Rb. Utrecht, 17-12-2002, nr. 16/181186-02
ECLI:NL:RBUTR:2002:AF2058
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
17-12-2002
- Zaaknummer
16/181186-02
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2002:AF2058, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 17‑12‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 17‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
Parketnummer : 16/181186-02
Datum uitspraak : 17 december 2002
Tegenspraak
Raadsman mr. J.G.M. Dassen
G/T: ja
V O N N I S
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 december 2002.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlage I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
2. De bewijsbeslissing
De rechtbank staat voor de vraag of hetgeen onder primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd inhoudende respectievelijk poging tot moord, poging tot doodslag c.q. zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De feitelijke handelingen zoals in de gehele tenlastelegging omschreven, hebben zich rond vier uur 's-nachts voorgedaan in de slaapkamer en woning van de ouders van de verdachte. Die nacht sliep haar beste vriendin, het latere slachtoffer, bij verdachte in haar slaapkamer op een matras dat daartoe op de grond was gelegd.
De rechtbank acht bewezen dat die feitelijke handelingen zijn uitgevoerd door de verdachte.
Twee gedragsdeskundigen en een slaapdeskundige - in verband met de door hen aan de rechtbank overgelegde rapporten - zijn ter terechtzitting gehoord.
Uit de schriftelijke verslaglegging van de deskundigen E.J. Stevelmans, kinder- en jeugdpsychiater, en dr. F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog NIP, is naar voren gekomen dat verdachte een normaal ontwikkeld meisje is, dat is opgegroeid in een doorsnee gezin waarin een adequaat pedagogisch en affectief klimaat heerst.
Haar persoonlijkheidsontwikkeling is tot aan de betreffende nacht normaal geweest en geeft geen aanwijzingen ter verklaring van de geweldsdaad. Het enige dat uit diverse bronnen blijkt, is dat aanwijzingen bestaan dat betrokkene lijdt aan een slaapstoornis verwant aan slaapwandelen. Zo heeft zij in het nabije verleden tijdens het slaapwandelen een aantal handelingen verricht waaraan zij na het ontwaken geen enkele herinnering had, zoals het afknippen van haar hoofdhaar en het gaan douchen en daarna de douche niet uitzetten.
Volgens deze deskundigen kan de persoonlijkheid van de verdachte geen verklaring geven voor het plegen van het feit waarvan zij wordt verdacht. Zij komen tot de conclusie dat - als de diagnose 'slaapstoornis niet anders omschreven' wordt bevestigd - de verdachte voor ontoerekeningsvatbaar moet worden gehouden voor de betreffende geweldsdaad in
slaaptoestand. Buiten een slaaptoestand is er geen reden om verdachte vanuit psychopathologie/persoonlijkheidsstructuur ontoerekeningsvatbaar te achten. Deze deskundigen hebben ter terechtzitting in hun conclusie volhard.
Voorts heeft de rechtbank zich ter terechtzitting laten voorlichten door de deskundige prof. dr. G. A. Kerkhof, directeur van Slaapcentrum MCH te 's-Gravenhage, waar de verdachte enkele dagen is onderzocht.
In algemene zin heeft deze deskundige de rechtbank voorgelicht ter zake van het zich voordoen van slaapstoornissen en meer specifiek heeft deze deskundige de rechtbank informatie verstrekt over een mogelijk aanwezige slaapstoornis bij de verdachte.
Zij is gedurende twee opeenvolgende nachten en tijdens meerdere korte perioden van de tussenliggende dag polysomnografisch geregistreerd. Het primaire doel van deze slaapregistraties is het uitsluiten van mogelijke andere slaapstoornissen dan een arousal disorder, ook wel onvolledige of gedeeltelijke wekreactie genoemd.
Arousal disorder is één van de vormen van parasomnieën: een groep van onwenselijke verschijnselen die overwegend tijdens de slaap optreden of hierdoor verergeren, echter zonder dat het proces van het slapen zelf afwijkend is. Slaapwandelen, nachtelijke angstaanvallen en kortdurende perioden van slaapdronkenschap zijn daarvan voorbeelden. Een gestoorde wekreactie kan, afhankelijk van de slaapfase waarin hij optreedt, aanleiding geven tot uiteenlopende vormen van gedrag: van schokjes tijdens het inslapen tot complexe gedragpatronen tijdens het 'slaapwandelen' zoals rennen en zelfs autorijden.
Wetenschappelijke onderzoekers (Mahowald en Schenck, 1995, 2000) stellen dat gedrag dat schijnbaar alleen bij bewustzijn kan worden uitgevoerd, ook onbewust - tijdens slaap - kan optreden. Andere wetenschappers spreken in dit verband over een toestand van dissociatie: de wakkere persoon is een andere dan de slapende, zijn/haar gedrag tijdens de slaap is gedissocieerd van de bewuste controle die de waaktoestand kenmerkt.
Uit de literatuur over deze verschijnselen komt naar voren dat het slaapwandelen gepaard kan gaan met buitengewoon ernstig geweld en kan leiden tot grote schade aan personen en omgeving.
Kerkhof heeft aan de hand van richtlijnen (Mahowald en Schenck, 2000), die houvast kunnen bieden bij het vaststellen van de mogelijke rol van een slaapstoornis bij gewelddadig gedrag, het dossier in de voorliggende strafzaak bestudeerd en hij komt mede aan de hand daarvan tot de conclusie dat de mogelijkheid bestaat dat de verdachte de gewelddadige handelingen heeft gepleegd in een staat van verlaagd bewustzijn c.q. in een of meer fasen van slaap.
Aan de handelingen tijdens deze slaaptoestand heeft de betrokkene achteraf in het algemeen slechts vage, flarden herinnering. De verdachte herinnerde zich tijdens het verhoor door verbalisanten (waarvan de video-opname voor het grootste, relevant geachte, deel ter terechtzitting aan alle procesdeelnemers en de deskundigen is vertoond) weliswaar flarden van haar handelingen, die haar niet eerder waren verteld, doch zij geeft daarbij ook aan dat zij niet wist dat het zo gebeurd was en dat zij pas wakker werd nadat het (Rb: toebrengen van letsel) was gebeurd.
Kerkhof is van oordeel dat de 'logische verbinding' tussen deze flarden herinnering door verdachte zijn geconfabuleerd aan de hand van sturende vraagstelling van de verbalisanten en dat zij is gestimuleerd tot het formuleren van een consistent, volledig dekkend verslag van het gebeurde ("bekentenis").
Voorts acht hij de mogelijkheid dat de 'voorbereidende' handelingen als het pakken van een mes, het openzetten van laden in de kasten in de woning en 'klaarleggen 'van mobiele telefoons en portemonnees, zijn gepleegd in een staat van verlaagd bewustzijn c.q. een of meer fasen van de slaap, zeer reëel, waarbij 'klaarleggen' als een vergaande interpretatie dient te worden opgevat.
Kerkhof heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat niet met volstrekte zekerheid kan worden vastgesteld dat de handelingen onder invloed van een slaapstoornis tijdens diepe slaap zijn uitgevoerd, maar dat de waarschijnlijkheid dat de slaapstoornis aanwezig was, veel groter is dan dat deze er niet was. Het ontbreken van volstrekte zekerheid wordt volgens hem bepaald door zijn wetenschappelijke attitude die altijd enige twijfel kent.
Op grond van de vorenstaande conclusies en bevindingen van de deskundigen, die de rechtbank tot de hare maakt en de verklaringen van de verdachte tegenover verbalisanten en ter terechtzitting afgelegd dat zij pas wakker werd nadat het letsel was toegebracht, komt de rechtbank tot haar oordeel dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd in haar slaap onder invloed van een slaapstoornis.
Nu de gewelddadige handelingen zijn bewezen, ziet de rechtbank zich vervolgens gesteld voor de vraag of deze opzettelijk zijn gepleegd.
Voor het bewijs van de ten laste gelegde poging tot moord, subsidiair poging tot doodslag, dan wel meer subsidiair zware mishandeling, is opzet vereist hetgeen impliceert de aanwezigheid van een wilselement en een kenniselement in één van de gradaties die in de rechtspraktijk worden erkend.
De ondergrens wordt daarbij gevormd door het 'voorwaardelijk opzet' oftewel het willens en wetens c.q. bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat het gevolg zal intreden door de ten laste gelegde handelingen.
Enige gradatie van willens en wetens handelen kan in casu niet worden vastgesteld nu niet uit de handelingen kan worden afgeleid dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer de verweten handelingen wellicht met de dood had kunnen bekopen of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel daarvan zou kunnen ondervinden.
Hieruit wordt afgeleid, dat de verdachte niet willens en wetens heeft gehandeld nu zij verkeerde in een toestand van diepe slaap waardoor van onbewustheid sprake was en dientengevolge van wilsgerichtheid ook geen sprake kan zijn.
De rechtbank acht derhalve het opzettelijk karakter van de handelingen niet bewezen, zodat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
Met betrekking tot het onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon van het merk Nokia, type 8310 - acht de rechtbank [verdachte] de rechthebbende. De rechtbank zal de teruggave van dit voorwerp aan haar gelasten.
3. DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Gelast de teruggave van de mobiele telefoon van het merk Nokia, type 8310, aan [verdachte], voornoemd.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. T.H.P. de Roos, J.M. Bruins en N.J. van Weelden -De Ruijter, bijgestaan door B.E.M. Bruckner als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2002.
Mr. N.J. van Weelden - De Ruijter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.