Bovenaan de bestreden beschikking wordt de datum van 7 februari 2023 genoemd. Onderaan de beschikking staat echter vermeld dat deze op 7 maart 2023 in het openbaar is uitgesproken. Verder houdt de beschikking onder meer in dat het klaagschrift op 7 februari 2023 door de meervoudige economische raadkamer in openbare raadkamer is behandeld. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 7 februari 2023 noemt bovenaan de datum van 7 maart 2023. Daaronder is echter de tekst “Proces-verbaal van de op 7 februari 2023 in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige economische raadkamer inzake het klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering en het klaagschrift ex artikel 98 Wetboek van Strafvordering” opgenomen. In dit proces-verbaal is voorts gerelateerd dat de beschikking op 28 februari 2023 ter openbare terechtzitting zal worden uitgesproken. De “Akte instellen cassatie” houdt – kort gezegd – in dat op 21 maart 2023 namens de klaagster cassatieberoep wordt ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 7 maart 2023. Het bovenstaande maakt dat ik ervan uitga dat de vermelding van de datum van 7 februari 2023 bovenaan de beschikking en de data van 7 maart 2023 en 28 februari 2023 in bovengenoemd proces-verbaal berust op een kennelijke verschrijving en ik de beschikking aldus versta dat deze dateert van 7 maart 2023 en bovengenoemd proces-verbaal van 7 februari 2023.
HR, 12-03-2024, nr. 23/01628
ECLI:NL:HR:2024:314
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2024
- Zaaknummer
23/01628
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:314, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2024; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1157
ECLI:NL:PHR:2023:1157, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:314
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑06‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0052
NJ 2024/175 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 12‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 98.4 jo. art. 552a Sv door advocaten- en notarissenkantoor tegen beschikking RC ex art. 98.3 Sv over toelaatbaarheid beslag i.v.m. verschoningsrecht, na beslag ex 94 Sv op (digitale) stukken en gegevens onder onderneming t.z.v. verdenking van grootschalige fraude in voedselketen. 1. HR geeft kader voor beoordeling door beklagrechter van beroep op verschoningsrecht nadat RC, na verwijzing door beklagrechter, ex art. 98 Sv over toelaatbaarheid beslag heeft beslist. Is kennelijk oordeel Rb dat door schifting RC het verschoningsrecht van klaagster voldoende is gewaarborgd toereikend gemotiveerd? 2. Aanbeveling aan beklagrechter één beschikking te wijzen indien verschoningsgerechtigde zowel in beklag ex art. 552a Sv als vervolgens na beschikking RC in beklag ex art. 98.4 Sv beroep doet op verschoningsrecht m.b.t. stukken en gegevens die na schifting RC onder beslag zijn gebleven. Ad 1. In geval als dit (waarin hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens in beslag is genomen, beklagrechter die stukken en gegevens in handen heeft gesteld van RC voor nemen van beslissing a.b.i. art. 98.3 Sv en verschoningsgerechtigde klaagschrift heeft ingediend tegen beschikking RC) beoordeelt beklagrechter aan hand van stukken en onderzoek in raadkamer of bij schifting onder leiding van RC het verschoningsrecht van klager voldoende is gewaarborgd. Als beklagrechter tot oordeel komt dat, na schifting door RC, nog stukken en gegevens onder beslag vallen waarvan redelijk vermoeden bestaat dat deze onder verschoningsrecht vallen, stelt beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van RC voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en, als daartoe aanleiding bestaat, nadere schifting. Rb heeft overwogen dat bij de onder regie van RC uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van lijst met grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop verdediging “input” heeft gegeven. Verder heeft Rb overwogen dat, hoewel verschil van inzicht bestond tussen verdediging en RC over hoeveelheid zoektermen en RC door verdediging ingebrachte zoektermenlijst heeft beperkt, filterprocedure niet te beperkt is geweest. Het op o.m. deze overwegingen gebaseerde kennelijke oordeel van Rb dat bij schifting onder leiding van RC het verschoningsrecht van klaagster voldoende is gewaarborgd en dat geen grond bestaat voor nadere schifting onder leiding van RC, getuigt in licht van wat is vooropgesteld niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR mede in aanmerking dat Rb niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld “dat stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin algemeen karakter heeft, en slechts veronderstelling impliceert” en dat, nu “klaagster beschikt over haar volledige administratie, het op weg van klaagster [had] gelegen haar stelling concreet te maken”. Ad 2. Procesverloop wordt hierdoor gekenmerkt dat na beslissing RC a.b.i. art. 98.3 Sv, gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig waren bij Rb (klaagschrift o.g.v. art. 552a Sv en klaagschrift o.g.v. art. 98.4 Sv) die er allebei toe strekken dat Rb beoordeelt of stukken en gegevens die na schifting door RC onder beslag zijn gebleven, onder verschoningsrecht van klaagster vallen. Het verdient aanbeveling dat rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking beslissing geeft op beroep dat klager doet op zijn verschoningsrecht. Volgt verwerping. Samenhang met 23/01615, 23/01617, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/01628 Bv
Datum 12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 22/020760, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
gevestigd te [geboorteplaats] ,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft nagelaten te onderzoeken of met de manier waarop de schifting van de inbeslaggenomen stukken en gegevens onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, in voldoende mate is gewaarborgd dat het verschoningsrecht van de klaagster niet wordt geschonden.
2.2.1
Namens de klaagster – een advocaten- en notarissenkantoor dat juridische diensten verleent aan de “ [A-groep] ” – is op 4 februari 2021 bij de rechtbank een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend naar aanleiding van de inbeslagneming van stukken en gegevens in bedrijfspanden van de “ [A-groep] ”. Aan het klaagschrift is onder meer ten grondslag gelegd dat zich onder het beslag stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan de klaagster zich namens de aan haar verbonden geheimhouders op het verschoningsrecht kan beroepen. De rechtbank heeft in raadkamer van 2 april 2021 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 98 Sv, en in afwachting daarvan de behandeling van het klaagschrift aangehouden. De rechter-commissaris heeft op 30 augustus 2022 een beschikking gewezen als bedoeld in artikel 98 Sv, waaruit volgt dat de rechter-commissaris heeft beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar is voor zover het gaat om stukken en gegevens die resteren nadat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting had plaatsgevonden. De klaagster heeft op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a Sv, gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. In dat klaagschrift heeft de klaagster onder meer gesteld dat zich, na de schifting, nog steeds stukken en gegevens onder het beslag bevinden waarover het verschoningsrecht van de aan haar verbonden geheimhouders zich uitstrekt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking dat klaagschrift ongegrond verklaard.
2.2.2
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“Inhoud klaagschrift.
Het standpunt van klaagster.
Klaagster heeft zich – kort gezegd – primair op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden, omdat er sprake is van een incorrecte, oncontroleerbare en na een onzorgvuldige procedure genomen beslissing van de rechter-commissaris.
Daarnaast is het beslag ten onrechte aan het onderzoeksteam vrijgegeven. Subsidiair heeft klaagster verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter-commissaris ten einde een proces-verbaal te laten opmaken over de gang van zaken in de gevolgde artikel 98 Sv-procedure.
(...)
Beoordeling door de raadkamer
Op basis van het dossier en hetgeen ter raadkamerzitting naar voren is gebracht, stelt de raadkamer vast dat in het onderzoek ‘Marjolein’ beslag is gelegd op fysieke documenten en op digitale gegevens. Onder bevoegdheid van de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de geheimhoudersstukken een viertal documenten uit het fysieke beslag gefilterd. Uit het digitale beslag zijn op basis van een zoektermenlijst ruim 800.000 ‘hits’ gefilterd. Deze uitgefilterde documenten zijn aan het digitale beslag onttrokken. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van deze als geheimhoudersstukken aan te merken documenten en gegevens besloten dat deze teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
Namens klaagster is naar voren gebracht dat het zeer aannemelijk is dat zich tussen de uitgeselecteerde, resterende documenten en gegevens nog altijd geheimhoudersstukken bevinden. Hiertoe is aangevoerd dat niet alle door klaagster aangevoerde zoektermen in de filterprocedure op het digitale beslag zijn meegenomen. [A-groep] zou al jaren geleden met haar voormalige advocaten over de NVWA hebben gecorrespondeerd en deze e-mailberichten zijn niet uit de filtering naar voren gekomen. Daarnaast zou het slechts eenmalig invoeren van een lijst zoektermen ertoe leiden dat geheimhoudersstukken in de filterprocedure ten onrechte niet als zodanig worden aangemerkt. In het verlengde hiervan is tijdens de raadkamerzitting een praktijkvoorbeeld gegeven van een andere procedure waarbij de gemachtigden van klaagster betrokken waren en waarin na uitfiltering alsnog ‘hits’ op basis van de zoektermen haar voren kwamen.
Uit het dossier volgt dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging mede namens klaagster input heeft gegeven. De raadkamer heeft ervan kennis genomen dat over de hoeveelheid zoektermen verschil van inzicht heeft bestaan tussen de rechter-commissaris en de verdediging en dat de rechter-commissaris de door de verdediging ingebrachte lijst heeft beperkt. Dit betekent naar het oordeel van de raadkamer echter niet dat de filterprocedure daarmee te beperkt is geweest. De raadkamer stelt daarbij vast dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert. Dat [A-groep] al jaren geleden met haar advocaten heeft gecorrespondeerd over NVWA-dossiers, is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat daarop betrekking hebbende e-mailberichten zich in het onderhavige back up ICT-systeem moeten bevinden en ten onrechte niet gefilterd zijn. Nu klaagster beschikt over haar volledige administratie, had het op de weg van klaagster gelegen haar stelling concreet te maken. Het namens klaagster gegeven praktijkvoorbeeld van een onvolledige schoning is daarbij moeilijk vergelijkbaar met onderhavige procedure, te meer nu de gemachtigden van klaagster niet hebben duidelijk gemaakt dat hierbij gebruik is gemaakt van hetzelfde zoeksysteem. Daarnaast blijkt uit het recente getuigenverhoor van [betrokkene] (feitelijk leidinggevende van onderzoek ‘Marjolein’) bij de rechter-commissaris dat er in het einddossier geen geheimhoudersstukken zitten en hij zich niet op enig moment heeft laten sturen door enig geheimhoudersstuk in het dossier en dat hij ook geen aanwijzing heeft dat een van de andere leden van het onderzoeksteam zich daardoor wel heeft laten leiden.
Zonder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, is niet aannemelijk geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden. Daarbij komt uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal, opgemaakt door of namens de rechter-commissaris naar voren welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt. Naar het oordeel van de raadkamer is op basis van die informatie in voldoende mate de gevolgde procedure inzichtelijk, te volgen en toetsbaar gemaakt.
Voor zover – ondanks de uitgevoerde filtering – in een strafprocedure zal blijken dat er toch kennis is genomen van geheimhoudersstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, is de rechtmatigheid daarvan een discussie die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd. Hiervoor laat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte.
De raadkamer zal derhalve het klaagschrift ongegrond verklaren. Vorenstaande leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen.”
2.3
Artikel 98 Sv luidt:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a (https://wetten.overheid.nl/BWBR0001903/2024-01-01/0) is van toepassing.
(...)
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
2.4
In een geval als dit – waarin een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens in beslag is genomen, de beklagrechter die stukken en gegevens in handen heeft gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv en een verschoningsgerechtigde een klaagschrift heeft ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris – beoordeelt de beklagrechter aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer of bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van die klager voldoende is gewaarborgd. Als de beklagrechter tot het oordeel komt dat, na de schifting door de rechter-commissaris, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat deze onder het verschoningsrecht vallen, stelt de beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van de rechter-commissaris voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en, als daartoe aanleiding bestaat, nadere schifting.
2.5.1
De rechtbank heeft overwogen dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging “input” heeft gegeven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel verschil van inzicht bestond tussen de verdediging en de rechter-commissaris over de hoeveelheid zoektermen en de rechter-commissaris een door de verdediging ingebrachte zoektermenlijst heeft beperkt, de filterprocedure niet te beperkt is geweest. Het op onder meer deze overwegingen gebaseerde kennelijke oordeel van de rechtbank dat bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van de klaagster voldoende is gewaarborgd en dat geen grond bestaat voor een nadere schifting onder leiding van de rechter-commissaris, getuigt in het licht van wat onder 2.4 is vooropgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld “dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert” en dat, nu de “klaagster beschikt over haar volledige administratie, het op de weg van de klaagster [had] gelegen haar stelling concreet te maken”.
2.5.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.7
Opmerking verdient nog het volgende. Het onder 2.2.1 weergegeven procesverloop wordt hierdoor gekenmerkt dat na de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv, gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig waren bij de rechtbank – namelijk het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv en het klaagschrift op grond van artikel 98 lid 4 Sv – die er allebei toe strekken dat de rechtbank beoordeelt of de stukken en gegevens die na de schifting door de rechter-commissaris onder beslag zijn gebleven, onder het verschoningsrecht van de klaagster vallen. Het verdient aanbeveling dat de rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking een beslissing geeft op het beroep dat de klager doet op zijn verschoningsrecht.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
Conclusie 19‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 98 Sv jo. 552a Sv. Beslag in bedrijfspanden op fysieke dossiers en back-up van ICT-systeem t.z.v. verdenking van grootschalige fraude in de voedselketen. Heeft de rechtbank het beroep op verschoningsrecht op goede gronden verworpen? Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Samenhang met 23/01615, 23/01617, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01628 Bv
Zitting 19 december 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 7 maart 20231.het klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, van de klaagster tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv van 30 augustus 2022, ongegrond verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/01615, 23/01617, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
2. De procesgang
2.1
Uit de stukken van het geding kan over de procesgang bij de Hoge Raad tot nu toe het volgende worden opgemaakt:
(i) op 27 oktober 2020 hebben medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Marjolein” vanwege een verdenking van grootschalige fraude in de voedselketen onder leiding van de officier van justitie twee bedrijfspanden van de [A]-groep aan de [a-straat 1] in [plaats] en [b-straat 1] in [plaats] doorzocht. Tijdens die doorzoeking zijn onder meer fysieke dossiers en een kopie van een back-up van het ICT-systeem van de [A]-groep in beslag genomen;
(ii) op 2 februari 2021 is namens de klaagster een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de inbeslaggenomen stukken respectievelijk vernietiging van en verbod op het gebruik van de vastgelegde gegevens;
(iii) op 2 april 2021 is bovengenoemd klaagschrift behandeld door de meervoudige economische raadkamer die de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv;2.
(iv) op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in art. 98 Sv gegeven;
(v) op 12 september 2022 is namens de klaagster tegen deze beschikking een klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, ingediend;
(vi) op 7 februari 2023 zijn het klaagschrift ex art. 552a Sv van 2 februari 2021 en het klaagschrift ex art. 98 lid 4 Sv van 12 september 2022 door de meervoudige economische raadkamer behandeld. Vervolgens heeft de rechtbank bij separate beschikkingen van 7 maart 2023 het klaagschrift ex art. 552a Sv en het klaagschrift ex art. 98 Sv, ongegrond verklaard;
(vii) op 21 maart 2023 is namens de klaagster beroep in cassatie ingesteld tegen die beschikkingen van 7 maart 2023. Het onderhavige cassatieberoep ziet op de ongegrondverklaring van het klaagschrift ex art. 98 Sv.
3. De beslissingen van de rechter-commissaris en de rechtbank
3.1
De beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv van 30 augustus 2022 luidt als volgt:
“Inleiding
[…]
Op 27 oktober 2020 heeft onder leiding van de officier van justitie de doorzoeking in [plaats] (locatie A) plaatsgevonden. Op 27 oktober 2020 heeft ook de doorzoeking in [plaats] (locatie B) plaatsgevonden onder leiding van de officier van justitie.
[…]
Door de officier van justitie zijn tijdens de doorzoekingen stukken in beslag genomen die mogelijk geheimhouderinformatie bevatten. Van deze doorzoekingen is door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit proces-verbaal opgemaakt. Verwezen wordt naar de inhoud daarvan.
Vervolgens heeft de verdediging, te weten mr. H.W.A.A. de Jong en mr. R. Bergsma, naar aanleiding van een regiebijeenkomst van 08 juni 2021, een voorstel gedaan voor de zoektermenlijst ten behoeve van het filteren van het beslag op (potentiële) geheimhoudergegevens. Het gaat hier om zowel een fysiek als een digitaal beslag.
Op 16 november 2021 heeft de rechter-commissaris de definitieve zoektermenlijst vastgesteld.
Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris de verdediging en de officier van justitie een e-mail gestuurd inzake het filteren van het digitale en het fysieke beslag. Daarin wordt onder meer het volgende meegedeeld.
Gelet op de vigerende jurisprudentie inzake geheimhouderstukken en gelet op de omvang van het fysieke en digitale beslag heb ik – alles afwegende – besloten om het fysieke beslag te laten filteren door de twee door mij aangezochte medewerkers van de NVWA en om het digitale beslag te laten filteren door het NFI door tussenkomst van de door mij aangezochte digi-specialist van de NVWA, dit op basis van de zoektermenlijst die de verdediging heeft aangeleverd (zie bijlage). Hierbij vermeld ik uitdrukkelijk dat deze drie functionarissen niet betrokken zijn bij enig opsporingsonderzoek tegen verdachten (eerste voorwaarde) en dat zij werken onder verantwoordelijkheid en opdracht van mij (tweede voorwaarde).
De functionarissen die worden belast met het filteren van het fysieke dossier, zullen ten overstaan van mij de eed of belofte tot geheimhouding afleggen. Bij de functionaris die het contact legt met het NFI voor het filteren van het digitale beslag, zal dat niet gebeuren, aangezien het filteren van dat beslag feitelijk zal plaatsvinden door (een) medewerker(s) van het NFI. Ook aan de overige voorwaarden (zie hiervoor) zal worden voldaan, met dien verstande dat voorwaarde 5 (Om de inbreuk op het verschoningsrecht zo beperkt mogelijk te houden, wordt voorgesteld dat de opsporingsambtenaar enkel aan de hand van zoektermen een inventarisatie maakt van stukken die mogelijk onder het verschoningrecht vallen en die inventaris vervolgens in handen van de rechter-commissaris stelt) als volgt is geformuleerd:
De opsporingsambtenaar maakt – voor zover mogelijk – enkel aan de hand van zoektermen een inventarisatie van de stukken die mogelijk onder het verschoningsrecht vallen en stelt die inventaris vervolgens in handen van de rechter-commissaris.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden werkzaam bij de NVWA, hebben in opdracht van de rechter-commissaris het fysieke beslag gefilterd op mogelijke geheimhouderstukken, dit echter pas nadat zij door de rechter-commissaris daartoe waren beëdigd: verwezen wordt naar de processen-verbaal d.d. 22 november 2021, welke processen-verbaal aan deze beschikking zijn gehecht.
[betrokkene 1] heeft de resultaten van de filtering van het fysieke beslag op 16 december 2021 aan de rechter-commissaris teruggekoppeld. De filtering heeft een viertal documenten opgeleverd waarvan de medewerkers geheimhouding hebben aangegeven dat het mogelijk om geheimhouderstukken gaat.
Bezwaarschrift van ‘A’ advocaten
Geprinte e-mail met daaraan vastgeniet een memo ‘vertrouwelijk’ van advocaat ‘B’ (E-mail – van 30 april 2018)
Pakket papieren met daarin stukken van gerechtsdeurwaarders, Van ‘C’ advocaten aan 'D' advocaten (Verzekeringspapieren)
Notariële akte: levering van aandelen met daarop een notariële stempel.
Door tussenkomst van de hiervoor genoemde digi-specialist van de NVWA (IT-auditor, Team Expertise, NVWA-IOD) is het digitale beslag voorgelegd aan het NFI, opdat het NFI het digitale beslag op basis van voornoemde zoektermenlijst kon filteren op mogelijke geheimhouderstukken. Ook de resultaten daarvan zijn aan de rechter-commissaris teruggekoppeld. Verwezen wordt naar de bijlage(Excel-bestand).
Bij e-mail van 20 januari 2022 heeft de griffier namens de rechter-commissaris de verdediging en de officier van justitie als volgt bericht.
Filtering fysiek en digitaal beslag afgerond
Zoals eerder aangegeven heeft de filtering van het digitale beslag al enige tijd geleden plaatsgevonden. De filtering van het fysieke beslag is inmiddels ook afgerond. De resultaten zijn aan mij teruggekoppeld. Zoals aangegeven in mijn e-mail van 9 december2021 zou ik vervolgens met u contact opnemen voor het vervolg met betrekking tot (mogelijke) geheimhouderstukken.
Resultaat filtering fysiek beslag
Deze filtering heeft een viertal documenten opgeleverd waarvan de medewerkers geheimhouding hebben aangegeven dat het mogelijk om geheimhouderstukken gaat.
Bezwaarschrift van ‘A’ advocaten
Geprinte e-mail met daaraan vastgeniet een memo ‘vertrouwelijk’ van advocaat ‘B’ (E-mail – van 30 april 2018)
Pakket papieren met daarin stukken van gerechtsdeurwaarders, Van ‘C’ advocaten aan 'D' advocaten (Verzekeringspapieren)
Notariële akte: levering van aandelen met daarop een notariële stempel.
Resultaat filtering digitaal beslag
Deze filtering heeft ongeveer 800.000 hits opgeleverd.
---
Vraag aan officier van justitie
Hierbij leg ik aan de officier van justitie de vraag voor of zij – gelet op datgene wat zij daar in een eerder stadium over heeft gezegd – zich ermee kan verenigen dat alle uitgefilterde documenten, dus zowel fysiek als digitaal, aan het beslag onttrokken kunnen blijven. Zo ja, dan kan ik op korte termijn mijn beslissing ex 98 van het Wetboek van Strafvordering afgeven. Zo nee, dan dien ik de uitgefilterde stukken voor te leggen aan de (mogelijke) geheimhouders, opdat zij kunnen aangeven of de betreffende stukken naar hun mening vallen onder hun verschoningsrecht. Pas als daar duidelijkheid over is, kan ik een beslissing afgeven zoals hiervoor genoemd.
Vrijgeven beslag
Nu zowel het fysieke als het digitale beslag zijn gefilterd op (mogelijke) geheimhouderstukken, staat niets er meer aan in de weg om het beslag (zonder de gefilterde stukken) aan het onderzoeksteam ter beschikking te stellen. Ik zal dat dan ook vandaag aan het onderzoeksteam meedelen.
Naar aanleiding van voornoemde vraag van de rechter-commissaris aan de officier van justitie heeft deze hem bij e-mail van 1 april 2022 meegedeeld dat de uitgefilterde documenten aan het beslag onttrokken kunnen blijven.
De overwegingen
De rechter-commissaris dient op de voet van artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het licht van de verdenking tegen verdachten te beoordelen of het beslag op de stukken is toegestaan en of het Openbaar Ministerie daarvan mag kennisnemen.
Bij de beoordeling moet het volgende tot uitgangspunt worden genomen.
Ingevolge artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn stand, beroep of ambt tot geheimhouding is verplicht, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn stand, beroep of ambt.
Vaststaat dat een advocaat of notaris als verschoningsgerechtigde in de zin van artikel 218 Sv aangemerkt dient te worden.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag genomen worden. Dit is op zichzelf niet anders, indien, zoals in de onderhavige zaak, (eventuele) geheimhouderstukken bij derden, in dit geval verdachten, zijn aangetroffen. Wel mogen, zo blijkt uit artikel 98, lid 5, Sv, ook zonder hun toestemming in beslag genomen worden brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
De aard van deze bevoegdheid tot verschoning brengt met zich dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken, noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Beoordeling
Zowel uit het digitale beslag als uit het fysieke beslag is een aantal brieven/geschriften gefilterd op basis van de vastgestelde zoektermenlijst. Bij de verdere beoordeling van deze stukken is van doorslaggevende betekenis dat de officier van justitie desgevraagd heeft verklaard dat de uitgefilterde documenten aan het beslag onttrokken kunnen blijven. Dat maakt dat de rechter-commissaris niet toekomt aan toepassing van het hiervoor beschreven toetsingskader. Nu de officier van justitie de uitgefilterde documenten niet van belang acht voor het onderzoek, zal de rechter-commissaris in dat kader beslissen dat alle stukken die uit het beslag zijn gefilterd, zowel digitaal als fysiek, teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
Volledigheidshalve merkt de rechter-commissaris nog op dat het uitgefilterde beslag reeds is vrijgegeven voor het onderzoeksteam.
Beslissing
De rechter-commissaris:
stukken die niet van belang zijn voor het onderzoek
bepaalt dat alle stukken die uit het beslag zijn gefilterd, zowel digitaal als fysiek, teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.”
3.2
Het klaagschrift van de klaagster ex art. 98 lid 4 Sv jo. art. 552a Sv van 12 september 2022 houdt onder meer het volgende in:
“6. Klaagster klaagt hierbij over het voortduren van het beslag, het ter beschikking stellen van geprivilegieerd materiaal aan het onderzoeksteam, het kennisnemen van dit beslag dat geprivilegieerd materiaal bevat en het uitblijven van een last tot teruggave en/of vernietiging van deze gegevens. Voor de volledigheid verwijst klaagster in dit verband naar de gronden die bij klaagschrift van 2 februari 2021 (Bijlage III) naar voren zijn gebracht en hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Kort gezegd komen die gronden erop neer dat in strijd met de wet geheimhoudergegevens in beslag zijn genomen.
7. In aanvulling daarop geldt het volgende.
Het beslag is ten onrechte ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam
8. Ten aanzien van de beschikking merkt klaagster op dat de feitelijke weergave zoals door de rechter-commissaris geschetst in de bestreden beschikking onvolledig is. Daarin ontbreekt onder andere het zeer relevante gegeven dat klaagster meermaals haar bezwaren heeft geuit tegen het gebruik van de door de rechter-commissaris vastgestelde zoektermenlijst. Die zoektermenlijst, op verzoek van de rechter-commissaris door de verdediging geconcipieerd, is door de rechter-commissaris namelijk zodanig ingekort, dat op basis van die lijst geen volledige schoning van de dataset kon worden uitgevoerd. Hierdoor kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat zich in de zogenoemde 'geschoonde dataset' nog geprivilegieerd materiaal bevindt, welk materiaal niet aan het onderzoeksteam ter beschikking had mogen worden gesteld.
9. Voorts ontbreekt in de beschikking een beschrijving van de wijze waarop de schoning is uitgevoerd en op welke wijze de rechter-commissaris zich ervan heeft vergewist dat de 'geschoonde dataset' geen geprivilegieerd materiaal meer bevat. Bij de beschikking is ook geen proces-verbaal van bevindingen opgenomen van de rechter-commissaris, en van de medewerkers van de NVWA belast met de schoning, waaruit dit blijkt. Hierdoor is het voor klaagster onduidelijk op welke wijze de schoning is verricht, op grond waarvan zij niet kan vaststellen of deze volledig is geweest. De volledigheid hiervan wordt zijdens klaagster gemotiveerd betwist.
10. Overigens merkt klaagster op dat uit de beschikking van de rechter-commissaris lijkt te volgen dat de medewerkers van de NVWA opdracht hebben gegeven aan het NFI om het beslag te filteren. Deze opdracht is niet gegeven door de rechter-commissaris, hetgeen op grond van artikel 98 Sv wel had gemoeten. Daarbij zij opgemerkt dat de medewerkers van het NFI geen geheimhouding hebben toegezegd tegenover de rechter-commissaris. Ook een schriftelijke verslaglegging van hetgeen het NFI heeft uitgevoerd, ontbreekt in/bij de beschikking.
11. De rechter-commissaris heeft reeds op 20 januari 2022 het gefilterde beslag vrijgegeven aan het onderzoeksteam. Op dat moment had de rechter-commissaris nog geen beschikking in de zin van artikel 98 Sv genomen en hebben raadslieden van klaagster meermaals hun zorgen geuit dat de uitgevoerde schoning niet volledig is geweest, reden waarom zich in dat gefilterde beslag met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog geprivilegieerd materiaal bevindt.
12. Voorts heeft de rechter-commissaris daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 98 lid 4 Sv gehandeld, dat voorschrijft dat "niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist". Door het uitstellen van het nemen van de beslissing en het reeds op voorhand vrijgeven van het beslag, heeft de rechter-commissaris het recht van klaagster om hiertegen in rechte op te komen illusoir gemaakt. Brieven hierover van de raadslieden aan de rechter-commissaris en uw voorzitter (zie Bijlage IV) bleven onbeantwoord.
13. Daar komt bij dat de rechter-commissaris in strijd heeft gehandeld met de beslissing van uw raadkamer van 2 april 2021. Uw raadkamer heeft immers overwogen dat de rechtmatigheid van het beslag – en daarmee de vraag of het beslag kan worden vrijgegeven aan het onderzoeksteam – pas kon worden beoordeeld en in volle omvang zou worden getoetst, nadat de rechter-commissaris de procedure ex artikel 98 Sv had gevolgd. Door het beslag reeds in januari 2021 vrij te geven aan het onderzoeksteam, heeft de rechter-commissaris het oordeel van uw raadkamer ten onrechte gepasseerd.
14. Ter raadkamerzitting zal door en/of namens klaagster een nadere toelichting worden gegeven op de feiten en de juridische standpunten. Het voorgaande is daarvan een compacte weergave.
15. Op basis van voorgaande moet worden geconstateerd dat het beslag ten onrechte ter beschikking is gesteld aan het onderzoeksteam en dat wordt gehandeld in strijd met de waarborgen ter bescherming van het professionele verschoningsrecht en de belangen die daarmee zijn gemoeid.
16. Reeds op basis van voorgaande is het voortduren van het beslag onrechtmatig.
[…]
REDENEN WAAROM:
Klaagster uw rechtbank verzoekt:
I. dit klaagschrift gegrond te verklaren;
II. te bepalen dat de (voortduring van de) inbeslagnemingen van alle voorwerpen en gegevens die onder klaagsters verschoningsrecht vallen onrechtmatig en verboden is, alsmede dat de kennisneming en het gebruik van (kopieën van) die inbeslaggenomen voorwerpen en gegevens onrechtmatig en verboden is;
III. de teruggave te gelasten van alle voorwerpen en gegevens die onder klaagsters verschoningsrecht vallen, alsmede de vernietiging van alle eventueel gemaakte kopieën daarvan;
IV. te bepalen dat het gebruik door of namens het OM van (kopieën van) de stukken en gegevens, voor zover dat gebruik in strijd met de wet is, wordt gestaakt.”
3.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking hetgeen door de partijen is aangevoerd als volgt samengevat:
“Het standpunt van klaagster.
Klaagster heeft zich – kortgezegd – primair op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden, omdat er sprake is van een incorrecte, oncontroleerbare en na een onzorgvuldige procedure genomen beslissing van de rechter-commissaris. Daarnaast is het beslag ten onrechte aan het onderzoeksteam vrijgegeven. Subsidiair heeft klaagster verzocht de zaak terug te verwijzen naar de rechter-commissaris ten einde een proces-verbaal te laten opmaken over de gang van zaken in de gevolgde artikel 98 Sv-procedure.
Namens de klaagster is tijdens de raadkamerzitting een pleitnota overgelegd die aan deze beslissing is gehecht.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard.”
3.4
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen:
“Beoordeling door de raadkamer.
Op basis van het dossier en hetgeen ter raadkamerzitting naar voren is gebracht, stelt de raadkamer vast dat in het onderzoek ‘Marjolein’ beslag is gelegd op fysieke documenten en op digitale gegevens. Onder bevoegdheid van de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de geheimhoudersstukken een viertal documenten uit het fysieke beslag gefilterd. Uit het digitale beslag zijn op basis van een zoektermenlijst ruim 800.000 ‘hits’ gefilterd. Deze uitgefilterde documenten zijn aan het digitale beslag onttrokken. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van deze als geheimhoudersstukken aan te merken documenten en gegevens besloten dat deze teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
Namens klaagster is naar voren gebracht dat het zeer aannemelijk is dat zich tussen de uitgeselecteerde, resterende documenten en gegevens nog altijd geheimhoudersstukken bevinden. Hiertoe is aangevoerd dat niet alle door klaagster aangevoerde zoektermen in de filterprocedure op […] het digitale beslag zijn meegenomen. [A] Groep zou al jaren geleden met haar voormalige advocaten over de NVWA hebben gecorrespondeerd en deze e-mailberichten zijn niet uit de filtering naar voren gekomen. Daarnaast zou het slechts eenmalig invoeren van een lijst zoektermen ertoe leiden dat geheimhoudersstukken in de filterprocedure ten onrechte niet als zodanig worden aangemerkt. In het verlengde hiervan is tijdens de raadkamerzitting een praktijkvoorbeeld gegeven van een andere procedure waarbij de gemachtigden van klaagster betrokken waren en waarin na uitfiltering alsnog ‘hits’ op basis van de zoektermen naar voren kwamen.
Uit het dossier volgt dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging mede namens klaagster input heeft gegeven. De raadkamer heeft ervan kennis genomen dat over de hoeveelheid zoektermen verschil van inzicht heeft bestaan tussen de rechter-commissaris en de verdediging en dat de rechter-commissaris de door de verdediging ingebrachte lijst heeft beperkt. Dit betekent naar het oordeel van de raadkamer echter niet dat de filterprocedure daarmee te beperkt is geweest. De raadkamer stelt daarbij vast dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert. Dat [A] Groep al jaren geleden met haar advocaten heeft gecorrespondeerd over NVWA-dossiers, is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat daarop betrekking hebbende e-mailberichten zich in het onderhavige back up ICT-systeem moeten bevinden en ten onrechte niet gefilterd zijn. Nu klaagster beschikt over haar volledige administratie, had het op de weg van klaagster gelegen haar stelling concreet te maken. Het namens klaagster gegeven praktijkvoorbeeld van een onvolledige schoning is daarbij moeilijk vergelijkbaar met onderhavige procedure, te meer nu de gemachtigden van klaagster niet hebben duidelijk gemaakt dat hierbij gebruik is gemaakt van hetzelfde zoeksysteem. Daarnaast blijkt uit het recente getuigenverhoor van [betrokkene 3] (feitelijk leidinggevende van onderzoek ‘Marjolein’) bij de rechter-commissaris dat er in het einddossier geen geheimhoudersstukken zitten en hij zich niet op enig moment heeft laten sturen door enig geheimhoudersstuk in het dossier en dat hij ook geen aanwijzing heeft dat een van de andere leden van het onderzoeksteam zich daardoor wel heeft laten leiden
Zonder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, is niet aannemelijk geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden. Daarbij komt uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal, opgemaakt door of namens de rechter-commissaris naar voren welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt. Naar het oordeel van de raadkamer is op basis van die informatie in voldoende mate de gevolgde procedure inzichtelijk, te volgen en toetsbaar gemaakt.
Voor zover – ondanks de uitgevoerde filtering – in een strafprocedure zal blijken dat er toch kennis is genomen van geheimhoudersstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, is de rechtmatigheid daarvan een discussie die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd. Hiervoor laat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte.
De raadkamer zal derhalve het klaagschrift ongegrond verklaren. Vorenstaande leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen.
Beslissing
De meervoudige economische raadkamer verklaart het beklag ongegrond.”
4. Het middel
4.1
Het middel klaagt in de kern over het (kennelijke) oordeel van de rechtbank dat het verschoningsrecht waarop de klaagster zich beroept zich er niet tegen verzet dat de – na de onder leiding van de rechter-commissaris gemaakte schifting van de inbeslaggenomen stukken en vastgelegde gegevens – overgebleven stukken of gegevens ter beschikking worden gesteld voor strafrechtelijk onderzoek.
Juridisch kader
4.2
Ingevolge art. 94 lid 1 Sv zijn onder meer alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar voor inbeslagneming. Voorts kunnen op grond van art. 125i Sv bij een doorzoeking aangetroffen gegevens die op een gegevensdrager zijn opgeslagen, in het belang van het onderzoek worden vastgelegd. In art. 98 lid 1 Sv is evenwel bepaald dat bij personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv (uit hoofde van hun ambt, beroep of stand) brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt niet zonder hun toestemming in beslag worden genomen. Ook bij de vastlegging van gegevens op de voet van art. 125i Sv, waarin art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, geldt dat het verschoningsrecht op gelijke wijze moet worden gerespecteerd.
4.3
Op grond van art. 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers.3.Hierbij geldt als uitgangspunt dat de verschoningsgerechtigde in staat moet worden gesteld zich uit te laten over de vraag of de stukken en/of gegevens onder het verschoningsrecht vallen.4.Daarbij is irrelevant of de stukken en/of gegevens zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij de cliënt bevinden.5.Het standpunt van de verschoningsgerechtigde moet worden gerespecteerd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.6.De rechter-commissaris beoordeelt of het standpunt van de geheimhouder onjuist is bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde.7.Voor zover het voor de beoordeling noodzakelijk is, mag de rechter-commissaris kennisnemen van de stukken en/of gegevens.8.Beslist de rechter-commissaris dat de inbeslagneming (of, indien het gaat om gegevens, de kennisneming) is toegestaan, dan deelt hij op grond van art. 98 lid 3 Sv de verschoningsgerechtigde mede dat tegen zijn beslissing beklag openstaat en dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.9.Ingevolge art. 98 lid 4 Sv wordt de beschikking van de rechter-commissaris aan de verschoningsgerechtigde betekend, waarna de verschoningsgerechtigde binnen veertien dagen tegen deze beschikking op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift kan indienen.
4.4
In art. 98 Sv is niet geregeld op welke wijze grote hoeveelheden (digitale) bestanden moeten worden gefilterd om te bepalen welke stukken en/of gegevens onder het verschoningsrecht vallen. De Hoge Raad heeft in dit kader overwogen dat wanneer sprake is van een grote hoeveelheid (digitale) stukken en/of gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van (verschillende, mogelijk zelfs onbekende) geheimhouders vallen, het in de rede ligt dat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting wordt gemaakt tussen stukken en/of gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen. Een dergelijke schifting kan bijvoorbeeld worden gemaakt met behulp van een lijst met zoektermen die betrekking hebben op het deel van het materiaal waarover het verschoningsrecht zich mogelijk uitstrekt, zoals namen en e-mailadressen of termen die specifiek kunnen duiden op het voorwerp van het ingeroepen verschoningsrecht.10.Bij het maken van de schifting moet het proces zo worden ingericht dat het verschoningsrecht niet kan worden geschonden. Dat kan meebrengen dat zowel de verschoningsgerechtigde als een gezaghebbend lid van de beroepsgroep wordt betrokken in het proces.11.Verder is niet uitgesloten dat de schifting wordt verricht door zogenoemde geheimhoudersfunctionarissen.12.Voordat de rechter-commissaris beslist of het beslag op de na de schifting overgebleven stukken en/of gegevens kan worden toegestaan omdat deze niet onder het verschoningsrecht vallen, wordt de afgeleid verschoningsgerechtigde in beginsel in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de voorgeselecteerde stukken en/of gegevens voor strafrechtelijk onderzoek.13.Verder geldt dat de rechter-commissaris zich ervan moet vergewissen dat het niet aannemelijk is dat er (nog) een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot na de schifting overgebleven stukken en/of gegevens op zijn verschoningsrecht beroept.14.
4.5
De rechtbank die naar aanleiding van een op de voet van (art. 98 lid 4 Sv in verbinding met) art. 552a Sv ingediend klaagschrift moet oordelen over de vraag of inbeslaggenomen stukken en/of vastgelegde gegevens zijn aan te merken als geheimhouderstukken, zal zich daaromtrent aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer een eigen, zelfstandig oordeel moeten vormen.15.Daarbij geldt dat vormverzuimen die de beslaglegging zelf niet van onwaarde maken, slechts raken aan de mogelijke onrechtmatigheid van het gebruik voor het bewijs van hetgeen door de inbeslagneming is verkregen. De rechtbank mag als beklagrechter niet vooruitlopen op het daarover op grond van art. 359a Sv door de zittingsrechter te geven oordeel. Dit is niet anders indien sprake is van een zaak met betrekking tot verschoningsrecht.16.Procedurele tekortkomingen in de door de rechter-commissaris ex art. 98 Sv gevolgde procedure kunnen geen zelfstandige reden opleveren om het beklag gegrond te verklaren en een last tot teruggave te geven. De vraag die de rechtbank als beklagrechter moet beantwoorden, is of het verschoningsrecht waarop een beroep wordt gedaan, zich ertegen verzet dat de (na de schifting resterende) inbeslaggenomen stukken en/of vastgelegde gegevens ter beschikking worden gesteld voor strafrechtelijk onderzoek.17.Alleen indien en voor zover die vraag tot een bevestigend antwoord leidt, dient de teruggave aan de klaagster te worden gelast.
Bespreking van het middel
4.6
Namens de klaagster is op grond van art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, een klaagschrift ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv. De klaagster stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de procedure die door de rechter-commissaris is gevolgd (ernstige) tekortkomingen vertoont, zodat aan de juistheid van de uitkomst daarvan moet worden getwijfeld.
4.7
Vervolgens heeft de rechtbank naar aanleiding van dat klaagschrift en aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer zelfstandig de vraag beantwoord of het beslag op de na de schifting overgebleven stukken en gegevens kan worden toegestaan, omdat deze niet onder het verschoningsrecht vallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat “[z]onder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, […] niet aannemelijk [is] geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden”. Ik versta dit oordeel zo dat volgens de rechtbank voldoende is gewaarborgd dat de na de schifting overgebleven stukken en gegevens niet onder enig verschoningsrecht vallen en dat hetgeen daar namens de klaagster tegenin is gebracht ontoereikend is voor de gevolgtrekking dat een verschoningsgerechtigde zich met betrekking tot deze stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept. Gelet op hetgeen ik hierboven onder 4.2-4.5 heb vooropgesteld, getuigt dat aldus verstane oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting.
4.8
De in het middel vervatte klacht dat de rechtbank ten onrechte niet is nagegaan of de na de schifting overgebleven stukken en gegevens onder het verschoningsrecht vallen en of een verschoningsgerechtigde zich met betrekking tot die stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept18., berust derhalve op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking, zodat het feitelijke grondslag mist.
4.9
De vraag die resteert, is of het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is. Daarover het volgende.
4.10
De rechtbank brengt in de bestreden beschikking tot uitdrukking dat onder regie van de rechter-commissaris met behulp van een lijst met een grote hoeveelheid zoektermen – waarop mede namens de klaagster input is gegeven – een schifting is gemaakt tussen stukken en gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen met als resultaat dat vier documenten aan het fysieke beslag en ruim 800.000 ‘hits’ aan het digitale beslag zijn onttrokken en de rechter-commissaris ten aanzien van die stukken en gegevens heeft beslist dat deze moeten worden teruggegeven aan de beslagene en niemand daarvan verder kennis zal nemen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal blijkt “welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt”, waardoor voldoende inzichtelijk en toetsbaar is geworden op welke wijze de rechter-commissaris de procedure als bedoeld in art. 98 Sv heeft gevolgd. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat, blijkens het getuigenverhoor van de feitelijk leidinggevende van het onderzoek “Marjolein” bij de rechter-commissaris, in het einddossier geen stukken of gegevens zitten die onder het verschoningsrecht vallen, de feitelijk leidinggevende zich op geen enkel moment heeft laten sturen door enig geheimhouderstuk en hij geen aanwijzingen heeft dat een van de andere bij het onderzoek betrokken opsporingsambtenaren zich wel door geheimhouderstukken heeft laten leiden.
4.11
In het middel wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat voldoende inzichtelijk en toetsbaar is geworden op welke wijze de rechter-commissaris de procedure ex art. 98 Sv heeft gevolgd. Daartoe wordt – als ik de steller van het middel goed begrijp – aangevoerd dat specifieke vaststellingen over de wijze waarop de schifting feitelijk is gemaakt, bijvoorbeeld de wijze waarop de zoektermenlijst is ingevoerd, ontbreken.19.
4.12
Ik meen – anders dan de steller van het middel – dat het bestreden oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is. Daaraan doet niet af dat in de verslaglegging van de art. 98 Sv-procedure onbesproken blijft hoe het schiftingsproces feitelijk is uitgevoerd. Wat hier ook van zij, kan deze klacht op zichzelf niet tot cassatie leiden, omdat de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de rechtbank met weglating van die bestreden overweging voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd is.
4.13
Verder heeft de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of voldoende gewaarborgd is te achten dat de na de schifting overgebleven stukken en gegevens niet onder het verschoningsrecht vallen (terecht) betrokken wat daar namens de klaagster tegenin is gebracht. In dit geval heeft de klaagster zich op het standpunt gesteld dat het zeer aannemelijk is dat zich tussen de na de schifting overgebleven stukken en gegevens geheimhouderstukken bevinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van de klaagster “niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert”. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat (i) de beperking door de rechter-commissaris van de namens de klaagster ingebrachte lijst met zoektermen niet betekent dat de schifting te beperkt is geweest, (ii) de omstandigheid dat de [A]-groep al jaren geleden heeft gecorrespondeerd met haar advocaten (AEH: waaronder de klaagster) over de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit onvoldoende is om aan te nemen dat die correspondentie zich moet bevinden op de inbeslaggenomen kopie van de back-up van het ICT-systeem van de [A]-groep en ten onrechte na de schifting niet uit het digitale beslag is gefilterd, (iii) het namens de klaagster gegeven praktijkvoorbeeld van een onvolledige schifting zich moeilijk laat vergelijken met de onderhavige zaak, temeer omdat namens de klaagster niet duidelijk is gemaakt dat bij die schifting gebruik is gemaakt van hetzelfde zoeksysteem en (iv) het op de weg van de klaagster had gelegen haar stelling concreet te maken nu zij beschikt over haar volledige administratie.
4.14
In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte niet is nagegaan of de klaagster (voldoende) in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de na de schifting overgebleven stukken en gegevens voor strafrechtelijk onderzoek.20.Die klacht snijdt geen hout. De klaagster heeft haar zienswijze immers (voldoende) kenbaar kunnen maken in de beklagprocedure (zowel bij wijze van het indienen van haar klaagschrift ex art. 98 lid 4 Sv als tijdens de behandeling daarvan in raadkamer) en de rechtbank heeft bij haar beschikking het standpunt van de klaagster betrokken.
4.15
Verder keert het middel zich tegen de overweging van de rechtbank dat “[z]onder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, […] niet aannemelijk [is] geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden”. Geklaagd wordt – met verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 16 oktober 201821.en de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken vóór de beschikking van de Hoge Raad van 1 februari 202222.– dat dit oordeel onjuist en onbegrijpelijk is, aangezien het niet aan de klaagster is om op voorhand aannemelijk te maken dat zich tussen het beslag geheimhouderstukken bevinden, maar ingevolge art. 98 Sv het juist aan de rechter-commissaris is om te oordelen over de aannemelijkheid van het beroep op het verschoningsrecht.23.
4.16
Gelet op hetgeen ik hierboven onder 4.3 heb vooropgesteld, merkt de steller van het middel terecht op dat het niet aan de verschoningsgerechtigde is om op voorhand, dat wil zeggen vóór het door de rechter-commissaris volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv, aannemelijk te maken dat (een deel van) de inbeslaggenomen voorwerpen of vastgelegde gegevens onder het verschoningsrecht vallen. De vraag of sprake is van (mogelijke) geheimhouderstukken is immers juist de vraag waarover de rechter-commissaris moet oordelen op basis van de procedure ex art. 98 Sv nadat door de verschoningsgerechtigde een beroep is gedaan op het verschoningsrecht.24.Weliswaar zijn er gevallen denkbaar waarin de bewering dat (een deel van) de inbeslaggenomen voorwerpen of vastgelegde gegevens onder het verschoningsrecht vallen (enige) aannemelijkheid mist, zodat om die reden aan dat beroep kan worden voorbijgegaan, maar een dergelijk geval doet zich hier naar mijn mening niet voor.25.
4.17
Blijkens de hierboven onder 4.15 geciteerde overweging heeft de rechtbank niet op voorhand van de klaagster verlangd dat zij aannemelijk maakt dat zich in het beslag geheimhouderstukken bevinden, maar heeft de rechtbank, nadat de rechter-commissaris de procedure ex art. 98 Sv heeft gevolgd, tot uitdrukking gebracht dat hetgeen namens de klaagster is aangevoerd ontoereikend is om aan te nemen dat zich tussen de na de schifting overgebleven stukken en gegevens nog geheimhouderstukken bevinden. Daarbij heeft de rechtbank – niet onbegrijpelijk – de omstandigheid betrokken dat de klaagster beschikte over haar volledige administratie, zodat het op haar weg had gelegen om haar beroep op het verschoningsrecht te specificeren/concreet te onderbouwen.26.De klacht getuigt derhalve van een verkeerde lezing van de bestreden overweging.
4.18
In het middel wordt voorts geklaagd over de overweging van de rechtbank dat “[v]oor zover – ondanks de uitgevoerde filtering – in een strafprocedure zal blijken dat er toch kennis is genomen van geheimhouderstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, […] de rechtmatigheid daarvan een discussie [is] die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd” en dat daarvoor in de beklagprocedure, “gelet op de marginale toets die wordt toegepast”, geen ruimte is. Hiertoe wordt in het middel aangevoerd dat de rechtbank is uitgegaan van een te beperkte opvatting van de taak van de raadkamer.27.
4.19
Ik versta deze overweging zo dat eventuele vormverzuimen (in de door de rechter-commissaris ex art. 98 Sv gevolgde procedure) geen zelfstandige reden opleveren om het klaagschrift van de klaagster ex art. 98 lid 4 Sv gegrond te verklaren, maar slechts raken aan de mogelijke rechtmatigheid van het gebruik voor het bewijs van hetgeen door de inbeslagneming is verkregen en dat rechtbank als beklagrechter niet mag vooruitlopen op het daarover op grond van art. 359a Sv door de zittingsrechter te geven oordeel. Gelet op hetgeen ik hierboven onder 4.5 heb vooropgesteld, is van een te beperkte opvatting van de taak van de raadkamer door de rechtbank geen sprake en getuigt de bestreden overweging niet van een onjuiste rechtsopvatting en is die evenmin onbegrijpelijk.
4.20
Voor zover in het middel nog wordt aangevoerd dat de rechtbank had moeten beslissen op alle namens de klaagster aangevoerde klachten, zodat de klachten over de procedurefouten die zich volgens de klaagster met betrekking tot de door de rechter-commissaris gevolgde procedure hebben voorgedaan ten onrechte onbesproken zijn gelaten28., wordt miskend hetgeen ik hierboven onder 4.5 heb vooropgesteld en onder 4.18-4.19 heb besproken. In zoverre faalt het middel.
4.21
Gelet op het voorgaande meen ik – anders dan de steller van het middel – dat het oordeel van de rechtbank dat het verschoningsrecht waarop de klaagster zich beroept zich niet ertegen verzet dat de na de schifting overgebleven stukken en gegevens ter beschikking worden gesteld voor strafrechtelijk onderzoek, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is.
4.22
Dat brengt met zich dat de afwijzing door de rechtbank van het namens de klaagster subsidiair gedane verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris, zodat een proces-verbaal kan worden opgemaakt over de wijze waarop de rechter-commissaris de procedure als bedoeld in art. 98 heeft gevolgd noch onjuist noch onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is.29.
4.23
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
5. Conclusie
5.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2023
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, r.o. 4.2.3; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans.
HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. T.M.C.J. Schalken.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, r.o. 4.2.2.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T.M.C.J. Schalken.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T.M.C.J. Schalken.
HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.2.3, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.3.1, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans; HR 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1268, r.o. 5.2.1.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.3.1, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans.
HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, r.o. 3.5.3, NJ 2016/140, m.nt. F. Vellinga-Schootstra; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.5, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans; HR 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1268, r.o. 5.2.2.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.3.2, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.3.2, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans.
HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1027, r.o. 2.3.2; HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1324, r.o. 2.3.2, NJ 2016/378, m.nt. F. Vellinga-Schootstra; HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:277, r.o. 2.7.3.
HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:277, r.o. 2.3-2.6.
Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge van 25 augustus 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2463, onder 7.11-7.16 en zijn conclusie van 6 juni 2017, ECLI:NL:PHR:2017:643, onder 6.4-6.6.
In de schriftuur betreft dit deelklacht iii (p. 1-2 en 21-22) , met uitzondering van de klacht dat de rechtbank ten onrechte niet is nagegaan of de klaagster (voldoende) in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de na de schifting overgebleven stukken en gegevens voor strafrechtelijk onderzoek (p. 21). Die klacht bespreek ik onder 4.14
In de schriftuur betreft dit deelklacht ii (p. 1 en 18-21).
In de schriftuur betreft dit (het resterende deel van) deelklacht iii (p. 2 en 21). Zie hierover ook voetnoot 18.
HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960.
Conclusie A-G Spronken van 16 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1065 vóór HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, NJ 2022/144, m.nt. P.A.M. Mevis.
In de schriftuur betreft dit deelklacht i (p. 1 en 16-18).
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken van 16 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1065, onder 12.9 vóór HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, NJ 2022/144, m.nt. P.A.M. Mevis.
Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge van 25 september 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1043, onder 4.9 vóór HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960 en de conclusie van mijn hand van 24 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1101, onder 7.7 en 7.9 vóór HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:68, NJ 2021/118, m.nt. T. Kooijmans.
In zoverre verschilt de zaak dus van die waarover mijn voormalig ambtgenoot Knigge concludeerde vóór HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans. Zie ECLI:NL:PHR:2019:971, onder 5.17.
In de schriftuur betreft dit deelklacht iv (p. 2 en 22-23).
In de schriftuur betreft dit deelklacht v (p. 2 en 23-29)
In de schriftuur betreft dit deelklacht iv (p. 2 en 29).
Beroepschrift 22‑06‑2023
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 23/01628 Bv
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: Mr. Th.J. Kelder
Dossiernummer: 2621274
Inzake:
[klaagster],
verzoekster tot cassatie van een door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's‑Hertogenbosch, op 7 maart 2023 onder RK-nummer 22-020760 gewezen beschikking.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat
- (i)
de rechtbank ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat ‘[z]onder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, (…) niet aannemelijk [is] geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden’,
en/of doordat
- (ii)
de rechtbank ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de door de rechter-commissaris gevolgde procedure (ten aanzien van de filtering en schoning van het beslag) (voldoende) inzichtelijk, te volgen en toetsbaar is gemaakt,
en/of doordat
- (iii)
de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht en beoordeeld of de schifting van de stukken en gegevens op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht van (advocaten en notarissen werkzaam bij) verzoekster niet door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden, noch heeft onderzocht en beoordeeld of verzoekster (voldoende) in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de voorgeselecteerde stukken of gegevens voor dat strafrechtelijk onderzoek, noch heeft onderzocht en beoordeeld of aannemelijk is dat er (nog) een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot de na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept, zoals verzoekster doet,
en/of doordat
- (iv)
de rechtbank ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte bestaat om in raadkamer te oordelen over (alle overige) door verzoekster opgeworpen klachten en bezwaren ten aanzien van — kort gezegd — de door de rechter-commissaris gevolgde procedure met betrekking tot het inbeslaggenomen geheimhoudermateriaal,
en/of doordat
- (v)
de rechtbank twee bezwaren van verzoekster tegen de door de rechter-commissaris gevolgde procedure — te weten dat de rechter-commissaris (a) ‘geheimhoudermedewerkers’ van de NVWA heeft ingezet bij de filtering en schoning van het beslag, en (b) het beslag (zonder de gefilterde stukken) reeds op 22 januari 2022 (en dus lang voordat hij een beslissing ex art. 98 Sv had gegeven, en hangende de procedure ex art. 98 Sv) aan het onderzoeksteam heeft vrijgegeven — onbesproken heeft gelaten c.q. niet (kenbaar) heeft betrokken bij haar oordeel,
en/of doordat
- (vi)
de rechtbank het (subsidiair gedane) verzoek tot een nieuwe verwijzing naar de rechter-commissaris, teneinde minst genomen proces-verbaal te doen opmaken van de gang van zaken in de art. 98-procedure, inclusief proces-verbaal van de zogeheten ‘geheimhoudermedewerkers’ waarin zij verslag doen van hun werkzaamheden en contacten met derden, ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft afgewezen,
waardoor de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag onjuist is, althans die beslissing onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd.
2. Toelichting
Procesverloop
2.1
Nadat op 27 oktober 2020 beslag is gelegd onder cliënten van verzoekster, is namens verzoekster op 2 februari 2021 een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend. In dat klaagschrift is aangevoerd dat zich onder het beslag een grote hoeveelheid geheimhouderinformatie bevindt, die voortvloeit uit de normale dienstverlening van (advocaten en notarissen werkzaam bij) verzoekster. De inbeslagneming van de betreffende geheimhouderinformatie is in strijd met het bepaalde in art. 98 jo. art. 218 Sv. Verzocht is het beklag gegrond te verklaren en teruggave te gelasten van alle voorwerpen en gegevens die onder verzoeksters verschoningsrecht vallen.
2.2
Het onder 2.1 bedoelde klaagschrift is op 2 april 2021 in raadkamer behandeld. De rechtbank besliste toen als volgt (proces-verbaal van de behandeling in raadkamer d.d. 2 april 2021, p. 8):
‘De raadkamer verwijst de zaak naar de rechter-commissaris voor het volgen van een 98-Svprocedure en houdt iedere verdere beslissing aan. De partijen dienen zich met de rechter-commissaris te verstaan over de verdere procedure, het filteren van het beslag en een beslissing van de rechter-commissaris over de verschoningsstukken. De rechter-commissaris zal een beslissing nemen op grond van artikel 98 Sv waarna de raadkamer zich opnieuw zal beraden over de thans voorliggende klaagschriften en een eventueel beroep op de beslissing van de rechter-commissaris. De voorzitter zal het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd aanhouden.’
2.3
Op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris zijn ‘Beschikking ex artikel 98 Wetboek van Strafvordering (Sv)’ gegeven. Deze beschikking houdt als oordeel en beslissing van de rechter-commissaris het volgende in (p. 5):
‘Beoordeling
Zowel uit het digitale beslag als uit het fysieke beslag is een aantal brieven/geschriften gefilterd op basis van de vastgestelde zoektermenlijst. Bij de verdere beoordeling van deze stukken is van doorslaggevende betekenis dat de officier van justitie desgevraagd heeft verklaard dat de uitgefilterde documenten aan het beslag onttrokken kunnen blijven. Dat maakt dat de rechter-commissaris niet toekomt aan toepassing van het hiervoor beschreven toetsingskader. Nu de officier van justitie de uitgefilterde documenten niet van belang acht voor het onderzoek, zal de rechter-commissaris in dat kader beslissen dat alle stukken die uit het beslag zijn gefilterd, zowel digitaal als fysiek, teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
Volledigheidshalve merkt de rechter-commissaris nog op dat het uitgefilterde beslag reeds is vrijgegeven voor het onderzoeksteam.
Beslissing
De rechter-commissaris:
stukken die niet van belang zijn voor het onderzoek
bepaalt dat alle stukken die uit het beslag zijn gefilterd, zowel digitaal als fysiek, teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
wijst de verdediging erop dat zij binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij deze rechtbank.’
2.4
Op 12 september 2022 is namens verzoekster een ‘Klaagschrift ex art. 98 lid 4 jo. 552a Sv’ ingediend. In dat klaagschrift worden, in aanvulling op het eerdere klaagschrift ex art. 552a Sv, klachten en bezwaren geuit tegen de door de rechter-commissaris gevolgde procedure en de door hem genomen beslissingen ten aanzien van de beslagen geheimhouderinformatie (zie m.n. randnummer 3 t/m 4 en 8 t/m 16). Daartoe wordt onder meer aangevoerd (i) dat de rechter-commissaris een incomplete zoektermenlijst heeft doen hanteren bij de filtering van het beslag (waartegen de verdediging meermaals bezwaren heeft geuit), (ii) dat in de beschikking van de rechter-commissaris een beschrijving ontbreekt van de wijze waarop de schoning is uitgevoerd en op welke wijze de rechter-commissaris zich ervan heeft vergewist dat de ‘geschoonde dataset’ geen geprivilegieerd materiaal meer bevat, (iii) dat eveneens een proces-verbaal van de rechter-commissaris en van de NVWA ontbreekt waarin daarover wordt geverbaliseerd, (iv) dat de opdracht aan het NFI niet door de rechter-commissaris is gegeven, (v) dat de medewerker van het NFI geen geheimhouding heeft toegezegd tegenover de rechter-commissaris, (vi) dat geen schriftelijke verslaglegging voorhanden is omtrent hetgeen het NFI heeft gedaan, (vii) dat de rechter-commissaris de filtering op geen enkele manier (zelf) heeft beoordeeld, (viii) dat de rechter-commissaris het beslag (zonder de gefilterde stukken) reeds op 22 januari 2022 — dus lang voordat hij een beslissing ex art. 98 Sv gaf, en hangende de procedure ex art. 98 Sv — aan het onderzoeksteam heeft vrijgegeven, (ix) dat de rechter-commissaris zijn beschikking d.d. 30 augustus 2022 ten onrechte niet aan verzoekster heeft betekend (terwijl door het uitstellen van de beslissing ex art. 98 Sv, het reeds op voorhand vrijgeven van het beslag, het niet betekenen van de beschikking én het niet reageren op brieven hieromtrent zijdens verzoekster, het recht van verzoekster om effectief tegen de door de rechter-commissaris gevolgde werkwijze op te komen illusoir is gemaakt), alsmede (x) dat de rechter-commissaris heeft gehandeld in strijd met de beslissing van de raadkamer d.d. 2 april 2021, door onmogelijk te maken dat die raadkamer de rechtmatigheid van het beslag en de vraag of dat beslag kon worden vrijgegeven in volle omvang kon toetsen en beoordelen alvorens vrijgave van het beslag aan het onderzoeksteam plaatshad. (Voortduring van) het beslag, waarin zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog steeds geprivilegieerd materiaal bevindt, is dan ook onrechtmatig.
2.5
Op 7 februari 2023 heeft de rechtbank beide namens verzoekster ingediende klaagschriften (verder) in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn de aangevoerde bezwaren nader toegelicht en onderbouwd (pleitnota d.d. 7 februari 2023, m.n. randnummer 32 t/m 65). Kort weergegeven is daarbij betoogd dat:
- —
vaststaat dat zich in het beslag een grote hoeveelheid geheimhouderstukken bevond, terwijl het onderzoeksteam tussen oktober 2020 en eind januari 2021 veelvuldig onderzoek heeft verricht aan dat ongeschoonde beslag, vóórdat de procedure ex art. 98 Sv werd gestart, waardoor geheimhouderstukken kunnen en zullen zijn gezien door medewerkers van het opsporingsteam, hetgeen de procedure ex art. 98 Sv nu juist beoogt te voorkómen (randnummer 32 en 35);
- —
het OM reeds vanaf het moment van de doorzoeking bekend moest zijn met het feit dat zich bij het beslag geheimhoudermateriaal bevond, althans daarmee vanaf 9 november 2020 bekend was, maar daarop niet naar behoren heeft geacteerd (randnummer 33–34);
- —
in afwachting van de door de raadkamer gelaste procedure ex art. 98 Sv het ongeschoonde beslag ten onrechte bij de NVWA is gebleven (randnummer 38–40);
- —
de op 30 juni 2021 zijdens verzoekster aangeleverde zoektermenlijst door de rechter-commissaris te vergaand is beperkt, terwijl daartegen namens verzoekster gemotiveerd bezwaren zijn geuit. Namens verzoekster is daarbij aangegeven dat, na een eerste selectie, mogelijk alsnog een nadere selectie moest plaatsvinden, hetgeen een onvermijdelijk gevolg was van de wijze van inbeslagneming (waarbij het openbaar ministerie immers de gehele administratie van klagers heeft beslagen). Verzoeken om overleg werden door de rechter-commissaris afgewezen, en op mails en opmerkingen werd door hem niet gereageerd. Door de beperkingen die de rechter-commissaris heeft aangebracht zijn gebruikelijke zoektermen buiten de filtering gebleven, waardoor die filtering op voorhand onvolledig voorkomt (randnummer 41–48);
- —
de rechter-commissaris ondanks het voorgaande op geen enkele wijze heeft gecontroleerd of geverifieerd of de schoning toereikend en volledig was verlopen, terwijl daartoe alle aanleiding bestond, bijvoorbeeld omdat uit het Excel-overzicht van de rechter-commissaris volgde dat de gebruikte e-mailextensies van advocaten en notarissen geen enkele hit opleverden, maar zich volgens hen wel honderden e-mails van en aan hen in het beslag moesten bevinden. Dit duidt op een mogelijke omissie in de filtering, waarvoor ook het NFI waarschuwt. Verzoekster kan dit niet concreter adstrueren, omdat haar niet bekend is welke documenten zich precies in de digitale dataset bevonden, op welke wijze er vervolgens is gefilterd en welke documenten daaruit nadien zijn verwijderd. Omdat géén processen-verbaal zijn opgesteld omtrent de schoning is dit alles voor verzoekster niet na te gaan en blijft de filterprocedure oncontroleerbaar, terwijl een minimale foutmarge al leidt tot het missen van een grote hoeveelheid geheimhouderstukken. Niet voor niets verlangt de Hoge Raad dat de rechter-commissaris zich ervan vergewist dat het niet aannemelijk is dat er (nog) een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept (randnummer 49–55 en 60);
- —
voorgaande, kenbaar gemaakte, zorgen en bezwaren ten spijt, de rechter-commissaris ruim zeven maanden voordat hij een beschikking ex art. 98 Sv gaf, het beslag reeds heeft vrijgegeven aan het onderzoeksteam, zonder dat de raadkamer zich hierover heeft kunnen uitlaten en zonder dat het standpunt van de verschoningsgerechtigden tot uitgangspunt is genomen (randnummer 56–59);
- —
de procedure ex art. 98 Sv ook om andere redenen niet op een juiste wijze is gevolgd, doordat de rechter-commissaris ‘geheimhoudermedewerkers’ van de NVWA heeft ingezet, die op hun beurt (zonder toestemming van de rechter-commissaris) een NFI medewerker hebben ingeschakeld voor de filtering. Deze NFI-medewerker is niet door de rechter-commissaris benoemd en heeft geen geheimhoudingsverklaring ondertekend, terwijl de regie in dit opzicht evenmin in handen van de rechter-commissaris is gebleven. Voorts is gebleken dat de geheimhoudermedewerkers de leider van het onderzoeksteam hebben geïnformeerd over het feit dat zij een filtering gingen uitvoeren, waarbij de zoektermenlijst met hem is gedeeld, terwijl de geheimhoudermedewerkers bovendien nog steeds als zodanig bij het onderzoek zijn betrokken (randnummer 61–63);
- —
gelet op het voorgaande primair tot gegrondverklaring van het beklag moest worden besloten, en subsidiair tot een nieuwe verwijzing naar de rechter-commissaris, teneinde minst genomen proces-verbaal te doen opmaken van de gang van zaken in de art. 98-procedure, inclusief proces-verbaal van de ‘geheimhoudermedewerkers’ waarin zij verslag doen van hun werkzaamheden en contacten met derden (randnummer 65).
Oordeel van de rechtbank
2.6
Op 7 maart 2023 heeft de rechtbank het beklag van verzoekster ongegrond verklaard en daartoe overwogen (beschikking, p. 2–3):
‘Beoordeling door de raadkamer.
Op basis van het dossier en hetgeen ter raadkamerzitting naar voren is gebracht, stelt de raadkamer vast dat in het onderzoek ‘Marjolein’ beslag is gelegd op fysieke documenten en op digitale gegevens. Onder bevoegdheid van de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de geheimhoudersstukken een viertal documenten uit het fysieke beslag gefilterd. Uit het digitale beslag zijn op basis van een zoektermenlijst ruim 800.000 ‘hits’ gefilterd. Deze uitgefilterde documenten zijn aan het digitale beslag onttrokken. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van deze als geheimhoudersstukken aan te merken documenten en gegevens besloten dat deze teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
Namens klaagster is naar voren gebracht dat het zeer aannemelijk is dat zich tussen de uitgeselecteerde, resterende documenten en gegevens nog altijd geheimhoudersstukken bevinden. Hiertoe is aangevoerd dat niet alle door klaagster aangevoerde zoektermen in de filterprocedure op de het digitale beslag zijn meegenomen. [A] Groep zou al jaren geleden met haar voormalige advocaten over de NVWA hebben gecorrespondeerd en deze e-mailberichten zijn niet uit de filtering naar voren gekomen. Daarnaast zou het slechts eenmalig invoeren van een lijst zoektermen ertoe leiden dat geheimhoudersstukken in de filterprocedure ten onrechte niet als zodanig worden aangemerkt. In het verlengde hiervan is tijdens de raadkamerzitting een praktijkvoorbeeld gegeven van een andere procedure waarbij de gemachtigden van klaagster betrokken waren en waarin na uitfiltering alsnog ‘hits’ op basis van de zoektermen haar voren kwamen.
Uit het dossier volgt dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging mede namens klaagster input heeft gegeven. De raadkamer heeft ervan kennis genomen dat over de hoeveelheid zoektermen verschil van inzicht heeft bestaan tussen de rechter-commissaris en de verdediging en dat de rechter-commissaris de door de verdediging ingebrachte lijst heeft beperkt. Dit betekent naar het oordeel van de raadkamer echter niet dat de filterprocedure daarmee te beperkt is geweest. De raadkamer stelt daarbij vast dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert. Dat [A] Groep al jaren geleden met haar advocaten heeft gecorrespondeerd over NVWA-dossiers, is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat daarop betrekking hebbende e-mailberichten zich in het onderhavige back up ICT-systeem moeten bevinden en ten onrechte niet gefilterd zijn. Nu klaagster beschikt over haar volledige administratie, had het op de weg van klaagster gelegen haar stelling concreet te maken. Het namens klaagster gegeven praktijkvoorbeeld van een onvolledige schoning is daarbij moeilijk vergelijkbaar met onderhavige procedure, te meer nu de gemachtigden van klaagster niet hebben duidelijk gemaakt dat hierbij gebruik is gemaakt van hetzelfde zoeksysteem. Daarnaast blijkt uit het recente getuigenverhoor van [betrokkene 3] (feitelijk leidinggevende van onderzoek Marjolein’) bij de rechter-commissaris dat er in het einddossier geen geheimhoudersstukken zitten en hij zich niet op enig moment heeft laten sturen door enig geheimhoudersstuk in het dossier en dat hij ook geen aanwijzing heeft dat een van de andere leden van het onderzoeksteam zich daardoor wel heeft laten leiden.
Zonder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, is niet aannemelijk geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden. Daarbij komt uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal, opgemaakt door of namens de rechter-commissaris naar voren welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt. Naar het oordeel van de raadkamer is op basis van die informatie in voldoende mate de gevolgde procedure inzichtelijk, te volgen en toetsbaar gemaakt.
Voor zover — ondanks de uitgevoerde filtering — in een strafprocedure zal blijken dat er toch kennis is genomen van geheimhoudersstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, is de rechtmatigheid daarvan een discussie die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd. Hiervoor laat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte.
De raadkamer zal derhalve het klaagschrift ongegrond verklaren. Vorenstaande leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen.’
2.7
Verzoekster acht deze beslissing en de gronden waarop zij berust onjuist en onbegrijpelijk. Het volgende is daartoe van belang.
Juridisch kader
2.8
In HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119 m.nt. T. Kooijmans stelde Uw Raad het volgende wettelijke en jurisprudentiële kader voorop, dat in zaken als de onderhavige geldt:
‘4. Juridisch kader
4.1
Het juridisch kader is weergegeven in de conclusie van de procureur-generaal onder 3.2 tot en met 3.25. In het bijzonder zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- —
artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
- ‘1.
Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
- 2.
Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
- 3.
De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
- 4.
Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
- 5.
Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
- 6.
De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.’
- —
artikel 218 Sv:
‘Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.’
4.2.1
Ingevolge artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding is verplicht, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de normale uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan degene die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat (vgl. HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0526 en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3258).
Ook informatie die nog niet aan de advocaat is medegedeeld, kan in uitzonderingsgevallen object uitmaken van het verschoningsrecht van de advocaat. Daarvoor is van belang of op grond van in aanmerking komende feiten of omstandigheden aannemelijk is dat de informatie daadwerkelijk bestemd is om door de cliënt aan de advocaat in de uitoefening van zijn beroep te worden toevertrouwd (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2686, rechtsoverweging 3.3.1).
4.2.2
Op grond van artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, zoals volgt uit artikel 98 lid 5 Sv, zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan bedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434). Bij de vastlegging van gegevens op de voet van artikel 125i Sv, waarin artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, dient het verschoningsrecht op gelijke wijze te worden gerespecteerd (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960).
4.2.3
Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven, geschriften of vastgelegde gegevens die geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken en evenmin tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dit laatste het geval is komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter). Voor zover dat noodzakelijk is, mag daartoe door de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken of gegevens worden kennisgenomen (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434).
4.2.4
De omstandigheid dat de rechter-commissaris ter beoordeling van de relevantie van de stukken of gegevens voor de waarheidsvinding of ter beoordeling van het standpunt van de verschoningsgerechtigde kennisneemt van de stukken of gegevens als hiervoor bedoeld, brengt dus niet mee dat sprake is van een inbreuk op het verschoningsrecht (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566).
4.2.5
Indien de rechter-commissaris — bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens — niet in staat is zelf het onderzoek als hiervoor onder 4.2.3 bedoeld te verrichten, zal hij het daarheen dienen te leiden dat het onderzoek wordt verricht door een zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714).’
2.9
Specifiek ten aanzien van de situatie waarin sprake is van een grote hoeveelheid (digitale) stukken of gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen en waarin de desbetreffende stukken of gegevens in relatie lijken te staan tot (vele) verschillende geheimhouders van wie de identiteit of een contactgegeven onbekend is of welke informatie zich niet op betrekkelijk eenvoudige wijze laat achterhalen, overwoog Uw Raad in HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 m.nt. T. Kooijmans het volgende:
‘4.3.1
Daaraan kan het volgende worden toegevoegd in verband met gevallen zoals het onderhavige, waarin sprake is van een grote hoeveelheid (digitale) stukken of gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen en waarin de desbetreffende stukken of gegevens in relatie lijken te staan tot (vele) verschillende geheimhouders van wie de identiteit of een contactgegeven onbekend is of welke informatie zich niet op betrekkelijk eenvoudige wijze laat achterhalen. In een dergelijk geval ligt het doorgaans in de rede dat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting wordt gemaakt tussen stukken of gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een lijst met zoektermen die betrekking hebben op het deel van het materiaal waarover het verschoningsrecht zich mogelijk uitstrekt, zoals namen en e-mailadressen of termen die specifiek kunnen duiden op het voorwerp van het ingeroepen verschoningsrecht.
De rechter-commissaris dient het onderzoek zo in te richten dat voldoende wordt gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet door het strafrechtelijk onderzoek kan worden geschonden. Dat kan meebrengen dat de rechter-commissaris die voornemens is een dergelijke schifting te (laten) maken, zowel de afgeleid verschoningsgerechtigde als een gezaghebbend lid van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde dan wel een andere ter zake deskundige persoon bij de voorbereiding en uitvoering van dit onderzoek betrekt.
4.3.2
Alvorens te beslissen of het beslag op de na de schifting overgebleven stukken of gegevens kan worden toegestaan op de grond dat het niet gaat om onder het verschoningsrecht vallend materiaal, wordt de afgeleid verschoningsgerechtigde in beginsel in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de voorgeselecteerde stukken of gegevens voor strafrechtelijk onderzoek. Verder dient, nadat de rechter-commissaris heeft beslist dat inbeslagneming is toegestaan, te worden gehandeld zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald. Daarvan kan echter worden afgezien indien en voor zover, ondanks de daartoe verrichte nodige inspanningen — mede in verband met het belang van de voortgang van het opsporingsonderzoek en het daarmee samenhangende recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn — het redelijkerwijs als gevolg van de omstandigheid dat de stukken of gegevens in relatie lijken te staan tot (vele) verschillende onbekende of niet eenvoudig te achterhalen geheimhouders niet mogelijk is gebleken alle (eventuele) verschoningsgerechtigden in staat te stellen zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot de geselecteerde stukken of gegevens.
Daarbij geldt dat de rechter-commissaris zich ervan moet vergewissen dat het niet aannemelijk is dat er (nog) een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept.
(…)
5.3.1
In het onderhavige geval, dat erdoor wordt gekenmerkt dat het gaat om meer dan een miljoen bestanden waarbij met betrekking tot de daarin vervatte gegevens niet bekend is welke artsen als verschoningsgerechtigde zijn aan te merken en van welke arts welke (soort) onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie afkomstig is of voor welke arts deze is bestemd, heeft de beoordeling door de rechter-commissaris zich erop gericht of bij het strafrechtelijk onderzoek van de bestanden het verschoningsrecht van de verschoningsgerechtigde artsen voldoende is gewaarborgd. Daartoe heeft de rechter-commissaris bepaald, kort gezegd, dat ter bescherming van het afgeleid verschoningsrecht van de klager zogenoemde geheimhouder-politieambtenaren onder toezicht van een geheimhouder-officier van justitie een selectie dienden te maken van de gegevens op de inbeslaggenomen gegevensdragers die vanaf 1 maart 2018 zijn gecreëerd en dienden te bepalen welke van die gegevens onder het afgeleid verschoningsrecht vallen en welke niet. De raadsman van de klager heeft inspraak gehad bij het bepalen van de zoektermen ten behoeve van het filteren van de gegevens en daaraan is gevolg gegeven. Op basis van die uitgebreide zoektermen is een selectie gemaakt van medische informatie die moet worden afgescheiden en is bepaald welke bestanden met gegevens niet in het strafrechtelijk onderzoek worden betrokken. De overige bestanden die na de filtering zijn overgebleven zijn ter beschikking gesteld voor het strafrechtelijk onderzoek.
5.3.2
De rechtbank heeft met haar hiervoor weergegeven overweging dat door de wijze van de selectie van de gegevens ‘het afgeleide verschoningsrecht van klager (…) voldoende is gewaarborgd’ kennelijk tot uitdrukking gebracht dat sprake is van een geval zoals bedoeld onder 4.3.1 waarin de schifting van de gegevens op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden en voorts, in overeenstemming met hetgeen hiervoor in 4.3.2 is overwogen, geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat er een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
De Hoge Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat
- —
de rechter-commissaris speciaal met het oog op het bepalen van de bij het onderzoek te hanteren zoektermen een regiebijeenkomst met de raadsman van de klager heeft georganiseerd, waarna die zoektermen op diens verzoek nog zijn uitgebreid en in het Engels, Duits, Frans en Spaans zijn vertaald, waarna bij het onderzoek behalve de Nederlandse, ook die vertaalde zoektermen zijn gehanteerd;
- —
het in verband met de schifting gedane onderzoek door de geheimhouder-politieambtenaar niet alleen betrekking had op bestanden die tekst bevatten (e-mails) maar ook op afbeeldingen en audio- en videobestanden,
- —
blijkens het onder 3.2 weergegeven proces-verbaal van de behandeling van het aanvullende klaagschrift namens de klager slechts in algemene bewoordingen is aangevoerd dat ‘zich tussen de uitgeselecteerde informatie nog steeds medische gegevens bevinden’, zonder voldoende nadere toelichting over gronden waarop aangenomen zou moeten worden dat het aannemelijk is dat er een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept.’
2.10
De Memorie van Toelichting bij de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit, bij welke wet art. 98 Sv in belangrijke mate zijn huidige inhoud kreeg, houdt onder meer het volgende in omtrent de in dat artikel geregelde procedure (Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 3, p. 10–11):
‘5. Termijnen toetsing beroep op verschoningsrecht
In onderzoek naar financieel-economische criminaliteit komt niet zelden de vraag naar de reikwijdte van het verschoningsrecht van personen met een beroepsgeheim (artikel 218 Sv) aan de orde. Het gaat dan meestal om het geval waarin politie en Openbaar Ministerie in het belang van een opsporingsonderzoek inzage willen verkrijgen in gegevens die volgens de desbetreffende advocaat of notaris vallen onder het beroepsgeheim. Meer concreet zijn er in de praktijk van de opsporing en vervolging twee situaties te onderscheiden waarin de vraag naar de reikwijdte van het verschoningsrecht speelt. De eerste situatie doet zich voor indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een opsporingsonderzoek stukken bij een geheimhouder in beslag wil nemen. Daartoe zal meestal doorzoeking van het kantoor van de advocaat of notaris plaatsvinden, onder leiding van de rechter-commissaris en in het bijzijn van de deken van de orde van advocaten of de voorzitter van de Ring van notarissen. Een tweede situatie betreft het geval waarin bij onderzoek naar financieel-economische criminaliteit de kantooradministratie van een onderneming in beslag wordt genomen. Vaak gaat het om grote hoeveelheden materiaal. Indien zich in dat materiaal bijvoorbeeld correspondentie tussen de onderneming en een advocaat bevindt, is de rechter-commissaris bevoegd tot het nemen van een beslissing over inbeslagneming en kennisneming van de inhoud van de stukken.
In beide situaties geldt dat indien de rechter-commissaris oordeelt dat stukken van de advocaat of notaris in beslag mogen worden genomen, deze meestal niet ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld, maar worden verzegeld. Er wordt gewacht of de geheimhouder tegen de beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift indient bij de rechtbank — conform artikel 552a Sv —, en zo ja, totdat op dit klaagschrift is beslist. Daarmee wordt voorkomen dat tussentijdse, achteraf als onrechtmatig beoordeelde, kennisneming van de inhoud van stukken gevolgen heeft voor de bewijsverzameling in de strafzaak. (…)’
2.11
Kort samengevat kan uit (onder andere) voorgaande bronnen — voor zover hier relevant — worden afgeleid dat indien de kantooradministratie van een onderneming in beslag wordt genomen en zich in dat materiaal geheimhoudermateriaal bevindt, de rechter-commissaris bevoegd is tot het nemen van een beslissing over inbeslagneming en kennisneming van de inhoud van de stukken. De rechter-commissaris dient zijn onderzoek daarbij zo in te richten dat voldoende wordt gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet door het strafrechtelijk onderzoek kan worden geschonden. Dat kan onder meer met zich brengen dat de rechter-commissaris die voornemens is een dergelijke schifting te (laten) maken, zowel de verschoningsgerechtigde als een gezaghebbend lid van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde dan wel een andere ter zake deskundige persoon bij de voorbereiding en uitvoering van dit onderzoek betrekt.
Alvorens te beslissen of het beslag op de na de schifting overgebleven stukken of gegevens kan worden toegestaan op de grond dat het niet gaat om onder het verschoningsrecht vallend materiaal, dient de (afgeleid) verschoningsgerechtigde in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de voorgeselecteerde stukken of gegevens voor strafrechtelijk onderzoek. Verder dient, nadat de rechter-commissaris heeft beslist dat inbeslagneming is toegestaan, te worden gehandeld zoals in art. 98, derde lid, Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder de mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken of gegevens wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist. Voorts geldt dat de rechter-commissaris zich ervan moet vergewissen dat het niet aannemelijk is dat er (nog) een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept.
Alvorens van het beslag kennis mag worden genomen dient de beslissing over het beklag van de verschoningsgerechtigde ten slotte onherroepelijk te zijn. Als door de verschoningsgerechtigde een klaagschrift is ingediend bij de rechtbank dient de uitkomst van deze beklagprocedure te worden afgewacht.
2.12
Alhoewel het voorgaande tot op zekere hoogte inzicht verschaft in de manier waarop moet worden omgegaan met omvangrijk (digitaal) beslag waarin zich geheimhoudermateriaal bevindt, is in de rechtspraak van Uw Raad nog niet uitgekristalliseerd hoe het proces van selecteren en schiften van informatie onder regie van de rechter-commissaris precies in zijn werk moet of mag gaan. Zowel Mevis (in randnummer 7 van zijn noot onder HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, NJ 2022/144) als Kooijmans (in zijn noten onder HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 (randnummer 3 en 4) en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119 (randnummer 3)) signaleren dat in dit opzicht de nodige vragen blijven bestaan.
2.13
Onderhavige zaak biedt de mogelijkheid meer helderheid te scheppen omtrent het proces van selecteren en schiften van informatie onder regie van de rechter-commissaris, alsmede over de wijze waarop de controle op dat proces eruit moet zien. In het navolgende worden klachten geformuleerd die hierop betrekking hebben. Daarbij keert verzoekster zich tegen (het oordeel van de rechtbank over) de door de rechter-commissaris gevolgde filterings- en schoningsprocedure, de gebrekkige verslaglegging daaromtrent, de inzet van ‘geheimhoudermedewerkers’ van de NVWA daarbij, het uitblijven van verificatie door de rechter-commissaris van de resultaten van deze procedure, de onmogelijkheid voor verzoekster (en andere verschoningsgerechtigden) zich uit te laten over de resultaten daarvan, het standpunt van de rechtbank dat van de verschoningsgerechtigde mag worden gevergd dat hij/zij ‘aannemelijk maakt’ dat zich na de filterings- en schoningsprocedure nog steeds geheimhoudermateriaal in het beslag bevindt, de vrijgave van het beslag aan het onderzoeksteam hangende de procedure ex art. 98 Sv en, ten slotte, de opvatting dat de raadkamer maar beperkt ruimte heeft om over de door de rechter-commissaris ex art. 98 Sv gevolgde procedure te oordelen.
2.14
Duidelijkheid over deze thema's dient een zaaksoverstijgend belang. Omvangrijke (digitale) beslagen zijn anno 2023 namelijk aan de orde van de dag. Hetzelfde geldt, helaas, voor discussies daarover. De praktijk heeft behoefte aan duidelijke richtsnoeren, zodat discussies en procedures over steeds weer dezelfde onderwerpen in het vervolg zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.
2.15
De hierna geformuleerde toelichting op de klachten tegen het oordeel van de rechtbank houdt de in het middel gehanteerde volgorde aan. Die volgorde is qua thematiek wellicht niet de meest logische, maar sluit wel aan bij de wijze waarop de thema's in de pleitnota en in de beschikking van de rechtbank aan bod komen.
Klachten tegen het oordeel van de rechtbank
Deelklacht (i) de (on)aannemelijkheid van een onvolledige filtering
2.16
Het eerste bezwaar dat verzoekster koestert tegen de beschikking van de rechtbank houdt verband met haar oordeel dat ‘[z]onder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, (…) niet aannemelijk [is] geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden’. Dit oordeel is, gelet op het navolgende, niet juist en ook niet begrijpelijk.
2.17
Namens verzoekster is betoogd dat zij een lijst met gebruikelijke zoektermen heeft aangeleverd bij de rechter-commissaris, waarmee een eerste schifting kon worden gemaakt. Erkend is dat deze eerste schifting nadien mogelijk aan een nadere selectie zou moeten worden onderworpen, omdat zich daaronder ook niet-geprivilegieerd materiaal zou kunnen bevinden. Dit secure proces van filtering is echter het onvermijdelijke gevolg van de keuze van het openbaar ministerie om de gehele administratie van klagers in beslag te nemen. Dat laatste mag niet ertoe leiden dat een minder zorgvuldige werkwijze ten aanzien van potentieel verschoningsgerechtigd materiaal wordt gevolgd. Het beperken van de lijst waarop in eerste instantie wordt gefilterd is in dit licht niet acceptabel. Dat de rechter-commissaris dat toch heeft gedaan, daarbij verder overleg met verzoekster mijdend, is onjuist. Voorts heeft de rechter-commissaris de schoning ten onrechte op geen enkele wijze geverifieerd of gecontroleerd; hij heeft niets gedaan om, bijvoorbeeld middels een steekproef, te beoordelen of de schoning correct was verlopen, terwijl er aanwijzingen waren dat daarbij iets was misgegaan. Gewezen is op het feit dat uit het Excel-overzicht van de rechter-commissaris volgde dat de gebruikte e-mailextensies van advocaten en notarissen geen enkele hit opleverden, maar zich volgens hen wel honderden e-mails van en aan hen in het beslag moesten bevinden. Dit duidt op een mogelijke omissie in de filtering, waarvoor ook het NFI waarschuwt. Verzoekster kan dit niet concreter adstrueren, omdat haar niet bekend is welke documenten zich precies in de digitale dataset bevonden, op welke wijze er vervolgens is gefilterd en welke documenten daaruit nadien zijn verwijderd. Omdat geen processen-verbaal zijn opgesteld omtrent de schoning is dit alles voor verzoekster niet na te gaan en blijft de filterprocedure oncontroleerbaar (zie voor een en ander de pleitnota d.d. 7 februari 2023, randnummer 41 t/m 55).
2.18
In de lagere rechtspraak wordt vaker het standpunt gehuldigd dat het aan de beslagene c.q. verschoningsgerechtigde is om ‘aannemelijk te maken’ dat zich (nog) geprivilegieerd materiaal in het beslag bevindt. Dat standpunt pleegt door Uw Raad echter niet te worden gevolgd. Het is niet aan de verschoningsgerechtigde om dat standpunt op voorhand aannemelijk te maken, omdat de procedure ex art. 98 Sv juist dient om hierover helderheid te verschaffen (vgl. bijv. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960 en de conclusie van AG Spronken vóór HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, NJ 2022/144 m.nt. P. Mevis (randnummer 12.9)).
2.19
Hierbij moet worden bedacht dat het voor de verschoningsgerechtigde doorgaans niet goed mogelijk is om zijn standpunt concreet te onderbouwen, zeker als voor hem/haar — zoals ook in casu is aangevoerd — onduidelijk is welke bestanden zich precies in de digitale dataset bevonden en hij/zij géén inzage heeft gekregen in de manier waarop het schoningsproces vervolgens is opgezet en uitgevoerd, noch in de omvang van het beslag na die schoning (vgl. de conclusie van AG Knigge vóór HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 m.nt. Kooijmans (randnummer 5.17),1. alsmede de noot van Kooijmans onder die beschikking (randnummer 4)2.).
2.20
In het licht van het voorgaande is het oordeel van de rechtbank niet juist en ook niet begrijpelijk. Het was niet aan verzoekster om aannemelijk te maken dat zich in het (op een voor haar op onbekende wijze) gefilterde en geschoonde beslag nog steeds verschoningsgerechtigd materiaal bevond, maar aan de rechter-commissaris om het proces van filtering en schoning zodanig in te richten dat met voldoende zekerheid kwam vast te staan dat zich daarin géén verschoningsgerechtigd materiaal meer bevond. Door het vergaand beperken van de initiële lijst met zoektermen, het niet transparant vastleggen van de wijze waarop het filteringsproces heeft plaatsgevonden en het niet controleren van het resultaat daarvan, is van een zodanige zorgvuldige procedure geen sprake geweest. Het aanvoeren van meer concrete informatie over hetgeen zich nog in het beslag bevond lag bij die stand van zaken niet op de weg van verzoekster.
Deelklacht (ii) verslaglegging van het proces van filtering en schoning
2.21
In het verlengde van het voorgaande beklaagt verzoekster zich over het oordeel van de rechtbank dat de door de rechter-commissaris gevolgde procedure (ten aanzien van de filtering en schoning van het beslag) (voldoende) inzichtelijk, te volgen en toetsbaar is gemaakt.
2.22
Bij het doorzoeken, filteren en schonen van omvangrijk (digitaal) beslag waaronder zich geheimhoudermateriaal bevindt, is nauwkeurige verslaglegging van het grootste belang. In een recente uitspraak in kort geding overwoog het Hof Den Bosch daarover onder meer (2 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1329):
‘3.5.13.
Gegevens die volgens het OM wel onder het verschoningsrecht vallen, dienen op grond van artikel 126aa Sv onmiddellijk te worden vernietigd, zodat is verzekerd dat die gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen. Van de vernietiging dient proces-verbaal te worden opgemaakt, zodat de vernietiging kan worden gecontroleerd. Onder vernietiging verstaat het hof dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt voor de opsporing en dat is gewaarborgd dat personen die bij het opsporingsonderzoek zijn betrokken op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de ‘vernietigde’ gegevens (HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1257).’
2.23
Ook Uw Raad hecht waarde aan nauwkeurige vaststellingen ten aanzien van hetgeen met beslagen geheimhoudermateriaal geschiedt, bijvoorbeeld waar het de ontoegankelijkmaking van dit materiaal aangaat (HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1257):
‘2.4.1
Met het voorschrift van artikel 126aa lid 2 Sv is beoogd het belang te beschermen dat een ieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van wat aan — onder anderen — de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd, een advocaat te raadplegen. Het voorschrift strekt ertoe dat gegevens die als gevolg van de toepassing van de bevoegdheden genoemd in artikel 126aa lid 1 Sv zijn verkregen, onmiddellijk worden vernietigd indien zij vallen onder het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 Sv, zodat is verzekerd dat die gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen. Uit artikel 126aa lid 2 Sv vloeit derhalve voort dat gegevens als in die bepaling bedoeld niet in het strafproces kunnen worden gebruikt (vgl. onder meer HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5632 en HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2678).
2.4.2
Uit artikel 5 leden 1 en 2 van het Besluit volgt verder dat, als gegevens zijn opgeslagen op een (afzonderlijke) gegevensdrager of ander voorwerp, ook van de vernietiging van die gegevens sprake is als die gegevens ‘niet meer kenbaar zijn’. Hoewel in die artikelleden wordt gesproken over de bewerking van de ‘gegevensdrager’ of het ‘voorwerp’, is gelet op de strekking van deze voorschriften niet uitgesloten dat ook door de bewerking van de digitale voorziening waarmee de gegevens raadpleegbaar zijn, kan worden bereikt dat die gegevens ‘niet meer kenbaar zijn’ in de zin van die artikelleden. De wijze waarop dit wordt vormgegeven, moet beantwoorden aan het hiervoor onder 2.4.1 omschreven doel van artikel 126aa Sv.
2.5.1
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gegevens waarop het klaagschrift betrekking heeft ontoegankelijk zijn gemaakt ‘voor de opsporing’ door het privilegiëren ofwel ‘uitgrijzen’ van die gegevens. Op grond daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat die gegevens ‘niet meer kenbaar zijn’ in de zin van artikel 5 leden 1 en 2 van het Besluit.
2.5.2
Het in die overwegingen besloten liggende oordeel dat met het privilegiëren ofwel het ‘uitgrijzen’ van de gegevens zoals dat in deze zaak heeft plaatsgevonden is verzekerd dat de gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht kan worden geslagen, is ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de rechtbank weliswaar heeft vastgesteld dat de gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt ‘voor de opsporing’ maar geen vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop is gewaarborgd dat personen die bij het opsporingsonderzoek zijn betrokken op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de ‘uitgegrijsde’ gegevens. In dat verband is van belang dat de rechtbank er wel van uitgaat dat er ‘technisch mogelijkheden bestaan om eenmaal ‘gegrijsde’ informatie opnieuw toegankelijk te maken’, maar dat uit haar vaststellingen niet blijkt voor wie, op welke wijze en onder welke voorwaarden deze gegevens dan opnieuw toegankelijk kunnen worden.’
2.24
Namens verzoekster is aangevoerd dat géén sprake is geweest van een transparante verslaglegging omtrent hetgeen ten aanzien van de filtering en schoning van het beslag is geschied. In het bijzonder is daarbij betoogd dat (a) in de beschikking van de rechter-commissaris een beschrijving ontbreekt van de wijze waarop die schoning is uitgevoerd, alsmede van de wijze waarop de rechter-commissaris zich ervan heeft vergewist dat de ‘geschoonde dataset’ geen geprivilegieerd materiaal meer bevat, (b) een proces-verbaal van de rechter-commissaris en van de NVWA daarover eveneens ontbreekt, en (c) geen schriftelijke verslaglegging voorhanden is omtrent hetgeen het NFI ten aanzien van het digitale beslag heeft gedaan. Hierdoor is het voor verzoekster en voor de raadkamer niet mogelijk om de filter- en schoningsprocedure te controleren, waardoor deze ‘in nevelen blijft gehuld’ (zie het klaagschrift d.d. 12 september 2022, randnummer 9 en 10, en de pleitnota d.d. 7 februari 2023, randnummer 49 en 54).
2.25
In reactie op deze bezwaren wordt door de rechtbank slechts in algemene termen overwogen dat ‘uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal, opgemaakt door of namens de rechter-commissaris’ naar voren komt ‘welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt’. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van die informatie de gevolgde procedure in voldoende mate inzichtelijk, te volgen en toetsbaar gemaakt.
2.26
Dat oordeel wordt betwist. Het enkele feit dat uit de door de rechtbank bedoelde processen-verbaal naar voren zou komen welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen, wie en op welke wijze hij daarbij heeft ingezet en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt — wat daarvan overigens ook zij; veel informatie bevat het dossier hierover naar het oordeel van verzoeker niet — biedt immers nog géén inzicht in de wijze waarop de filtering en schoning van het beslag concreet heeft plaatsgevonden. Zo blijft bijvoorbeeld de vraag op welke wijze de zoektermenlijst is ingevoerd, hoe het materiaal vervolgens precies is geselecteerd, of daarbij (bijvoorbeeld) kennis is genomen van de inhoud van stukken of slechts van de metadata daarvan, op welke manier geprivilegieerd materiaal na het herkennen daarvan ontoegankelijk is gemaakt c.q. vernietigd en waaruit precies de werkzaamheden van de verschillende bij het onderzoek door de rechter-commissaris betrokken personen hebben bestaan. Evenmin wordt duidelijk of en zo ja, op welke wijze de rechter-commissaris na het proces van filtering en schoning heeft gecontroleerd wat daarvan het resultaat was, en in het bijzonder of zich inderdaad geen verschoningsgerechtigd materiaal meer bevond bij het geschoonde beslag dat aan het onderzoeksteam werd overgedragen.
2.27
Aldus is de wijze van verslaglegging — anders dan de rechtbank overweegt — niet dusdanig dat de door de rechter-commissaris gevolgde procedure kwalificeert als (voldoende) inzichtelijk, te volgen en toetsbaar.
Deelklacht (iii) voldoende waarborging van het verschoningsrecht en de mogelijkheid voor verzoekster en andere verschoningsgerechtigden om hun visie op het resultaat van de filtering en schoning kenbaar te maken
2.28
In de derde plaats ontbreekt in de beschikking van de rechtbank een oordeel over vraag of de schifting van de stukken en gegevens op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht van (advocaten en notarissen werkzaam bij) verzoekster niet door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden. Ook is de rechtbank niet nagegaan of verzoekster (voldoende) in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de toelaatbaarheid van het gebruik van de voorgeselecteerde stukken of gegevens voor strafrechtelijk onderzoek. De plicht tot onderzoek naar deze beide vragen vloeit voort uit het hiervoor geciteerde HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.3.1 en 4.3.2, zodat de beschikking in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.
2.29
In het verlengde hiervan ontbreekt in de bestreden beschikking een oordeel van de rechtbank over de vraag of aannemelijk is dat er (nog) een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot de na de schifting overgebleven stukken en gegevens op zijn verschoningsrecht beroept. De plicht tot onderzoek naar deze vraag vloeit voort uit het hiervoor geciteerde HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 m.nt. T. Kooijmans, rov. 4.3.2 (slot). Deze vraag is in casu bovendien van evident belang, nu namens verzoekster is aangevoerd dat zich in het beslag stukken van 31 advocaten en zes notarissen bevinden (pleitnota d.d. 7 februari 2023, randnummer 60), wier namen bovendien aan de rechter-commissaris zijn verstrekt (zie bijlage II bij voornoemde pleitnota). De andere — eenvoudig te traceren — verschoningsgerechtigden konden in dezen niet zomaar worden gepasseerd, noch door de rechter-commissaris, noch door de rechtbank. Ook in zoverre is sprake van een motiveringsgebrek.
Deelklacht (iv) de ruimte om in raadkamer over de door de rechter-commissaris gevolgde procedure te oordelen
2.30
Waar de rechtbank haar beschikking eindigt met het oordeel dat, voor zover in een strafprocedure zou blijken dat toch kennis is genomen van geheimhoudersstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, de rechtmatigheid daarvan in het kader van de inhoudelijke procedure kan worden beoordeeld, omdat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, daartoe geen ruimte laat, gaat de rechtbank uit van een te beperkte opvatting van de taak van de raadkamer.
2.31
In het licht van het bepaalde in art. 98 Sv, de hiervoor onder 2.10 geciteerde parlementaire geschiedenis bij de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit en hetgeen Uw Raad in (onder andere) HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 m.nt. T. Kooijmans en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, NJ 2021/119 m.nt. T. Kooijmans heeft vooropgesteld, is de opvatting van de rechtbank niet juist. De raadkamer moet beslissen omtrent alle aangevoerde klachten en bezwaren van verzoekster ten aanzien van de werkwijze met betrekking tot het beslagen geheimhoudermateriaal en de ex art. 98 Sv door de rechter-commissaris gevolgde procedure. De rechtbank komt, in het beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris ex art. 98 Sv, uitdrukkelijk een oordeel toe omtrent de vraag of de schifting van stukken en gegevens op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden. Ook moet de rechtbank een oordeel vellen over de wijze waarop de rechter-commissaris die procedure heeft ingericht en, hangende deze procedure, is omgegaan met (de vrijgave van) het beslag. De rechtbank heeft dat ten onrechte nagelaten.
2.32
In casu staat (nog) niet, zoals de rechtbank overweegt, de vraag centraal of zal blijken dat gebruik is gemaakt van geheimhouderstukken voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, noch de vraag naar de rechtmatigheid daarvan. Verzoekster heeft dienaangaande ook (nog) geen standpunt betrokken. Het gaat in dit stadium juist om het voorkómen van het ontstaan van dergelijke situaties, en de daarmee verband houdende bescherming van het verschoningsrecht. Dát is de reden waarom art. 98 Sv in het leven is geroepen, en daarop heeft verzoekster haar klachten en bezwaren toegespitst.
Deelklacht (v) de inzet van ‘geheimhoudermedewerkers’ van de NVWA en de vrijgave van het beslag hangende de procedure ex art. 98 Sv
2.33
In de vijfde plaats is verzoekster van oordeel dat de rechtbank ten onrechte twee cruciale bezwaren tegen de door de rechter-commissaris gevolgde procedure onbesproken heeft gelaten c.q. niet (kenbaar) heeft betrokken in haar oordeel. Daarbij gaat het om (a) de inzet van ‘geheimhoudermedewerkers’ van de NVWA door de rechter-commissaris, en (b) de omstandigheid dat de rechter-commissaris het beslag (zonder de gefilterde stukken) reeds op 22 januari 2022 (lang voordat hij een beslissing ex art. 98 Sv wees, en hangende de procedure ex art. 98 Sv) aan het onderzoeksteam heeft vrijgegeven. Ondanks het feit dat verzoekster over deze twee kwesties heeft geklaagd (zie het klaagschrift d.d. 12 september 2022, randnummer 3, 4, 6, 8, 11, 12 en 15, alsmede de pleitnota d.d. 7 februari 2023, randnummer 30, 35, 56, 57, 61 t/m 64), is de rechtbank hierop niet ingegaan, zodat de bestreden beschikking ook in dit opzicht lijdt aan een motiveringsgebrek.
2.34
Verzoekster nodigt Uw Raad uit zich over deze beide onderwerpen uit te laten en legt daartoe het volgende aan U voor.
Deelklacht (v) (a) de inzet van ‘geheimhoudermedewerkers’ van opsporingsdiensten bij de beoordeling van verschoningsgerechtigd materiaal
2.35
In HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, NJ 2016/140 m.nt. F. Vellinga-Schootstra heeft Uw Raad bepaald dat, indien de rechter-commissaris — bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens — niet zelf in staat is het onderzoek aan het beslag waarin zich verschoningsgerechtigd materiaal bevindt te verrichten, hij het daarheen dient te leiden dat dit onderzoek wordt verricht ‘door zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt.’
2.36
In zijn eerder gememoreerde noot onder NJ 2021/119 (randnummer 3) wijst Kooijmans erop dat Uw Raad tot op heden in het midden laat of de betreffende functionaris een directe medewerker van de rechter-commissaris moet zijn, of dat het ook om een politieambtenaar kan gaan. Kooijmans signaleert dat evenmin duidelijk is welk type werkzaamheden de betreffende functionaris zou kunnen of mogen verrichten zonder dat daardoor het verschoningsrecht in het gedrang komt. Hij wijst er voorts op dat in zowel NJ 2021/117 als in NJ 2021/119 de bestreden beschikkingen in stand worden gelaten in gevallen waarin de betreffende functionaris aan de politie was verbonden. Impliciet is daarmee volgens hem duidelijk dat er niet bij voorbaat een belemmering bestaat tegen het inschakelen van een (digitaal) geheimhouder-politieambtenaar, zolang het verschoningsrecht daardoor maar niet in het gedrang komt. Tegelijkertijd acht Kooijmans denkbaar dat een andersluidend oordeel van de rechtbank — van de strekking: het verschoningsrecht is door de gevolgde werkwijze van de ‘geheimhouder-politieambtenaren’ wel in het gedrang gekomen — evenmin blijk zou geven van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk zou zijn.
2.37
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat géén ‘geheimhoudermedewerkers’ van opsporingsdiensten mogen worden ingezet bij de beoordeling, filtering en schoning van beslag waarin zich geprivilegieerd materiaal bevindt. Subsidiair mogen zulke ‘geheimhoudermedewerkers’ in ieder geval onder geen beding kennis nemen van de inhoud van beslagen geheimhoudermateriaal. Knigge merkte hierover eerder al terecht op (ECLI:NL:PHR:2015:2463, par. 7.10):
‘Zelf zou ik menen dat voor geheimhouder officieren van justitie in ons strafproces geen plaats is, laat staan voor geheimhouder medewerkers van de FIOD. Wij hebben tenslotte de rechter-commissaris al. Diens positie is recentelijk niet voor niets versterkt, of misschien beter gezegd: geherdefinieerd. Doordat de rechter-commissaris in het vooronderzoek een zuivere waarborg-functie heeft gekregen, is het verantwoord geworden om hem de bevoegdheid te geven bij de beoordeling van een gedaan beroep op een verschoningsrecht kennis te nemen van de inhoud van de desbetreffende stukken. De vooronderstelling is daarbij wel dat hij de uitoefening van die bevoegdheid niet uitbesteedt aan functionarissen van politie en justitie. De garantie van onafhankelijkheid en onpartijdigheid die besloten ligt in de rechterlijke hoedanigheid van de rechter-commissaris ontbreekt bij deze functionarissen, hoe vaak zij ook in handen van de rechter-commissaris een niet op de wet berustende — en dus ook niet door art. 207 Sr gesanctioneerde — eed of belofte afleggen.’
2.38
Knigge staat in zijn opvatting bepaald niet alleen. Fanoy — gepromoveerd op het verschoningsrecht — stelt eveneens dat het criterium dat het onderzoek moet worden verricht door zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt, impliceert dat ‘[i]n ieder geval moet worden voorkomen dat kennisneming van de inhoud van stukken of gegevens kan plaatsvinden door functionarissen die geen onafhankelijkheid kunnen garanderen, zoals opsporingsambtenaren of de officier van justitie.’3.Zij wijst erop dat deze benadering in lijn is met de jurisprudentie van het EHRM, waarin wordt benadrukt dat als het gaat om doorzoeking van (grote hoeveelheden) elektronische bestanden ter bescherming van het beroepsgeheim specifieke waarborgen moeten gelden.4.
2.39
Vellinga-Schootstra schaart zich eveneens achter de opvattingen van Knigge en Fanoy. Ook zij verwijst in dit verband naar de rechtspraak van het EHRM:5.
‘Als de r-c niet zelf in staat is dat onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de in beslag genomen stukken of gegevens (niet zelden gaat het om kopieën van alle bestanden in computers, zgn. images), dan zal hij — in de woorden van de cassatierechter ‘het daarheen dienen te leiden dat het onderzoek wordt verricht door zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt’. Wat precies met deze woorden wordt bedoeld is niet zonder meer duidelijk. Tegen de achtergrond van eerdere rechtspraak over onderzoek door opsporingsambtenaren van de FIOD voordat de beweerde geheimhoudingsstukken in handen van de r-c werden gesteld, lijkt mij dat in ieder geval ook hier heeft te gelden dat de r-c het onderzoek niet dient uit te besteden aan functionarissen die belast zijn met opsporing van strafbare feiten, zoals ‘geheimhoudingsopsporingsambtenaren’. De garantie van onafhankelijkheid en onpartijdigheid die besloten ligt in de rechterlijke hoedanigheid van de rechter-commissaris ontbreekt bij deze functionarissen, aldus Knigge in zijn conclusie bij NJ 2016/140. Dat betekent, zou ik denken, dat aan de kabinetten van de r-c's (al dan niet landelijke) teams verbonden zouden moeten zijn met relevante kennis en ervaring, met name ook op het gebied van onderzoek in geautomatiseerde bestanden. Nu het bij beslag op gegevens onder de verschoningsgerechtigde dikwijls gaat om een enorme hoeveelheid data van veel patiënten/cliënten zal daarin naar mijn oordeel echt moeten worden geïnvesteerd. Ook het EHRM hamert op waarborgen:
‘(…) searches of electronic devices raise particularly sensitive issues, and arguably require specific safeguards to protect against excessive interference with personal data’.
Omdat patiënten en cliënten van verschoningsgerechtigden geen zelfstandig recht hebben om in de art. 552a Sv-procedure voor hun belangen in de context van het verschoningsrecht op te komen, zal de Staat voor deze waarborgen moeten zorgen.’
2.40
Doorenbos is eenzelfde opvatting als voornoemde auteurs toegedaan, maar drukt zich een stuk scherper uit:6.
‘De praktijk is als volgt. FIOD en OM plegen e-mailcorrespondentie tussen advocaten en cliënten gewoon in beslag te nemen. Dit is standaard in grote onderzoeken, waar complete e-mailboxen worden gekopieerd en meegenomen voor onderzoek. Het gebeurt ook heimelijk, door middel van vorderingen aan service providers, die hun klanten daar niets over mogen vertellen. De advocaat-cliënt-correspondentie wordt vervolgens uitgefilterd, gelezen en beoordeeld door — jawel — FIOD en OM.
Dat is inderdaad behoorlijk onvoorstelbaar. FIOD en OM presenteren zelf graag als ‘waarborg’ dat de personen die deze beoordeling uitvoeren, geen deel uitmaken van het onderzoeksteam. Die personen worden ‘geheimhouder-functionarissen’ genoemd. Maar dat houdt uiteraard niets in, want het zijn en blijven opsporingsambtenaren. Niemand wordt gerustgesteld door de wetenschap dat slechts de collega's van de onderzoekers de advocaat-cliënt-correspondentie hebben gelezen. Elke opsporingsambtenaar die inhoudelijk kennis neemt van gegevens die onder verschoningsrecht vallen, schendt dat fundamentele recht.’
2.41
De wetgever leek, in ieder geval tot voor kort, ook maar weinig te voelen voor de inzet van ‘geheimhouderopsporingsambtenaren’ en ‘geheimhouderofficieren van justitie’. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden voorstellen gedaan voor een nieuwe regeling van het professionele verschoningsrecht, waarbij art. 2.7.6.2.2.3, tweede lid, Sv in zijn oorspronkelijke ontwerp bepaalde:7.
‘De rechter-commissaris kan zich ten behoeve van het nemen van zijn beslissing alleen laten bijstaan door medewerkers van zijn kabinet die daartoe door hem zijn aangewezen.’
2.42
De bijbehorende concept-Memorie van Toelichting merkte in dit verband op (p. 219–220):8.
‘In de huidige praktijk zijn, vooral wanneer grote hoeveelheden informatie in beslag worden genomen waartussen zich vermoedelijk verschoningsgerechtigde informatie bevindt (‘bulkbeoordelingen’), verschillende werkwijzen ontwikkeld. Kort samengevat hebben deze werkwijzen met elkaar gemeen dat vermoedelijk verschoningsrechtgerechtigde informatie eerst aan een zogenaamde geheimhoudersopsporingsambtenaar (ook wel: ‘medewerker geheimhouding’) wordt voorgelegd. De geheimhoudersopsporingsambtenaar is geen aparte functie binnen de opsporing maar een rol die wordt uitgeoefend door een opsporingsambtenaar die niet bij het opsporingsonderzoek in de concrete zaak betrokken is. Door deze functionaris wordt in ieder geval een eerste inschatting gemaakt over of de informatie onder het verschoningsrecht valt. Ook komt het voor dat hij alvast globaal beziet of de informatie ook (mogelijk) relevant is voor het opsporingsonderzoek. Al dan niet via een ‘geheimhoudersofficier van justitie’ of een gewone officier van justitie wordt de informatie die relevant is en mogelijk onder het verschoningsrecht valt aan de rechter-commissaris voorgelegd. De rechter-commissaris beoordeelt vervolgens de informatie die na de voorselectie die door deze functionarissen aan hem wordt voorgelegd.
Het tweede lid, waarin is bepaald dat de rechter-commissaris zich bij de besluitvorming over het verschoningsrecht uitsluitend kan laten ondersteunen door medewerkers van zijn kabinet, brengt mee dat er in de voorgestelde procedure geen rol als inhoudelijke beoordelaar is weggelegd voor de ‘geheimhoudersopsporingsambtenaar’ en de ‘geheimhoudersofficier van justitie’. Tijdens de consultatieperiode zal in overleg met de ketenpartners en de betrokken beroepsgroepen worden bekeken hoe en door wie de rechter-commissaris moet worden ondersteund en welke expertise een ondersteunende functionaris moet hebben. Het uitgangspunt dat door opsporingsambtenaren niet inhoudelijk kennis wordt genomen van de verschoningsgerechtigde informatie — een uitgangspunt dat tot op heden door alle betrokkenen onderschreven is — blijft daarbij gehandhaafd.’
2.43
In het licht van het voorgaande meent verzoekster dat ‘geheimhouderopsporingsambtenaren’ en ‘geheimhouderofficieren van justitie’ géén rol dienen te hebben bij de beoordeling van beslag waarin zich geprivilegieerd materiaal bevindt, noch bij de door de rechter-commissaris in het kader van art 98 Sv te volgen procedure en te geven beslissingen. In ieder geval mogen zij nimmer inhoudelijk kennisnemen van geheimhoudermateriaal. Dat daarvan geen sprake zal zijn en is geweest dient onomstotelijk te worden gegarandeerd door duidelijke schriftelijke instructies vooraf en een secure verslaglegging van de werkzaamheden die nadien ten aanzien van het beslag zijn verricht.
2.44
Uit de beschikking van de rechtbank valt niet af te leiden wat precies de werkzaamheden van de door de rechter-commissaris ingeschakelde ‘geheimhouder-medewerkers’ van de NVWA zijn geweest, noch of zij bij die werkzaamheden (inhoudelijk) hebben kennisgenomen van verschoninggerechtigd materiaal. Zodoende is het (impliciete) oordeel van de rechtbank, dat hun inzet niet ertoe heeft geleid dat onvoldoende was gewaarborgd dat het verschoningsrecht door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden, onjuist, onbegrijpelijk en in ieder geval ontoereikend gemotiveerd.
Deelklacht (v) (b) vrijgave van het beslag hangende de procedure ex art. 98 Sv
2.45
Het tweede bezwaar dat door verzoekster in raadkamer wel tegen de door de rechter-commissaris ex art. 98 Sv gevolgde procedure is ingebracht, maar door de rechtbank niet (kenbaar) in haar oordeel is betrokken, betreft het feit dat de rechter-commissaris het beslag (zonder de gefilterde stukken) reeds op 22 januari 2022 aan het onderzoeksteam heeft vrijgegeven, terwijl hij pas op 30 augustus 2022 een beschikking ex art. 98 Sv heeft gegeven.
2.46
Verzoekster acht deze gang van zaken in strijd met de wet, in het bijzonder met art. 98, tweede en derde lid, Sv, waarin immers is bepaald:
- ‘2.
Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
- 3.
De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.’
2.47
Alhoewel deze bepalingen op zich al weinig ruimte voor discussie laten bestaan, wordt ook in de hiervoor onder 2.10 geciteerde wetsgeschiedenis nog eens benadrukt ‘dat indien de rechter-commissaris oordeelt dat stukken van de advocaat of notaris in beslag mogen worden genomen, deze meestal niet ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld, maar worden verzegeld. Er wordt gewacht of de geheimhouder tegen de beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift indient bij de rechtbank — conform artikel 552a Sv —, en zo ja, totdat op dit klaagschrift is beslist.’
2.48
In het licht van het voorgaande is onjuist en onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris het beslag aan het onderzoeksteam heeft vrijgegeven op een moment waarop hij nog geen beschikking ex art. 98 Sv had gewezen, laat staan dat die beschikking onherroepelijk was. Verzoekster heeft haar klachten daarover terecht aan de rechtbank voorgelegd. Ten onrechte heeft de rechtbank daarop geen acht geslagen. Haar (impliciete) oordeel, dat deze vrijgave van het beslag aan het onderzoeksteam vóórdat een beschikking ex art. 98 Sv was gewezen en hangende de procedure ex art. 98 Sv, niet tot de conclusie leidt dat onvoldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden, is ook hierom onjuist, onbegrijpelijk, en in ieder geval ontoereikend gemotiveerd.
Deelklacht (vi) afwijzing van het verzoek tot een nieuwe verwijzing naar de rechter-commissaris
2.49
Ten slotte heeft de rechtbank het (subsidiair gedane) verzoek tot een nieuwe verwijzing naar de rechter-commissaris, teneinde minst genomen proces-verbaal te doen opmaken van de gang van zaken in de art. 98-procedure, inclusief proces-verbaal van de zogeheten ‘geheimhoudermedewerkers’ waarin zij verslag doen van hun werkzaamheden en contacten met derden, ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden afgewezen. Tot het toewijzen van dit verzoek bestond — indien de rechtbank al niet onmiddellijk tot gegrondverklaring van het beklag zou besluiten — alle aanleiding, nu de feitelijke toedracht rondom het proces van filtering en schoning van het beslag onvoldoende inzichtelijk is geverbaliseerd. Verzoekster verwijst in dit verband naar de randnummers 2.21 t/m 2.27 voor een nadere toelichting.
Conclusie
2.50
Het oordeel dat het beklag ongegrond is, is gelet op het voorgaande onjuist. Bovendien is dat oordeel, in het licht van hetgeen in het klaagschrift en in raadkamer is aangevoerd, onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd.
2.51
De beschikking kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoekster hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
mr. Th.J. Kelder
Den Haag, 22 juni 2023
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑06‑2023
‘In dit geval is namens de klager op de keper beschouwd niet veel meer aangevoerd dan dat ‘er een dusdanige hoeveelheid informatie [is] uitgeselecteerd, dat het niet anders kan dat daar ook medische informatie tussen zit’ en dat ‘niet alle medische informatie (…) met zoektermen [is] uit te filteren’. Concrete bestanden werden niet genoemd, evenmin als namen van de verschoningsgerechtigden. Maar de vraag is of dit de klager tegengeworpen kan worden. De iPhone X en een iMac waren in beslag genomen, zodat de klager niet meer over de desbetreffende bestanden beschikte en dus aanvankelijk niet in staat was om een gespecificeerd beroep op het verschoningsrecht te doen. Voorts is de klager, hoewel hij er van meet af aan op had aangedrongen bij de selectie te worden betrokken, niet in kennis gesteld van de resultaten van het ingestelde onderzoek, zodat het voor hem niet mogelijk was om concreet aan te geven welke uitgeselecteerde bestanden toch medische informatie bevatten die onder een verschoningsrecht vallen. Een reden waarom de klager de mogelijkheid is onthouden om concreet verweer te voeren, is daarbij door de rechtbank niet genoemd.’
‘Met Knigge (onderdeel 5.17) kan men zich ten aanzien van 2) en 3) echter afvragen of V meer had kunnen aanvoeren dan hij deed zonder te beschikken over de inbeslaggenomen iMac en de zich daarop bevindende bestanden, terwijl hij ook geen zicht had op de resultaten van het onder leiding van de rechter-commissaris verrichte ‘schiftingsonderzoek’. Van V kon dan ook moeilijk worden verlangd om ten aanzien van de overgebleven bestanden aan te geven welke bestanden medische informatie (zouden kunnen) bevatten: zie ik het goed, dan is de verdediging niet geïnformeerd over welke bestanden waren overgebleven. Die handicap lijkt mij niet te zijn gecompenseerd door de omstandigheid dat voorafgaand aan dit proces een regiebijeenkomst heeft plaatsgevonden. Die bijeenkomst zal zich naar zijn aard niet hebben uitgestrekt tot een standpuntbepaling van de verdediging ten aanzien van de resultaten van het onderzoek dat naar aanleiding van die regiebijeenkomst zou plaatsvinden. In de latere klaagschriftprocedure bij de raadkamer van de rechtbank had de rechtbank nog wel tot een andersluidend oordeel kunnen komen dan de rechter-commissaris over de vraag welke van de overgebleven bestanden toch onder het verschoningsrecht vielen, maar het lijkt erop dat de verdediging niet in staat was (gesteld) om daarvoor concrete aanknopingspunten aan te reiken. Hoewel de door de Hoge Raad voor gevallen als dit geformuleerde algemene uitgangspunten een werkbare praktijk opleveren waarin zoveel mogelijk recht kan worden gedaan aan de met het verschoningsrecht gemoeide belangen, is het daarom de vraag of in dit specifieke geval niet toch tekortgedaan is aan die belangen.’
N.A.M.E.C. Fanoy, ‘Het professionele verschoningsrecht in het nieuwe wetboek’, Platform Modernisering Strafvordering 2019-6, par. 5.1.
Onder verwijzing naar EHRM 16 oktober 2007, nr. 74336/01 (Wieser und Bicos Beteiligungen GmbH t. Oostenrijk); EHRM 3 juli 2012, nr. 30457/06 (Robathin t. Oostenrijk); EHRM 20 oktober 2015, nr. 5201/11 (Sher e.a. t. Verenigd Koninkrijk).
F. Vellinga-Schootstra, ‘Verschoningsrecht onder vuur. Vertrouwen op eer en geweten?’, Rechtsgeleerd Magazijn THEMIS 2017-3, p. 96–115 (p. 108, voetnoten weggelaten).
D.R. Doorenbos, ‘OM en FIOD, stop met schenden van het verschoningsrecht’, NRC 14 juni 2019. Zie ook D.R. Doorenbos en M.E. Rosing, ‘Recht doen aan het verschoningsrecht’, Tijdschrift voor sanctierecht en onderneming, december 2020, nr. 5/6, p. 217–224.
Raadpleegbaar via https://open.overheid.nl/documenten/ronl-a8cb0d96-e9ff-4673-906f-e36fe3c699eb/pdf (p. 52–53).