NJ 1994, 537
Beklag tegen inbeslagneming van dossiers bij advocaat / geen schending 6 lid 3 EVRM tijdens raadkamerprocedure / verwerping verweer dat 8 EVRM is geschonden omdat gehanteerde rechtsmiddel van inbeslagneming disproportioneel was
HR 29-03-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9694
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 maart 1994
- Magistraten
Hermans, Beekhuis, Schipper, Van Dorst
- Zaaknummer
3095
- LJN
ZC9694
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:ZC9694, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑1994
- Wetingang
Sv art. 23 lid 2; Sv art. 98; Sv art. 218; Sv art. 552a; EVRM art. 6 lid 3; EVRM art. 8
Essentie
1. Beklag tegen inbeslagneming van dossiers bij advocaat. Geen schending van art. 6 lid 3 EVRM tijdens raadkamerprocedure. 2. Bij advocaat, maar tevens ‘directeur van de vennootschap’ of ‘protector van de trusts’ inbeslaggenomen dossiers; i.c. geen geheimhoudingsplicht/verschoningsrecht nu de dossiers door G. zelf waren afgestaan; het oordeel dat G. de dossiers niet in zijn hoedanigheid van advocaat onder zich had, is niet onbegrijpelijk. 3. Beklag tegen inbeslagneming bij advocaat. Rb. verwerpt verweer dat art. 8 EVRM is geschonden omdat het gehanteerde rechtsmiddel van inbeslagneming disproportioneel was, met de overweging dat de inbeslagneming was toegespitst op met name ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.