HR, 20-02-2007, nr. 00275/06B
ECLI:NL:HR:2007:AZ3564
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-02-2007
- Zaaknummer
00275/06B
- LJN
AZ3564
- Roepnaam
Inbeslagneming computers
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3564, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3564
ECLI:NL:HR:2007:AZ3564, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3564
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑05‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2008, 113 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
NbSr 2007/123
Conclusie 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv van (oud)advocaat tegen (herhaalde) inbeslagneming computers met bestanden. Bij klager zijn na overleg met OvJ door FIOD/ECD-rechercheurs, die hem thuis als getuige hoorden, computers in beslag genomen. Bij vs van 22-07-05 heeft de voorzieningenrechter de teruggave van de computers gelast. Deze zijn op 22-07-05 teruggegeven en terstond in aanwezigheid van RC en wnd. Deken opnieuw in beslag genomen. De rb verklaarde het beklag ongegrond. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend ex art. 98.2 Sv. 2. Onderzoek aan inbeslaggenomen computers en verschoningsrecht. 3. Rechtmatigheid 2e inbeslagneming. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1994, 537. De opvatting dat art. 98 Sv inhoudt dat de computers met de daarin opgeslagen computerbestanden ook indien deze voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, onder klager als verschoningsgerechtigde slechts in beslag genomen hadden mogen worden met zijn toestemming, is onjuist. Ad 2.Vzv. het middel de klacht behelst dat niet overgegaan had mogen worden tot inbeslagneming van de gehele computer, maar dat klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld om per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht valt, geldt het volgende. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (HR NJ 1994, 577). Bij een dergelijk onderzoek moet ex art. 125l Sv het verschoningsrecht worden gerespecteerd. De stelling dat bij een dergelijk onderzoek behoudens toestemming van de verschoningsgerechtigde niet mag worden gezocht naar gegevens die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, berust op een onjuiste opvatting omtrent art. 125l Sv. Dergelijke gegevens zijn immers geen object van verschoning (HR NJ 1994, 537). De rb heeft geoordeeld dat de inbeslagneming van de computers zonder schending van klagers verschoningsrecht heeft plaatsgevonden en dat het onderzoek naar de bestanden in de computers dient plaats te hebben en zal plaatshebben op een wijze waarbij bescherming van dit verschoningsrecht wordt gegarandeerd. In dat oordeel ligt besloten dat de rb geen reden heeft gezien het onderzoek op voorhand te beperken tot de bestanden die volgens klager niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek en de rb voldoende gewaarborgd heeft geacht dat de inbeslaggenomen computers ex art. 125l Sv zullen worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang komt. De rb heeft in haar overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het verschoningsrecht niet aan de rechtmatigheid van het beslag in de weg staat, omdat in de gegeven omstandigheden voldoende gewaarborgd is dat het aan de computers te verrichten onderzoek zal plaatsvinden zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Ad 3. De opvatting dat een eenmaal onrechtmatig geoordeelde inbeslagneming niet door een 2e inbeslagneming op dezelfde voorwerpen kan worden gevolgd, vindt geen steun in het recht. De voorzieningenrechter heeft de inbeslagneming onrechtmatig geacht omdat, kort gezegd, onvoldoende maatregelen waren getroffen om het verschoningsrecht van klager te waarborgen. Omtrent de 2e inbeslagneming heeft de rb blijkens haar overwegingen vastgesteld dat deze plaatsvond o.g.v. art. 94.1 Sv en voorwerpen betrof die daarvoor vatbaar zijn, de RC en de wnd. Deken daarbij aanwezig waren, de RC de inbeslaggenomen computers onder zich heeft gehouden totdat de rb een beslissing zou hebben genomen op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers, onderzoek naar bestanden in de computers niet heeft plaatsgevonden en door deze inbeslagneming en het aan de computers te verrichten onderzoek het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang komt. Hetgeen de rb heeft vastgesteld laat geen andere conclusie toe dan dat de 2e inbeslagneming op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat daarbij het door de voorzieningenrechter aangenomen verzuim de vereiste maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht van klager te treffen is hersteld. Het oordeel van de rb dat deze inbeslagneming niet onrechtmatig is, is juist.
Nr. 00275/06
Mr. Vellinga
Zitting: 28 november 2006
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 30 september 2005 het klaagschrift, strekkende tot teruggave van twee onder klager inbeslaggenomen computers, ongegrond verklaard.
2. Namens klager heeft mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. De Rechtbank beschrijft in haar beschikking de gang van zaken die aan de bestreden beschikking vooraf ging en aanleiding was tot het indienen van een klaagschrift strekkende tot teruggave van twee onder klager inbeslaggenomen computers als volgt:
"Klager is tot eind december 2004 advocaat geweest. In februari 2005 is hij doorgehaald in het tableau van de Orde van Advocaten.
Op 16 juli 2005 is klager in zijn woning door rechercheurs van de F1OD/ECD benaderd om te worden gehoord als getuige met betrekking tot een vals persbericht dat op 14 juli 2005 is verstuurd naar diverse nieuwsdiensten.
Het persbericht betrof een mededeling van Versatel over vergevorderde besprekingen tussen de Deutsche Telekom, Talpa en Versatel met betrekking tot mogelijke vormen van samenwerking en een openbaar bod tot overname van Versatel. Dit bericht bleek vals te zijn en niet door Talpa of Versatel te zijn verstuurd. Onderzoek heeft uitgewezen dat het persbericht via de website shitzooi.nl vanaf een computer in hotel Aroza op de Nieuwendijk te Amsterdam is verzonden.
Na het getuigenverhoor op 16 juli 2005 is aan klager medegedeeld dat er op grond van artikel 96a Sv beslag zou worden gelegd op de computers die in de woning van klager aanwezig waren. Artikel 96a Sv kent iedere opsporingsambtenaar de bevoegdheid toe de uitlevering van voorwerpen te vorderen ter inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen.
Klager heeft direct aan de betreffende rechercheurs te kennen gegeven dat zich op zijn computers bestanden bevinden die onder zijn geheimhoudingsplicht als (oud)advocaat vallen, nu hij deze in die hoedanigheid heeft verkregen. Na overleg met de officier van justitie hebben de rechercheurs de computers alsnog inbeslaggenomen. Uit het proces-verbaal van ambtshandelingen d.d. 20 juli 2005 is gebleken dat dit beslag is gelegd op grond van artikel 96 Sv.
Klager heeft bij dagvaarding van 20 juli 2005 de Staat der Nederlanden in kort geding gedagvaard. In kort geding is onder meer gevorderd dat in verband met de onrechtmatigheid van het beslag de Staat zou worden gelast de in beslag genomen computers aan klager terug te geven.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 22 juli 2005 de inbeslagneming onrechtmatig geoordeeld en gelast dat de computers aan klager zouden worden teruggegeven.
Op 22 juli 2005 zijn de computers aan klager teruggegeven en terstond in aanwezigheid van de rechter-commissaris in strafzaken en de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten weer inbeslaggenomen. Dit beslag is gelegd op grond van het bepaalde in artikel 94 Sv. De computers zijn voorts overgedragen aan de rechter-commissaris, die de computers tot op heden onder zich houdt, in afwachting van een beslissing van de rechtbank in de onderhavige raadkamerprocedure. Over deze inbeslagneming en overdracht heeft de rechter-commissaris op 28 juli 2005 proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Klager wordt inmiddels verdacht van het (mede)plegen van valsheid in geschrifte, het opzettelijk gebruik maken daarvan en het verspreiden van een leugenachtig bericht ter beïnvloeding van de koersprijzen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Klager is van 14 tot en met 16 september 2005 in verzekering gesteld en als verdachte gehoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, die op 19 september 2005 per fax hij de rechtbank zijn ontvangen en welke in het dossier zijn gevoegd.
Op 8 september 2005 heeft [verbalisant 1], ICT specialist van de FIOD/ECD, proces-verbaal opgemaakt over de wijze waarop de officier van justitie de computers wil laten onderzoeken en welke technische mogelijkheden er zijn om dat onderzoek te laten plaatsvinden zonder schending van het beroepsgeheim van klager. Dit proces-verbaal is op 13 september 2005 per fax verzonden en door de rechtbank ontvangen en in het dossier gevoegd."
Op grond van de omstandigheid dat klager tot december 2004 werkzaam is geweest als advocaat (in februari 2005 is hij als advocaat is uitgeschreven), oordeelt de Rechtbank dat klager, zoals in cassatie niet is bestreden, dient te worden aangemerkt als verschoningsgerechtigde. Voorts is van belang dat de voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag onrechtmatig was omdat de beslissing tot inbeslagneming in strijd met de jurisprudentie over inbeslagneming onder een verschoningsgerechtigde niet is genomen door een rechter-commissaris en evenmin vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de deken, terwijl de door de Officier van Justitie voorgestelde wijze van onderzoek van de bestanden op de computers onvoldoende waarborgen biedt ter bescherming van het verschoningsrecht van klager.
4. Het eerste middel houdt in dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een herhaalde toepassing van dwangmiddelen.
5. Met betrekking tot het verweer van klagers raadsman dat het op 22 juli 2005 gelegde beslag onrechtmatig was omdat er sprake was van herhaalde toepassing van dwangmiddelen overwoog de Rechtbank:
"Naar het oordeel van de rechtbank waren op 22 juli 2005 de omstandigheden, in vergelijking met de omstandigheden op 16juli 2005, zodanig gewijzigd dat niet gezegd kan worden dat er sprake is van een herhaling van toepassing van het door de voorzieningenrechter onrechtmatig geachte dwangmiddel. Klager was immers op 22 juli 2005 inmiddels aangemerkt als verdachte, nadat - onder meer op 18 juli 2005 getuige [getuige 1] was gehoord."
6. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat herhaalde toepassing van hetzelfde dwangmiddel slechts geoorloofd zou zijn wanneer sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het is de vraag of deze opvatting steun vindt in het recht. In het in de toelichting op het middel genoemde HR 19 november 1996, NJ 1997, 385 kwam de Hoge Raad aan die vraag niet toe omdat het eerste beslag was gelegd op de voet van art. 94 Sv, het tweede op grond van art. 94a Sv. In HR 2 december 2003, NJ 2004, 142, m. nt. JR overwoog de Hoge Raad dat in het recht geen steun valt te vinden voor de stelling dat na opheffing van de voorlopige hechtenis voor gevangenneming bij een vonnis of een arrest waarbij de verdachte tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, nieuwe bezwaren noodzakelijk zijn.(1) Ten aanzien van de toepassing van de voorlopige maatregel van art. 28 WED heeft de wetgever zich daarentegen op het standpunt gesteld dat daarvoor alleen plaats is wanneer in een later stadium van het onderzoek nieuwe feiten worden geconstateerd.(2)
7. Röling leidt uit de door hem aan art. 68 Sr toegeschreven strafprocessuele strekking af dat aan een verdachte de lasten van een meermalig proces wegens dezelfde gebeurtenis moeten worden bespaard: naast het ne bis in idem staat het nemo debet bis vexari.(3) Deze gedachte vinden we ook terug in het doel dat is beoogd met het in art. 4 van het Zevende Protocol bij het EVRM verwoorde ne bis in idem: de bescherming van de individuele burger. Maar in die bepaling wordt ook een garantie voor rechtszekerheid gezien. Is een uitspraak eenmaal onherroepelijk geworden, dan dient deze niet door een andere rechterlijke uitspraak ongedaan kunnen worden gemaakt omdat daarmee de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechter die de eerste uitspraak heeft gedaan in gevaar komt.(4) Het ne bis in idem van art. 4 van het Zevende Protocol noch dat van art. 54 Schengen Uitvoeringsovereenkomst(5) strekt zich uit tot herhaalde toepassing van dwangmiddelen.
8. Corstens huldigt de opvatting dat uitgangspunt bij de toepassing van dwangmiddelen moet zijn dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit niet bij herhaling mag worden onderworpen aan hetzelfde dwangmiddel indien de omstandigheden gelijk blijven. Hij ziet dit als de uitkomst van een redelijke en billijke belangenafweging. Niet alleen bij het zich voordoen van nova maar ook indien het dwangmiddel buiten toedoen van de opsporingsinstantie niet op de normale wijze kon worden toegepast, kan het nogmaals worden aangewend.(6)
9. Reijntjes merkt in zijn noot bij het hiervoor aangehaalde arrest op dat het Nederlandse recht het door het middel bedoelde beginsel slechts kent in de vorm van "op niemand mag zonder reden tweemaal hetzelfde dwangmiddel worden toegepast". Een nieuw bezwaar is zo'n reden voor herhaalde toepassing van een dwangmiddel; aldus Reijntjes, maar die reden kan ook zijn gelegen in de uitkomst van het ter terechtzitting naar de hoofdzaak gedane onderzoek, "dat in beginsel immers veel grondiger is dan dat van de raadkamer en daarom ook tot nieuwe inzichten kan leiden, die in concrete beslissingen moeten kunnen worden vertaald."
10. Voor Reijntjes gedachte, dat op niemand zonder reden tweemaal hetzelfde dwangmiddel mag worden toegepast kan steun worden gevonden in de beginselen van goede procesorde, zoals het verbod van willekeur, die ook de hantering van dwangmiddelen beheersen(7) en daarmee de vraag naar de geoorloofdheid van herhaalde toepassing van dwangmiddelen. Voor een verdergaand verbod, inhoudende dat herhaalde toepassing van dwangmiddelen buiten gevallen van nieuwe bezwaren en gevallen waarin het dwangmiddel buiten toedoen van de opsporingsinstantie niet op de normale wijze kon worden toegepast, niet geoorloofd is, zie ik onvoldoende aanknopingspunt in verdrag en wet.
11. Hiervoor heb ik erop gewezen dat het middel berust op de opvatting dat herhaalde toepassing van dwangmiddelen slechts geoorloofd is in geval van gewijzigde omstandigheden. Zoals uit het voorgaande volgt ben ik van oordeel dat deze opvatting geen steun vindt in het recht. Hetgeen de Rechtbank ter verwerping van een op die opvatting berustend verweer heeft overwogen kan dus buiten beschouwing blijven.
12. Niettemin wijd ik nog een enkele opmerking aan de bestreden overweging van de Rechtbank. Het oordeel van de Rechtbank begrijp ik aldus dat niet van een zuivere herhaalde toepassing van het eerder gelegde beslag sprake is omdat het nieuwe beslag is gelegd onder gewijzigde omstandigheden. Deze bestonden hierin dat klager inmiddels werd verdacht van het plegen van het strafbare feit met het oog waarop het oorspronkelijke beslag was gelegd, toen immers jegens klager nog niet de verdenking was gerezen dat hij zich aan dat strafbare feit zou hebben schuldig gemaakt.
13. Volgens de toelichting op het middel is deze wijziging van omstandigheden niet relevant. Kern van het verbod van de voorzieningenrechter(8) dat leidde tot opheffing van het eerste beslag, was dat door de wijze van inbeslagneming niet was gewaarborgd dat klagers verschoningsrecht zou worden gerespecteerd. Kennelijk wil het middel betogen dat de omstandigheden op dat punt niet waren gewijzigd en daarom wel van een herhaalde toepassing van dwangmiddelen sprake was. Dat betoog heeft klager echter bij de Rechtbank niet aan zijn beroep op het ongeoorloofd zijn van herhaalde toepassing van inbeslagneming ten grondslag gelegd. Toen beriep klager zich erop dat inmiddels was gebleken dat het bewuste email-bericht niet was verzonden van de computer van klager, hetgeen, aldus klager, temeer klemde omdat het OM inzage wilde nemen van stukken die onder de geheimhoudingsplicht van klager vielen. Omdat het thans naar voren gebrachte een onderzoek vergt van feitelijke aard kan daarop niet voor het eerst in cassatie een beroep worden gedaan.
14. Overigens meen ik dat het oordeel van de Rechtbank dat het feit dat klager ten tijde van het tweede beslag, anders dan ten tijde van het eerste beslag, werd verdacht van het strafbare feit ter zake waarvan het beslag werd gelegd een relevante wijziging van omstandigheden oplevert, niet onbegrijpelijk is.
15. Het middel faalt.
16. Het tweede middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagneming van de computers redelijkerwijs kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake van het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht.
17. Blijkens de toelichting op het middel moet dit - gezien de tekst van het middel voor mij enigszins verrassend - aldus worden begrepen dat dit oordeel van de Rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is omdat de computers niet in beslag hadden mogen worden genomen.
18. Volgens de toelichting op het middel heeft de Rechtbank door te overwegen als voormeld miskend dat brieven en geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken ingevolge art. 98 Sv onder verschoningsgerechtigden alleen in beslag kunnen worden genomen wanneer zij daartoe toestemming geven. Aldus berust het middel op een onjuiste lezing van art. 98 Sv. Kortheidshalve verwijs ik naar HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537, HR 12 februari 2002, NJ 2002, 439, HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273 en HR 26 januari 2006, NJ 2006, 109: brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend zijn geen object van de aan de personen bedoeld in art. 218 Sv toekomende bevoegdheid tot verschoning en kunnen zonder hun toestemming in beslag worden genomen.
19. Voorts wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat niet de hele computer had mogen worden inbeslaggenomen(9) maar dat klager de mogelijkheid had moeten hebben per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht viel, waarbij bij twijfel de Deken van de Orde van Advocaten had kunnen worden ingeschakeld om daarover een oordeel te vellen.
20. De Rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt:
"De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten en de rechter-commissaris, waarbij tevens is afgesproken dat geen onderzoek naar de inhoud van de computers zal plaatsvinden totdat de raadkamer van deze rechtbank in de onderhavige klaagschriftprocedure heeft beslist. De inbeslaggenomen computers zijn aan de rechter-commissaris overgedragen en zij heeft deze nog steeds onder zich. Onderzoek naar bestanden in de computer heeft niet plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de inbeslagneming op de hiervoor beschreven wijze het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang gekomen. Van groot belang is thans dat het onderzoek plaats heeft op een wijze waarbij voldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht van klager worden gegarandeerd.
Uit het proces-verbaal van 8 september 2005 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende welk onderzoek het openbaar ministerie wil laten uitvoeren. Onder nadere afspraken tussen de officier van justitie, klager en diens raadsman, en de Deken van de Orde van Advocaten, acht de rechtbank het mogelijk dat het gewenste onderzoek plaats heeft zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat alvorens de rechter-commissaris de computers voor onderzoek beschikbaar stelt, bedoelde afspraken zijn vastgesteld."
21. Voor de inbeslagneming van brieven en geschriften bij verschoningsgerechtigden geldt niet alleen dat het verschoningsrecht zich niet uitstrekt tot brieven en geschriften die voorwerp van een strafbaar feit uitmaken, maar ook dat het in beginsel aan de verschoningsgerechtigde is om te bepalen of brieven en geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken (o.a. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438, m. nt. YB, rov. 5.2.1(10)). In dit licht begrijp ik de klacht aldus dat in het onderhavige geval de inbeslagneming van brieven en geschriften aan de orde is en de Rechtbank dus voorbij is gegaan aan het uit het verschoningsrecht voortvloeiende "keuzerecht" van klager.
22. In HR 18 januari 2005, LJN AR5009 was op een notariskantoor in het kader van een verdenking ter zake van verduistering of heling een backup gemaakt van de harde schijven van alle computers die op het notariskantoor aanwezig waren. De back-upschijven waren inbeslaggenomen en zouden worden onderzocht op de aanwezigheid van bestanden die voorwerp van genoemde strafbare feiten uitmaakten. De notarisklerk(11), aan wie een van de notaris afgeleid verschoningsrecht was toegekend, had verzocht om hem of een door hem aan te wijzen persoon bij de inzage van de bestanden aanwezig te laten zijn. Dit verzoek werd afgewezen. De Rechtbank overwoog, na te hebben vastgesteld dat het verschoningsrecht zich niet uitstrekt tot brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken en daarover ten aanzien van een inbeslaggenomen (papieren) dossier - ondanks ontkenning door de notarisklerk - geen enkele twijfel kon bestaan:
"Ten aanzien van de inbeslaggenomen back-upschijven van de computer, die moeten worden aangemerkt als brieven en andere geschriften, kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat het standpunt van klagers (kennelijk (WHV): dat de daarop voorkomende bestanden geen voorwerp van een strafbaar feit uitmaken) onjuist is. Probleem is echter dat afzonderlijke bestanden, welke zich op genoemde back-upschijven bevinden, die wel onder de inperking van het verschoningsrecht vallen zich niet op voorhand lenen voor afzonderlijke inbeslagneming. De officier van justitie is zich hiervan eveneens bewust en heeft aangegeven welke werkwijze gevolgd zal worden om het verschoningsrecht ten aanzien van die bestanden die daaronder wel vallen, te respecteren. Slechts die bestanden die een zogenaamde "hit" geven in vergelijking tot de namen van de 335 vermiste dossiers zullen worden ingezien. De rechtbank is van oordeel dat een poging tot matching van de namen van de dossiers met de bestanden geen inbreuk op het verschoningsrecht oplevert. Voorzover er sprake is van een hit is er redelijkerwijze geen twijfel mogelijk dat deze bestanden niet vallen onder het klagers toekomende verschoningrecht en kan Justitie deze bestanden inzien zonder aanwezigheid van klagers of een door hen aan te wijzen persoon."
Ten aanzien van de klacht dat de Rechtbank zonder meer was voorbijgegaan aan het verzoek bij de inzage van het dossier aanwezig te mogen zijn overwoog de Hoge Raad:
"In het oordeel van de Rechtbank ligt gelet op hetgeen zij in dit opzicht ten aanzien van de back-upschijven heeft overwogen besloten dat voor toewijzing van bedoeld verzoek ook met betrekking tot het inbeslaggenomen dossier geen grond is, omdat aan de klager ter zake geen (afgeleid) verschoningsrecht toekomt en het dossier derhalve kan worden ingezien zonder aanwezigheid van de klager of een door deze aan te wijzen persoon."
Ook de klacht gericht tegen de afwijzing van het verzoek bij de inzage van de op de back-upschijf opgeslagen bestanden aanwezig te mogen zijn ging niet op:
"4.4.1. Het tweede middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het oordeel dat het (afgeleid) verschoningsrecht van de klager zich niet uitstrekt tot de back-upschijven ontoereikend is gemotiveerd. In de tweede plaats klaagt het middel erover dat de afwijzing van het verzoek om ingeval van ongegrondverklaring van het beklag te bepalen dat de klager of een door hem aan te wijzen persoon bij de inzage van deze bestanden aanwezig is, onbegrijpelijk is.
4.4.2. Deze klachten falen. De desbetreffende oordelen van de Rechtbank zijn niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen hetgeen omtrent de (technische) noodzaak van het maken van de back-upschijven en de afspraken over de wijze van onderzoek daarvan in rov. 3 onder (iii) is weergegeven. Zij behoefden geen nadere motivering."
23. Uit de laatste overweging zou kunnen worden afgeleid dat de Hoge Raad de op de backup-schijven voorkomende bestanden niet heeft gezien als brieven en geschriften als bedoeld in art. 98 Sv.(12) Zou dat immers wel het geval zijn geweest dan had de verschoningsgerechtigde in de gelegenheid moeten zijn gesteld aan te geven welke bestanden voorwerp van het strafbare feit uitmaakten en welke onder zijn verschoningsrecht vielen. De afwijzing van zijn verzoek bij de inzage van de bestanden aanwezig te mogen zijn zou dan niet zonder meer begrijpelijk zijn geweest, ook niet wanneer in aanmerking wordt genomen hetgeen de Rechtbank heeft overwogen over de technische noodzaak van het maken van backup-schijven en de afspraken over de wijze van onderzoek. Een en ander neemt immers niet weg dat de verschoningsgerechtigde de gelegenheid had kunnen worden gegeven aan te wijzen welke bestanden onder zijn verschoningsrecht vielen.
24. Er is ook een formeler uitleg van bedoelde overweging denkbaar: inbeslaggenomen zijn backup-schijven en dat zijn nu eenmaal geen geschriften dus daarvoor is de bijzondere voorziening van art. 98 Sv niet van toepassing: "Niet door het verschoningsrecht beschermd echter, zijn voorwerpen bij verschoningsgerechtigden die weliswaar onder de geheimhoudingsplicht vallen, maar geen geschrift zijn in de zin van art. 98 Sv en daarom ook niet door dit artikel worden beschermd."(13)
25. Een dergelijke formele uitleg roept de vraag op hoe zou moeten worden geoordeeld wanneer onder een advocaat een tas of een kastje met dossiers in beslag zou zijn genomen terwijl slechts één dossier voorwerp in die tas of in dat kastje voorwerp is van het strafbare feit. Door die wijze van inbeslagneming kan worden voorkomen dat het bewuste dossier wordt weggemaakt, maar ik zou menen dat het verschoningsrecht meebrengt dat de verschoningsgerechtigde in beginsel in de gelegenheid moet worden gesteld aan te wijzen welke dossiers onder zijn verschoningsrecht vallen. Anders zou door een dergelijke wijze van inbeslagneming het verschoningsrecht illusoir gemaakt kunnen worden. Dat kan in mijn ogen niet de bedoeling zijn.
26. Daarom houd ik het erop dat de Hoge Raad in computers opgeslagen bestanden niet ziet als fenomenen die voor wat betreft het verschoningsrecht vallen onder hetzelfde regiem als brieven en geschriften. Zijn er voldoende waarborgen geschapen dat bij onderzoek van computers het verschoningsrecht niet wordt geschonden, dan is het niet zo dat niet de computer maar alleen die bestanden in beslag mogen worden genomen die volgens de verschoningsgerechtigde niet onder zijn verschoningsrecht vallen terwijl het niet vanzelfsprekend is dat de verschoningsgerechtigde bij het onderzoek van de inbeslaggenomen computer (of van een backup van de bestanden op die computer) aanwezig is om aan te wijzen welke bestanden onder het verschoningsrecht vallen.
27. Ten tijde van de inbeslagneming van de backup-schijven bood het inmiddels vervallen art. 125i Sv aan de rechter-commissaris de mogelijkheid - kort gezegd - te bevelen mee te werken aan onderzoek in een geautomatiseerd werk en de daarin voorkomende gegevens vast te leggen. Van die bevoegdheid is in het onderhavige geval geen gebruik gemaakt. Zou dat wel het geval zijn geweest dan zou de verschoningsgerechtigde ten aanzien van door of vanwege hem ingevoerde gegevens een zelfde verschoningsrecht toe zijn gekomen als ten aanzien van brieven en geschriften is voorzien in art. 98 Sv. Zie het in hoofdzaak met art. 98 Sv overeenkomende art. 125l (oud) Sv en thans art. 125i(14) en art. 125k lid 3 Sv.(15) Ik meen dan ook dat het hiervoor aangehaalde oordeel van de Hoge Raad impliceert dat de regel dat de verschoningsgerechtigde in beginsel zelf aanwijst wat wel en wat niet onder zijn verschoningsrecht valt, niet opgaat wanneer redelijkerwijs kan worden gewaarborgd - bijvoorbeeld door aanwezigheid van de deken(16) - dat het aan het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk te verrichten onderzoek niet tot schending van het verschoningsrecht leidt. Onjuist lijkt mij dat niet. Van brieven en geschriften kan men zeggen dat deze er zijn of niet. Voor bestanden op een computer is dat lastiger.(17) Deze kunnen verborgen, versleuteld of (ogenschijnlijk) verwijderd zijn maar door middel van onderzoek door ter zake kundigen te voorschijn gehaald worden. Daarbij teken ik aan dat een beroep op een verschoningsrecht niet betekent dat de opsporingsinstanties hun onderzoekstechnieken aan de verschoningsgerechtigde dienen prijs te geven, zij het dat een duiding daarvan wel van belang kan zijn voor het oordeel van de rechter of het onderzoek van de computer kan geschieden zonder schending van het verschoningsrecht.
28. Is eenmaal een overzicht van de op een computer aanwezige bestanden verkregen, dan dient een verschoningsgerechtigde gelet op de nauwe verwantschap van brieven en geschriften en de in gedigitaliseerde vorm vastgelegde inhoud daarvan, zoals deze uitdrukking vond in art. 125i (oud) Sv en thans in art. 125i Sv voor de bevoegdheid tot het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op een gegevensdrager, een papieren of een digitale(18), zijn opgeslagen of vastgelegd, in beginsel gelegenheid te worden geboden aan te geven of deze onder zijn verschoningsrecht vallen of niet. Ondenkbaar is niet dat wordt gezocht op een wijze waarop door het verschoningsrecht bestreken bestanden niet aan onderzoek worden onderworpen. Die situatie deed zich kennelijk voor in het hier besproken arrest. Dan is er geen reden de verschoningsgerechtigde in de gelegenheid te stellen aan te wijzen welke bestanden onder zijn verschoningsrecht vallen.
29. Ik keer terug tot de onderhavige zaak. In aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden zonder schending van klagers verschoningsrecht en dat de Rechtbank het onder nadere afspraken met onder meer klager en diens raadsman(19) mogelijk acht dat het door het Openbaar Ministerie gewenste onderzoek plaats vindt zonder schending van het verschoningsrecht van klager, is er met het oog op de bescherming van klagers verschoningsrecht geen reden het beslag te beperken tot de bestanden die volgens klager niet onder zijn verschoningsrecht zouden vallen.(20)
30. Het middel faalt.
31. Het derde middel klaagt dat de Rechtbank in haar hiervoor weergegeven oordeel nog onzekere toekomstige feiten en omstandigheden heeft meegewogen en derhalve haar oordeel dat het onderzoek van de inbeslaggenomen computers kan plaatsvinden zonder schending van klagers verschoningsrecht onvoldoende met redenen heeft omkleed.
32. Het oordeel van de Rechtbank begrijp ik aldus dat klagers verschoningsrecht niet aan het beslag en het aan de inbeslaggenomen computers te verrichten onderzoek in de weg behoeft te staan omdat er - door de Rechtbank beschreven - mogelijkheden zijn schending van klagers verschoningsrecht te voorkomen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en voldoende met redenen omkleed, en kan de beslissing dat het beklag ongegrond is dragen. De enkele omstandigheid dat de Rechtbank heeft geformuleerd welke waarborgen bij dat onderzoek in acht moeten worden genomen en niet op voorhand vaststaat waartoe deze zullen leiden en in hoeverre deze zullen worden gerealiseerd doet hieraan niet af. Dat zou anders zijn wanneer thans reeds zou vaststaan dat het onderzoek aan bedoelde computers niet kan geschieden zonder klagers verschoningsrecht te schenden. Gelet op de overwegingen van de Rechtbank is dat niet het geval.(21)
33. In de toelichting op het middel wordt- subsidiair - een beroep gedaan op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de beschikking van de Rechtbank waaromtrent de Rechtbank dus uit de aard der zaak niets heeft kunnen vaststellen. Omdat de beoordeling van dit beroep een onderzoek vergt van feitelijke aard moet daaraan in cassatie worden voorbijgegaan.
34. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
35. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Anders M.J.H.J. de Vries Leemans, Handboek strafzaken, [21.9]-1,2 in een tekst die dateert van voor het arrest van de Hoge Raad, namelijk van april 2003.
2 T&C Strafrecht, aant. 10 op art. 28 WED onder verwijzing naar Kamerstukken II, 1948-1949, 603, nr. 5, p. 18.
3 Noot bij HR 4 juni 1957, NJ 1957, 480.
4 Stefan Trechsel, Human Rights in Criminal Proceedings, Oxford University Press 2005, p. 383.
5 Overeenkomst van 19 juni 1990, Trb. 1990, 145.
6 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2005, vijfde druk, p. 357. In dezelfde zin Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 4 op art. 52-125h, (suppl. 53, april 1986).
7 Zie daarover G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2005, vijfde druk, p. 36-38, en 64-75.
8 De vraag rijst hoe de door de voorzieningenrechter aangenomen bevoegdheid zich verdraagt met het bepaalde in art. 552a Sv.
9 Hier wordt niet geklaagd dat de inbeslagneming van de computer disproportioneel zou zijn; vgl. over het nieuwe art. 126i Sv, dat in de onderhavige zaak niet van toepassing is, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 3, 12, nr. 6, p. 10.
10 Zie over dit arrest T. Spronken, Verdediging, diss. Maastricht 2001, p. 402 e.v. Voorts HR 12 februari 2002, NJ 2002, 439 en 440, m. nt. YB, HR 29 juni 2005, NJ 2005, 273, m.nt. Kn.
11 De zaak van de notaris HR 18 januari 2005, 00593/04 B, waarin hetzelfde werd beslist, is niet gepubliceerd.
12 Anders Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten d.d. 15 mei 2006, Stcrt 7 juli 2006, nr. 130, en Wöretshofer, T&C Strafrecht, aant. 4 op art. 98 Sv onder verwijzing naar de uitleg van "geschrift" in art. 225 Sr, inhoudende dat daaronder ook een bestand valt dat bestaat uit met enige duurzaamheid vastgelegde gegevens welke op tamelijk eenvoudige wijze leesbaar kunnen worden gemaakt (HR 15 januari 1991, NJ 1991, 668).
13 Chr. Brants en T. Spronken, Het professionele verschoningsrecht: de arts, de advocaat en de journalist in de Nederlandse strafrechtpraktijk, preadvies voor de Nederlands-Vlaamse vereniging voor Strafrecht 2006, p. 36.
15 In werking getreden op respectievelijk 1 januari 2006 en 1 september 2006.
16 Vgl. EHRM 16 december 1992, NJ 1993, 400, m. nt. EJD (Niemietz tegen Duitsland), rov. 3.7.
17 Zie daarover Jojanneke M. Sitsen, Wat is er heden ten dage nog over van het verschoningsrecht ?, Fiscaal Tijdschrift Vermogen, juli-augustus 2006, p. 3-11, in het bijzonder p. 8.
18 Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 11.
19 Zie over de praktijk van inbeslagneming bij advocaten en de inschakeling van de deken daarbij Spronken, a.w. p. 412 e.v., alsmede eerdergenoemde Aanwijzing, die tot op zekere hoogte voorziet in een door Spronken bepleite formalisering van de positie van de deken.
20 Vgl HR 18 januari 2005, LJN AR5009 ten aanzien van het tweede middel.
21 Zie HR 30 november 1999, NJ 2002, 438
Uitspraak 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv van (oud)advocaat tegen (herhaalde) inbeslagneming computers met bestanden. Bij klager zijn na overleg met OvJ door FIOD/ECD-rechercheurs, die hem thuis als getuige hoorden, computers in beslag genomen. Bij vs van 22-07-05 heeft de voorzieningenrechter de teruggave van de computers gelast. Deze zijn op 22-07-05 teruggegeven en terstond in aanwezigheid van RC en wnd. Deken opnieuw in beslag genomen. De rb verklaarde het beklag ongegrond. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend ex art. 98.2 Sv. 2. Onderzoek aan inbeslaggenomen computers en verschoningsrecht. 3. Rechtmatigheid 2e inbeslagneming. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1994, 537. De opvatting dat art. 98 Sv inhoudt dat de computers met de daarin opgeslagen computerbestanden ook indien deze voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, onder klager als verschoningsgerechtigde slechts in beslag genomen hadden mogen worden met zijn toestemming, is onjuist. Ad 2.Vzv. het middel de klacht behelst dat niet overgegaan had mogen worden tot inbeslagneming van de gehele computer, maar dat klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld om per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht valt, geldt het volgende. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (HR NJ 1994, 577). Bij een dergelijk onderzoek moet ex art. 125l Sv het verschoningsrecht worden gerespecteerd. De stelling dat bij een dergelijk onderzoek behoudens toestemming van de verschoningsgerechtigde niet mag worden gezocht naar gegevens die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, berust op een onjuiste opvatting omtrent art. 125l Sv. Dergelijke gegevens zijn immers geen object van verschoning (HR NJ 1994, 537). De rb heeft geoordeeld dat de inbeslagneming van de computers zonder schending van klagers verschoningsrecht heeft plaatsgevonden en dat het onderzoek naar de bestanden in de computers dient plaats te hebben en zal plaatshebben op een wijze waarbij bescherming van dit verschoningsrecht wordt gegarandeerd. In dat oordeel ligt besloten dat de rb geen reden heeft gezien het onderzoek op voorhand te beperken tot de bestanden die volgens klager niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek en de rb voldoende gewaarborgd heeft geacht dat de inbeslaggenomen computers ex art. 125l Sv zullen worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang komt. De rb heeft in haar overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het verschoningsrecht niet aan de rechtmatigheid van het beslag in de weg staat, omdat in de gegeven omstandigheden voldoende gewaarborgd is dat het aan de computers te verrichten onderzoek zal plaatsvinden zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Ad 3. De opvatting dat een eenmaal onrechtmatig geoordeelde inbeslagneming niet door een 2e inbeslagneming op dezelfde voorwerpen kan worden gevolgd, vindt geen steun in het recht. De voorzieningenrechter heeft de inbeslagneming onrechtmatig geacht omdat, kort gezegd, onvoldoende maatregelen waren getroffen om het verschoningsrecht van klager te waarborgen. Omtrent de 2e inbeslagneming heeft de rb blijkens haar overwegingen vastgesteld dat deze plaatsvond o.g.v. art. 94.1 Sv en voorwerpen betrof die daarvoor vatbaar zijn, de RC en de wnd. Deken daarbij aanwezig waren, de RC de inbeslaggenomen computers onder zich heeft gehouden totdat de rb een beslissing zou hebben genomen op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers, onderzoek naar bestanden in de computers niet heeft plaatsgevonden en door deze inbeslagneming en het aan de computers te verrichten onderzoek het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang komt. Hetgeen de rb heeft vastgesteld laat geen andere conclusie toe dan dat de 2e inbeslagneming op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat daarbij het door de voorzieningenrechter aangenomen verzuim de vereiste maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht van klager te treffen is hersteld. Het oordeel van de rb dat deze inbeslagneming niet onrechtmatig is, is juist.
20 februari 2007
Strafkamer
nr. 00275/06 B
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 30 september 2005, nummer RK 05/2524, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven computers.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De klager is tot februari 2005 advocaat geweest.
(ii) Op 16 juli 2005 is de klager in zijn woning als getuige gehoord door rechercheurs van de FIOD/ECD met betrekking tot een vals persbericht dat op 14 juli 2005 is verstuurd naar diverse nieuwsdiensten en is aan de klager medegedeeld dat op de voet van art. 96a Sv de uitlevering zou worden gevorderd van de computers die in zijn huis aanwezig waren. De klager heeft te kennen gegeven dat zich op die computers bestanden bevinden die onder zijn geheimhoudingsplicht als (oud)advocaat vallen. Na overleg met de Officier van Justitie hebben de rechercheurs de computers alsnog in beslag genomen met toepassing van art. 96 Sv.
(iii) Bij vonnis van 22 juli 2005 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's-Gravenhage op vordering van de klager het beslag onrechtmatig geoordeeld en de teruggave van de computers aan de klager gelast. Het vonnis houdt, voor zover hier van belang in:
"4.3. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen volgt dat de inbeslagname door de opsporingsambtenaren van de FIOD in beginsel als onrechtmatig aangemerkt moet worden. Immers, de beslissing daartoe is niet genomen door een rechter-commissaris en er is evenmin vooraf overleg geweest met de deken. Indien de belangen ter bescherming waarvan voornoemde regel strekt op andere wijze voldoende gewaarborgd worden zou dit mogelijk tot een ander oordeel kunnen leiden. Gedaagde heeft in dat verband aangevoerd dat de bestanden op de computers tot op heden nog niet zijn ingezien en dat de deken bij het inzien daarvan aanwezig kan zijn. Naar voorlopig oordeel biedt deze door de zaaksofficier voorgestelde procedure onvoldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht van eiser. De in de jurisprudentie ontwikkelde praktijk verlangt minstgenomen dat procedureafspraken ter bescherming van het verschoningsrecht voorafgaand aan inbeslagname gemaakt worden. Dit is te meer noodzakelijk nu de computerbestanden die onder het verschoningsrecht vallen niet op eenvoudige wijze gesepareerd kunnen worden. Indien het niet mogelijk is om deze procedureaf-spraken ter plekke - in aanwezigheid van de rechter-commissaris en de deken - te maken zullen die maatregelen getroffen moeten worden die redelijkerwijze nodig zijn om enerzijds wegmaking of beschadiging te voorkomen (zie artikel 96 lid 2 Sv) en anderzijds het verschoningsrecht van eiser in volle omvang respecteren. (...)
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde, althans de FIOD, de computers en de router niet zonder meer in beslag had mogen nemen. Door onvoldoende maatregelen te treffen teneinde het verschoningsrecht van eiser te waarborgen heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld, hetgeen het beslag eveneens onrechtmatig maakt."
(iv) Op 22 juli 2005 zijn de computers aan de klager teruggegeven en terstond in aanwezigheid van de Rechter-Commissaris in strafzaken en de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam opnieuw in beslag genomen op grond van art. 94 Sv. Bij de inbeslagneming is afgesproken dat geen onderzoek aan die computers zou plaatsvinden totdat de Rechtbank had beslist op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers. De computers zijn daarom overgedragen aan de Rechter-Commissaris teneinde deze onder zich te houden in afwachting van die beslissing.
(v) De klager werd op 22 juli 2005 verdacht van (mede)plegen van valsheid in geschrift, het opzettelijk gebruik maken daarvan en het verspreiden van een leugenachtig bericht ter beïnvloeding van de koersprijzen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
(vi) Op 8 september 2005 heeft [verbalisant 1], ICT specialist van de FIOD/ECD, proces-verbaal opgemaakt over de wijze waarop de Officier van Justitie de computers wil laten onderzoeken en welke technische mogelijkheden er zijn om dat onderzoek te laten plaatsvinden zonder schending van het beroepsgeheim van de klager.
(vii) De klager dient te worden aangemerkt als verschoningsgerechtigde.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
4.1. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, in:
"Op 22 juli 2005 zijn de onderhavige computers inbeslaggenomen op grond van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge dit artikel zijn alle voorwerpen die kunnen dienen ten behoeve van de waarheidsvinding vatbaar voor inbeslagneming. Meergenoemde computers zijn voorwerpen als hier bedoeld.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering mogen bij verschoningsgerechtigden, als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering, zonder hun toestemming, geen geschriften (informatiedragers) in beslag worden genomen tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
(...)
Brieven of geschriften - of zoals in het onderhavige geval tekstuele computerbestanden - die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, mogen zonder toestemming in beslag worden genomen.
(...)
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslagneming van de computers redelijkerwijze kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake van het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht.
De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten en de rechter-commissaris, waarbij tevens is afgesproken dat geen onderzoek naar de inhoud van de computers zal plaatsvinden totdat de raadkamer van deze rechtbank in de onderhavige klaagschriftprocedure heeft beslist. De inbeslaggenomen computers zijn aan de rechter-commissaris overgedragen en zij heeft deze nog steeds onder zich. Onderzoek naar bestanden in de computer heeft niet plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de inbeslagneming op de hiervoor beschreven wijze het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang gekomen. Van groot belang is thans dat het onderzoek plaats heeft op een wijze waarbij voldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht van klager worden gegarandeerd.
Uit het proces-verbaal van 8 september 2005 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende welk onderzoek het openbaar ministerie wil laten uitvoeren. Onder nadere afspraken tussen de officier van justitie, klager en diens raadsman, en de Deken van de Orde van Advocaten, acht de rechtbank het mogelijk dat het gewenste onderzoek plaats heeft zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat alvorens de rechter-commissaris de computers voor onderzoek beschikbaar stelt, bedoelde afspraken zijn vastgesteld.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het beslag rechtmatig gelegd. Zij ziet voorts voldoende mogelijkheden om de inbeslaggenomen computers te laten onderzoeken onder leiding van de rechter-commissaris, zonder dat daarbij het verschoningsrecht van klager in het gedrang komt."
4.2.1. Het tweede middel, hoewel gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagneming van de computers redelijkerwijs kan bijdragen aan de waarheidsvinding ten aanzien van het strafbare feit waarvan de klager wordt verdacht, strekt blijkens de toelichting ten betoge dat de Rechtbank in strijd met art. 98 Sv, althans onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de computers in beslag genomen hadden mogen worden zonder toestemming van de klager en voert voorts aan dat niet de hele computer in beslag genomen had mogen worden, maar dat aan de klager de mogelijkheid had moeten worden verleend per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht viel.
4.2.2. Van belang zijn hier de volgende wettelijke bepalingen.
Art. 98 Sv, luidende:
"1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij artikel 218, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
2. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben."
Art. 125l Sv, luidende:
"Naar gegevens die zijn ingevoerd door of vanwege personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218, vindt, tenzij met hun toestemming, geen onderzoek plaats voor zover daartoe hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. Een
onderzoek in een geautomatiseerd werk waarin zodanige gegevens zijn opgeslagen, vindt, tenzij met hun toestemming, slechts plaats, voor zover dit zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden."
4.2.3. Bij de beoordeling van dit middel dient het volgende te worden vooropgesteld.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Ingevolge art. 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537).
4.2.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2.3 is overwogen, berust het middel, voor zover het de opvatting huldigt dat art. 98 Sv meebrengt dat de onderhavige computers met de daarin opgeslagen computerbestanden, ook indien deze voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, onder de klager als verschoningsgerechtigde slechts in beslag genomen hadden mogen worden met zijn toestemming, op een onjuiste opvatting omtrent art. 98 Sv, zodat het middel in zoverre faalt.
4.2.5. Voor zover het middel de klacht behelst dat niet overgegaan had mogen worden tot inbeslagneming van de
gehele computer, maar dat de klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld om per bestand aan te geven of dit onder zijn verschoningsrecht valt, geldt het volgende.
4.2.6. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 577). Bij een dergelijk onderzoek moet op de voet van art. 125l Sv het verschoningsrecht worden gerespecteerd.
4.2.7. Voor zover het middel berust op de opvatting dat bij een dergelijk onderzoek behoudens toestemming van de verschoningsgerechtigde niet mag worden gezocht naar gegevens die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, berust het op een onjuiste opvatting omtrent art. 125l Sv, zodat het middel in zoverre eveneens faalt. Dergelijke gegevens zijn immers geen object van verschoning (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537).
4.2.8. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de inbeslagneming van de computers zonder schending van klagers verschoningsrecht heeft plaatsgevonden en dat het onderzoek naar de bestanden in de computers dient plaats te hebben en zal plaatshebben op een wijze waarbij bescherming van dit verschoningsrecht wordt gegarandeerd. In dat oordeel ligt besloten dat de Rechtbank geen reden heeft gezien het onderzoek op voorhand te beperken tot de bestanden die volgens de klager niet onder zijn verschoningsrecht vallen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat computerbestanden zich naar hun aard niet eenvoudig lenen voor afzonderlijk onderzoek en de Rechtbank voldoende gewaarborgd heeft geacht dat de inbeslaggenomen computers op de voet van art. 125l Sv zullen worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van de klager niet in het gedrang komt.
4.2.9. Het tweede middel faalt.
4.3.1. Het derde middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank bij haar oordeel dat het beslag rechtmatig is gelegd onzekere toekomstige omstandigheden heeft laten meewegen, zodat haar oordeel dat het onderzoek van de computers kan plaatsvinden zonder schending van het verschoningsrecht van de klager onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd is.
4.3.2. De Rechtbank heeft in haar overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het verschoningsrecht niet aan de rechtmatigheid van het beslag in de weg staat, omdat in de gegeven omstandigheden voldoende gewaarborgd is dat het aan de computers te verrichten onderzoek zal plaatsvinden zonder schending van de geheimhoudingsplicht van de klager. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
4.3.3. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.3.4. Het derde middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inbeslagneming op 22 juli 2005 niet onrechtmatig is geschied op de grond dat geen sprake is van een herhaalde toepassing van dwangmiddelen.
5.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, in:
"Naar het oordeel van de rechtbank waren op 22 juli 2005 de omstandigheden, in vergelijking met de omstandigheden op 16 juli 2005, zodanig gewijzigd dat niet gezegd kan worden dat er sprake is van een herhaling van toepassing van het door de voorzieningenrechter onrechtmatig geachte dwangmiddel. Klager was immers op 22 juli 2005 inmiddels aangemerkt als verdachte, nadat - onder meer - op 18 juli 2005 getuige [getuige 1] was gehoord."
5.3. Voor zover het middel berust op de in het klaagschrift verwoorde opvatting dat een eenmaal onrechtmatig geoordeelde inbeslagneming niet door een tweede inbeslagneming op dezelfde voorwerpen kan worden gevolgd, faalt het. Zodanige algemene regel vindt geen steun in het recht.
5.4. De Voorzieningenrechter heeft de inbeslagneming op 16 juli 2005 onrechtmatig geacht omdat, kort gezegd, onvoldoende maatregelen waren getroffen om het verschoningsrecht van de klager te waarborgen.
Omtrent de op 22 juli 2005 verrichte inbeslagneming heeft de Rechtbank blijkens haar overwegingen - waartegen het beroep in cassatie blijkens het onder 4 overwogene faalt - vastgesteld dat deze plaatsvond op grond van art. 94, eerste lid, Sv en voorwerpen betrof die daarvoor vatbaar zijn, de Rechter-Commissaris en de waarnemend Deken daarbij aanwezig waren, de Rechter-Commissaris de inbeslaggenomen computers onder zich heeft gehouden totdat de Rechtbank een beslissing zou hebben genomen op het klaagschrift strekkende tot teruggave van de computers, onderzoek naar bestanden in de computers niet heeft plaatsgevonden en door deze inbeslagneming en het aan de computers te verrichten onderzoek het verschoningsrecht van de klager niet in het gedrang komt.
Hetgeen de Rechtbank heeft vastgesteld, laat geen andere conclusie toe dan dat de inbeslagneming op 22 juli 2005 op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat daarbij het door de Voorzieningenrechter aangenomen verzuim de vereiste maatregelen ter waarborging van het verschoningsrecht van de klager te treffen is hersteld. Dat brengt mee dat - wat er zij van de daaraan ten grondslag gelegde motivering - het oordeel van de Rechtbank dat deze herhaalde inbeslagneming niet onrechtmatig is, juist is.
Daarop stuit het middel af.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2007.
Beroepschrift 04‑05‑2006
Hoge Raad
der
Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
(griffienummer: 00275/06 B)
Inzake: [klager], rekwirant tot cassatie van de hem betreffende beschikking van de rechtbank te Amsterdam, gewezen op 30 september 2005 onder parketnummer 13/845047
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt, in het bijzonder is art. 359 van het wetboek van strafvordering geschonden, nu de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat geen sprake is van een herhaalde toepassing van dwangmiddelen.
Toelichting
Uitgangspunt bij de toepassing van dwangmiddelen moet zijn dat de verdachte ter zake hetzelfde feit niet bij herhaling mag worden onderworpen aan hetzelfde dwangmiddel, indien de omstandigheden gelijk blijven (HR 19 november 1996, NJ 1997, 385, waarin het ging om beslag ex art. 94a volgend op een beslag ex art. 94 Sv).
De rechtbank heeft overwogen dat wel sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu rekwirant van cassatie ten tijde van het eerste beslag als getuige en ten tijde van het tweede beslag als verdachte was aangemerkt (blz. 5, 2e alinea van de bestreden beschikking).
Rekwirant van cassatie stelt dat deze wijziging niet relevant is voor de vraag of het tweede beslag als herhaalde toepassing dient te worden beschouwd, nu het voor het gebruik van art. 98 Sv — waarvan in casu sprake is — niet relevant is 6f de verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt (zoals bepaald door de Hoge Raad in HR 10 oktober 1950, NJ 1950/356).
Evenmin kan worden betoogd dat het eerste beslag op grond van een andere bevoegdheid dan wel een andere wettelijke grondslag (art. 96 Sv) is gelegd dan het tweede, nu de Voorzieningenrechter juist heeft bepaald dat het eerste beslag onrechtmatig is gelegd, nu geen tot onvoldoende rekening is gehouden met de positie van de verschoningsgerechtigde. Rekwirant van cassatie leest dit alzo dat de Voorzieningenrechter stelt dat het (eerste) beslag — voor zover toegestaan — reeds op grond van art. 98 Sv had moeten worden gelegd. Nu dat niet is gebeurd, was het beslag onrechtmatig. Er was aldus welzeker sprake van een herhaalde toepassing van hetzelfde dwangmiddel.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder is artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geschonden, nu de rechtbank ten onrechte, althans op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bepaald dat de inbeslagneming van de computers redelijkerwijs kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake van het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht (blz. 5, 3e alinea van de bestreden beschikking). Het oordeel van de rechtbank is op dit punt onvoldoende met redenen omkleed, althans onbegrijpelijk.
Toelichting
De rechtbank heeft terecht overwogen (bladzijde 4, tweede alinea van de bestreden beschikking) dat ingevolge 98, 1e lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) bij verschoningsgerechtigden zonder hun toestemming geen geschriften (informatie) in beslag worden genomen tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechtbank heeft terecht aangenomen dat cliënt als verschoningsgerechtigde dient te worden aangemerkt.
Vervolgens heeft de rechtbank evenwel zonder nadere motivering en bovendien (sowieso) op onjuiste gronden aangenomen ‘dat brieven of geschriften — of zoals in het onderhavige gevallen tekstuele computerbestanden — hier voorwerp van het strafbare feit uitmaken of voor het begaan daarvan hebben gediend, zonder toestemming in beslag mogen worden genomen.’
Rekwirant van cassatie heeft immers reeds in een eerder stadium meegedeeld dat zich op de computers computerbestanden en gegevens (kunnen) bevinden die onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. Artikel 98 lid 1 Sv bepaalt dat bij verschoningsgerechtigden brieven en andere geschriften, tot welk hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt niet in beslag worden genomen. Vervolgens bepaalt artikel 98 lid 2 Sv dat doorzoeking bij zodanige personen alleen plaatsvindt zonder schending van het beroeps- of ambtsgeheim en zich niet tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of van het begaan daarvan gediend hebben, uitstrekt.
Dat Rekwirant van cassatie op het moment van de inbeslagneming zelf verdachte was, doet niet af aan de inhoud van dit artikel zoals uw Raad heeft bepaald op 10 oktober 1950, 356.
Door vast te stellen dat brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of door het begaan daarvan hebben gediend, zonder toestemming in beslag mogen worden genomen is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan artikel 98 Sv. Deze bepaalt immers dat in het geval als het onderhavige dergelijke stukken niet in beslag mogen worden genomen. De Hoge Raad heeft dienaangaande op 14 oktober 1986 (NJ 1987/490) bepaald dat huiszoeking conform artikel 98 lid 2 bij een advocaat in het algemeen achterwege dient te blijven indien deze niet kan plaatsvinden zonder schending van diens beroepsgeheim.
Bovendien had niet mogen worden overgegaan tot inbeslagneming van de gehele computer, maar had cliënt de mogelijkheid dienen te krijgen per bestand aan te geven of deze onder zijn verschoningsrecht valt, waarbij bij twijfel de Deken van de Orde van Advocaten had kunnen en moeten worden ingeschakeld om daarover een oordeel te vellen. De inbeslagname van de computer met al haar bestanden is te vergelijken met de inbeslagneming van het gehele archief van een advocatenkantoor, waarin zich zowel geheimhoudingsstukken als niet geheimhoudingsstukken zullen bevinden.
Uw Raad heeft voorts bepaald (HR 30 november 1999, NJ 2002, 438) dat slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden over mag worden gegaan tot doorzoeking en inbeslagneming van bij een verschoningsgerechtigde. In dit arrest wordt daarover overwogen:
‘3.7
Samengevat wordt klager ervan verdacht met raad en daad een bijdrage te hebben geleverd aan het samenwerkingsverband met onder meer X dat mogelijk grootschalige fraude pleegde. Met name zou hij valsheid in geschrift hebben gepleegd door in strijd met de waarheid op 18 december 1997 de overeenkomst op te stellen waarbij DB zich verplichtte obligaties te leveren terwijl klager wist dan wel kon vermoeden dat DB de betreffende obligaties niet kon leveren. Voorts zou hij een aandeel hebben gehad in het plegen van oplichting van [C] door bij te dragen aan de voorstelling van zaken dat er obligaties geleverd zouden worden. Tenslotte zou klager door bedragen afkomstig van de door X c.s. gegenereerde geldstromen te laten overmaken, onder meer op de kantoorrekening van A & B, zich schuldig hebben gemaakt aan opzet- danwel schuldheling.
4.1
De bijzondere positie van de geheimhouder als bedoeld in artikel 98, eerste lid Sv, vindt haar rechtsgrond in hoofdzaak in de bescherming van de belangen van degene die mededelingen doet of heeft gedaan aan de verschoningsgerechtigde, in dit geval aan klager als advocaat.
4.2
Bij juistheid van de verdenking jegens klager is sprake van een betrokkenheid bij een grootschalige fraude waarbij klager in zijn hoedanigheid van advocaat misbruik heeft gemaakt van de bijzondere positie die zijn professie met zich brengt. De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht waarop klager zich jegens zijn cliënt beroept, zouden er dan toe kunnen leiden dat deze worden ingezet ten behoeve van het achterhouden van bewijsmateriaal, aangezien klager ervan wordt verdacht als advocaat tezamen met diezelfde cliënt de betreffende strafbare feiten te hebben gepleegd. Onder dergelijke omstandigheden verdienen de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat jegens zijn cliënten geen bescherming en brengt het belang van de waarheidsvinding met zich dat schending van het beroepsgeheim mag plaatsvinden.’
Allereerst stelt rekwirant van cassatie dát van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden in casu werkelijk volstrekt geen sprake is, onder meer nu de verdenking jegens hem niets van doen heeft met enige strafbare gedragingen als verschoningsgerechtigde. heeft de rechtbank op geen enkele wijze gesteld dát er sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het oordeel van de rechtbank is in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd en in het licht van de aangehaalde jurisprudentie onbegrijpelijk.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder is artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geschonden, nu de rechtbank ten onrechte, althans op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd nog onzekere toekomstige omstandigheden heeft laten meewegen in haar beschikking ter bepaling van de rechtmatigheid van de inbeslagneming.
Toelichting
De rechtbank heeft in haar beschikking onder meer bepaald dat:
‘Bij het oordeel van de rechtbank is bij de inbeslagneming op de hiervoor beschreven wijze het verschoningsrecht van klager niet in het gedrang gekomen. Van groot belang is thans dat het onderzoek plaatsheeft op een wijze waarbij voldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht van klager worden gegarandeerd. Uit het proces-verbaal van 8 september 2005 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende welk onderzoek het openbaar ministerie wil laten uitvoeren. Onder nadere afspraken tussen de officier van justitie, klager en diens raadsman, en de Deken van de Orde van Advocaten, acht de rechtbank het mogelijk dat het gewenste onderzoek plaats heeft zonder schending van de geheimhoudingsplicht van klager. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat alvorens de rechter-commissaris de computers voor onderzoek beschikbaar stelt, dat bedoelde afspraken zijn vastgesteld. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het beslag rechtmatig gelegd.’
Hieruit volgt dat de rechtbank bij de bepaling of het beslag rechtmatig is gelegd toekomstige omstandigheden heeft mee laten wegen. Immers, de rechtbank acht het beslag rechtmatig gelegd op grond van onder meer de omstandigheid dat een onderzoek zou plaatsvinden waarbij voldoende waarborgen ter bescherming van het verschoningsrecht worden gegarandeerd en bovendien op grond van nadere afspraken die nog in de toekomst dienen te worden gemaakt. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat deze nadere afspraken dienen te worden vastgelegd voordat het onderzoek zal aanvangen.
Rekwirant van cassatie stelt allereerst dat de rechtbank dergelijke toekomstige onzekere omstandigheden niet mag laten meewegen bij de bepaling of een eerder gelegd beslag rechtmatig is gelegd. De rechtbank had zich bij de beoordeling van de rechtmatigheid louter moeten baseren op de omstandigheden tot en met het moment van de inbeslagneming. Rekwirant van cassatie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de rechtbank door zich mede op toekomstige omstandigheden te baseren, de eventuele onrechtmatigheid van het beslag op deze wijze meende te sauveren door voldoende toekomstige waarborgen vast te stellen/op te leggen.
Aldus is de beschikking van de raadkamer niet, althans onvoldoende gemotiveerd en op onjuiste gronden genomen en bovendien onbegrijpelijk.
Mocht uw Raad van mening zijn dat ook omstandigheden die eerst ná de inbeslagneming hebben plaatsgevonden een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of dit beslag rechtmatig was, dan merkt rekwirant van cassatie allereerst op dat zijn raadsman bij van de raadkamerzitting gemotiveerd heeft aangegeven dat het stappenplan, zoals dat door [verbalisant 1] is opgesteld, onvoldoende waarborgen bevat. Nadat de raadkamer haar beschikking heeft gewezen is, na enige correspondentie tussen de betrokken partijen, de computers overgedragen aan een onderzoeksteam van de FIOD-ECD, die over zijn gegaan tot onderzoek aan de computers.
Daarbij heeft de FIOD-ECD evenwel naar de mening van rekwirant van cassatie een onjuist onderzoek verricht, dat in strijd is met het stappenplan en bovendien niet in staat gevonden om het toezicht van de Deken van de Orde van Advocaten.
Mocht uw Raad met de rechtbank menen dat ook toekomstige omstandigheden kunnen van belang zijn bij de vaststelling van de (on)rechtmatigheid van de inbeslagneming, dan overlegt rekwirant van cassatie hierbij alle hierop toeziende stukken en correspondentie. Deze stukken betreffen:
- 1.
Brief officier van justitie aan raadsman d.d. 3 november 2005 met als bijlage en brief van de officier van justitie aan de rechter-commissaris d.d. 6 oktober 2005;
- 2.
Brief rechter-commissaris aan raadsman d.d. 10 november 2005 ;
- 3.
Brief Deken aan rechter-commissaris d.d. 14 november 2005;
- 4.
Brief raadsman aan rechter-commissaris d.d. 21 november 2005;
- 5.
Rapportage FIOD-ECD d.d. 6 december 2005;
- 6.
Brief rechter-commissaris aan raadsman d.d. 12 januari 2006;
- 7.
Brief raadsman aan rechter-commissaris d.d. 13 januari 2006;
- 8.
Brief rechter-commissaris aan raadsman d.d. 27 januari 2006 met bijgesloten een e-mail van de officier van justitie d.d. 23 januari 2006;
- 9.
Brief raadsman aan rechter-commissaris d.d. 4 februari 2006;
- 10.
Brief raadsman aan rechter-commissaris d.d. 8 februari 2006;
- 11.
Brief rechter-commissaris aan officier van justitie d.d. 10 februari 2006;
- 12.
Brief Deken aan rechter-commissaris d.d. 10 februari 2005;
- 13.
Brief rechter-commissaris aan Deken d.d. 21 februari 2006;
Uit deze stukken, waarbij specifiek verwezen wordt naar de e-mail van de officier van justitie d.d. 23 januari 2006 en de brief van de Deken van de Orde van Advocaten d.d. 10 februari 2006, blijkt genoegzaam dat het onderzoek niet op de gewenste en bepaalde wijze heeft plaatsgevonden. Zo is rekwirant van cassatie nimmer in de gelegenheid gesteld om — tezamen met de Deken — zich uit te laten over de vraag of bepaalde bestanden onder zijn verschoningsrecht vallen. Daarnaast is de onderzoeksrapportage zonder toestemming van de rechter-commissaris overgedragen aan het onderzoeksteam. Bovendien is de gemotiveerd bepleite vrees van de raadsman dat het stappenplan onvoldoende garantie zou blijken te zijn en niet zou worden gevolgd, bewaarheid geworden. Nu de rechtbank in haar beslissing was uitgegaan van de omstandigheid dat het verschoningsrecht voldoende zou worden gewaarborgd en aldus genoegzaam is gebleken dat daarvan geen sprake is geweest, kan de beschikking van de raadkamer evenmin in stand blijven.
Deze cassatieschriftuur wordt in vijfvoud ingediend door mr. [advocaat], advocaat te ([postcode]) [plaats], kantoorhoudende aan de [adres] die verklaart tot indiening en ondertekening door rekwirant van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
[plaats], 4 mei 2006
[advocaat]