Hof 's-Gravenhage, 11-12-2012, nr. 22-001479-10
ECLI:NL:GHSGR:2012:CA2291, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
11-12-2012
- Zaaknummer
22-001479-10
- LJN
CA2291
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:CA2291, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 11‑12‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5744, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5744, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:65, Niet ontvankelijk
Uitspraak 11‑12‑2012
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord. Hij heeft van te voren een plan bedacht om vriend van zijn ex-vriendin van het leven te beroven. De verdachte heeft het slachtoffer op diens weg naar zijn werk opgewacht en met een pistool een kogel in zijn hoofd geschoten. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Partij(en)
Rolnummer: 22-001479-10
Parketnummer: 09-757906-09
Datum uitspraak: 11 december 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortejaar] 1958,
thans gedetineerd in PI Haaglanden, locatie Scheveningen, Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 april 2011, 15 juli 2011 en 27 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen voor het volledige bedrag van € 14.074,35.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2009 te Rijswijk opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [benadeelde partij] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, (eenmaal) met een vuurwapen (op korte afstand) een (aantal) kogel(s) afgevuurd op/naar, althans in de richting van, het hoofd, in ieder geval het lichaam, van die [benadeelde partij], tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde partij] is overleden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 juni 2009 te Rijswijk opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen op korte afstand een kogels afgevuurd naar het hoofd van die [benadeelde partij], tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde partij] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2012 heeft de raadsvrouw -kort en zakelijk weergegeven- betoogd dat de verdachte het slachtoffer in een opwelling heeft gedood, zodat vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde dient te volgen; een en ander zoals in de terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
De verdachte was aanvankelijk van plan zichzelf van het leven te beroven en was niet in Rijswijk met het doel het slachtoffer van het leven te beroven.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt en gaat daarbij op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van het volgende uit.
De verdachte heeft eind maart/begin april 2009 een briefje geschreven, welk briefje later in zijn woning is aangetroffen. Daarop heeft hij een aantal kentekens genoteerd van auto's van buren van het slachtoffer. Op het briefje stond verder -voor zover thans van belang- "alibi" en "vermomming".
De verdachte heeft zich een aantal weken voor 8 juni 2009 van een vuurwapen voorzien, heeft navraag gedaan naar privé gegevens van het slachtoffer, heeft overwogen om het slachtoffer van het leven te beroven en heeft tegen een bekende van hem gezegd dat hij zijn ex-vriendin en haar nieuwe vriend - het slachtoffer - van het leven wilde beroven.
De verdachte is op 8 juni 2009 met de auto naar Rijswijk gegaan en heeft zijn auto zo geparkeerd dat hij meteen weer weg kon rijden. Hij heeft een jas aangedaan en een pet opgezet en heeft zich vervolgens opgehouden in de buurt van het werkadres van het slachtoffer.
De verdachte zag op enig moment het slachtoffer aankomen lopen en de weg oversteken. De verdachte is achter hem aangelopen en heeft het slachtoffer terwijl deze voor de verdachte liep met een pistool een kogel in het hoofd geschoten.
Het slachtoffer is in elkaar gezakt, waarna de verdachte hem is gepasseerd en is doorgelopen. De verdachte is hierna naar zijn auto gegaan, is weggereden en heeft zich vervolgens van de jas en het vuurwapen ontdaan.
Het slachtoffer is aan de gevolgen van het door de verdachte afgevuurde schot overleden.
Voornoemde handelingen van de verdachte kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer gericht is geweest.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof uitgevoerd waartoe hij bereid was en waarop hij zich ook had voorbereid.
Het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Hij heeft de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Anders dan de raadsvrouw kennelijk meent is naar het oordeel van het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het enkele feit dat hij op enig moment ook heeft overwogen zichzelf van het leven te beroven is daarvoor onvoldoende en doet ook aan het hier voor overwogene niet af.
Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte impliciet primair ten laste is gelegd.
Nu het hof de verklaringen van de getuige [getuige] niet voor het bewijs bezigt en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel is dat het horen van de getuige niet noodzakelijk is voor enig door het hof te nemen beslissing, acht hij het (doen) horen van deze getuige niet noodzakelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het impliciet primair bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2012 heeft de raadsvrouw bepleit dat aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde aan een serotoninevergiftiging heeft geleden en dat hierdoor zijn handelen zodanig is beïnvloed dat hij voor het plegen van het delict mogelijk als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De raadsvrouw stoelt dit pleidooi op de inhoud van het rapport van prof. dr. A.J.M. Loonen (verder: Loonen) d.d. 28 september 2011 met daarin de conclusie dat het waarschijnlijk moet worden geacht dat paroxetine - indien de verdachte dit middel in een hoge dosering kort voor het ten laste gelegde zou hebben ingenomen - een belangrijke (mede)oorzakelijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het agressie-incident. De deskundige schat de kans op een relevante rol op 2/3. Gelet hierop dient de verdachte, aldus de raadsvrouw, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Geen van de in deze zaak geraadpleegde deskundigen - ook Loonen niet die slechts rapporteert in termen van mogelijke mede-causaliteit- is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet kan worden toegerekend. Het verweer dient reeds daarom te worden verworpen.
Ambtshalve ziet het hof in het procesdossier evenmin aanwijzingen die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen, eens te meer nu de verdachte de enige bron is voor wat betreft de door hem in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde feit gestelde inname van medicamenten.
Onder deze omstandigheden is het horen van Loonen als deskundige, zoals voorwaardelijk verzocht door de raadsvrouw, niet noodzakelijk en wordt dit verzoek afgewezen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [benadeelde partij], op de wijze zoals is bewezen verklaard. Hij heeft van te voren een plan bedacht om [benadeelde partij] van het leven te beroven en hij heeft dit op 8 juni 2009 uitgevoerd. De verdachte heeft het slachtoffer op diens weg naar zijn werk opgewacht en met een pistool een kogel in zijn hoofd geschoten.
Door het handelen van de verdachte is aan het slachtoffer het kostbaarste wat een mens bezit, het leven, ontnomen en is onherstelbaar leed aan zijn nabestaanden toegebracht. Een feit als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van verbijstering, angst en onveiligheid teweeg, te meer aangezien dit feit op een druk moment op straat plaatsvond onder het oog van vele voorbijgangers.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omtrent de verdachte opgemaakte rapportages van psychiater K. Foeken van 7 september 2009 en 25 januari 2010, en van psycholoog A.L. Faas van 11 september 2009. Beide rapporteurs concluderen dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een depressieve stoornis. Voorts heeft de verdachte klachten die passen bij een posttraumatische stressstoornis en alcoholmisbruik. Beide rapporteurs concluderen dat voornoemde stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren en de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte hebben beïnvloed. De verdachte was hierdoor in enigszins verminderde mate in staat om zijn handelen in vrijheid te bepalen; hij kon het ontoelaatbare van zijn handelen nog wel inzien, maar was door de genoemde combinatie van factoren in enigszins verminderde mate in staat om volgens dat inzicht te handelen. De gedragskeuzes werden slechts gedeeltelijk bepaald door zijn persoonlijkheidseigenschappen en het depressieve toestandsbeeld. Gelet op het vooraangaande adviseren beide rapporteurs om de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof gaat uit van de inhoud van beide rapportages en houdt het ervoor dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en zal hiermee bij de bepaling van een passende en geboden straf rekening houden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 november 2012, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - met de rechtbank van oordeel dat slechts een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Daarmee wijkt het hof af van wat de advocaat-generaal heeft gevorderd. De reden hiervoor is dat de op te leggen straf in lijn is met wat in vergelijkbare gevallen aan straf wordt opgelegd.
Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het strafdossier niet binnen zes maanden na het namens verdachte instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof is binnengekomen. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de voortvarendheid van de behandeling van de zaak in hoger beroep, mede in aanmerking nemende de ingewikkeldheid van de zaak en de verzoeken van de verdediging, hieraan geen consequenties dienen te worden verbonden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van
€ 14.074,35.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 14.074,35 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het impliciet primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 14.074,35 (veertienduizend vierenzeventig euro en vijfendertig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 14.074,35 (veertienduizend vierenzeventig euro en vijfendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 105 (honderdvijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. M.M. van der Nat, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2012.