Voor de volledigheid en leesbaarheid wordt dit proces-verbaal alsmede de lijst van in beslag genomen voorwerpen aan deze schriftuur gehecht.
HR, 02-07-2013, nr. 12/00907 B
ECLI:NL:HR:2013:CA0434, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
12/00907 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA0434, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0434, Contrair
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBROT:2012:BV3772, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2013:CA0434, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA0434, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑04‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/12 met annotatie van T.M. Schalken
JIN 2013/143 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
VA 2014/26
NbSr 2013/275
NJ 2014/12 met annotatie van T.M. Schalken
VA 2014/26
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Artt. 98 en 552a Sv. Verschoningsrecht notaris. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. 2. Digitale bestanden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 1994/537 en HR LJN AD9162. Het is derhalve eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht m.b.t. de in beslag te nemen stukken, waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd. Dit is niet anders indien i.v.m. bijv. de omvang van de te beoordelen stukken, de stukken die naar het voorlopig oordeel van de R-C voor inbeslagneming in aanmerking komen, verzegeld worden meegenomen naar het kabinet R-C. Ook dan dient de verschoningsgerechtigde in staat te worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht m.b.t. de inbeslaggenomen stukken. Het oordeel dat redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de R-C, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). V.zv. noodzakelijk mag daartoe door de R-C van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen. Het oordeel van de Rb dat de R-C terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het p-v van de R-C alle betrekking hadden op verdachte X, “deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die X wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend” en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn, is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk, aangezien de aan het p-v van de R-C gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de zich daarin bevindende stukken. V.zv. in het oordeel van de Rb ligt besloten dat indien (reeds) o.g.v. de uit het p-v aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsrechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AZ3564 m.b.t. onderzoek naar in computers opgeslagen bestanden i.v.m. waarheidsvinding en het verschoningsrecht. Hetgeen hiervoor is overwogen m.b.t. de inbeslagneming van papieren dossiers is bij dat onderzoek v.zv. mogelijk van overeenkomstige toepassing. Het oordeel van de Rb dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de bestanden die voorkomen op de ‘digitale kopie’ van de onder klaagster inbeslaggenomen computerbestanden en die zijn gevonden a.d.h.v. de lijst van met X in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, gegevens bevatten die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, omdat het p-v van de R-C niets vermeldt omtrent de aard van de in die bestanden opgeslagen gegevens, noch omtrent de wijze waarop deze het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht heeft doen uitvoeren. Conclusie A-G: anders.
Partij(en)
2 juli 2013
Strafkamer
nr. 12/00907 B
Hoge Raad der Nederlandden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 februari 2012, nummer RK 10/847, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2.De bestreden beschikking
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Inhoud van de klacht
De klaagster beklaagt zich over de inbeslagname en het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen dossiers en digitale bestanden. Zij heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de inbeslagname onrechtmatig is, omdat de rechter-commissaris niet de bevoegdheid had de dossiers in beslag te nemen. De klaagster heeft zich ten aanzien van die dossiers op haar verschoningsrecht beroepen en de rechter-commissaris had dit moeten respecteren. Dit is alleen anders wanneer er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de klaagster onjuist is, maar daar is hier geen sprake van. de inbeslagname is niet gericht verlopen. Door tijdsgebrek en door de grote hoeveelheid zijn de dossiers meegenomen door de rechter-commissaris zonder dat de klaagster en de ringvoorzitter per dossier hebben kunnen aangeven wat de status is van dat dossier. Een toetsing door de rechter-commissaris zonder dat de verschoningsgerechtigde en de ringvoorzitter zich eerst over de status van de stukken hebben uitgelaten, is in strijd met de bestendige jurisprudentie en leidt volgens de klaagster per definitie tot schending van het verschoningsrecht. (…) ‘Hoogst uitzonderlijke omstandigheden’ waardoor het verschoningsrecht dient te wijken voor de waarheidsvinding zijn niet aan de orde. De notaris en de notarisklerk zijn niet als verdachten aangemerkt. De klaagster verzoekt primair de dossiers ongelezen aan haar te retourneren. Subsidiair verzoekt zij de rechter-commissaris te gelasten de ringvoorzitter in het bezit te stellen van het inbeslaggenome opdat zij de dossiers met de klaagster kan bestuderen, en het klaagschrift voor het overige aan te houden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de klaagster er aan voorbijgaat dat artikel 98, tweede lid, Sv het mogelijk maakt stukken welke voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, te allen tijde in beslag te nemen. Die stukken vallen niet onder de geheimhoudingsplicht, zo is ook de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest. Uit het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming blijkt dat de rechter-commissaris van oordeel is dat ten aanzien van alle in beslag genomen stukken/bestanden redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat zij deel uitmaken van één of meer strafbare feiten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
De beoordeling of een stuk voorwerp van het strafbare feit uitmaakt of tot het begaan daarvan heeft gediend, is een beoordeling die niet uitsluitend door de ringvoorzitter kan worden gemaakt. Zij kent het achterliggende strafdossier niet. De officier van justitie is dan ook van mening dat bij de verdere afhandeling van het beslag niet door de ringvoorzitter maar door de rechter-commissaris (al dan niet tezamen met de ringvoorzitter) een voorselectie gemaakt moet worden van de in beslag genomen dossiers en digitale bestanden.
De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
Feitelijke vaststelling van de gang van zaken
Op grond van de stukken waarvan de rechtbank heeft kennisgenomen kan van het volgende worden uitgegaan. Op 2 juni 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 110 Sv schriftelijk van de rechter-commissaris gevorderd dat hij in het belang van het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] het kantoor van de klaagster zal doorzoeken. Ter onderbouwing van deze vordering was een proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagname opgesteld door het Korps landelijke politiediensten (KLPD) d.d. 31 mei 2010, waarin onder andere is opgenomen dat:
- [betrokkene 1] optreedt als vastgoedhandelaar en financieel adviseur;- uit opsporingsonderzoeken is gebleken dat hij zakelijke relaties onderhoudt met personen die in het verleden voor misdrijven zijn veroordeeld of waartegen een strafrechtelijk onderzoek loopt of heeft gelopen;- uit opgenomen communicatie naar voren komt dat hij die personen witwasmogelijkheden aanbiedt via onder andere rechtspersonen;- gebleken is dat veel notariële aktes van (de rechtspersonen van) [betrokkene 1] zijn gepasseerd bij [klaagster];- in diverse telefoongesprekken van [betrokkene 1] met anderen is gesproken over [betrokkene 2] van[klaagster];
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en een (potentiële) koper van 14 januari 2010 vraagt om de notaris nog niet de opdracht te geven, want [betrokkene 1] wil overleggen om het bij [klaagster] te laten gebeuren;- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 14 januari 2010 met [betrokkene 3] zegt dat hij bij [betrokkene 2] zit en alle dossiers doorneemt (...) en dat hij ([betrokkene 1]) hem ([betrokkene 2]) alles gaat uitleggen;- in een direct afgeluisterd (zogeheten OVC-)gesprek dat op 20 januari 2010 is gevoerd tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3], wordt gesproken over een hypothecaire inschrijving van 6,8 miljoen. In dit gesprek heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] gezegd dat:“[betrokkene 2] knettergek is dat hij meewerkt. [betrokkene 4] is met de koopaktes aan het kloten en schuiven geweest. Hij ([betrokkene 2]) past de nota aan op ons verzoek. Iedere andere notaris (ntv) die dit doet. [betrokkene 4] kent [betrokkene 2] goed, daarmee kan [betrokkene 4] het bespreken. Met iemand anders gaat [betrokkene 4] de mist in.”De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie op 10 juni 2010 toegewezen, waarna op 15 juni 2010 een doorzoeking ter inbeslagneming op het kantoor van de klaagster door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, mr. W.M.C. van den Berg, is verricht. De doorzoeking was in het bijzonder gericht op dossiers van transacties die in verband konden worden gebracht met [betrokkene 1]. De rechter-commissaris was bij de doorzoeking onder andere vergezeld van de voorzitter van de ring, mr. Ploumen voornoemd. Tevens waren notaris [betrokkene 5] en notarisklerk [betrokkene 2] aanwezig. Digitale rechercheurs hebben, blijkens een door mr. Van den Berg opgesteld proces-verbaal, eerst een zoekslag op het gehele netwerk van het kantoor losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een door het opsporingsteam opgestelde lijst van verdachte dossiers en transacties die in verband met [betrokkene 1] werden gebracht, hebben de notaris [betrokkene 5] en klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. Bij de doorzoeking zijn door de rechter-commissaris vervolgens 66 dossiers en digitale bestanden in beslag genomen. De notaris heeft geen toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn kantoor en evenmin tot de inbeslagneming van stukken. De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en heeft daarbij te kennen gegeven van mening te zijn dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen. De inbeslaggenomen stukken en de digitale kopie van de digitale bestanden zijn verzegeld meegenomen door de rechter-commissaris, onder de uitdrukkelijke toezegging dat het beslag niet in handen van het Openbaar Ministerie dan wel een opsporingsinstantie zal worden gesteld voordat onherroepelijk is beslist op een door de klaagster in te dienen klaagschrift.
Beoordeling van het beklag
De klacht van de klaagster stelt de rechtmatigheid van de inbeslagname van de papieren dossiers en digitale bestanden ter discussie. In dat verband wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 22 van de Wet op het Notarisambt is een notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor de personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn voor al hetgeen waarvan zij kennis dragen uit hoofde van hun werkzaamheid.
Op grond van artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.
Op de voet van het tweede lid van artikel 98 Sv mogen zonder de toestemming van de verschoningsgerechtigde wel in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke brieven en geschriften zijn geen object van de aan de verschoningsgerechtigde toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 22 november 1991, NJ 1992/315).
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is af te leiden dat de aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning met zich brengt dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de verschoningsgerechtigde en dat dit oordeel door politie en justitie dient te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 2 maart 2010, LJN: BJ9262).
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De rechter-commissaris heeft in het door haar opgemaakte proces-verbaal d.d. 28 juni 2010 gerelateerd dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag heeft de rechter-commissaris nog de kanttekening gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had ‘gerommeld’ met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota’s - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers - die blijkens haar proces-verbaal allemaal betrekking hadden op [betrokkene 1] - deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke stukken zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nimmer object van het aan een notaris toekomende verschoningsrecht; hetzelfde geldt voor het van de notaris afgeleide recht van diens klerk. De inbeslagname van de papieren dossiers is derhalve rechtmatig geschied.
Anders dan namens de klaagster is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden op basis van een - door het opsporingsteam samengestelde - lijst verdachte dossiers en transacties die met [betrokkene 1] in verband zijn gebracht. Dat in totaal 66 dossiers zijn meegenomen, doet hier niet aan af en dit wekt tegen de achtergrond van de genoemde lijst - die zijn weerslag heeft gekregen in een proces-verbaal van het KLPD van 1 december 2011 - zelfs geen bevreemding. Illustratief voor de gerichte wijze van doorzoeken is dat, naar bij de behandeling in raadkamer is gebleken, dossiers die redelijkerwijs niet als verdacht konden worden aangemerkt, zoals de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van [betrokkene 1] en zijn echtgenote, niet zijn meegenomen. De zoekactie heeft ook op de minst bezwarende wijze plaatsgehad. De voorzitter van de ring is tijdens de doorzoeking aanwezig geweest.
Ten aanzien van de vastgelegde digitale bestanden geldt het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek op het netwerk van het notariskantoor bij de doorzoeking niet binnen de grenzen van artikel 125l Sv is gebleven, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat dit is geschied zonder enig document in te zien.
Vervolgens rijst de vraag of de vastlegging van de bij het notariskantoor opgeslagen digitale gegevens rechtmatig is geweest. Op deze bevoegdheid, die de rechter-commissaris op de voet van artikel 125i Sv toekomt, is artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing.
Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris is het de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of de daarin genoemde ‘digitale kopie’ alleen die digitale bestanden heeft betroffen die met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht of dat, zoals de klaagster heeft gesteld, een kopie is gemaakt van de gehele harde schijf van een computer van notarisklerk [betrokkene 2] en ‘digitale bestanden van dossiermappen’. Gelet op de ongebruikelijk lange tijd die sedert het indienen van het klaagschrift is verstreken, zal de rechtbank het onderzoek niet heropenen teneinde hieromtrent duidelijkheid te krijgen, maar als na te melden beslissen.
Voor zover de in opdracht van de rechter-commissaris vastgelegde digitale bestanden louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, geldt mutatis mutandis hetgeen zojuist omtrent de inbeslaggenomen papieren dossiers is geoordeeld. Deze digitale bestanden zijn rechtmatig vastgelegd.
Voor zover de ‘digitale kopie’ ook andere digitale bestanden heeft betroffen, geldt dat ten aanzien van die andere bestanden op voorhand niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het in het algemeen omtrent het inbeslaggenomene ingenomen standpunt van de klaagster, inhoudende dat het inbeslaggenomene object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaakt, onjuist is. In dat geval moet de rechter-commissaris het ertoe leiden dat aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, zoals deze is weergegeven in genoemd proces-verbaal van 1 december 2011, alsnog een schifting wordt gemaakt tussen de digitale bestanden waarvan wel kan worden gezegd dat deze deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, en de digitale bestanden waarbij dit niet het geval is. Bestanden in die laatste categorie dienen onomkeerbaar te worden verwijderd van de gegevensdrager waarop zij staan. Dit alles dient te geschieden op een wijze die het verschoningsrecht van de klaagster waarborgt, waarbij gedacht kan worden aan een digitale zoekslag met zoektermen, zonder dat de betreffende bestanden worden geopend. De wet vereist niet dat bij deze nadere selectie de voorzitter van de ring aanwezig is (vgl. HR 19 mei 2009, LJN: BH7284).
Gelet op het bovenstaande en nu niet gebleken is dat er enig ander gebrek aan de doorzoeking, inbeslagneming en de vastlegging van opgeslagen gegevens kleeft, acht de rechtbank de doorzoeking, inbeslagname en de vastlegging van opgeslagen gegevens rechtmatig."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het klaagschrift ongegrond is. Het klaagt in het bijzonder over het oordeel van de Rechtbank dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers deel uitmaken van één of meer strafbare feiten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
3.2.
Tot de stukken van het geding behoren:
( i) een proces-verbaal van 28 juni 2010, opgemaakt door de Rechter-Commissaris mr. W.M.C. van den Berg, voor zover inhoudende als relaas van diens bevindingen:
"Op 15 juni 2010 deed mr. W.M.C. van den Berg rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, doorzoeking ter inbeslagneming in het perceel op het adres: [adres] te [plaats], een notariskantoor.
Deze doorzoeking werd verricht op bevel van de rechter-commissaris belast met behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam mr. V. Mul op de voet van het bepaalde in artikel 110 Wetboek van Strafvordering.
(...)
De rechter-commissaris nam hetgeen op de aangehechte lijst staat in beslag, met terhandstelling aan de officier van justitie.
(...)
Bijzonderheden tijdens of in verband met de doorzoeking:
Na binnentreden is aan de notaris en de klerk [betrokkene 2] medegedeeld dat er een zoeking zou plaatsvinden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1]. Aan de notaris is toen, en ook op een aantal momenten gedurende de zoeking, de gelegenheid gegeven tot overleg met de ringvoorzitter. De notaris heeft daarvan gebruik gemaakt. (…) Digitale rechercheurs hebben een zoekslag op het gehele netwerk losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een lijst verdachte dossiers/transacties in verband met [betrokkene 1] die door het opsporingsteam was samengesteld hebben de notaris en de klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. (...) alle dossiers die betrekking hadden op de verdachte [betrokkene 1] zijn in beslag genomen. De notaris heeft de stukken onder protest afgestaan.
Reden voor inbeslagneming is in alle gevallen geweest dat de stukken/bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag moet daarbij nog de kanttekening worden gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en was niet van mening dat deze stukken deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhouderplicht vielen.
Vervolgens heb ik besloten de digitale kopie en de dossiers te laten verzegelen.
De aan het proces-verbaal gehechte Lijst in beslag genomen voorwerpen, houdt het volgende in:
"Dossiernummer Gedetailleerde omschrijving Verzegelde zaak
246 | [a-straat] Hilversum | 3 |
360 | [b-straat] Amsterdam | 4 |
(…) | ||
92 | [c-straat] Waalwijk | 4 |
91 | [c-straat] Waalwijk | 5 |
693 | [d-straat] Nuland | 5 |
159 | [e-straat] Baarn | 5 |
137 | [e-straat] Baarn | 6 |
547 | [d-straat] Nuland | 6 |
548 | [d-straat] Nuland | 6 |
111 | [f-straat] Baarn | 7 |
(…) | ||
1565 | [g-straat] Garderen | 8 |
(…) | ||
2219 | [h-straat] Scherpenzeel | 9 |
2674 | [i-straat] Utrecht | 9 |
1923 | [j-straat] Wenum Wiesel | 9 |
(…) | ||
359 | [k-straat] Aalsmeer | 10 |
420 | [k-straat] Aalsmeer | 11 |
525 | [l-straat] Hilversum | 11 |
1149 | [m-straat] Soest | 11 |
(…) | ||
1335 | [n-straat] Amsterdam | 12 |
(…) | ||
2405 | [o-straat] Amsterdam | 13 |
(…) | ||
758 | [j-straat] Wenum Wiesel | 14 |
2412 | [p-straat] Amsterdam | 14 |
(…) | ||
2799 | [A] BV | 15 |
2587 | [B] | 15 |
(…) | ||
1615 | St. [C] | 16 |
(…) | ||
1870 | Stichting …. niet doorgegaan | 17 |
1768 | [B] | 18 |
(…) | ||
133 | St. [C] | 19 |
143 | Stichting [D] | 19 |
402 | Stichting [E] | 19 |
478 | Stichting [F] | 20 |
(…) | ||
Div | 1 Bundel concepten | 20 |
1981 | [q-straat] Sittard | 21 |
(…) | ||
1616 | St. [G] | 22 |
250 | [r-straat] Baarn | 22 |
-1- stuk USB-stick voorzien van netwerkdata 23";
(ii) een proces-verbaal van 12 november 2010 opgemaakt door de Rechter-Commissaris mr. V. Mul, voor zover inhoudende:
"Ondergetekende, als rechter-commissaris in strafzaken onder meer belast met het onderzoek in de zaak Pavo (verdachten [betrokkene 1] e.a.), verklaart het volgende. Op 9 juni 2010 heeft ondergetekende, samen met collega rechters-commissarissen in andere arrondissementen, in het kader van genoemd onderzoek doorzoekingen gedaan van verschillende woningen alsmede van een notariskantoor. Op de onderscheiden adressen, waaronder in het notariskantoor, is een groot aantal bescheiden in beslag genomen die onder het beroepsgeheim vallen, althans met betrekking tot welke bescheiden er een beroep wordt gedaan op het verschonings-recht. Alles bij elkaar gaat het inmiddels om zo’n vijftien verhuisdozen (!) vol (mogelijke) geheimhouderstukken.
Voor wat betreft de afhandeling van dit beslag, in het bijzonder voor zover het betreft de stukken die onder de notaris in beslag zijn genomen, merkt ondergetekende het volgende op.
Het ter plaatse – in het notariskantoor – beoordelen van de dossiers door althans in het bijzijn van de ringvoorzitter was om meerdere praktische redenen niet haalbaar. Er is voor gekozen alle dossiers die op het eerste gezicht betrekking leken te hebben op het onderzoek Pavo – zonder kennisneming van de inhoud van deze dossiers – mee te nemen. De gedachte was deze dossiers, nadat door een rechter-commissaris een eerste selectie zou zijn gemaakt, te laten bekijken door de ringvoorzitter en de rechter-commissaris tezamen, in het bijzonder ter beantwoording van vragen als (1) betreft het dossiers die op enigerlei wijze relevant (kunnen) zijn voor het onderzoek en (2) moet, in dat geval, het beroep op het verschoningsrecht worden gerespecteerd. Daarbij komt dan ook de vraag aan de orde of het geschriften betreft die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of die tot het begaan daarvan hebben gediend.(...)
Vanwege de verdediging, in het bijzonder die van het notariskantoor, is een andere handelwijze voorgesteld, namelijk dat er geen voorselectie door ondergetekende mag worden gemaakt doch alle stukken eerst en alleen door de ringvoorzitter zouden moeten worden bekeken en beoordeeld. Pas na vrijgeven door de ringvoorzitter zou ondergetekende kennis mogen nemen van de stukken.
De officier van justitie daarentegen huldigt het standpunt dat juist wel door de rechter-commissaris een voorselectie gemaakt moet worden, temeer nu hij het is die de beoordeling kan maken of stukken (a) wel of niet terecht als geheimhouderstuk worden aangemerkt en (b) indien dat zo is, wel of niet onderdeel uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend.
(...)
Ondergetekende verzoekt de bijzondere raadkamer, na kennis te hebben genomen van de standpunten van klager(s) en officier van justitie, indachtig onderhavig proces-verbaal een richtinggevende beslissing te nemen. In het bijzonder wordt de raadkamer gevraagd zich uit te laten over de vraag welke weg bewandeld dient te worden: een voorselectie door de rechter-commissaris en vervolgens inschakeling door de ringvoorzitter, of een oordeel vooraf door de ringvoorzitter. Wellicht dat de raadkamer, mocht een richtinggevende beslissing als hier verzocht kunnen worden gegeven, daarbij tevens enige gedachten kan formuleren omtrent de vraag op basis van welke criteria in beslag genomen stukken aan te merken zijn als geschriften die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan ervan hebben gediend, in gevallen waarin niet evident is dat dit zo is of juist niet zo is."
3.3.
Ingevolge art. 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 29 maart 1994, LJN ZC9694, NJ 1994/537 en HR 12 februari 2002, LJN AD9162, NJ 2002/439).
3.4.
Het is derhalve eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag te nemen stukken waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd. Dit is niet anders indien in verband met bijvoorbeeld de omvang van de te beoordelen stukken, de stukken die naar voorlopig oordeel van de Rechter-Commissaris voor inbeslagneming in aanmerking komen, verzegeld worden meegenomen naar het kabinet van de Rechter-Commissaris. Ook dan dient de verschoningsgerechtigde in staat te worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken. Het oordeel dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de Rechter-Commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). Voor zover dat noodzakelijk is mag daartoe door de Rechter-Commissaris van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen.
3.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat tegen de achtergrond van de in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van 31 mei 2010 genoemde omstandigheden de Rechter-Commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris alle betrekking hadden op [betrokkene 1], "deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend" en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aangezien de aan het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de aard van de zich daarin bevindende stukken. Het middel klaagt daarover terecht.
3.6. Opmerking verdient voorts het volgende. De uit de bestreden beschikking en de overige stukken blijkende gang van zaken met betrekking tot de inbeslagneming houdt in dat de notaris en de Ringvoorzitter zich slechts ten aanzien van enkele van de in totaal 66 dossiers hebben kunnen uitlaten over de vraag of de zich daarin bevindende stukken kunnen worden aangemerkt als stukken die voorwerp uitmaken van de aan [betrokkene 1] verweten strafbare feiten of tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor zover in het in 3.5 weergegeven oordeel van de Rechtbank ligt besloten dat indien (reeds) op grond van de uit het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsgerechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het tweede middel klaagt dat ontoereikend is gemotiveerd het oordeel van de Rechtbank dat redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat de inbeslaggenomen digitale bestanden deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend, voor zover zij bestanden betreffen die zijn gevonden aan de hand van de door het opsporingsteam opgestelde 'lijst verdachte dossiers en transacties die met [betrokkene 1] in verband zijn gebracht'.
4.2.
Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan naar in computers opgeslagen bestanden teneinde gegevens die van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Zoals in de beschikking van de Hoge Raad van 20 februari 2007, LJN AZ3564 is overwogen, dient, in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek, gewaarborgd te zijn dat de inbeslaggenomen gegevensdragers op de voet van art. 125l Sv worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van de verschoningsgerechtigde niet in het gedrang komt. Hetgeen hiervoor in 3.3 en 3.4 is overwogen omtrent de inbeslagneming van papieren dossiers is bij dat onderzoek voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
4.3.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de bestanden die voorkomen op de "digitale kopie" van de onder de klaagster inbeslaggenomen computerbestanden en die zijn gevonden aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, gegevens bevatten die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aangezien het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris niets vermeldt omtrent de aard van de in die bestanden opgeslagen gegevens, noch omtrent de wijze waarop deze het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht heeft doen uitvoeren. Ook dit middel is gegrond.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2013.
Conclusie 29‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Artt. 98 en 552a Sv. Verschoningsrecht notaris. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. 2. Digitale bestanden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 1994/537 en HR LJN AD9162. Het is derhalve eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht m.b.t. de in beslag te nemen stukken, waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd. Dit is niet anders indien i.v.m. bijv. de omvang van de te beoordelen stukken, de stukken die naar het voorlopig oordeel van de R-C voor inbeslagneming in aanmerking komen, verzegeld worden meegenomen naar het kabinet R-C. Ook dan dient de verschoningsgerechtigde in staat te worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht m.b.t. de inbeslaggenomen stukken. Het oordeel dat redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de R-C, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). V.zv. noodzakelijk mag daartoe door de R-C van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen. Het oordeel van de Rb dat de R-C terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het p-v van de R-C alle betrekking hadden op verdachte X, “deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die X wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend” en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn, is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk, aangezien de aan het p-v van de R-C gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de zich daarin bevindende stukken. V.zv. in het oordeel van de Rb ligt besloten dat indien (reeds) o.g.v. de uit het p-v aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsrechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AZ3564 m.b.t. onderzoek naar in computers opgeslagen bestanden i.v.m. waarheidsvinding en het verschoningsrecht. Hetgeen hiervoor is overwogen m.b.t. de inbeslagneming van papieren dossiers is bij dat onderzoek v.zv. mogelijk van overeenkomstige toepassing. Het oordeel van de Rb dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de bestanden die voorkomen op de ‘digitale kopie’ van de onder klaagster inbeslaggenomen computerbestanden en die zijn gevonden a.d.h.v. de lijst van met X in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, gegevens bevatten die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, omdat het p-v van de R-C niets vermeldt omtrent de aard van de in die bestanden opgeslagen gegevens, noch omtrent de wijze waarop deze het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht heeft doen uitvoeren. Conclusie A-G: anders.
Nr. 12/00907 B
Mr. Vellinga
Zitting: 29 januari 2013
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. Bij beschikking van 7 februari 2012 heeft de Rechtbank te Rotterdam het beklag van klaagster tegen de inbeslagneming van zich onder haar bevindende dossiers en digitale bestanden ongegrond verklaard.
2. Namens klaagster heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Aan de bestreden beschikking heeft de Rechtbank de volgende gang van zaken ten grondslag gelegd:
"Op 2 juni 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 110 Sv schriftelijk van de rechter-commissaris gevorderd dat hij in het belang van het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] het kantoor van de klaagster zal doorzoeken. Ter onderbouwing van deze vordering was een proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagname opgesteld door het Korps landelijke politiediensten (KLPD) d.d. 31 mei 2010, waarin onder andere is opgenomen dat:
- [betrokkene 1] optreedt als vastgoedhandelaar en financieel adviseur;
- uit opsporingsonderzoeken is gebleken dat hij zakelijke relaties onderhoudt met personen die in het verleden voor misdrijven zijn veroordeeld of waartegen een strafrechtelijk onderzoek loopt of heeft gelopen;
- uit opgenomen communicatie naar voren komt dat hij die personen witwasmogelijkheden aanbiedt via onder andere rechtspersonen;
- gebleken is dat veel notariële aktes van (de rechtspersonen van) [betrokkene 1] zijn gepasseerd bij [klaagster];
- in diverse telefoongesprekken van [betrokkene 1] met anderen is gesproken over [betrokkene 2] van [klaagster];
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en een (potentiële) koper van 14 januari 2010 vraagt om de notaris nog niet de opdracht te geven, want [betrokkene 1] wil overleggen om het bij [klaagster] te laten gebeuren;
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 14 januari 2010 met [betrokkene 3] zegt dat hij bij [betrokkene 2] zit en alle dossiers doorneemt (...) en dat hij ([betrokkene 1]) hem ([betrokkene 2]) alles gaat uitleggen;
- in een direct afgeluisterd (zogeheten OVC-)gesprek dat op 20 januari 2010 is gevoerd tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3], wordt gesproken over een hypothecaire inschrijving van 6,8 miljoen. In dit gesprek heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] gezegd dat:
"[betrokkene 2] knettergek is dat hij meewerkt. [betrokkene 4] is met de koopaktes aan het kloten en schuiven geweest. Hij ([betrokkene 2]) past de nota aan op ons verzoek. Iedere andere notaris (ntv) die dit doet. [betrokkene 4] kent [betrokkene 2] goed, daarmee kan [betrokkene 4] het bespreken. Met iemand anders gaat [betrokkene 4] de mist in."
De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie op 10 juni 2010 toegewezen, waarna op 15 juni 2010 een doorzoeking ter inbeslagneming op het kantoor van de klaagster door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, mr. W.M.C. van den Berg, is verricht. De doorzoeking was in het bijzonder gericht op dossiers van transacties die in verband konden worden gebracht met [betrokkene 1]. De rechter-commissaris was bij de doorzoeking onder andere vergezeld van de voorzitter van de ring, mr. Ploumen voornoemd. Tevens waren notaris [betrokkene 5] en notarisklerk [betrokkene 2] aanwezig. Digitale rechercheurs hebben, blijkens een door mr. Van den Berg opgesteld proces-verbaal, eerst een zoekslag op het gehele netwerk van het kantoor losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een door het opsporingsteam opgestelde lijst van verdachte dossiers en transacties die in verband met [betrokkene 1] werden gebracht, hebben de notaris [betrokkene 5] en klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. Bij de doorzoeking zijn door de rechtercommissaris vervolgens 66 dossiers en digitale bestanden in beslag genomen. De notaris heeft geen toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn kantoor en evenmin tot de inbeslagneming van stukken. De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en heeft daarbij te kennen gegeven van mening te zijn dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen. De in beslag genomen stukken en de digitale kopie van de digitale bestanden zijn verzegeld meegenomen door de rechter-commissaris, onder de uitdrukkelijke toezegging dat het beslag niet in handen van het Openbaar Ministerie dan wel een opsporingsinstantie zal worden gesteld voordat onherroepelijk is beslist op een door de klaagster in te dienen klaagschrift."
4. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat "redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers deel uitmaken van een of meer strafbare feiten dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend" en dat "de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad" onvoldoende is gemotiveerd. Blijkens de toelichting op het middel heeft deze klacht betrekking op de inbeslagneming van 66 dossiers. Het tweede middel bevat dezelfde klacht als het eerste middel ten aanzien van de inbeslaggenomen digitale bestanden. Aldus lenen beide middelen zich voor gezamenlijke bespreking.
5. De Rechtbank heeft overwogen voor zover voor de onderhavige middelen van belang:
"De rechter-commissaris heeft in het door haar opgemaakte proces-verbaal d.d. 28 juni 2010 gerelateerd dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag heeft de rechtercommissaris nog de kanttekening gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had 'gerommeld' met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers - die blijkens haar proces-verbaal allemaal betrekking hadden op [betrokkene 1] - deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke stukken zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nimmer object van het aan een notaris toekomende verschoningsrecht; hetzelfde geldt voor het van de notaris afgeleide recht van diens klerk. De inbeslagname van de papieren dossiers is derhalve rechtmatig geschied.
Anders dan namens de klaagster is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden op basis van een - door het opsporingsteam samengestelde - lijst verdachte dossiers en transacties die met [betrokkene 1] in verband zijn gebracht. Dat in totaal 66 dossiers zijn meegenomen, doet hier niet aan af en dit wekt tegen de achtergrond van de genoemde lijst - die zijn weerslag heeft gekregen in een proces-verbaal van het KLPD van 1 december 2011 - zelfs geen bevreemding. Illustratief voor de gerichte wijze van doorzoeken is dat, naar bij de behandeling in raadkamer is gebleken, dossiers die redelijkerwijs niet als verdacht konden worden aangemerkt, zoals de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van [betrokkene 1] en zijn echtgenote, niet zijn meegenomen. De zoekactie heeft ook op de minst bezwarende wijze plaatsgehad. De voorzitter van de ring is tijdens de doorzoeking aanwezig geweest.
Ten aanzien van de vastgelegde digitale bestanden geldt het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek op het netwerk van het notariskantoor bij de doorzoeking niet binnen de grenzen van artikel 1251 Sv is gebleven, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat dit is geschied zonder enig document in te zien.
Vervolgens rijst de vraag of de vastlegging van de bij het notariskantoor opgeslagen digitale gegevens rechtmatig is geweest. Op deze bevoegdheid, die de rechter-commissaris op de voet van artikel 125i Sv toekomt, is artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing.
Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris is het de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of de daarin genoemde 'digitale kopie' alleen die digitale bestanden heeft betroffen die met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht of dat, zoals de klaagster heeft gesteld, een kopie is gemaakt van de gehele harde schijf van een computer van notarisklerk [betrokkene 2] en 'digitale bestanden van dossiermappen'. Gelet op de ongebruikelijk lange tijd die sedert het indienen van het klaagschrift is verstreken, zal de rechtbank het onderzoek niet heropenen teneinde hieromtrent duidelijkheid te krijgen, maar als na te melden beslissen.
Voor zover de in opdracht van de rechter-commissaris vastgelegde digitale bestanden louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, geldt mutatis mutandis hetgeen zojuist omtrent de inbeslaggenomen papieren dossiers is geoordeeld. Deze digitale bestanden zijn rechtmatig vastgelegd.
Voor zover de 'digitale kopie' ook andere digitale bestanden heeft betroffen, geldt dat ten aanzien van die andere bestanden op voorhand niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het in het algemeen omtrent het inbeslaggenomene ingenomen standpunt van de klaagster, inhoudende dat het inbeslaggenomene object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaakt, onjuist is. In dat geval moet de rechter-commissaris het ertoe leiden dat aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, zoals deze is weergegeven in genoemd proces-verbaal van 1 december 2011, alsnog een schifting wordt gemaakt tussen de digitale bestanden waarvan wel kan worden gezegd dat deze deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, en de digitale bestanden waarbij dit niet het geval is. Bestanden in die laatste categorie dienen onomkeerbaar te worden verwijderd van de gegevensdrager waarop zij staan. Dit alles dient te geschieden op een wijze die het verschoningsrecht van de klaagster waarborgt, waarbij gedacht kan worden aan een digitale zoekslag met zoektermen, zonder dat de betreffende bestanden worden geopend.' De wet vereist niet dat bij deze nadere selectie de voorzitter van de ring aanwezig is (vgl. HR 19 mei 2009, LJN: BH7284).
Gelet op het bovenstaande en nu niet gebleken is dat er enig ander gebrek aan de doorzoeking, inbeslagneming en de vastlegging van opgeslagen gegevens kleeft, acht de rechtbank de doorzoeking, inbeslagname en de vastlegging van opgeslagen gegevens rechtmatig."
6. Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de Rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had 'gerommeld' met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten. Tegen deze achtergrond is de Rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers en digitale bestanden, voor zover deze laatste met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht, deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
7. De middelen stellen de vraag aan de orde of de Rechtbank haar oordeel dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers en de digitale bestanden voor zover deze bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend, voldoende met redenen heeft omkleed.
8. Zoals gezegd heeft de Rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, naar het oordeel van de Rechtbank redelijkerwijs kon worden vermoed dat [betrokkene 1] had 'gerommeld' met koopaktes, en voorts dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten. In aanmerking genomen hetgeen de Rechtbank heeft vastgesteld omtrent de inhoud van vorengenoemd proces-verbaal, er kort gezegd op neer komende dat [betrokkene 1] als vastgoedhandelaar en financieel adviseur wordt verdacht van witwassen, veel notariële aktes zijn gepasseerd bij [klaagster] en in een telefoongesprek wordt gesproken van het aanpassen van nota's door een medewerker van het notariaat, heeft de Rechtbank haar oordeel toereikend gemotiveerd.(1) Uit een en ander heeft de Rechtbank immers kunnen afleiden dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat [betrokkene 1] het witwassen waarvan hij wordt verdacht heeft verricht (mede) door middel van transacties waarvan de aktes zijn gepasseerd bij [klaagster] en de op die aktes betrekking hebbende fysieke dossiers en digitale bestanden derhalve stukken moeten bevatten die voorwerp uitmaken van bedoeld witwassen en/of tot het begaan daarvan hebben gediend.
9. De middelen falen.
10. Het derde middel houdt in dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet vereist is dat de voorzitter van de ring aanwezig was bij de schifting door de rechter-commissaris van de gekopieerde digitale bestanden in - indien aanwezig - verschoningsgerechtigde en niet verschoningsgerechtigde stukken.
11. Aan de beoordeling van het middel dient ten grondslag te worden gelegd hetgeen de Hoge Raad overwoog in zijn beschikking van 30 november 1999, LJN AA3805, zoals samengevat in zijn beschikking van 18 juni 2002, LJN AD5297, NJ 2003, 621(2):
"5.4.1. Art. 98, tweede lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 113 (oud), tweede lid, Sv en het huidige art. 110, derde lid, Sv ook van toepassing is in geval van huiszoeking onderscheidenlijk doorzoeking ter inbeslagneming door de rechter-commissaris, moet aldus worden verstaan dat huiszoeking/doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat, ook zonder diens toestemming, mag plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning.
5.4.2. Voorts brengt de aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
5.4.3. Het verschoningsrecht van de advocaat is echter in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173; HR 14 oktober 1986, NJ 1987, 490).
Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft, en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
In een dergelijk uitzonderlijk geval dient de doorzoeking door de rechter-commissaris te geschieden en is het niet aan de verschoningsgerechtigde advocaat om te bepalen of, en zo ja welke stukken onder zijn verschoningsrecht vallen.
Het oordeel of in een zodanig geval bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, komt dan in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger. (...)"
12. Zoals de Hoge Raad overweegt kan doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor inbeslagneming bij de notaris, immers ook een verschoningsgerechtigde geheimhouder als bedoeld in art. 218 Sv, ligt dit niet anders. Wanneer de verschoningsgerechtigde geheimhouder, zoals in casu, zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er - eveneens zoals in casu - redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
13. Voorts kan doorzoeking ter inbeslagneming zonder toestemming van de geheimhouder plaatsvinden in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden. In een dergelijk uitzonderlijk geval komt, aldus de Hoge Raad, het oordeel of bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger. Voor inbeslagneming onder de notaris kan voor de deken worden gelezen de voorzitter van de ring van notarissen in het betreffende arrondissement. Diens positie tegenover notarissen zoals vervat in de art. 82 jo. 61 lid 1 Wet op het notarisambt komt in de praktijk voor wat betreft de aanwezigheid bij de doorzoeking overeen met de positie van de deken ten opzichte van advocaten in het arrondissement (art. 35 Advocatenwet).(3)
14. Hoewel uit het voorgaande niet volgt dat de voorzitter van de ring aanwezig dient te zijn bij de selectie van de bestanden in bestanden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend en bestanden waarvan dat niet gezegd kan worden, lijkt het met het oog op de garanties die op grond van het bepaalde in art. 8 EVRM worden geëist, wel aangewezen dat hij bij die selectie, zoals in casu het geval was, aanwezig is.(4) Niettemin blijft het aan de organen van politie en justitie om te bepalen of er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde geheimhouder, dat de in beslag te nemen c.q. genomen stukken geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend, onjuist is.
15. Een andere vraag is of de voorzitter van de ring aanwezig dient te zijn bij de selectie van de bestanden die in zijn aanwezigheid door de rechter-commissaris in beslag zijn genomen. Dat is niet het geval. De Hoge Raad heeft immers geoordeeld dat de zorgvuldigheid waarmee de inbeslagneming van goederen of bescheiden onder een geheimhouder gepaard behoort te gaan, niet vereist dat de deken aanwezig is bij de beoordeling door de rechter-commissaris van de vraag ten aanzien van welke door hem - in tegenwoordigheid van de deken - inbeslaggenomen stukken het beslag gehandhaafd dient te blijven en welke stukken alsnog kunnen worden teruggegeven.(5)
16. Het middel faalt.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Die motivering ontbrak in HR 4 maart 2006, LJN AU2062.
2 Zie ook HR 12 februari 2002, LJN AD9162, NJ 2002, 439 en HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005, 353.
3 Aldus J.C.H. Melis, bewerkt door B.C.M. Waaijer, De Notariswet, Deventer: Kluwer 2012, p. 403, en M. Tempelaar in Beroepsgeheim en verschoningsrecht, Den Haag: Sdu uitgevers 2008, p. 122. Voorts Kamerstukken II 2003-2004, 29441, nr. 3 (vorderen gegevens), p. 22, alsmede Handleiding voor de doorzoeking van een notariskantoor van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
4 EHRM 24 juli 2008, NJ 2009, 508, m. nt. T.M. Schalken (André e.a. c. la France), par. 42, 43, en EHRM 1 september 2009, NJ 2009, 509 (Jacquier c. la France).
5 HR 15 mei 2009, LJN BH7384, rov. 5.2.
Beroepschrift 13‑04‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE III MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. N. van der Laan
Geeft eerbiedig te kennen:
Notariaat Wijdemeren mr. S. Kreugel B.V., gevestigd te 1231 KB te Loosdrecht aan de Rading 46, alsmede mr. S. Kreugel en M.J.M. Moerehout, in deze zaak domicilie kiezende te Amsterdam aan de Keizersgracht 332 ten kantore van de advocaat mr. N. van der Laan, die als haar gemachtigde deze cassatieschriftuur namens hem indient;
dat zij tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2012 gewezen onder raadkamernummer 10/847 de volgende middelen tot cassatie voordraagt:
Middel I
1.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd meer in het bijzonder artikel 98 en 218 Sv. doordat de rechtbank ten onrechte (althans onvoldoende gemotiveerd) heeft geoordeeld dat het beslag rechtmatig is geweest nu de rechtbank ten onrechte (althans onvoldoende gemotiveerd) heeft geoordeeld dat ‘redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers deel uitmaken van een of meer strafbare feiten dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend’ en de rechtbank ten onrechte (althans onvoldoende gemotiveerd) heeft geoordeeld dat ‘de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad’ als gevolg waarvan ten onrechte (althans onvoldoende gemotiveerd) is geoordeeld dat het klaagschrift ongegrond is.
2. Toelichting
Chronologie
2.1
Voor de beoordeling van het middel acht requirant het van belang de chronologie uiteen te zetten, voor zover deze op basis van de beschikbare stukken kan worden vastgesteld.
Daarbij wordt als vanzelfsprekend zo veel mogelijk aangesloten bij hetgeen de raadkamer hieromtrent heeft vastgesteld. Daar waar nodig wordt dit aangevuld met informatie uit de overige beschikbare stukken.
2.2
De raadkamer heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 2 juni 2010 een vordering heeft gedaan tot doorzoeking ex. artikel 110 Sv. Ter onderbouwing van deze vordering is een pv aanvraag doorzoeking ter inbeslagname opgesteld door het KLPD d.d. 31 mei 2010. De raadkamer heeft uit dit pv (kort samengevat) gedestilleerd dat verdachte [verdachte] een vastgoedhandelaar is die witwasmogelijkheden aanbiedt via onder andere rechtspersonen. Veel notariële aktes van (de rechtspersonen van) [verdachte] zouden zijn gepasseerd bij requirant.
2.3
Opmerking verdient in dit kader nog dat de raadkamer ook een aantal afgeluisterde telefoongesprekken aanhaalt uit dit pv aanvraag doorzoeking waaruit mogelijke betrokkenheid van requirant en/of een van haar medewerkers zou blijken bij ‘handelingen’ van [verdachte]. Voor requirant is echter niet geheel duidelijk wat de relevantie hiervan is voor de beoordeling van het klaagschrift. Niet ter discussie staat immers dat requirant en/of haar medewerkers geen verdachte zijn. Dat blijkt ook uit het pv van de behandeling in raadkamer waarin de voorzitter mededeelt dat niet wordt uitgesloten dat [betrokkene 2] ‘mogelijk op enig moment als verdachte aangemerkt zou kunnen worden’. Daarmee is in confesso dat requirant (en/of haar medewerkers), voor zover voor de beoordeling van dit klaagschrift relevant, geen verdachte is.
2.4
Op 15 juni 2010 heeft er een zoeking plaatsgevonden in het notariskantoor van requirant onder leiding van rechter-commissaris mr. W.M.C. van den Berg. In het proces-verbaal van de zoeking d.d. 28 juni 2010 (productie 1) is gerelateerd (hetgeen ook door de rechtbank in haar beschikking is overgenomen) dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest ‘dat de stukken/bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van een of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.’1.
2.5
Tijdens de doorzoeking werden blijkens de lijst van in beslag genomen voorwerpen (productie 1) in totaal 68 dossiers in beslag genomen.2. Daarnaast werden digitale bestanden uit de computer van het notariskantoor in beslag genomen en op een USB-stick gezet. Deze dossiers (zowel de papieren dossiers, als de digitale bestanden) zijn geselecteerd naar aanleiding van een door het opsporingsteam opgestelde lijst van verdachte dossiers en transacties die in verband met [verdachte] werden gebracht, aldus het pv van de rechter-commissaris alsmede de beschikking van de raadkamer. Voor de leesbaarheid wordt deze lijst aan deze schriftuur gehecht (productie 2).
2.6
Blijkens de beschikking van de raadkamer zijn tijdens de doorzoeking enige dossiers ingezien door de ringvoorzitter die daarbij ‘te kennen heeft gegeven van mening te zijn dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen’.
2.7
De ringvoorzitter heeft hierover ter zitting verklaard (blijkens het pv van de zitting d.d. 13 december 2011):
Ik heb het proces-verbaal van de doorzoeking gelezen. Ik was ook zelf bij die doorzoeking aanwezig. Wat mij verbaasde aan het proces-verbaal is de zinsnede van de Amsterdamse rechter-commissaris dat er‘redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van een of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend’. Ik vraag mij af waarop deze zinsnede is gebaseerd.
Ik heb een aantal dossiers bekeken en daarin zaten de gebruikelijke stukken. Ik ben geen verschillen in koopprijzen o.i.d. tegengekomen. Het standpunt van de rechter-commissaris verbaast mij zeer. Ik wil nog opmerken dat in die dossiers niet alleen de stukken van [verdachte] zitten, maar ook van de wederpartij. Er zijn dus nog derden bij betrokken.
2.8
De in beslag genomen stukken en de digitale kopie van de digitale bestanden zijn vervolgens verzegeld meegenomen door de rechter-commissaris, onder de uitdrukkelijke toezegging dat het beslag niet in handen van het Openbaar Ministerie dan wel een opsporingsinstantie zal worden gesteld voordat onherroepelijk is beslist op een klaagschrift.
2.9
Van de zijde van requirant is daarover in het klaagschrift opgemerkt dat ‘de reden de dossiers mee te nemen was dat de omvang van de dossiers te groot was voor de ringvoorzitster om alle dossiers ter plekke in te zien om op het verschoningsrecht te toetsen’. Dat wordt ook bevestigd in de schriftuur van het OM zoals overgelegd in raadkamer d.d. 16 november 2010 en volgt ook uit het proces-verbaal van rechter-commissaris mr. Mul d.d. 12 november 2010 (productie 3). Hierin staat:
Alles bij elkaar gaat het inmiddels om zo'n vijftien verhuisdozen (!) vol (mogelijke) geheimhouderstukken. Voor wat betreft de afhandeling van dit beslag, in het bijzonder voor zover het betreft de stukken die onder de notaris in beslag zijn genomen, merkt ondergetekende het volgende op. Het ter plaatse — in het notariskantoor — beoordelen van de dossiers door althans in het bijzijn van de ringvoorzitter was om meerdere praktische redenen niet haalbaar. Er is voor gekozen alle dossiers die op het eerste gezicht betrekking leken te hebben op het onderzoek Pavo — zonder kennisneming van de inhoud van deze dossiers — mee te nemen. De gedachte was deze dossiers, nadat door een rechter-commissaris een eerste selectie zou zijn gemaakt, te laten bekijken door de ringvoorzitter en de rechter-commissaris tezamen, in het bijzonder ter beantwoording van vragen als
- (1)
betreft het dossiers die op enigerlei wijze relevant (kunnen) zijn voor het onderzoek en
- (2)
moet, in dat geval, het beroep op het verschoningsrecht worden gerespecteerd.
Daarbij komt dan ook de vraag aan de orde of het geschriften betreft die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of die tot het begaan daarvan hebben gediend.
2.10
Op 29 juni 2010 is vervolgens door mr. E.A.M. Mannheims een klaagschrift ingediend namens requirant. Dit klaagschrift is door de enkelvoudige raadkamer behandeld op 16 november 2010. De zaak is vervolgens bij tussenbeschikking van 19 april 2011 verwezen naar de meervoudige kamer.3.
2.11
Blijkens het klaagschrift en het pleidooi is namens requirant aangevoerd dat de inbeslagname onrechtmatig is nu de inbeslagname niet gericht is gebeurd en ook overigens op de in beslag genomen goederen het verschoningsrecht van toepassing is en de uitzondering van artikel 98 lid 2 Sv niet aan de orde is. Er is ook geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
2.12
Subsidiair is namens requirant aangevoerd dat de door de rechter-commissaris voorgestelde te volgen procedure, inhoudende dat hij zelf (al dan niet samen met de ringvoorzitter) de stukken inhoudelijk zou beoordelen (zie: productie 3) onrechtmatig is nu het aan de verschoningsgerechtigde zelf is om zich hierover als eerste uit te laten en de stukken enkel door de ringvoorzitter beoordeeld mogen worden om te bezien of het door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt eventueel evident onjuist is. Om die reden is subsidiair verzocht te bepalen dat het niet aan de rechter-commissaris is om te oordelen over de status van de stukken, maar aan requirant. ‘Het is aan hen om zich daar als eerste per dossier en bescheid over uit te laten tegenover de Ringvoorzitter. Het is aan de Ringvoorzitter om dit oordeel te toetsen. Het is vervolgens aan de Ringvoorzitter om in overleg met de RC te treden om haar oordeel kenbaar te maken. De RC kan immers niet, zonder schending van het verschoningsrecht de dossiers inzien. Indien vervolgen stussen de RC en de ringvoorzitter een meningsverschil bestaat over de status van de stukken, dan dient via de weg van artikel 552a Sv de raadkamer een beslissing te nemen’.
2.13
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ringvoorzitter onvoldoende kennis heeft van het strafrecht en mitsdien niet (goed) kan beoordelen of het door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt evident onjuist is, daar waar het ziet op de uitzondering van artikel 98 lid 2 Sv. De ringvoorzitter heeft immers geen kennis van de onderliggende strafzaak. Om die reden is het in de visie van de officier van justitie nu juist wel de rechter-commissaris (samen met de ringvoorzitter) die moet beoordelen of ‘stukken al dan niet deel uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend’.
2.14
De raadkamer heeft het klaagschrift vervolgens ongegrond verklaard. Daarbij heeft de raadkamer allereerst verwezen naar het pv van de rechter-commissaris d.d. 28 juni 2010 (productie 1) waaruit volgt dat ‘de reden voor in beslag name was dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van een of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.’ De rechtbank verwijst vervolgens naar de omstandigheden zoals genoemd in het pv van de aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010 waaruit naar het oordeel van de rechtbank ‘redelijkerwijs kon worden vermoed dat [verdachte] had ‘gerommeld’ met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's —waarschijnlijk— niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten. De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers — die blijkens haar proces-verbaal allemaal betrekking hadden op [verdachte]— deel uitmaken van een of meer strafbare feiten die [verdachte] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke stukken zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nimmer object van het aan een notaris toekomende verschoningsrecht.’
2.15
De rechtbank concludeert vervolgens dat de in beslag name rechtmatig is geschied. T.a.v. de digitale bestanden wordt overwogen dat hetzelfde geldt als t.a.v. de papieren dossiers voor zover de bestanden betrekking hebben op dossiers en transacties die in verband konden worden gebracht met [verdachte] (kennelijk gebaseerd op de door het KLPD opgestelde lijst (productie 2). Voor zover dat niet op voorhand kan worden vastgesteld ‘moet de rechter-commissaris het ertoe leiden dat aan de hand van een lijst van met [verdachte] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties alsnog een schifting wordt gemaakt. (…) De wet vereist niet dat bij het maken van deze schifting de voorzitter van de ring aanwezig is.’
Vaststelling: geen beoordeling stukken plaatsgevonden voorafgaand aan inbeslagname
2.16
Uit het chronologisch overzicht (en de feitelijke vaststellingen van de raadkamer) volgt naar de mening van requirant dat de rechter-commissaris op 15 juni 2010 heeft gezocht naar alle bescheiden die in verband konden worden gebracht met [verdachte]. Basis hiervoor was een door het KLPD opgestelde lijst met namen van ondernemingen en rechtspersonen, panden en personen die in relatie stonden met [verdachte].
2.17
Vast staat echter dat van enige inhoudelijke beoordeling van de in beslag genomen stukken (68 dossiers, in totaal 15 verhuisdozen!) door deze rechter-commissaris geen sprake is geweest. Dat is ook logisch, want de rechter-commissaris mocht dat cfr. vaste jurisprudentie ook helemaal niet (zie ook middel III).
2.18
Wel blijkt uit de beschikking van de raadkamer dat tijdens de zoeking door de ringvoorzitter ‘enige dossiers zijn ingezien’ en dat daarbij door haar te kennen is gegeven dat zij van mening was ‘dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen’. Dat wordt ook door de ringvoorzitter ter zitting in raadkamer bevestigd. Volgens de ringvoorzitter zaten in de dossier de gebruikelijke stukken, waaronder overigens ook stukken van derden.
2.19
Omdat een inhoudelijke beoordeling op 15 juni 2010 ondoenlijk was, zo blijkt o.a. uit het proces-verbaal van rechter-commissaris mr. Mul d.d. 12 november 2010 (productie 3), zijn de stukken vervolgens naar het kabinet rechter-commissaris gegaan. De gedachte was deze dossiers, nadat door een rechter-commissaris een eerste selectie zou zijn gemaakt, te laten bekijken door de ringvoorzitter en de rechter-commissaris tezamen, in het bijzonder ter beantwoording van vragen als
- (1)
betreft het dossiers die op enigerlei wijze relevant (kunnen) zijn voor het onderzoek en
- (2)
moet, in dat geval, het beroep op het verschoningsrecht worden gerespecteerd.
Daarbij komt dan ook de vraag aan de orde of het geschriften betreft die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of die tot het begaan daarvan hebben gediend., aldus rechter-commissaris Mul.
2.20
Hieruit volgt buiten twijfel dat tijdens de zoeking vele verhuisdozen aan dossiers in beslag zijn genomen geselecteerd op basis van een door het KLPD opgestelde lijst met namen van ondernemingen en rechtspersonen, panden en personen die in relatie stonden met [verdachte] (productie 2). Opmerking verdient daarbij dat uit deze lijst niet blijkt (en ook niet uit enig ander beschikbaar stuk) dat er bij al deze ondernemingen en rechtspersonen, panden en personen sprake was van een redelijk vermoeden dat deze betrokken waren bij enig strafbaar feit, waarvan (ook) [verdachte] werd verdacht. Op de lijst staan simpelweg alle ondernemingen en rechtspersonen die staan ingeschreven op het adres Brink 10 te Baarn, het adres waar ook Stichting Donino II gevestigd was4. waarvan [verdachte] bestuurder was, alsmede alle panden die eigendom zijn van deze Stichting of hiermee in verband konden worden gebracht.
2.21
Reeds tijdens de zoeking is door de ringvoorzitter vastgesteld dat op in ieder geval een aantal van deze dossiers het verschoningsrecht van toepassing was. Hangende een verdere beoordelingsprocedure zijn de dossier vervolgens naar de rechter-commissaris gebracht.
2.22
In afwachting van de uitkomst van de raadkamer zijn de stukken vervolgens niet nader beoordeeld door de ringvoorzitter. De kennelijke verwachting van alle procespartijen was immers dat de raadkamer het klaagschrift gegrond zou verklaren dan wel een ‘richtinggevende uitspraak’ zou doen op basis waarvan voor iedereen duidelijk zou zijn wat de te volgen ‘beoordelingsprocedure’ was, nu daarover tussen requirant, het OM en de rechter-commissaris verschil van mening bestond.
Conclusie raadkamer: geen verschoningsgerechtigde stukken → onjuist (althans onvoldoende gemotiveerd)
2.23
De raadkamer heeft echter de gehele ‘beoordelingsproblematiek’ integraal omzeild door (kort samengevat) te oordelen dat op het gehele (papieren) beslag geen verschoningsrecht van toepassing is nu redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers deel uitmaken van een of meer strafbare feiten dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
2.24
Dat oordeel is echter (zeker in het licht van de gehele gang van zaken) onjuist, althans onbegrijpelijk.
2.25
Het is immers onvoorstelbaar dat in een situatie als de onderhavige waarin de verschoningsgerechtigde (die geen verdachte is!) zich op het standpunt stelt dat het om geheimhoudersstukken gaat, welk standpunt in ieder geval na een eerste vluchtige beoordeling van een aantal dossiers door de ringvoorzitter wordt gedeeld, de raadkamer zonder enige nadere beoordeling van de ringvoorzitter, zelf tot de conclusie komt dat dit standpunt buiten redelijke twijfel onjuist is. Alleen al op basis daarvan is de beslissing van de rechtbank onjuist, althans onbegrijpelijk.
2.26
Naar het zich laat aanzien heeft de raadkamer zich bij de beslissing over de status van de stukken (ten onrechte) laten leiden door het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris d.d. 28 juni 2010 (productie 1) waarin staat dat ‘de reden voor de in beslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van en geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van een of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.’ Echter, zoals hiervoor in paragraaf 2.17 ook is overwogen heeft de rechter-commissaris de stukken helemaal niet (inhoudelijk) beoordeeld. Dat mocht zij overigens ook helemaal niet (zie ook de procedure voor beoordeling zoals verwoord onder middel III). De conclusie van de rechter-commissaris zoals verwoord in het pv (productie 1) is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk. Dat heeft ook de ringvoorzitter ter zitting bevestigd zie paragraaf 2.7.
2.27
Daar komt bij dat het standpunt van de rechtbank aangaande de kwalificatie van de stukken ook inhoudelijk ondeugdelijk is, althans onbegrijpelijk.
2.28
Het is immers vaste jurisprudentie dat het oordeel omtrent de vraag of toevertrouwde informatie onder het verschoningsrecht valt, in beginsel toekomt aan de notaris. In het bijzonder geldt dat, wanneer de notaris zich bij een (voorgenomen) inbeslagneming op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dit standpunt door de organen van politie en justitie dient te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.5.
2.29
Nu vast staat dat requirant zich op haar verschoningsrecht beroept, en dus van mening is dat de stukken geen voorwerp uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend (de corpora et instrumenta delicti, vanaf nu: ‘corpora’), kan een rechtbank daar enkel aan voorbij indien buiten redelijke twijfel is dat het wel om corpora gaat.
2.30
De raadkamer heeft kennelijk gemeend dat dit laatste zich voordoet. Echter, de gedachte van de rechtbank dat alle 68 dossier kunnen worden aangemerkt als corpora is onjuist, althans in ieder geval is de motivering daarvan uitermate gebrekkig.
2.31
Ter staving van dit standpunt draagt de raadkamer niet meer aan dan dat er een verdenking jegens [verdachte] was dat er was ‘gerommeld’ met koopaktes en daarnaast het vermoeden bestond dat notarisklerk [betrokkene 2] nota's mogelijk niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en deze klerk zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten.
2.32
Los van het feit dat dit laatste door de raadkamer geuite vermoeden zich moeizaam verhoudt met het feit dat requirant en haar medewerkers niet als verdachten waren aangemerkt, biedt dit samenstel van feiten toch bezwaarlijk voldoende juridische basis om alle dossiers van het notariskantoor (voor zover deze in verband konden worden gebracht met [verdachte]), te bestempelen als corpora.
2.33
Van corpora kan immers pas worden gesproken in het geval van bijvoorbeeld geantedateerde documenten, vervalste stukken en afpersingsbrieven. De betreffende documenten moeten een zelfstandige betekenis gespeeld hebben bij het strafbare feit om te kwalificeren als corpora. Niet genoeg is dat het document als bewijs van het feit kan dienen.6. Melai noemt als voorbeeld: valse wissel- of dreigbrieven.7.
2.34
In HR 12 februari 2002, LJN AD9162 stond centraal een brief aan een advocaat waarin melding zou worden gemaakt van een aantal personen die ‘beneficial owner’ zouden zijn van de op de Bahamas gevestigde vennootschap [A] Ltd. De officier stelde zich op het standpunt dat dit een corpora was nu het onderzoek zich richtte op een verdenking van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en belastingfraude. De rechtbank verklaarde het klaagschrift van de advocaat gegrond en de Hoge Raad liet dit oordeel in stand. ‘De enkele omstandigheid dat in de brief de namen worden genoemd van de ‘beneficial owners’ van genoemde vennootschap wettigt niet zonder meer de conclusie dat die brief het voorwerp uitmaakt van het strafbare feit ter zake waarvan gerechtelijke vooronderzoeken zijn geopend, of tot het begaan van dat feit heeft gediend.’
2.35
AG Wortel onder HR 30 augustus 2005, LJN AT7093 merkt op naar aanleiding van een overweging omtrent een eventuele verdenking van een notaris die betrokken zou zijn bij het valselijk opmaken van koopaktes:
In een dergelijk geval kan worden opgemerkt dat het aantal gegevensdragers dat binnen het begrip‘corpora et instrumenta’valt aanzienlijk zal zijn. Een authentieke akte die bewust valselijk is opgemaakt ten aanzien van, bijvoorbeeld, de verwervingsprijs van een onroerende zaak zal voor degene die deze akte in het rechtsverkeer wil gebruiken — voor fiscale doeleinden of anderszins — doorgaans een middel tot het begaan van een delict zijn, zoals opzettelijk onjuist doen van belastingaangifte. Ten aanzien van de notaris die — willens en wetens — de onjuiste gegevens in die akte overnam, vormt zij het voorwerp waarmee het feit is begaan. Het is niet moeilijk in te zien dat onderliggende bescheiden, zoals stukken waarin degene die op een valse akte aanstuurde de benodigde (onjuiste) gegevens aan de notaris verstrekte, eveneens spoedig tot de‘corpora et instrumenta’gerekend kunnen worden.
2.36
Hieruit volgt naar de mening van requirant dat alvorens kan worden beoordeeld of er, en zo ja wat, corpora zijn er toch op zijn minst sprake moet zijn van een concreet omlijnd redelijk vermoeden van een gepleegd strafbaar feit. Nadat dit vermoedelijke strafbare feit is bepaald, moet vervolgens ook een redelijk vermoeden bestaan t.a.v. specifiek aan dit strafbare feit te linken geschriften die dan (mogelijk) corpora zijn. Zelfs indien zou worden aangesloten bij de vrij ruime definitie van AG Wortel, dan nog zijn de corpora enkel de (eventueel) valse akte, alsmede de onderliggende stukken die de onjuiste gegevens bevatten waarmee de valse akte zou zijn opgemaakt. Niet het gehele dossier van de notaris waar ook allerhande andere informatie in zit, zoals bijvoorbeeld (zoals de ringvoorzitter heeft vastgesteld) informatie van derden, kan worden aangemerkt als corpora.
2.37
Van een dergelijk duidelijk omlijnd redelijk vermoeden dat gericht is op specifieke corpora is i.c. geen (enkele) sprake. De overweging van de rechtbank blijft hangen in algemeenheden (‘rommelen met koopaktes’) zonder dat concreet wordt om welk specifiek strafbaar feit het dan gaat, laat staan dat duidelijk wordt bij welke specifieke dossiers van het notariskantoor dan sprake zou zijn van ‘rommelen’. Ook wordt geenszins duidelijk met welke concrete documenten dan zou zijn gerommeld.
2.38
Nu geen sprake is van een duidelijk omlijnd vermoeden, gestaafd door objectieve feiten en omstandigheden,8. gericht op specifieke dossiers en specifieke documenten kan onmogelijk worden geconcludeerd dat alle 68 volledige dossiers corpora zijn. Opmerking verdient in dat kader nog dat ook voor de zaaks rechter-commissaris het blijkens zijn pv (productie 3) nog maar de vraag was of de dossiers überhaupt relevant waren voor het onderzoek. In die situatie kan toch bezwaarlijk gesteld worden dat desalniettemin alle dossiers als corpora worden aangemerkt.
2.39
Het andersluidende standpunt van de raadkamer zet het verschoningsrecht (van een notaris) integraal op de helling. Het zou immers betekenen dat indien er t.a.v. een klant van een notariskantoor het vermoeden bestaat dat er bij enig dossier van deze klant iets niet helemaal zuiver is gegaan, de inhoud van alle dossiers die in verband kunnen worden gebracht met die klant kunnen worden aangemerkt als corpora. Dat kan en mag naar de mening van requirant niet zo zijn.
2.40
Het standpunt zou ook de deur open zetten naar een ‘omgekeerde opsporing’. Dat wil zeggen: eerst worden op basis van een algemene verdenking 15 verhuisdozen in beslag genomen bij een verschoningsgerechtigde, om pas daarna op basis van de informatie uit die verhuisdozen inhoudelijk te bezien wat de corpora zouden kunnen zijn.
2.41
Naar de mening van requirant spreekt het echter voor zich dat binnen het kader van een opsporingsonderzoek (gezien ook het zwaarwegende belang van het verschoningsrecht) eerst met ‘andere’ middelen (bijvoorbeeld middels een onderzoek binnen open bronnen zoals het kadaster, of middels de toepassing van BOB-bevoegdheden) moet worden onderzocht welk redelijk vermoeden van schuld aan welk concreet strafbaar feit (t.a.v. welke concrete transactie en/of welk concreet pand) bestaat, alvorens bij een doorzoeking in een notariskantoor gericht kan en mag worden gezocht naar specifieke corpora.
2.42
Het oordeel van de rechtbank dat het gehele (papieren) beslag kan worden gekwalificeerd als corpora is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk.
Conclusie raadkamer: zoeking gericht → onjuist
2.43
Als gevolg van dit onjuiste standpunt van de raadkamer t.a.v. de status van de inbeslaggenomen stukken, is ook het oordeel van de rechtbank dat de doorzoeking op een gerichte wijze heeft plaatsgehad onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd.
2.44
Immers, het tijdens de doorzoeking in beslag nemen van ieder dossier dat in verband kon worden gebracht met [verdachte] kan bezwaarlijk als een ‘gerichte doorzoeking’ worden gekwalificeerd. Dat de zoeking en inbeslagname niet gericht is geschied blijkt voorts ook uit het pv van rechter-commissaris Mul (productie 3) waaruit blijkt dat (zoals genoemd onder punt 1) niet vaststaat of de stukken ‘op enigerlei wijze’ van belang zijn voor het onderzoek en ook overigens de rechter-commissaris niet weet of het standpunt van requirant evident onjuist is (genoemd onder punt 2).
2.45
Tot slot noopt ook de door de raadkamer genoemde ‘illustratieve’ omstandigheid dat de dossiers, inhoudende een testament en huwelijkse voorwaarden van [verdachte] niet zijn meegenomen, niet tot een ander oordeel. De raadkamer miskent daarbij namelijk dat deze dossiers getoetst konden worden door de ringvoorzitter die het standpunt van requirant onderschreef terwijl kan worden vastgesteld dat alle overige dossiers door tijdgebrek niet voorafgaand aan het beslag getoetst konden worden.
Beslag onrechtmatig
2.46
Als gevolg van het bovenstaande is het oordeel van de rechtbank inhoudende dat het beslag rechtmatig is geweest eveneens onjuist. Immers, op grond van artikel 98 lid 2 Sv mogen enkel in beslag worden genomen ‘brieven of geschriften die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben’. Nu zoals betoogd niet gesteld kan worden dat de 15 verhuisdozen allemaal dergelijke geschriften bevatten, dit voorafgaand aan het beslag ook op geen enkele (deugdelijke) wijze is vastgesteld en ook overigens niet gezegd kan worden dat de doorzoeking (en inbeslagname) gericht is geschied, is het beslag op de papieren dossiers onrechtmatig geweest en is het andersluidende standpunt van de rechtbank onjuist, althans onbegrijpelijk.
Middel II
1.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd meer in het bijzonder artikel 98 en 218 Sv. doordat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ‘voor zover de in opdracht van de rechter-commissaris vastgelegde digitale bestanden louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [verdachte] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden geldt mutatis mutandis hetgeen zojuist omtrent de inbeslaggenomen papieren dossiers is geoordeeld. Deze digitale bestanden zijn rechtmatig vastgelegd’ althans dat oordeel onvoldoende is gemotiveerd als gevolg waarvan het klaagschrift ten onrechte (althans onvoldoende gemotiveerd) ongegrond is verklaard.
2. Toelichting
2.1
Hetgeen onder de toelichting bij middel I is opgemerkt geldt eveneens als toelichting voor middel II, daar waar ook de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift voor zover het ziet op de digitale bestanden, aansluit bij haar overwegingen t.a.v. het papieren beslag.
2.2
Dat betekent dat ook t.a.v. het digitale beslag de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat alle bestanden, voor zover ze na een zoekslag aan de hand van de lijst van met [verdachte] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn geselecteerd (productie 2). kunnen worden gekwalificeerd als corpora.
2.3
Mitsdien is ook het beslag op deze digitale bestanden onrechtmatig en is het andersluidende standpunt van de raadkamer onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd.
2.4
In dat verband moet nog worden opgemerkt dat de situatie zoals aan de orde in het arrest HR 20 februari 2007, LJN AZ3564 zich i.c. niet voor doet. In die zaak oordeelde de HR dat, anders dan bij geschriften, digitale bestanden op zichzelf rechtmatig in beslag kunnen worden genomen zonder dat voorafgaand aan deze inbeslagname onderzoek wordt gedaan (in welke vorm dan ook) naar de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is. Daarbij werd echter wel ‘in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek en de Rechtbank voldoende gewaarborgd heeft geacht dat de inbeslaggenomen computers op de voet van art. 125l Sv zullen worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van de klager niet in het gedrang komt’.
2.5
In de onderhavige zaak is echter kennelijk voorafgaand aan de inbeslagname, blijkens het pv van de doorzoeking d.d. 28 juni 2010 (productie 1). al wel een digitale zoekslag gemaakt door de recherche op basis waarvan bepaalde bestanden zijn geselecteerd. Ook de rechtbank gaat daar van uit (zij het voorzichtig, aangezien het ook nog een andere mogelijkheid open laat, zie middel III).
2.6
Daaruit volgt dat het tijdens de zoeking kennelijk wel mogelijk was om bepaalde documenten te selecteren, als gevolg waarvan de voornoemde uitzondering zoals geformuleerd in HR 20 februari 2007, LJN AZ3564 niet van toepassing is.
2.7
Herhaald zij dat de toegepaste, en door de rechtbank ten onrechte gefiatteerde, selectie onjuist is geweest (nu werd uitgegaan van een verkeerde veronderstelling over de reikwijdte van het begrip corpora). De rechtbank heeft dan ook ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, geoordeeld dat het beslag op de digitale bestanden (voor zover deze bestanden in verband gebracht konden worden met [verdachte]) rechtmatig was en derhalve ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, geoordeeld dat het beklag ongegrond was.
Middel III
1.
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd meer in het bijzonder artikel 98 en 218 Sv. doordat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor zover de ‘digitale kopie’ ook andere digitale bestanden bevat, het aan de rechter-commissaris is om een schifting te maken tussen verschoningsgerechtigde en niet verschoningsgerechtigde stukken waarbij niet is vereist dat de voorzitter van de ring bij het maken van die selectie aanwezig is.
2. Toelichting
2.1
De overweging van de rechtbank stelt een zeer prangende rechtsvraag aan de orde, te weten: wat is de juiste procedure om na een beslag bij een verschoningsgerechtigde te beoordelen of sprake is van verschoningsgerechtigde stukken. Dit, nu hierover kennelijk tussen requirant, het OM, de rechter-commissaris en de raadkamer de nodige discussie bestaat.
2.2
Blijkens het pleidooi is namens requirant (subsidiair) het volgende opgemerkt:
Voor het geval uw raadkamer onverhoopt van oordeel zou zijn dat de doorzoeking en inbeslagname wel rechtmatig zijn en dat voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, verzoek ik u te bepalen dat het niet de RC is die als eerste een oordeel geeft over de status van de stukken, maar cliënten. Het is aan hen om zich daar als eersten per dossier en bescheid over uit te laten tegenover de Ringvoorzitter.
Het is aan de Ringvoorzitter om dit oordeel te toetsen. Het is vervolgens aan de Ringvoorzitter om in overleg met de RC te treden om haar oordeel kenbaar te maken. De RC kan immers niet, zonder schending van het verschoningsrecht de dossiers inzien.
Wanneer hierover verschil van mening zou bestaan tussen RC en Ringvoorzitter dient — het zij herhaald: het criterium daarbij is dat het standpunt van de geheimhouder en de toezichthouder door de RC gerespecteerd dient te worden behoudens wanneer er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is — via de weg van art. 552a Sv de raadkamer een beslissing te nemen. De door het OM en inmiddels ook door de RC voorgestane wijze — de RC toetst zonder dat cliënten en de ringvoorzitter zich eerst over de status hebben kunnen uitlaten- is in strijd met bestendige jurisprudentie en leidt per definitie tot schending van het verschoningsrecht.
2.3
In de visie van requirant is de juiste werkwijze dan ook, cfr. wet en jurisprudentie, dat het in eerste instantie aan de verschoningsgerechtigde is om te bepalen of sprake is van geheimhouderstukken, waarna de ringvoorzitter dit oordeel kan toetsen en hieromtrent verslag kan uitbrengen aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris dient het standpunt van de geheimhouder en de voorzitter van de ring vervolgens te respecteren.
Indien de rechter-commissaris dit standpunt niet respecteert, is het aan de raadkamer om via de weg ex artikel 552a Sv. een beslissing te nemen. Daaruit vloeit voort dat het niet aan de rechter-commissaris is om de stukken (inhoudelijk) te bezien en beoordelen.
2.4
Het OM heeft zich blijkens de schriftuur op het standpunt gesteld dat ‘de beoordeling of stukken al dan niet deel uitmaken van het strafbare feit in redelijkheid niet, althans niet uitsluitend, door de ringvoorzitter kan worden gemaakt: de ringvoorzitter heeft geen kennis van de onderliggende strafzaak, m.a.w. zij kan niet uitsluitend aan de hand van bestudering van alle in het geding zijnde stukken — dus zonder enige kennis van de strafzaak zien of, en zo ja welk strafbaar feit in beeld komt.’ Daartoe wordt ook verwezen naar HR 30 november 1999, NJ 20002, 438 en HR 18 juni 2002, NJ 2003, 621 waaruit ook zou volgen dat het oordeel toekomt aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Deken (in dit geval dan de ringvoorzitter).
2.5
De rechter-commissaris neemt een vergelijkbaar standpunt in blijkens het proces-verbaal van rechter-commissaris mr. Mul d.d. 12 november 2010 (productie 3). Hierin staat:
De gedachte was deze dossiers, nadat door een rechter-commissaris een eerste selectie zou zijn gemaakt, te laten bekijken door de ringvoorzitter en de rechter-commissaris tezamen, in het bijzonder ter beantwoording van vragen als
- (1)
betreft het dossiers die op enigerlei wijze relevant (kunnen) zijn voor het onderzoek en
- (2)
moet, in dat geval, het beroep op het verschoningsrecht worden gerespecteerd.
Daarbij komt dan ook de vraag aan de orde of het geschriften betreft die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of die tot het begaan daarvan hebben gediend.
2.6
De raadkamer tot slot stelt zich op het standpunt dat de beoordeling van de digitale bestanden is voorbehouden aan de rechter-commissaris die een schifting moet maken tussen de digitale bestanden waarvan wel kan worden gezegd dat deze deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, en de digitale bestanden waarbij dit niet het geval is. De wet vereist volgens de raadkamer niet dat bij deze selectie de voorzitter van de ring aanwezig is. Daarbij verwijst de raadkamer naar HR 18 januari 2005, LJN AR5009 en HR 19 mei 2009, LJN BH7284.
2.7
Naar de stellige overtuiging van requirant is het standpunt van het OM, de rechter-commissaris en de raadkamer onjuist.
2.8
Bij de beoordeling van geschriften op eventueel verschoningsrecht moeten namelijk twee (zeer verschillende) situaties worden onderscheiden.
- A)
De situatie waarin het beroep op het verschoningsrecht dient te worden gerespecteerd in welk kader moet worden beoordeeld of eventueel buiten redelijke twijfel is dat sprake is van geschriften die voorwerp uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend in welk geval het verschoningsrecht niet van toepassing is;
- B)
De situatie waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt — ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd — moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
2.9
In de ogen van requirant verwarren zowel het OM, de rechter-commissaris als de raadkamer beide situaties en wordt ten onrechte de jurisprudentie die ziet op situatie B) van toepassing geacht op situatie A).
2.10
Immers, in het geval sprake is van situatie A) is volgens requirant buiten discussie dat de juiste werkwijze is dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde dient te worden gerespecteerd, tenzij buiten redelijke twijfel is dat dit standpunt onjuist is. Een (inhoudelijke) toets van de rechter-commissaris is in dat geval niet aan de orde en vindt ook geen enkele steun in de wet of de jurisprudentie.
2.11
Dat volgt overigens ook (en daarom is het door het OM ingenomen standpunt in deze zaak zo opmerkelijk) uit de Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten. In die aanwijzing wordt helder situatie A) van situatie B) onderscheiden. In situatie A) ‘is het primair aan de advocaat om te beoordelen of het document voorwerp van het strafbare feit uitmaakt of tot het begaan daarvan gediend heeft. Wanneer de advocaat zich op het standpunt stelt dat zulks niet het geval is en dat kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim dient dit standpunt door politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Bij verschil van mening wordt het document voorgelegd aan de deken die beslist met inachtneming van het gestelde onder ad 4.’9.
2.12
Onder ad 4. in de aanwijzing komt vervolgens een eventuele toetsing van de rechter aan de orde. Wanneer een document in beslag wordt genomen en de advocaat of de deken zich daarbij op het standpunt stelt dat zulks ten onrechte is omdat het onder het verschoningsrecht valt, verzoekt de officier van justitie de rechter-commissaris het document verzegeld te laten opbergen en de advocaat een termijn te stellen waarbinnen hij tegen de inbeslagneming kan opkomen. Aldus krijgt de advocaat de mogelijkheid om via de beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv door de rechtbank te laten toetsen of inbeslagneming in casu geoorloofd is.
2.13
Kortom, ook volgens de aanwijzing van het OM is voor een (inhoudelijke) toetsing door de rechter-commissaris in situatie A) geen plaats.
2.14
Anders is dat in het geval sprake is van situatie B). Dan is er namelijk wel een beoordelende rol voor de rechter-commissaris weggelegd. In dat geval, zo zegt de Aanwijzing in navolging van de vaste jurisprudentie van de HR, ‘is het niet aan de verschoningsgerechtigde advocaat om te bepalen of, en zo ja welke stukken onder zijn verschoningsrecht vallen,’ maar komt ‘het oordeel of in een zodanig geval bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, dan in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger.’10.
2.15
Dit onderscheid in positie en rol van de rechter-commissaris bij de beoordeling is ook begrijpelijk. In situatie B) is immers sprake van uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Volgens vaste jurisprudentie is slechts sprake van uitzonderlijke omstandigheden wanneer de verschoningsgerechtigde is aangemerkt als verdachte van een zeer ernstig misdrijf en pas dan moet (onder omstandigheden) het verschoningsrecht wijken voor het belang van de waarheidsvinding. In dit situatie is het te billijken dat het aan de rechter-commissaris (bij voorkeur in overleg met de deken of ringvoorzitter) is (en dus niet aan de verdachte verschoningsgerechtigde) om te beoordelen of sprake is van verschoningsgerechtigde stukken en, indien daarvan sprake is, of dit recht eventueel moet wijken voor de waarheidsvinding.
2.16
Echter, in situatie A), waarin geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, de verschoningsgerechtigde dus geen verdachte van een zeer ernstig misdrijf is en de waarheidsvinding geen criterium is bij de beoordeling van de stukken,11. is het evident dat de beoordeling uitdrukkelijk niet aan de rechter-commissaris is voorbehouden, maar aan de verschoningsgerechtigde (in samenspraak met de ringvoorzitter). Herhaald zij dat het i.c. gaat om situatie A). Requirant is geen verdachte.
2.17
Ten onrechte halen derhalve het OM (HR 30 november 1999, NJ 20002, 438 en HR 18 juni 2002, NJ 2003, 621) en de raadkamer (HR 19 mei 2009, LJN BH7284) ter staving van hun standpunt — dat er i.c. een beoordelende rol is weggelegd voor de rechter-commissaris waarbij zelfs de ringvoorzitter niet aanwezig behoeft te zijn -jurisprudentie aan die ziet op situatie B), daar waar in de onderhavige zaak sprake is van situatie A). Zo bezien is het standpunt van de raadkamer aangaande de wijze waarop de digitale bestanden i.c. zouden moeten worden beoordeeld onjuist.
2.18
Daarbij verdient tot slot de verwijzing van de raadkamer naar HR 18 januari 2005, LJN AR5009 nog enige bespreking. Dit, nu de raadkamer stelt dat de Hoge Raad in die uitspraak de door de raadkamer voorgestelde werkwijze zou hebben gesauveerd, terwijl dit volgens requirant niet zo is.
2.19
In die casus betrof het een beslag op dossiers (en backups) van een notaris. De klerk van de notaris werd er van verdacht dossiers en/of gegevens van zijn oude werkgever te hebben verduisterd waarna hij deze bij de notaris in het bestand zou hebben ingebracht. De notaris werd ervan verdacht dit te hebben medegepleegd. De raadkamer oordeelde, en de HR liet dat oordeel in stand, dat de verduisterde dossiers konden worden gekwalificeerd als corpora. Ten aanzien van de backups van in beslag genomen gegevens was dit echter niet zonder meer duidelijk, als gevolg waarvan de raadkamer een vergelijkbare werkwijze voorstelde als in de onderhavige zaak door de raadkamer is geïntroduceerd, te weten: het maken van een zoekslag met als zoekwoorden de namen van de verduisterde dossiers.
2.20
Die werkwijze werd inderdaad, zoveel kan de raadkamer worden toegegeven, door de HR gesauveerd.
2.21
Fundamenteel verschil met de onderhavige situatie is echter dat in die casus de rechtbank (hetgeen volgens de HR geen onbegrijpelijk standpunt was) oordeelde dat alle verduisterde dossiers konden worden aangemerkt als corpora. In dat geval wekt het maken van een zoekslag met als zoekwoord de naam van de corpora weinig verbazing.
In de onderhavige zaak heeft echter de rechtbank ten onrechte overwogen dat alle dossiers die in verband kunnen worden gebracht met [verdachte] (zie productie 2) als corpora kunnen worden aangemerkt (zie middel I en II). De door de raadkamer i.c.
voorgestelde werkwijze komt er als gevolg daarvan op neer dat het gehele digitale notarisbestand kan en mag worden doorzocht met gebruikmaking van zoekwoorden, waarvan niet gezegd kan worden dat deze gekwalificeerd kunnen worden als corpora.
2.22
Zo bezien kan niet worden gesteld dat de door de raadkamer voorgestane wijze door de HR wordt gefiatteerd.
2.23
De conclusie is dan ook dat het oordeel van de raadkamer aangaande de wijze waarop onderzoek moet worden verricht aan de digitale bestanden blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van der Laan, advocaat te
Amsterdam, kantoorhoudende aan de Keizersgracht nr. 332, 1016 EZ Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Amsterdam, 13 april 2012
N. van der Laan
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑04‑2012
Naar het zich laat aanzien is in het klaagschrift gesproken over 66 dossiers, welk aantal vervolgens door de raadkamer is overgenomen, maar op de lijst van in beslag genomen voorwerpen staan (naar het zich laat aanzien) in totaal 68 afzonderlijk genoemde stukken waarvan er 65 een apart dossiernummer hebben.
Opmerking verdient dat de tussenbeschikking tot verwijzing is gewezen door een andere rechter dan de rechter die de zaak heeft behandeld op 16 november 2010. Dat is op zichzelf genomen onjuist. Dit wordt echter niet als cassatiemiddel aangedragen nu dit uiteindelijk op verzoek van requirant is gebeurd nu er belang bestond bij spoedige helderheid over het beslag en het, als gevolg van langdurige afwezigheid van de behandelend rechter, onduidelijk was wanneer op het klaagschrift zou worden beslist.
Dat staat zo in de bewuste lijst, maar uit andere stukken blijkt overigens dat deze Stichting gevestigd was op de [a-straat] [1] te [a-plaats].
vgl. onder meer HR 1 maart 1985, NJ 1986,173, HR 14 oktober 1986, NJ 1987,490, HR 22 november 1991, NJ 1992, 315, HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537 en HR 30 november 1999, ELRO AA3805, HR 29 maart 1994, LJN ZC9694, NJ 1994, 537, HR 12 februari 2002, LJN AD9162, NJ 2002, 439, HR 29 juni 2004, LJN A05070, NJ 2005, 273 m.nt. Knigge, HR 18 januari 2005, LJN AR5009, HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005, 353, HR 4 april 2006, LJN AU2062, NJ 2006, 248, HR 20 februari 2007, LJN AZ3564, NJ 2008,113, HR 18 juni 2002, LJN AD5297, NJ 2003, 621 HR 2 maart 2010, LJN BJ9262, NJ 2010,144.
Zie daarvoor bijvoorbeeld ook de Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten.
Melai Commentaar Strafvordering aantekening 6 onder artikel 98 sv.
De rechtbank stelt daarover ook helemaal niets vast.
Daarbij wordt andermaal verwezen naar: HR 12 februari 2002, LJN AD9162, NJ 2002, 439, HR 18 juni 2002, LJN AD5297, NJ 2003, 621 en HR 2 maart 2010, LJN BJ9262, NJ 2010,144
Bijvoorbeeld (twee van velen) HR 30 november 1999, LJN ZD7280, NJ 2002, 438 en HR 18 juni 2002, LJN AD5297
In situatie A) wordt immers enkel geoordeeld of sprake is van het verschoningsrecht, dan wel of sprake is van corpora. Indien sprake is van corpora is het verschoningsrecht niet van toepassing. Indien geen sprake is van corpora, geldt het verschoningsrecht onverkort en speelt het belang van de waarheidsvinding geen enkele rol.