden genomen.17.Anders dan het geval is bij gebruik van verdovende middelen - ook wel aangeduid als ‘vrijwillige intoxicatie’ - waarbij geldt dat dit in de weg staat aan een geslaagd beroep op (on)toerekenbaarheid18., kan met betrekking tot normaal medicijngebruik over het algemeen niet worden gezegd dat dit op basis van vrijwilligheid geschiedt, in aanmerking genomen dat medicatie doorgaans op doktersvoorschrift wordt verstrekt. Daarbij komt dat de voorzienbaarheid van ‘ongelukken’, mede gelet op het feit dat de medicijnen door een arts worden voorgeschreven beperkter is dan bij het gebruik van verdovende middelen, hetgeen inhoudt dat een culpa in causa redering - zoals doorgaans wordt gehanteerd bij bij vrijwillige intoxicatie - in dergelijke gevallen minder snel voor de hand ligt (tenzij zou blijken dat de verdachte bijvoorbeeld een afwijkende dosis heeft ingenomen en/of indien vast komt te staan dat de verdachte uit drift heeft gehandeld vanwege een combinatie met alcoholgebruik).19.
3.10. Terug naar de voorliggende zaak, waarbij ik op voorhand opmerk dat het middel niet klaagt over het oordeel van het Hof aangaande de toerekenbaarheid van de verdachte, zodat ik dit onderdeel verder ook onbesproken laat. In de onderhavige zaak is uitgebreid ingegaan op de invloed van het medicijn paroxetine op de toestand van de verdachte. Het Hof heeft vastgesteld dat de informatie waarop deskundige Eikelenboom-Schieveld de conclusie baseert dat de symptomen van de verdachte in de richting van acute acathisie, het zogenaamde toxisch delier wijzen, niet overeenkomt met de informatie zoals die uit het dossier naar voren komt. Zo hebben de personen die op de bewuste avond contact hebben gehad met de verdachte geen opvallend gedrag waargenomen, kon de verdachte tijdens het telefoongesprek met zijn zwager en oomzegger op de bewuste avond zich kennelijk wel degelijk herinneren wat hij had gedaan (zie in dat kader ook de bewijsmiddelen 1.10 tot en met 1.14) en heeft de verdachte bij de politie niets over de symptomen verklaard of anderszins daarvan blijk gegeven. Het oordeel van het Hof dat een dergelijke toestand ten tijde van de tenlastegelegde feiten, mede gelet op het onderzoek van deskundige Verkes en in aanmerking genomen dat deze heeft aangegeven dat een toestand van acathisie niet op basis van zelf beschreven symptomen van de verdachte kan worden aangenomen, niet aannemelijk is geworden, is mijns inziens dan ook niet onbegrijpelijk. Daarenboven valt nog betekenis toe te kennen aan de naar mijn idee evenmin onbegrijpelijke overweging van het Hof dat de verdachte in september 2007 ook zonder paroxetine in zijn lichaam20.agressief gedrag heeft vertoond, waar het Hof kennelijk uit heeft afgeleid dat bij de verdachte voor het vertonen van agressie niet noodzakelijkerwijs een verband met paroxetine vereist is. Door vervolgens te oordelen dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte verkeerde in een toestand waarin bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte zich min of meer bewust was van wat hij deed en minstens de aanmerkelijke kans op de gevolgen heeft aanvaard. Aldus heeft het Hof de bewezenverklaring van het opzet toereikend gemotiveerd.
3.11. Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft het Hof vastgesteld dat er ongeveer een half uur is verstreken tussen het moment - volgens het Hof tevens het moment waarop de verdachte is aangevangen met de planmatige voorbereidingen van ‘hetgeen hij daarna gaat doen wat hij in eerder gedane uitlatingen had aangekondigd’ (bewijsmiddel 1.12) - dat de verdachte een telefoongesprek voerde met zijn ex-vrouw (bewijsmiddelen 1.9, 1.17 en 1.18: uitwerking vijfde verhoor, deel 2, 14 februari 2008, start 13:30 uur), het latere slachtoffer [slachtoffer 3] en de daadwerkelijke uitvoering van de feiten. In dit tijdsbestek heeft de verdachte een wapen, munitie en een voorhamer uit zijn loods gepakt, is hij naar de op 1,2 kilometer afstand gelegen woning van [slachtoffer 2] gereden waar hij vervolgens heeft getracht de deur te forceren met de voorhamer en uiteindelijk het raam naast de deur kapot heeft geschoten om binnen te komen. Voorts kan uit de vaststellingen van het Hof worden afgeleid dat de tijd die gemoeid is geweest met het plegen van de feiten aanzienlijk is: na de 112-melding om 23:59 uur - het moment waarop de verdachte de woning van de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] binnenkomt (bewijsmiddel 1.1) door het kapotte, ingeschoten raam (waarbij hij slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn been heeft geraakt) - is hij door de hal de woonkamer ingelopen waar hij tijdens of na een worsteling met slachtoffer [slachtoffer 2] op het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2] heeft geschoten en is teruggelopen naar de hal waar hij vervolgens op slachtoffer [slachtoffer 3] heeft geschoten (bewijsmiddel 1.9). Volgens de bandopname van de 112-melding heeft een en ander bijna twee minuten geduurd (bewijsmiddel 1.1). Daarna is de verdachte doorgereden naar de woning van slachtoffer [slachtoffer 1], 5,7 kilometer verderop gelegen, waarbij de verdachte tussendoor nog is gestopt om zijn wapen te herladen. Eenmaal aangekomen bij de woning, heeft de verdachte eerst aangebeld en zich vervolgens opnieuw de toegang verschaft door een deurraam in te schieten, is hij door het ingeschoten raam gekropen, de trap opgelopen en heeft hij vervolgens twee keer op slachtoffer [slachtoffer 1] geschoten die daar door een raam probeerde te vluchten (bewijsmiddel 1.18: uitwerking vijfde verhoor, derde deel, d.d. 14 februari 2008).
3.12. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen leid ik ook nog de volgende, voor de vaststelling van de voorbedachte raad van belang zijnde, omstandigheden af:
( ) blijkens het verhoor van [betrokkene 1], de oomzegger van verdachte heeft de verdachte hem gezegd dat hij het niet meer kon verkroppen. ‘Financieel wou ze hem uitkleden en dan ging zijn bedrijf naar de kloten’, alsmede “Als ze aan mijn bedrijf komen, dan gaan ze allemaal. Ik neem dan iedereen mee, inclusief dat mens van de Tille” (bewijsmiddel 1.12);
(ii) omtrent het pakken van het wapen en de munitie voorafgaand aan de feiten verklaart de verdachte dat hij – na het telefoongesprek met zijn ex-vrouw, het latere slachtoffer [slachtoffer 3] – het ingepakte wapen en de munitie uit zijn loods heeft gepakt, in de bus is gaan zitten en het wapen heeft geladen, vervolgens terug is gegaan naar de loods, daar een voorhamer heeft gepakt om daarmee binnen te kunnen komen en daarna naar het huis van [slachtoffer 2] is gereden;
(iii) uit de 112-melding kan worden afgeleid dat de verdachte, nadat hij het huis van [slachtoffer 2] was binnengedrongen roept: “Ik wil je dood maken godverdomme!” (…) “Nu is het gebeurd, nu is het gebeurd, nu ben je mooi stom geweest” (…) “Jij gaat er ook aan, wat dacht je dan!” (…), “Jij bent in ieder geval dood! (…) Ja, ga maar dood. (…) “Jij krijgt mij niet meer. [slachtoffer 2] krijgt je niet! Die is dood!” en “En straks nog meer.”;
(iv) de verdachte verklaart op de vraag waarom hij zijn wapen opnieuw heeft geladen dat gedaan te hebben “omdat ik onderweg was naar de Tille. Ik zou dat mens ook nog wat aandoen. Ik zou [slachtoffer 1] nog wat aandoen (…) Die zou ik ook aanschieten.”
3.13. Het Hof heeft, zoals eerder al aan de orde is gekomen, vastgesteld dat een toestand van acathisie of toxisch delier niet aannemelijk is geworden.21.Daarmee heeft het de mogelijkheid van een toxisch delier, ingegeven door onvrijwillige intoxicatie, die een plotselinge hevige drift of ogenblikkelijke gemoedsopwelling veroorzaakt uitgesloten (zie 3.8). Dat het Hof van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde in die zin dat besluitvorming en uitvoering hebben plaatsgevonden in een plotselinge hevige drift die eraan in de weg heeft gestaan dat verdachte de consequenties van zijn daden kon overdenken en overzien, acht ik gelet op voorgaande feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijk. Daaruit kan immers worden afgeleid dat de verdachte voorafgaand aan de feiten, alsmede tijdens het plegen van de feiten blijk heeft gegeven van een zekere vorm van planmatig handelen. Zo heeft hij zich eerder in bedreigende bewoordingen uitgelaten ten opzichte van de latere slachtoffers (i), heeft de verdachte voorafgaand aan de feiten eerst een wapen, munitie alsmede een voorhamer gepakt om daarmee binnen te kunnen komen (ii) en eenmaal in de woning van [slachtoffer 2] kunnen zijn bedoelingen worden afgeleid uit de bewoordingen die hij jegens de slachtoffers bezigt, ook – kennelijk – ten aanzien van het latere slachtoffer [slachtoffer 1] (iii en iv). Daarbij komt dat de verdachte heeft geschoten op zeer kwetsbare plaatsen van het lichaam: het hoofd van zowel slachtoffer [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de (rechter)borst van slachtoffer [slachtoffer 3]. Een dergelijk handelen wijst mijns inziens geenszins op een plotselinge (en in casu dan een behoorlijk langdurende) hevige drift of ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Integendeel: het getuigt eerder van doordachtheid, doelgerichtheid en koelbloedigheid. De omstandigheid dat de verdachte boos was - waar ook ik overigens niet aan twijfel - staat daaraan niet in de weg. Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat de verdachte zich in het onderhavige geval gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, ook gelet op hetgeen hiervoor onder punt 3.7 is vooropgesteld, naar mijn mening toereikend gemotiveerd.
3.14. Het middel faalt.
4. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2015
Het risico op agressief gedrag bij het gebruik van dergelijke middelen lijkt daarbij vooral groot te zijn in de beginfase (ook bij overstappen) of bij het afbouwen/staken van het gebruik (onttrekkingsverschijnselen). Anderen stellen dat agressiviteit als bijwerking kan ontstaan wanneer sprake is van een hogere (bloed)spiegel, waarbij factoren als de dosis, de duur van het gebruik en het metabolisme van de persoon in kwestie mogelijk een rol spelen (vgl. in dat kader ook de discussie tussen de verschillende deskundigen in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2014). Het ontstaan van agressie kan ook veroorzaakt worden door acathisie, emotionele vervlakking en manische of psychotische ontregeling als reactie op de behandeling. Vgl. Roef, D. & Verkes, R. (2013). Medicijngebruik, agressie en strafrechtelijke verantwoordelijkheid. NJB, 2013/45, p. 3137-3142. Zie voorts Healy et al., a.w.
Zie in dat kader bijvoorbeeld Myers, W.M. & Vondruska, J.D. (1998). Murder, minors, selective serotonin reuptake inhibitors, and the involuntary intoxication defense. J Am Acad Psychiatry Law, 26 (3), p. 487-496.
Vgl. Hof Arnhem 8 maart 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BA0218: vrijspraak voorbedachte raad. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid overwoog het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat het gebruik van de medicatie (benzodiazepine) bij de verdachte heeft geleid tot een ongeremde woede-uitbarsting en achtte het Hof de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.Zie voorts Rb. Zutphen 16 november 2010, ECLI:NL:RBZUT:2010:BO4105: “De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de oorzaak voor het agressief (seksueel) gedrag derhalve niet voor 100% of nagenoeg volledig is te leggen in het stoppen van het gebruik van het medicijn paroxetine. Het is immers slechts een van de factoren die (mogelijk) een rol heeft gespeeld bij het plegen van het delict.”Vgl. ook Hof Amsterdam 3 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6664 (bijlmoorden Badhoevendorp): bewezenverklaring opzet en voorbedachte raad, inzake de toerekeningsvatbaarheid overweegt het Hof dat het medicijngebruik van de verdachte (paroxetine) bij de totstandkoming van de feiten een zekere rol heeft gespeeld, maar niet vast te stellen is in welke mate welke factor van invloed is geweest. Ook de rechtbank oordeelde dat de rol die de medicatie in het geheel heeft gespeeld, naar het oordeel van de rechtbank niet monocausaal moet worden gezien, maar uitdrukkelijk in combinatie met de andere factoren, waarbij de vraag in welke mate welke factor van invloed is geweest niet te beantwoorden is (Rb. Haarlem 24 november 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4178).Zie voorts Hof ’s-Gravenhage 11 december 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:CA2291: geen van de in deze zaak geraadpleegde deskundigen is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet kan worden toegerekend, zodat het verweer dat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd als gevolg van paroxetinegebruik kan worden verworpen. De rechtbank achtte het medicijngebruik van de verdachte voor en ten tijde van het tenlastegelegde niet van betekenis voor de mate van toerekeningsvatbaarheid (Rb. ’s-Gravenhage 26 februari 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5744).Vgl. tevens Rb. Midden-Nederland 28 januari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:388: de rechtbank acht opzet bewezen, spreekt gedeeltelijk vrij van voorbedachte raad en acht de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wegens psychotische ontregeling. De rol van het medicijn venlafaxine daarbij laat de rechtbank in het midden nu een causaal verband niet aangetoond kan worden: onderzoekers kunnen niet met zekerheid stellen, maar beslist niet uitsluiten dat een acute verhoging van de dosering van het middel de psychische toestand van verdachte kan hebben beïnvloed en dat de psychotische vertekening, de sterke onrust en het agressieve gedrag deels te verklaren zijn als gevolg van een overdosering.Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 11 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9618 (zaak Baflo): vrijspraak voorbedachte raad en verminderde toerekeningsvatbaarheid i.v.m. een acute stress gerelateerde, kortdurende psychotische stoornis. Een delirium als gevolg van medicijngebruik (paroxetine) achtte het Hof niet aannemelijk geworden. De rechtbank achtte voorbedachte raad bewezen en oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was: inzake het medicijngebruik overwoog het dat het geen rekening kon houden met de theoretisch mogelijke gevolgen van de afbouw van de paroxetine nu de deskundigen over de daadwerkelijk invloed daarvan niets konden zeggen (Rb. Noord-Nederland 5 maart 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3265).
Vgl. HR 22 juli 1963, NJ 1968/217 m.nt. Enschedé; HR 9 juli 1981, NJ 1983/412 m.nt. van Veen; HR 14 december 2004, NJ 2006/448; HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775, NJ 2009/157 m.nt. Schalken en HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9223.
HR 23 januari 2001, NJ 2001/327; HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5982.
Zie de Hullu, Materieel strafrecht (5e druk), p. 224.
Van Dijk, dissertatie Groningen (2008). Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen. Over opzet, schuld, schulduitsluitingsgronden en straf, Apeldoorn/Antwerpen, p. 299.
Aldus A-G Remmelink in de conclusie voor HR 18 september 1978, NJ 1979/50 m.nt. van Veen.
Vgl. HR 9 december 2008, NJ 2009/157.
Vgl. respectievelijk Rb Utrecht 17 december 2002, ECLI:NL:RBUTR:2002:AF2058, Rb Amsterdam 1 maart 2007, NS 2007/140, Rechtbank Haarlem 6 april 2004, ECLI:NL:RBHAA:2004:AO7092.
Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156.
Vgl. onder meer HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4959, NJ 2008/97 (inrijden op VVD fractieleider) en HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8507.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gevallen van autisme, waarbij de stoornis een drift veroorzaakt, of een toxisch delier dat is ontstaan omdat een verdachte in een psychose medicatie inneemt.
Zie NLR, aant. 1 bij art. 289 Sr, de noot van Rozemond bij NJ 2013/562, alsmede Gaarthuis, R.S.T. (2009). Voorbedachte raad: een objectief vereiste?, DD 2009/80 en Bakker, F.S. (2011) Voorbedachte raad, DD 2011,16.
Vgl. in dat verband Merckelbach, H., Jelicic, M. & de Ruiter, C. (2009). De B. heeft een persoonlijkheidsstoornis en doodt zijn vriendin. MGv, 64, p. 747-759. In dat artikel beschrijven de auteurs het geval van ‘De B’. De B. die zelfmoord pleegde in zijn cel, gebruikte sinds kort een antidepressivum en werd ervan verdacht - gelet op zijn strafblad, psychiatrische verleden en verklaringen van getuigen ogenschijnlijk uit het niets - zijn vriendin met 60 messteken om het leven te hebben gebracht. De auteurs concluderen in dit artikel dat de onderzoekende gedragsdeskundigen gelet op het veel te weinig aandacht hebben besteed aan de rol van de medicatie in het feit. Zij menen dat forensische experts het agressieve potentieel van antidepressiva niet te snel moeten wegwuiven.
Vgl. HR 9 juni 1981, NJ 1983/412, HR 28 juni 1983, NJ 1984/53 m.nt. ‘t Hart en HR 12 februari 2008, NJ 2008/ 263 en HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775, NJ 2009/157. Zie overigens ook de noot onder HR 28 juni 1983, NJ 1984, 53 waarin ’t Hart drie gevallen onderscheidt waarin zelfintoxicatie niet vanzelfsprekend zou moeten leiden tot de conclusie dat er sprake is van culpa in causa dat aan een beroep op art. 39 Sr in de weg moet staan, te weten:(i) gevallen waarin de wetenschap van zelfintoxicatie wordt ontkend; (ii) gevallen waarin wel sprake is van zelfintoxicatie, maar waarin deze een verslaving is geworden en (iii) gevallen waarin het concrete gevolg redelijkerwijs niet kon of moest worden overzien.
Een blik achter de papieren muur leert dat de verdachte op 24 oktober 2007 voor het eerst paroxetine voorgeschreven heeft gekregen: zodoende anderhalve maand na het betreffende incident.
De enkele omstandigheid dat een ‘verhoogde agressie’ is waargenomen na het gebruik van paroxetine, legt naar mijn mening onvoldoende gewicht in de schaal om een contra-indicatie te kunnen vormen.