Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 96a [Bevel tot uitlevering in beslag te nemen voorwerp]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2018
- Bronpublicatie:
04-07-2018, Stb. 2018, 264 (uitgifte: 18-09-2018, kamerstukken: 34032)
- Inwerkingtreding
01-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2018, Stb. 2018, 265 (uitgifte: 18-09-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
2.
Het bevel wordt niet gegeven aan de verdachte.
3.
Op grond van hun bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan het bevel te voldoen:
- a.
de personen bedoeld bij artikel 217;
- b.
de personen bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, voorzover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn;
- c.
de personen bedoeld bij artikel 219, voorzover de uitlevering hen of een hunner daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
4.
Ten aanzien van brieven kan het bevel alleen worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
5.
Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 of een geregistreerde ingevolge artikel 2.1, vierde lid, van de Telecommunicatiewet dan wel aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd.