NJB 2024/709:Beklag art. 98 lid 4 jo 552a Sv en waarborging verschoningsrecht in het geval waarin een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens in beslag is genomen en de beklagrechter deze in handen heeft gesteld van de R-C voor het nemen van een beslissing als bedoeld in art. 98 lid 3 Sv, terwijl een verschoningsgerechtigde een klaagschrift heeft ingediend tegen de beschikking van de R-C: de beklagrechter beoordeelt of bij de schifting onder leiding van de R-C het verschoningsrecht van die klager voldoende is gewaarborgd. Als de beklagrechter tot het oordeel komt dat, na de schifting door de R-C, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat deze onder het verschoningsrecht vallen, stelt de beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van de R-C voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en zo nodig nadere schifting. In casu kon de beklagrechter oordelen dat de door de R-C toegepaste filterprocedure niet te beperkt is geweest. Wanneer gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig zijn bij de rechtbank – zoals in casu ingevolge art. 552a Sv en 98 lid 4 Sv – die er allebei toe strekken dat de rechtbank beoordeelt of de stukken en gegevens die na de schifting door de rechter-commissaris onder beslag zijn gebleven, onder het verschoningsrecht van de klaagster vallen – verdient het aanbeveling dat de rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking een beslissing geeft op het beroep dat de klager doet op zijn verschoningsrecht.