In de zaken tegen de medeverdachten, met griffienummers 13/03201 ( [medeverdachte 2] ), 13/02318 ( [medeverdachte 3] ) en 13/03675 ( [medeverdachte 1] ), concludeer ik vandaag eveneens.
HR, 29-09-2015, nr. 14/02085
ECLI:NL:HR:2015:2857, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
14/02085
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2857, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑09‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8949, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1278
ECLI:NL:PHR:2015:1278, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2857
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑12‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2016/69 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2015-0408
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Rioolputmoord / kofferbakmoord. 1. Overschrijding redelijke termijn in cassatie. 2. Anders dan conclusie A-G geen ambtshalve cassatie m.b.t. de toewijzing van de vordering van de b.p. X ter zake van zog. shockschade en de beslissing van het Hof dat het aan de b.p. Y toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente.
Partij(en)
29 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02085
IC/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 26 april 2013, nummer 24/001294-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend:
- wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van voormelde benadeelde partij in haar vordering;
- voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2];
- wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf;
en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het vijfde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 29 jaren en 6 maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de middelen - waarin niet wordt geklaagd over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van zogenoemde shockschade en de beslissing van het Hof dat het aan de benadeelde partij [betrokkene 2] toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente - niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 29 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015.
Conclusie 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Rioolputmoord / kofferbakmoord. 1. Overschrijding redelijke termijn in cassatie. 2. Anders dan conclusie A-G geen ambtshalve cassatie m.b.t. de toewijzing van de vordering van de b.p. X ter zake van zog. shockschade en de beslissing van het Hof dat het aan de b.p. Y toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente.
Nr. 14/02085
Mr. Harteveld
Zitting 19 mei 2015
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 26 april 2013 - met vrijspraak van het 1 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 07-620429-08 en met partiële vrijspraak van het onder parketnummer 07-607347-09 ten laste gelegde - de verdachte in de zaak met parketnummer 07-620429-08 wegens 1 subsidiair. en 3. telkens opleverende “medeplegen van moord”, 2. en 4. telkens opleverende “medeplegen van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van een lijk, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen”, en in de zaak met parketnummer 07-607347-09 wegens “poging om een ander door giften en beloften te bewegen een moord te begaan”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3. Het betreft hier de geruchtmakende zaken die in de media de “kofferbak- en rioolputmoord” worden genoemd. Op respectievelijk 14 en 16 oktober 2008 verdwenen twee Surinaamse mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , spoorloos. Het lichaam van [slachtoffer 2] werd op 14 november 2008 ontdekt in een rioolput in Almere en dat van [slachtoffer 1] werd op 1 december 2008 gevonden in de kofferbak van een auto die al weken geparkeerd stond in een woonwijk in Nieuw-Vennep. Een schietincident in de nacht van 16 op 17 oktober 2008, waarbij de medeverdachte [medeverdachte 1] gewond raakte aan zijn been en hij tevens zijn ex-vriendin [medeverdachte 2] raakte in haar onderlichaam, leverde uiteindelijk een cruciale doorbraak op in de twee liquidaties. Wanneer agenten zich naar aanleiding van het gemelde schietincident naar de woning aan [a-straat] in Amsterdam-Slotervaart begeven, worden een aantal spullen in beslag genomen, die later van de overleden [slachtoffer 2] blijken te zijn. Uit onderzoek is gebleken dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet meer levend zijn gezien na een bezoek bij een tropische groente- en fruithandel. De één in Amsterdam-Zuidoost, de ander in Almere. De verdachte is eigenaar van beide toko’s. Hij zou door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn afgeperst. Beide mannen blijken in de toko’s van de verdachte te zijn doodgeschoten.
4.1. Het eerste middel klaagt ten aanzien van feit 1 subsidiair. en 2. in de zaak met parketnummer 07-620429-08 dat het bewezenverklaarde medeplegen noch kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch uit de bewijsoverwegingen van het Hof.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 subsidiair. en 2. in de zaak met parketnummer 07-620429-08 bewezenverklaard dat:
“1 subsidiair.
hij op 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in de periode van 14 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 in de gemeente Amsterdam en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen het lijk/lichaam van [slachtoffer 1] heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1] te verhelen, door met dat oogmerk het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilcontainer te plaatsen en vervolgens in die vuilcontainer te vervoeren en het lijk van [slachtoffer 1] in een kofferbak van een auto te leggen en vervolgens met die auto het lijk van [slachtoffer 1] te verbergen/weg te voeren en die auto met dat lijk op een parkeerplaats achter te laten en aldus dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken;”
4.3. Deze bewezenverklaringen steunen, voor zover van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een hoofdproces-verbaal forensisch onderzoek met het nummer 08-146237, opgemaakt op ambtseed op 17 maart 2009 door [verbalisant 1] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 002 tot en met 018 in dossier 4 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisant (op de pagina's 1, 2, 7 en 8):
Na het openen van de kofferbak van een Peugeot 206 met het kenteken [AA-00-BB] op 1 december 2008 werd het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer 1] . Het voertuig bleek op 28 november 2008 te zijn aangetroffen in een parkeervak te Nieuw-Vennep.
2. Een schriftelijk stuk, houdende een pathologie onderzoek, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, opgenomen in de pagina's 86 tot en met 90 in dossier 12 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de patholoog:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is het volgende gebleken. Er waren drie schotletsels te herkennen, alle drie met het aspect van een inschotletsel. Er waren twee schotkanalen in het hoofd, één van achter komend en één van voor komend. Er was een schotkanaal in de linker borstholte, met een inschot links vóór. Het overlijden kan worden verklaard door alle schotletsels.
3. Een schriftelijk stuk, houdende een NFI-deskundigenrapport, opgemaakt door dr. Y. van der Wal d.d. 10 maart 2009, opgenomen in de pagina's 240 t/m 254 van dossier 4 van het hierboven onder 1. genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De beide knieholtes van de broek [AABH8303NL] van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn bemonsterd.
De bemonstering zijn als [AABH8303NL]#2 (rechterbroekspijp) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Sporenmateriaal
Een bemonstering [AABH8303NL]#2 van de broek van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Celmateriaal kan Afkomstig zijn van verdachte [medeverdachte 1] en slachtoffer [slachtoffer 1] (zie toelichting 5)
Berekende frequentie DNA-profiel
kleiner dan één op één miljard
Toelichting 5:
Van het DNA in de bemonstering [AABH8303NL]#2 is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel bevat de DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van de prominent aanwezige cel donor. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [medeverdachte 1] . Dit betekent dat [medeverdachte 1] één van de cel donoren kan zijn van het celmateriaal in de bemonstering [AABH8303NL]#2. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met de afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dat één op één miljard.
4. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [betrokkene 4] met het nummer 2009032411153982, opgemaakt op ambtseed op 24 maart 2009 door [verbalisant 2] , brigadier van de regiopolitie Kennemerland, en [verbalisant 3] , hoofdagent van de regiopolitie Kennemerland, opgenomen in de pagina's 1273 tot en met 1282 in dossier 9, map IV van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 1274):
Wij hebben gehoord dat jij werkzaam was in de winkel aan de Ganzenhoef in Amsterdam Zuid-Oost toen [slachtoffer 1] om het leven werd gebracht op 14 oktober 2008. Wat kun jij ons daarover vertellen? (....) Wij tonen [betrokkene 4] een foto van [medeverdachte 1] .
als verklaring van [betrokkene 4] (op de pagina's 1276 en 1277)
De man van de foto was die middag in de winkel en hij heeft [slachtoffer 1] doodgeschoten. [slachtoffer 1] werd doodgeschoten toen hij in de winkel was op die dag. Hij ging het geld dat ik hem had gegeven tellen. Ik hoorde een pistoolschot. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag. Ik heb bloed op de grond gezien. De schutter pakte [slachtoffer 1] beet en sleepte hem naar de keuken. Ik heb met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) gebeld. Ik vertelde hem wat er was (gebeurd) en [verdachte] zei: "Het wordt allemaal geregeld". (Vraag: toen [slachtoffer 1] was doodgeschoten, wie waren er toen in de winkel aanwezig?) Ik, de schutter en [slachtoffer 1] was doodgeschoten. Ik heb met [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) gesproken over de telefoon. Zij vroeg mij of het klaar was en zij vroeg mij de schutter aan de telefoon te geven. Ik gaf de telefoon aan de schutter. Toen ik de telefoon van de schutter terug kreeg, zei de schutter: "Die jongens komen zo".
als relaas van de verbalisanten (op pagina 1278):
Wat gebeurde er met het lichaam van [slachtoffer 1] , nadat hij in de winkel was neergeschoten?
als verklaring van [betrokkene 4] (op pagina 1278)
Ze hebben dit in een vuilniscontainer op wielen gedaan. Ze hebben dit weggebracht uit de winkel. Een neef van [verdachte] , genaamd [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) en een Indiase jongen, genaamd [betrokkene 6] , zijn met een vrachtbusje naar de winkel gekomen.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 1278):
Wie hebben het lichaam van [slachtoffer 1] verplaatst in de winkel?
als verklaring van [betrokkene 4] (op de pagina's 1278 en 1277)
De schutter, de neef van [verdachte] en die Indiase jongen [betrokkene 6] . Ze hebben het meegenomen. Ze hebben het vuilniskarretje naar buiten getrokken.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 4] met het nummer 2009032510457089, opgemaakt op ambtseed op 25 maart 2009 door [verbalisant 2] , brigadier van de regiopolitie Kennemerland, en [verbalisant 4] , hoofdagent van de regiopolitie Kennemerland, opgenomen in het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [betrokkene 4] (op pagina 1292)
Ik heb [verdachte] op 14 oktober 2008 om 19.11 uur gebeld en [verdachte] zei tegen mij: de jongens ruimen de rommel met betrekking tot [slachtoffer 1] op.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 4] met het nummer 2009.0520.1030.6988, opgemaakt op ambtsbelofte op 20 mei 2009 door [verbalisant 5] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 6] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 1331 tot en met 1339 in dossier 9, map IV van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 1332):
We willen nog even terugkomen op 14 oktober 2008. [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) heeft net [slachtoffer 1] dood gemaakt. Jij belt met [verdachte] . Kun je aangeven hoe dat gesprek is gegaan en hoe [verdachte] reageerde?
als verklaring van [betrokkene 4] (op de pagina 's 1332 en 1333)
Ik heb het hem verteld. [verdachte] sprak rustig tegen mij. Hij was heel rustig.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met het nummer 2009060224625, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte op 2 juni 2009 door [verbalisant 7] , inspecteur van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 8] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 191 tot en met 198 in dossier 18 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 196):
U weet méér van 14 oktober (het hof begrijpt: 14 oktober 2008).
als verklaring van de verdachte [verdachte] (op de pagina's 193, 196 en 197):
Ik moest aan [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) geld betalen. Ik was het daar niet mee eens. Ik betaalde elke week geld. Later werd er afgesproken dat ik ook aan [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) wekelijks geld zou betalen.
[medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) weet wel dat ik problemen had met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en dat het om geld ging. Ze wist dat ik hen geld moest betalen. [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: de medeverdachte, [medeverdachte 3] ) heeft het lijk (het hof begrijpt: het lijk van [slachtoffer 1] ) terug gebracht naar Almere. Voordat ik het wist was de bus al weer terug (het hof begrijpt: van de toko aan de Ganzenhoef in Amsterdam naar Almere).
Ik was een keer in mijn kantoor. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kwamen toen langs. Ik was met [medeverdachte 2] in gesprek over mijn problemen. [medeverdachte 1] luisterde mee. De eerste reactie van [medeverdachte 1] was heel agressief. Daarna zei hij tegen mij dat hij mij wel zou helpen.
Buiten bij de loods heb ik de Peugeot zien staan. Daarachter lag [slachtoffer 1] . Op 14 oktober 2008 waren ik, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) en [betrokkene 4] in de toko in Almere aanwezig.
8. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 3] , afgenomen op 8 mei 2009 door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 6] , opgenomen in de pagina's 130 tot en met 255 in dossier 22 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 3] (op de pagina's 185 tot en met 188, 192, 193):
Op de 14e (het hof begrijpt: op 14 oktober 2008) was ik in Almere met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) en [betrokkene 4] . [betrokkene 7] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) belde met [verdachte] en vertelde hem dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) dood is. Ik ben met de Helena bus naar Ganzenhoef gegaan. [slachtoffer 1] is daar uit de winkel gehaald. We zijn met de Helena bus en met de grijze Peugeot van [slachtoffer 1] vertrokken vanuit Ganzenhoef.
9. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 3] , afgenomen op 26 mei 2009 door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 9] , opgenomen in de pagina's 288 tot en met 312 in dossier 22 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 3] (op de pagina's 288, 291, 292, 293 en 295):
[medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) is in de Peugeot naar Nieuw-Vennep gegaan met het lijk (het hof begrijpt: het lijk van [slachtoffer 1] ) achterin. [betrokkene 7] en ik zijn in de Helena bus gegaan en hebben hem (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) daar (het hof begrijpt: in Nieuw-Vennep) opgehaald.
[medeverdachte 1] en die jongen met die piercing hebben het lijk weggehaald met de container (het hof begrijpt: uit Amsterdam) en (het hof begrijpt: in Almere) in de kofferbak (het hof begrijpt: de kofferbak van de Peugeot) gezet.
[medeverdachte 1] heeft spullen, een kogelvrij vest en een portemonnee, van [slachtoffer 1] weggehaald, vóórdat [slachtoffer 1] in de kofferbak werd gedaan. En toen ben ik met hem mee gegaan, samen met [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft mij verteld dat [slachtoffer 1] achterin de Peugeot lag.
10. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 169 tot en met 232 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 210 en 211 en 215 tot en met 217):
Op dinsdagavond (het hof begrijpt: op 14 oktober 2008) belde [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) mij. Hij zei dat er iets gebeurd was en dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) volgens hem in de winkel (het hof begrijpt: in de toko aan de Ganzenhoef in Amsterdam) is geweest en hij vroeg mij of ik [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) even kon bellen.
[medeverdachte 1] heeft mij gebeld en heeft mij verteld dat het was gebeurd, dat hij [slachtoffer 1] heeft neergeschoten. Hij vertelde dat hij drie keer had moeten schieten.
[medeverdachte 1] vertelde dat hij [slachtoffer 1] de eerste keer in de rug had geschoten. [medeverdachte 1] zei tegen mij dat hij hem van achteren had neergeschoten.
[slachtoffer 1] is neergeschoten door [medeverdachte 1] omdat hij [verdachte] afperste.
[slachtoffer 1] perste [verdachte] af. [verdachte] huurt [slachtoffer 2] in om [slachtoffer 1] neer te leggen. En vervolgens perst [slachtoffer 2] [verdachte] ook af.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] met het nummer 2009032614203186, opgemaakt op ambtsbelofte op 26 maart 2009 door [verbalisant 12] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 6] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 333 tot en met 338 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 335):
[verdachte] kon het niet meer aan dat hij door twee personen werd afgeperst
Ik weet echt niet te bedenken wat bij [verdachte] de knop heeft doen omdraaien om twee personen af te maken. [medeverdachte 1] bood zichzelf aan om hem te helpen.
12. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 14 februari 2009 door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 13] , opgenomen in de pagina's 416 tot en met 474 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 424 en 442):
[slachtoffer 1] kwam altijd op dinsdag geld halen in de winkel / de toko van [verdachte] in Ganzenhoef.
[medeverdachte 1] heeft het zelf aangeboden. [medeverdachte 1] wist (van) de problemen. Ik sprake er met [medeverdachte 1] op een gegeven moment over dat het verschrikkelijk is dat zo'n sukkel zo maar [verdachte] afperst. Toen zei [medeverdachte 1] dat hij met [verdachte] wilde praten. En dat heeft hij toen gedaan.
13. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 14] , opgenomen in de pagina's 120 tot en met 148 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 139 tot en met 141):
Ergens in september 2008 was ik met [medeverdachte 1] bij [verdachte] in Almere. [verdachte] zei dat hij helemaal gek werd omdat er nu twee waren die hem afpersen. [verdachte] vertelde mij dat hij [slachtoffer 2] had benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen. Dat was omdat [slachtoffer 1] hem afperste.
[verdachte] vertelde dat [slachtoffer 2] hem vervolgens afperste. Wanneer [verdachte] [slachtoffer 2] niet zou betalen, zou [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 1] vertellen dat [verdachte] [slachtoffer 2] had gevraagd om [slachtoffer 1] om te brengen.
[medeverdachte 1] was er bij toen [verdachte] dit vertelde. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat hij vanaf nu aan de zijde van [verdachte] was.
14. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] met het nummer 20090060910004565, opgemaakt op ambtsbelofte op 9 juni 2009 door [verbalisant 12] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 9] , hoofdagent, respectievelijk brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 384 tot en met 393 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 386 e.v.):
O: Inmiddels hebben wij [betrokkene 8] gesproken. Wij horen graag jouw kant.
A: Ja. [medeverdachte 1] die vroeg toen aan mij of ik mensen kende die een pistool voor hem konden regelen. (...) Ik zal heel eerlijk zijn. Ik heb toen inderdaad aan hem (het hof begrijpt: [betrokkene 8] ) gevraagd weet jij iemand die een pistool heeft want [medeverdachte 1] die zoekt een pistool. (...)
V: toen jij dat verzoek bij [betrokkene 8] neerlegde. Was dat voor de moorden of was het daarna?
A: Ja het moet wel daarvoor zijn geweest want daarna heb ik natuurlijk alleen maar in het ziekenhuis gelegen. (...)
V: Je gaf net al aan: ik was op zoek naar een vuurwapen voor [medeverdachte 1] . Was dat op verzoek van [medeverdachte 1] of was dat op eigen initiatief?
A: Ja, [verdachte] en [medeverdachte 1] die zeiden, ken jij misschien mensen die vuurwapens verkopen. Ik zei toen niet echt, maar zei dat ik wel een jongen kende via internet die ook een beetje in de onderwereld zat. Ik zei toen dat ik het wel een keer aan hem kon vragen. Ik geloof dat ik er 1 of 2 keer met [betrokkene 8] over heb gehad. (...)
V: Dus eigenlijk in een gesprek met [verdachte] en [medeverdachte 1] werd die vraag om een wapen gesteld.
Wie stelde die vraag? Was het [verdachte] of [medeverdachte 1] .
A: [verdachte] . Eh. [verdachte] en [medeverdachte 1] .
15. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een afgeluisterd telefoongesprek dat op 5 december 2008 is gevoerd tussen de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 2] , opgenomen in de pagina's 0068 en 0069 in dossier 6 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] : Ik heb een neef van mij gebeld. Hij heet [betrokkene 9] (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ).Hij was voor de eerste hond (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] die immers blijkt als eerste om het leven te zijn gebracht) verschrikkelijk bang. Hij (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) heeft hem (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ) helemaal afgeperst. Ik heb hem (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ) gezegd dat hij me iets schuldig is en heb hem gezegd dat hij toezicht op de winkel in Almere moet houden.
Aanvullende bewijsoverweging met betrekking tot bewijsmiddel 15 –
Het hof begrijpt deze passage aldus dat [betrokkene 9] dankzij [verdachte] verlost was van zijn problemen met [slachtoffer 1] en dat [betrokkene 9] als tegenprestatie daarvoor op de winkel van [verdachte] moest passen tijdens de afwezigheid van [verdachte] .
Aanvullende bewijsoverweging met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde –
Op grond van de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de door de verdachte georganiseerde en opgedragen en door de mededaders verrichtte handelingen met betrekking tot het lijk van [slachtoffer 1] - het in een container plaatsen, vervolgens in een container vervoeren en in een kofferbak van een auto leggen van dat lijk en het vervolgens met die auto dat lijk verbergen/wegvoeren en die auto met dat lijk op een parkeerplaats achterlaten - stelt het hof vast dat die handelingen zijn gepleegd met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1] te verhelen en dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking in deze tussen de verdachte en de mededaders.”
4.4. Het Hof heeft voorts in het bestreden arrest onder de kop ‘Bewijsoverweging met betrekking tot het onder het parketnummer 07-620429-08, onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde’ nog het volgende overwogen - voor zover van belang - :
“Op dinsdag 14 oktober 2008 is [slachtoffer 1] om het leven gebracht door vuurwapengeweld. Dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld in de groentezaak/toko van de verdachte in de Ganzenhoef aan de Harriët Freezerstraat te Amsterdam. Na de liquidatie van [slachtoffer 1] is diens lijk in een vuilniscontainer gelegd en weggevoerd van de plaats van het delict en uiteindelijk in de kofferbak van zijn eigen auto achtergelaten in Nieuw Vennep.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van deze moord en bij het onder 2 ten laste gelegde verbergen en/of wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 1] . Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en grondt deze beslissing op het volgende.
Uit het strafdossier blijkt van planvorming van de verdachte, samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] in aanwezigheid van [medeverdachte 2] , om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Dit om een definitief einde te maken aan de omstandigheid dat de verdachte wekelijks geldbedragen moest afstaan aan [slachtoffer 1] . In de kringen van de verdachte en zijn medeverdachten wordt in dat verband gesproken over afpersing van verdachte door [slachtoffer 1] . Er is derhalve een motief en er is een keuze voor een oplossing, namelijk liquidatie. Aan deze planvorming is uitvoering gegeven door [medeverdachte 1] . Hij is degene die de uiteindelijke liquidatie heeft uitgevoerd op het moment dat [slachtoffer 1] - zoals wekelijks te doen gebruikelijk op een dinsdag - geld komt ophalen.
De medeverdachte [betrokkene 4] , aanwezig op de plaats van het delict op het moment van de liquidatie wijst in het verhoor bij de politie de verdachte aan als degene [slachtoffer 1] daar toen heeft neergeschoten.
De wijze waarop dat is gebeurd - [slachtoffer 1] is door het eerste schot (van drie schoten) van achteren neergeschoten terwijl hij in de winkel geld stond te tellen dat hij zo-even had ontvangen - duidt naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan ondubbelzinnig op voorbedachten rade. Uit het sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt van een inschotopening aan het achterhoofd. Voorts heeft [medeverdachte 2] op 9 maart 2009 tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] de eerste keer in zijn rug heeft geschoten, aldus van achteren.
Redengevend (en illustratief) voor de voorbedachte raad van [medeverdachte 1] en de verdachte is tevens het telefoongesprek dat de medeverdachte [betrokkene 4] kort na de liquidatie heeft gevoerd met de medeverdachte [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] aan [betrokkene 4] heeft gevraagd: "Is het klaar?'". Aangezien [medeverdachte 2] vóór dit telefoongesprek met [betrokkene 4] een ander telefoongesprek heeft gevoerd met de verdachte waarin hij haar heeft gevraagd [medeverdachte 1] te bellen "omdat er iets is gebeurd" en omdat " [slachtoffer 1] volgens hem in de winkel is", kan deze vraag met anders worden verstaan dan als erop te zijn gericht er naar te informeren of de liquidatie is gelukt of uitgevoerd.
Redengevend voor het medeplegen van de verdachte (en illustratief) is mede het telefoongesprek dat de verdachte nadien heeft gevoerd met [medeverdachte 2] en waarin de verdachte heeft verteld dat hij [betrokkene 9] heeft gebeld en deze [betrokkene 9] heeft gevraagd voor hem, verdachte, op de winkel te passen tijdens de afwezigheid van de verdachte. Dit als tegenprestatie voor de omstandigheid dat [betrokkene 9] nu dankzij hem, verdachte, (ook) verlost is van zijn problemen met [slachtoffer 1] .
Uit het strafdossier blijkt voorts dat de verdachte er door [betrokkene 4] telefonisch onmiddellijk van op de hoogte is gebracht dat [slachtoffer 1] in de winkel van de verdachte om het leven was gebracht.
De verdachte heeft bij de politie met betrekking tot dit telefoongesprek doen voorkomen dat hij daarop toen zeer onrustig en totaal verbouwereerd heeft gereageerd. Het hof acht dit onderdeel van de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof was de verdachte ondubbelzinnig op de hoogte van hetgeen er op die dag in zijn winkel stond te gebeuren. Redengevend (en illustratief) in dit verband is hetgeen [betrokkene 4] tegenover de politie heeft verklaard over de rustige toon waarmee de verdachte hem telefonisch te woord heeft gestaan in het hierboven bedoelde telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4] .
In dat telefoongesprek heeft de verdachte voorts tegen [betrokkene 4] gezegd dat de jongens zo komen om de rommel op te ruimen. Met "de jongens" is kennelijk gedoeld op de medeverdachte [medeverdachte 3] en een Indiase jongen, genaamd [betrokkene 6] , die na enige tijd ten tonele zijn verschenen met een vrachtbusje en het lijk van [slachtoffer 1] vervolgens hebben verplaatst samen met de schutter. Dit verplaatsen hield volgens [betrokkene 4] in dat het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer is gedaan, waarna die vuilniscontainer is afgevoerd uit de winkel. Uit deze gang van zaken, die niet anders kan worden gezien dan als een uiterst gecontroleerde afwikkeling van de liquidatie, leidt het hof af dat zowel de liquidatie van [slachtoffer 1] als het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 1] onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van de verdachte en [medeverdachte 1] om [slachtoffer 1] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen aan welk plan op 14 oktober 2008 vervolgens uitvoering is gegeven.
(…)
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en het verbergen en wegvoeren van diens lijk, zoals hierna nader aangegeven.”
4.5. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.2.
4.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat (i) de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verteld dat hij wekelijks door [slachtoffer 1] werd afgeperst en dat de verdachte [slachtoffer 2] had benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen, waarna hij vervolgens ook door deze werd afgeperst en dat [medeverdachte 1] daarop de verdachte zijn hulp aanbood om definitief een einde te maken aan de afpersingspraktijken (ii) de verdachte samen met [medeverdachte 1] via [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar een vuurwapen (iii) [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] van achteren heeft neergeschoten toen [slachtoffer 1] in de winkel was en zijn geld stond te tellen (iv) de verdachte die na de liquidatie is opgebeld door [betrokkene 4] , heel rustig reageerde en hem mede deelde ‘dat het allemaal wordt geregeld’ en dat ‘de jongens de rommel met betrekking tot [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) opruimen’ (v) [betrokkene 4] ook van [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] net had neergeschoten, te horen kreeg dat ‘de jongens zo komen’ (om het lichaam van [slachtoffer 1] op te ruimen; AEH) (vi) [medeverdachte 1] samen met een neef van de verdachte en een Indiase jongen het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer heeft gelegd en deze uiteindelijk in de kofferbak van een auto heeft geplaatst en (vii) [medeverdachte 1] met het lijk achterin is weggereden naar Nieuw-Vennep, terwijl de verdachte die reeds ter plekke was hiervan weet had (vii) de verdachte ruim een maand na de liquidatie zijn neef [betrokkene 9] heeft gebeld en hem heeft gezegd dat hij toezicht op verdachtes winkel in Almere moet houden omdat hij de verdachte iets verschuldigd zou zijn.
4.7. Hoe het Hof deze aanknopingspunten in de bewijsmiddelen waardeert is een kwestie van feitelijke aard. Die waardering heeft het Hof uitvoerig tot uitdrukking gebracht in zijn nadere bewijsoverweging, zoals hiervoor onder 4.4 is weergegeven, en met betrekking tot het medeplegen voor feit 2 in een aanvullende bewijsoverweging in de aanvulling met bewijsmiddelen. Daaruit vloeit duidelijk voort dat en op welke wijze de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt voor, tijdens en na het plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook staat vast dat de bijdrage van de verdachte aan het delict wezenlijk is geweest. Het plan om [slachtoffer 1] te vermoorden is duidelijk voortgekomen uit verdachtes koker en in aanmerking genomen ‘s Hofs nadere bewijsoverwegingen heeft het Hof kennelijk - en mijns inziens niet onbegrijpelijk - de verdachte als opdrachtgever van de moord op [slachtoffer 1] gezien. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] dat sprake is van medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het plegen van het levensdelict geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en op dat moment evenmin op de plaats delict aanwezig is geweest, maar pas later op de plaats delict is gekomen en aldaar geen handelingen heeft verricht gericht op het verbergen, wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 1] , doet daaraan niet af.
De bewezenverklaring van het tenlastegelegde 'medeplegen' voor zowel feit 1 subsidiair. als feit 2. is derhalve naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.3.
4.8. Het middel faalt.
5.1. Het tweede middel bevat ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair. in de zaak met parketnummer 07-620429-08 de klacht dat het Hof ten onrechte de verklaring van [medeverdachte 2] voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl de verdediging niet op enig moment in de strafprocedure de gelegenheid heeft gehad om [medeverdachte 2] te ondervragen en de bewezenverklaring wat betreft het plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven enkel op de door haar bij de politie afgelegde verklaringen rust.
5.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest onder de kop ‘Bewijsoverweging met betrekking tot het onder het parketnummer 07-620429-08, onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde’ onder meer het volgende overwogen:
“Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen geen sprake van een situatie waarin het bewijs enkel en in beslissende mate berust op verklaringen van medeverdachten die belastend zijn voor de verdachte en ten aanzien waarvan de verdachte het hem toekomende ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, aangezien die medeverdachten zich, gehoord als getuige in de zaak van de verdachte, in eerste aanleg bij de rechter-commissaris en/of in hoger beroep ter terechtzitting van het hof, hebben beroepen op hun verschoningsrecht en geen enkele vraag van de verdediging hebben beantwoordt.”
5.3. Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.4.Indien voldoende steunbewijs in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt, dient aan de verdachte die deze verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot (rechtstreekse) ondervraging van de getuige. De wijze waarop een zodanige compensatie zal kunnen worden geëffectueerd, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.5.
5.4. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van het Hof van 8 april 2013 kan worden afgeleid dat pogingen om de getuige [medeverdachte 2] te ondervragen zijn gestrand wegens een beroep op het verschoningsrecht. Onder die omstandigheden moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de verdachte niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen ten aanzien van deze getuige. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat de betrokkenheid van de verdachte bij de moord op [slachtoffer 1] in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij wordt in het bijzonder door de steller van het middel betwist dat sprake was van een plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat het steunbewijs betrekking heeft op deze onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist. Ik meen dat het Hof in zijn hiervoor weergegeven overwegingen geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het toepasselijke toetsingskader. Ik acht het oordeel van het Hof evenmin onbegrijpelijk. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , die voor het bewijs zijn gebezigd, heeft het Hof afgeleid dat van tevoren het plan was beraamd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Daarbij zij opgemerkt dat de waardering van het bewijsmateriaal aan hem is voorbehouden. Ik verwijs naar de bewijsmiddelen 11 tot en met 14, hiervoor opgenomen onder 4.3. Kort gezegd houden de verklaringen van [medeverdachte 2] in dat de verdachte ergens in september 2008 aan [medeverdachte 1] en haar heeft verteld dat hij werd afgeperst en dat hij [slachtoffer 2] had benaderd om voor hem [slachtoffer 1] te laten omleggen, maar dat hij vervolgens ook door [slachtoffer 2] werd afgeperst, waarop [medeverdachte 1] zijn hulp aan de verdachte heeft aangeboden. Vervolgens zijn de verdachte en [medeverdachte 1] via haar op zoek gegaan naar een vuurwapen om uitvoering te geven aan het vooringenomen plan (zie bewijsmiddel 14). [getuige] , zijnde de vader van de overleden [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat de verdachte zijn zoon, [slachtoffer 2] , had benaderd om uitvoering te geven aan het plan om [slachtoffer 1] te liquideren (zie de bewijsmiddelen 31 en 33, hierna opgenomen onder 6.3). Een en ander heeft het Hof kennelijk ook afgeleid uit de verklaring van de verdachte zelf (zie bewijsmiddel 7, hiervoor opgenomen onder 4.3). Nu in de bewijsvoering gebruik is gemaakt van verschillende bronnen die steun geven aan hetgeen [medeverdachte 2] heeft verklaard, heeft het Hof op deugdelijke gronden kunnen oordelen dat voldoende steunbewijs aangaande die onderdelen van de verklaringen die door de verdachte worden betwist, voorhanden is. De vraag of er voldoende compenserende maatregelen zijn genomen kan bij deze stand van zaken buiten beschouwing blijven. Het stond het Hof derhalve vrij de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2] tot het bewijs te bezigen. Van schending van het in art. 6, eerste lid, EVRM bepaalde is geen sprake.6.
5.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
6.1. Omwille van de duidelijkheid en de leesbaarheid zal ik nu eerst het vierde middel bespreken en daarna het derde middel. Het vierde middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 07-620429-08 voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
6.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 16 oktober 2008 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.”
6.3. Deze bewezenverklaring steunt op inhoud van de bewijsmiddelen 7, 10 , 11, 13 en 14, zoals die hiervoor onder 4.3 zijn opgenomen, en voorts - voor zover van belang voor de beoordeling van het middel - op de volgende bewijsmiddelen:
“16. Een deskundigenrapport van 19 november 2008, opgesteld door dr. B. Kubat, arts en patholoog, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (Dossier 2, Forensisch Onderzoek, map 2, pagina 65 en verder), inhoudende als conclusie van de deskundige:
Het overlijden van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1979, wordt verklaard door verbloeding opgetreden ten gevolge van een doorschot door de borstkas al dan niet in combinatie met een schotverwonding aan de schedel en de hersenen.
17. Een proces-verbaal van verhoor getuige met het nummer 2008111815454565, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte op 18 november 2008 door [verbalisant 12] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 9] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 160 tot en met 163 in dossier 11 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [betrokkene 10] (op pagina 006):
[verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) heeft een Surinaamse groentewinkel, genaamd [A] , in de Flevo Bazaar (het hof begrijpt, gelet op het op pagina 159 van dossier 11 afgebeelde visitekaartje van deze getuige dat de Flevo Bazaar is gevestigd aan de Bolderweg 50 in Almere).
18. Een proces-verbaal van bevindingen aanhouding en doorzoeking met het nummer 2008290477-1, opgemaakt op ambtseed op 17 oktober 2008 door [verbalisant 15] , inspecteur van politie, hulpofficier van justitie, dienstdoende bij D5 Bureau Districtsrecherche, opgenomen in de pagina's 51 t/m 53 van dossier 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 17 oktober 2008 ben ik naar perceel [a-straat] gegaan.
De doorzoeking werd door mij geopend.
Tijdens de doorzoeking werden de navolgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen:
1. Vanaf de bank in de woonkamer een zwartkleurige riem.
...
4. Vanonder de salontafel een plastic tasje persoonlijke bescheiden ten name van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1979.
…
6. Een autosleutel van het merk Opel vanaf de bank in de woonkamer.
19. Een proces-verbaal van bevindingen met het nummer 2008290477-1, opgemaakt op ambtsbelofte op 19 oktober 2008 door [verbalisant 16] , brigadier van politie, dienstdoende bij D5 Bureau Districtsrecherche, opgenomen in de pagina's 55 en 56 van dossier 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 17 oktober 2008 werd er doorzoeking verricht in perceel [a-straat] te Amsterdam. Tijdens de doorzoeking werden onder andere, in een plastic tas, persoonlijke bescheiden van een persoon genaamd [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1979, aangetroffen. In het plastic tasje zaten onder andere een rijbewijs, paspoort, kentekenbewijs [CC-00-DD] , welke op naam of ten name was gesteld van [slachtoffer 2] .
20. Een schriftelijk stuk, houdende een NFI-deskundigenrapport, opgemaakt door ir. H.J.T. Janssen d.d. 9 maart 2009, opgenomen in de pagina's 595 t/m 619 van dossier 2 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Riem, merk G-star [AAAQ7856NL]
Bloed
De riem [AAAQ7856NL] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de voorzijde van de riem is bij de letter "L” van het opschrift "Originals" een bloedspoor waargenomen. De riem is op deze plaats bemonsterd. [AAAQ7856NL]#1
Op de achterzijde van de riem is bij een rode pijl een bloedspoor aangetroffen. De riem is op deze plaats bemonsterd [AAAQ7856NL]#2
Sporenmateriaal
[AAAQ7856NL]#1
Bemonstering riem
G-star
Celmateriaal kan Afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] en minimaal twee andere onbekende personen (zie toelichting 3)
Berekende frequentie DNA-profiel
kleiner dan één op één miljard (DNA-hoofdprofiel)
Sporenmateriaal
[AAAQ7856NL]#2
Bemonstering riem G-star
Celmateriaal kan Afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] en minimaal één andere onbekende persoon (zie toelichting 4)
Berekende frequentie DNA-profiel
kleiner dan één op één miljard (DNA-hoofdprofiel)
Toelichting 3:
Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 2] . De berekende frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Toelichting 4:
In het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonstering zijn additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die kunnen duiden op aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon.
21. Een proces-verbaal van bevindingen met het nummer 2008290477-1, opgemaakt op ambtsbelofte op 11 november 2008 door [verbalisant 16] , brigadier van politie, dienstdoende bij D5 Bureau Districtsrecherche, opgenomen in de pagina's 59 en 60 van dossier 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 11 november verscheen voor mij verdachte [medeverdachte 1] . De verdachte kwam zijn inbeslaggenomen spullen op halen. Hij verklaarde vrijwillig hierover het volgende: Toen ik die avond thuis kwam zag ik die Opel sleutel op de stoel liggen. Verder kan ik u verklaren dat de G-star riem van mij is. Ik begrijp dat u het nog voor onderzoek houdt.
22. Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene 11] met het nummer 20090326.1300.3015.A, opgemaakt op ambtsbelofte op 26 maart 2009 door [verbalisant 5] voornoemd en [verbalisant 10] voornoemd, opgenomen in de pagina's 029 tot en met 038 in dossier 20 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de verdachte [betrokkene 11] (op de pagina's 035 en 036):
Op 16 oktober ( het hof begrijpt: 16 oktober 2008) was ik aanwezig op de Bolderweg in Almere. Ik was daar samen met onder meer [betrokkene 12] (het hof begrijpt: ( [betrokkene 12] ), [betrokkene 4] en [medeverdachte 3] , het neefje van [verdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ).
De man die dood is gegaan, [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ), was daar ook aanwezig. Na een half uur is [slachtoffer 2] weg gegaan.
[verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) kwam omstreeks 21.30 uur aan op de Bolderweg, samen met een donkere man (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) en een blanke vrouw die [medeverdachte 2] heet (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ).
[betrokkene 12] kwam naar ons toe en hij zei dat we weg moesten gaan, omdat er problemen zouden komen. Toen [betrokkene 12] vlak bij [verdachte] en [medeverdachte 3] was had hij gehoord dat dit werd gezegd.
Daarna kwam [slachtoffer 2] terug.
Na ongeveer tien minuten hoorde ik een schot.
23. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 11] met het nummer 2009040604321, opgemaakt op ambtsbelofte op 6 april 2009 door [verbalisant 5] voornoemd en [verbalisant 10] voornoemd, opgenomen in de pagina's 080 tot en met 085 in dossier 20 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de verdachte [betrokkene 11] (op de pagina's 082 en 083):
Enige tijd nadat ik een geluid (het hof begrijpt: het geluid van een knal of schot) had gehoord, ben ik naar de voorkant van de winkel gelopen. Ik zag bloed op straat liggen, in een vlek met een doorsnee van ongeveer vijftig centimeter. Ik hoor dat [medeverdachte 3] zegt dat we moeten schoonmaken. Ik heb gezien dat [betrokkene 4] en [medeverdachte 3] het (het hof begrijpt: het gedeelte van de plaats van het delict waar het bloed lag) hebben schoongemaakt met water.
24. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] met het nummer 20090507.1205.4321, opgemaakt op ambtsbelofte op 7 mei 2009 door [verbalisant 17] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 5] voornoemd, opgenomen in de pagina's 916 tot en met 926 in dossier 9, map III, van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van de verdachte [medeverdachte 3] (op de pagina's 920 en 922):
Op 16 oktober 2008 was ik in de winkel in Almere (het hof begrijpt: in de groentezaak/toko aan de Bolderweg 50 in Almere). Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) met een brandslang op de straat spoot. Hij spoot op het gedeelte van het asfalt dat omhoog loopt richting het rolluik van de winkel. Hij stond ongeveer twee meter van het rolluik af.
Ik hoorde [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) zeggen: " [verdachte] , laten we gaan, laat die jongens dit doen".
25. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] met het nummer 2009030916761, opgemaakt op ambtsbelofte/ambtseed op 10 maart 2009 door [verbalisant 10] voornoemd, en [verbalisant 11] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 591 tot en met 608 in dossier 9, map II, van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op de pagina's 592, 596 en 598):
We gaan terug naar de avond van 16 oktober 2008, in de bazaar aan de Bolderweg. Er is iemand (het hof begrijpt: ReneKaramatali) neergeschoten. Wat wordt er gezegd nadat het schot is gevallen?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 599):
[verdachte] zei tegen [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) dat hij het hier moest schoonmaken.
als relaas van de verbalisanten:
Waar is hier?
als verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] (op pagina 599):
Waar [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) heeft gelegen.
26. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 120 tot en met 148 in dossier 17 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina's 122 tot en met 126, 128 en 129):
Op 16 oktober (het hof begrijpt: 16 oktober 2008) vertelde [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) mij dat hij een paar telefoontjes had gehad van [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ). Ik begreep uit het verhaal dat hij [slachtoffer 2] niet had betaald en dat [slachtoffer 2] daar boos over was. Hij ontweek [slachtoffer 2] al twee dagen. Wanneer [slachtoffer 2] belde voor geld. dan ontweek [verdachte] hem. [verdachte] was best wel bang. Hij was vrij zenuwachtig. Er waren op dat moment een paar illegale werknemers van hem bezig in Almere. [slachtoffer 2] bleef hem maar bellen, maar hij nam niet op.
Ik ben met [verdachte] en [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) naar Almere gegaan.
In Almere aangekomen, ben ik in het kantoor gaan zitten. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren elders in of bij de toko. Toen ik zag dat [slachtoffer 2] kwam, ben ik hem tegemoet gelopen. [slachtoffer 2] vroeg mij of [verdachte] in de buurt was. Ik zei dat ik niet wist waar hij was en dat ik wel even zou kijken of hij achter was. Ik ben toen naar het magazijn gelopen. Op een gegeven moment ben ik terug gelopen en heb ik gezegd dat ik niet wist waar hij is. Ik zei dat hij net nog hier was en dat hij even moest wachten en dat [slachtoffer 2] zo zou komen. Ik ben weer terug gegaan naar het kantoor. Toen heeft het zeker nog een kwartier geduurd. Toen kwam hij weer en vroeg waar hij nou was. Ik zei tegen hem dat ik het niet wist en dat hij toch even zal moeten wachten. Toen is hij weg gereden, maar hij kwam gelijk weer terug. Op het moment dat hij terug kwam, kreeg ik een sms-je, met als inhoud "als je nu niet tevoorschijn komt, dan gebeuren er rare dingen". Een paar minuten daarna hoorde ik het schot.
Er waren drie illegale werknemers.
Toen ik het schot hoorde (...) liep ik naar buiten en toen zag ik [medeverdachte 1] met een pistool in zijn handen. [slachtoffer 2] lag voor zijn auto. [medeverdachte 1] vroeg om een vuilniszak. Kom ik met een groentezakje aan. Toen werd hij boos. Ik had zoiets van hallo, er ligt geen spitskool op de grond.
[medeverdachte 1] ging in de auto van [slachtoffer 2] kijken naar de spullen die in de auto lagen. Hij zei tegen mij dat ik handschoenen moest aantrekken en hij vroeg mij te kijken wat er in een zwarte map in die auto zat. Daarna heb ik op verzoek van hem een plastic tasje gehaald. Daar heeft hij de spullen van [slachtoffer 2] in gedaan.
Toen hebben ze het lijk in de kofferbak gedaan. Ik leunde tegen de Caddy aan en toen zei [medeverdachte 1] tegen mij dat ik die auto terug zou gaan rijden. We zijn vervolgens naar Amsterdam gereden.
27. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 169 tot en met 232 in dossier 17 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina 's 170,172,173,195, 209, 210, 217 en 229):
[verdachte] was helemaal van slag.
[slachtoffer 2] komt met één doel daar. Die wil zijn geld. Die perst [verdachte] af. [verdachte] heeft geen geld. Die kan hem dus niet betalen.
Natuurlijk had ik het gevoel dat het best fout kon lopen. Dat besef je je op het moment datje daar al bent.
Het sms-je dat [verdachte] van [slachtoffer 2] had gekregen, heeft [verdachte] doorgestuurd naar mij.
Ik heb [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: het lijk van [slachtoffer 2] ) naar de Bijlmer gereden.
Ik wist dat [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) is omgebracht door [medeverdachte 1] . Ik weet dat [medeverdachte 1] niet bang is om te schieten. [medeverdachte 1] heeft mij verteld dat hij [slachtoffer 1] had neergeschoten. [slachtoffer 1] perste [verdachte] af.
Ik heb wel eens vaker ruzie gesust. Daar zou ik best wel een goede rol in hebben kunnen spelen.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 229):
Maar dat doe je niet, want [slachtoffer 2] komt en vraagt: Waar is [verdachte] ?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 229):
Ja.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 229):
En dan bemoei je je verder ook nergens mee, omdat je dan bingo speelde.
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 229):
Ja, nee, maar wat moet ik tegen [slachtoffer 2] zeggen? Wat? Lul, wat kom je doen, je perst [verdachte] af? Nee, natuurlijk niet. Wat had je verwa(cht)? Wat had ik dan moeten doen op dat moment dat die [slachtoffer 2] binnen komt? Ik kan toch niks doen? [verdachte] die was ergens.
28. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 14 februari 2009 door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 13] , opgenomen in de pagina's 416 tot en met 447 in dossier 17 van een dossier van de regiopolitie Flevoland met het kenmerk 2008075809 en sluitingsdatum 18 juni 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 416):
Op 16 oktober (het hof begrijpt: 16 oktober 2008) was ik op de Bolderweg in Almere, met [verdachte] en [medeverdachte 1] . [slachtoffer 2] kwam aanrijden en hij kwam naar binnen en hij vroeg waar [verdachte]
was. Toen zei ik: "Ja, hij is hier ergens", "Je moet even wachten" en "Hij zal wel zo komen".
als relaas van de verbalisanten (op pagina 418):
Jij bent naar de winkel van [verdachte] in Almere gegaan. Wist je dat er iets ging gebeuren?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 418):
Ja.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 418):
Wist je dat hij hem dood zou maken?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 418):
Nou kijk, er was natuurlijk sprake van hè, ik los dit wel voor je op. [verdachte] werd afgeperst door [slachtoffer 2] .
als relaas van de verbalisanten (op pagina 419):
En de reden dat hij dood is gemaakt, wat is dat dan geweest?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 418):
Ja, die afpersing.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 426):
Hoe lang heeft [slachtoffer 2] op straat gelegen?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 426):
Niet lang, want het was flup, flup, flup, handelen en weg.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 443):
Wanneer is het jou duidelijk geworden dat er iets met [slachtoffer 2] ging gebeuren?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 443):
Nou, op een gegeven moment stuurde [verdachte] mij een sms-je terwijl ik op het kantoor zat. (...)
want [slachtoffer 2] vroeg aan mij waar [verdachte] was. Nou, je moet even wachten, hij is hier ergens in de buurt. [slachtoffer 2] had een sms-je naar [verdachte] gestuurd en [verdachte] stuurde dat sms-je naar mij toe. De tekst kwam er op neer dat [slachtoffer 2] zei: "Het duurt me nu te lang, als je nu niet komt gaan er ongelukken gebeuren".
29. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] met het nummer 2009021404134, opgemaakt op ambtsbelofte op 12 februari 2009 door [verbalisant 10] voornoemd, en [verbalisant 18] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 080 tot en met 083 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als relaas van de verbalisanten (op pagina 082):
We willen een antwoord op de vraag wie [slachtoffer 2] heeft doodgemaakt.
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 082):
[medeverdachte 1] .
als relaas van de verbalisanten (op pagina 082):
En dat is [medeverdachte 1] ?
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 082):
Ja.
als relaas van de verbalisanten (op pagina 082):
[medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 2] doodgemaakt.
als verklaring van [medeverdachte 2] (op pagina 082):
Ja.
30. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] met het nummer 20090507.1205.4321, opgemaakt op ambtsbelofte op 7 mei 2009 door [verbalisant 8] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 5] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 916 tot en met 926 in dossier 9, map III van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de verdachte [medeverdachte 3] (op de pagina's 920 en 921)
Op 16 oktober 2008 was ik in Almere (het hof begrijpt: in de toko aan de Bolderweg). Daar waren tevens aanwezig [betrokkene 12] , [betrokkene 4] en [betrokkene 13] (het hof begrijpt: de drie illegale werknemers).
[slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) is er omstreeks 20.30 uur a 21.00 uur gedurende ongeveer een kwartier geweest. Daarna kwamen [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ), [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) aanrijden. [verdachte] zei tegen ons: "Ga naar achteren allemaal".
31. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] met het nummer 20090428.1130.4565, opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte door [verbalisant 9] , brigadier van de regiopolitie Flevoland, en [verbalisant 6] , hoofdagent van de regiopolitie Flevoland, opgenomen in de pagina's 285 tot en met 289 in dossier 11 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de getuige [getuige] :
In juli of augustus 2008 vertelde mijn zoon [slachtoffer 2] mij dat [verdachte] hem had gevraagd om iemand te liquideren. De voornaam van de te liquideren persoon was [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] vertelde dat [verdachte] hem daarvoor 20.000,- euro had geboden.
32. Een schriftelijk stuk, houdende het verhoor van de getuige [getuige] op 13 november 2009 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de getuige [getuige] :
Op uw vraag wanneer ik hoorde dat [slachtoffer 1] was vermist, zeg ik u dat ik dat op internet heb gelezen.
33. Een schriftelijk stuk, houdende het verhoor van de getuige [getuige] op 8 februari 2010 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van de getuige [getuige] :
[slachtoffer 2] heeft niet eerder verteld aan mij dat hij iemand om het leven moest brengen. Hij heeft ook niet aan mij verteld waarom [verdachte] dat had gevraagd. [verdachte] heeft een foto van de persoon die moest worden omgebracht aan [slachtoffer 2] gegeven. Dat was in augustus 2008. [slachtoffer 2] heeft mij die foto laten zien. Ik wist dat de naam van die persoon [slachtoffer 1] was omdat [slachtoffer 2] mij dat had verteld. Toen [slachtoffer 1] vermist was, heb ik via internet de persoon herkend die op de foto stond die [slachtoffer 2] mij had laten zien. De foto die [slachtoffer 2] aan mij heeft getoond was een foto van een man met een kaal hoofd. Die foto heb ik later niet gezien, maar wel de persoon op die foto. Ik heb die persoon op internet, op een site van vermiste personen, gezien en toen wist ik dat het dezelfde persoon betrof.
34. Een schriftelijk stuk, houdende de letterlijke uitwerking van een verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , afgenomen op 9 maart 2009 door de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , opgenomen in de pagina's 120 tot en met 148 in dossier 17 van het hierboven onder 1 genoemde dossier van de regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: als verklaring van [medeverdachte 2] (op de pagina 's 139 tot en met 141):
Ergens in september 2008 vertelde [verdachte] mij dat hij [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) had benaderd om [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) om te brengen.
Aanvullende bewijsoverweging met betrekking tot het onder 4 bewezen verklaarde -
Op grond van de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de door de verdachte en de mededaders verrichtte handelingen met betrekking tot het lijk van [slachtoffer 2] nadat deze om het leven werd gebracht, zoals hierboven beschreven, stelt het hof vast:
- dat die handelingen zijn gepleegd met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 2] te verhelen;
- dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking in deze tussen de verdachte en de mededaders.”
6.4. Het Hof heeft ten aanzien van de voorbedachte raad onder de kop ‘Bewijsoverweging met betrekking tot het onder het parketnummer 07-620429-08, onder 3 ten laste gelegde’ in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
“Op 16 oktober 2008 is [slachtoffer 2] om het leven gebracht door vuurwapengeweld. Dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld bij de groentezaak/toko [A] aan de Bolderweg 50 te Almere. De verdachte was daar aanwezig op het moment waarop [slachtoffer 2] daar om het leven werd gebracht.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij het medeplegen van deze moord en bij het verbergen en/of wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 2] . Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en grondt deze beslissing op het volgende.
Het hof stelt de volgende feitelijke gang van zaken op 16 oktober 2008 vast.
Er zijn die dag 16 oktober 2008 problemen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] . Het gaat daarbij om de afdracht van geld door de verdachte aan [slachtoffer 2] . De verdachte is daarover die dag erg nerveus en vermijdt het contact met [slachtoffer 2] .
De verdachte gaat samen met [medeverdachte 1] , die twee dagen eerder [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht en blijkbaar over een vuurwapen kon beschikken, en [medeverdachte 2] naar zijn toko in Almere waar [slachtoffer 2] - zo weet de verdachte - die avond nog zal verschijnen om geld van hem te innen. Eenmaal gearriveerd bij de toko, worden de daar werkzame drie illegalen onder wie de medeverdachten [betrokkene 11] en [betrokkene 12] , door de verdachte naar achteren gestuurd.
[betrokkene 11] heeft tegenover de politie in het verhoor op 26 maart 2009 verklaard dat hij van [betrokkene 12] heeft gehoord dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] er met elkaar over spraken dat er een probleem zou komen. Dit laatste duidt er naar het oordeel van het hof al op dat verdachte wist dat er zich iets zou (kunnen) gaan afspelen dat weinig goeds voorspelde.
[medeverdachte 2] houdt zich vervolgens op in de kantoorruimte van de toko en de verdachte en [medeverdachte 1] houden zich elders in of bij de toko op. Op een gegeven moment arriveert [slachtoffer 2] , waarop [medeverdachte 2] een gesprek met [slachtoffer 2] aanknoopt. Op de vragen van [slachtoffer 2] aan [medeverdachte 2] waar de verdachte is, antwoordt [medeverdachte 2] hem binnen een kwartier tot twee keer toe dat de verdachte ergens in de buurt is en dadelijk wel zal komen. Dat blijkt uit de politieverhoren van [medeverdachte 2] (dossier 17, pagina’s 125 en 443). Deze mededelingen van [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 2] kunnen niet anders gezien worden dan als verhullend en/of misleidend naar [slachtoffer 2] toe. Immers, uit niets blijkt dat de verdachte die zich eerder op die avond zeer nerveus heeft getoond voor [slachtoffer 2] , in de toko een persoonlijke ontmoeting met [slachtoffer 2] zal aangaan. Niet gebleken is voorts dat de verdachte zich heeft ingesteld op een dergelijke persoonlijke ontmoeting en evenmin is gebleken dat de verdachte daartoe enige intentie had of heeft geuit. Integendeel, de verdachte ging een (persoonlijk) contact met [slachtoffer 2] uit de weg op die avond hetgeen niet duidt op een normale houding van de verdachte jegens [slachtoffer 2] zoals het gesprek aangaan met [slachtoffer 2] en/of betalen aan [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] vertrekt vervolgens. Op het moment dat [slachtoffer 2] daarna terugkomt naar de toko, ontvangt [medeverdachte 2] op haar mobiele telefoon een sms-bericht, dat afkomstig is van [slachtoffer 2] en is gericht aan de verdachte, en dat door de verdachte kennelijk naar haar is doorgestuurd vanaf zijn mobiele telefoon. De strekking van dat sms-bericht is dat er problemen komen wanneer de verdachte nu niet tevoorschijn komt.
Enkele minuten nadien wordt [slachtoffer 2] neergeschoten door [medeverdachte 1] . De verdachte heeft vervolgens rechtstreekse betrokkenheid bij de ondersteunende en uitvoerende handelingen met betrekking tot het wissen van sporen van het misdrijf en het wegvoeren van het lijk.
Uit deze gang van zaken, die niet anders kan worden gezien dan als een mede door de verdachte geregisseerde liquidatie en afwikkeling van de liquidatie, leidt het hof af dat zowel de liquidatie van [slachtoffer 2] als het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 2] onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van in ieder geval de verdachte en [medeverdachte 1] om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen, aan welk plan op 16 oktober 2008 vervolgens uitvoering is gegeven en bij welke uitvoering medeverdachte [medeverdachte 2] zich heeft aangesloten.
Van de hierboven in de bewijsoverweging aangehaalde redengevende feiten en/of omstandigheden blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Van een situatie waarin het bewijs enkel en in beslissende mate berust op verklaringen van medeverdachten die belastend zijn voor de verdachte en ten aanzien waarvan de verdachte het hem toekomende ondervragingsrecht met niet heeft kunnen effectueren, aangezien die medeverdachten zich, gehoord als getuige in de zaak van de verdachte, in eerste aanleg bij de rechter-commissaris en/of in hoger beroep ter terechtzitting van het hof, hebben beroepen op hun verschoningsrecht en geen enkele vraag van de verdediging hebben beantwoordt, is daarbij geen sprake. Met name van de intentie van de verdachte om op gewelddadige wijze de personen, die hij beschouwt als afpersers, uit de weg te ruimen, blijkt uit een andere bron, te weten de vader van [slachtoffer 2] . Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht het hof die intentie wel degelijk redengevend, nu die intentie niet slechts een intentie is gebleven, maar daaraan tot twee keer toe daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Hetgeen de medeverdachten hebben verklaard met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde levert daarnaast voldoende steunbewijs op.
Het hof overweegt voorts dat er de betreffende avond verschillende momenten zijn geweest waarop verdachte zich heeft kunnen bezinnen op zijn handelen en de gevolgen die dit handelen met zich mee kon brengen, waarbij het hof bijvoorbeeld denkt aan de autorit naar de toko met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , maar ook aan de tijd die verstreek toen hij in de toko was en de komst van [slachtoffer 2] werd afgewacht.
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] .”
6.5. Over de voorbedachte raad heeft de Hoge Raad herhaalde malen het volgende overwogen7.:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
6.6. Blijkens de bewijsvoering van het Hof kan het volgende worden vastgesteld:
- -
Op 16 oktober 2008, twee dagen nadat [slachtoffer 1] is doodgeschoten, is [slachtoffer 2] om het leven gebracht door vuurwapengeweld. Dit vuurwapengeweld heeft zich afgespeeld in de groentezaak/toko [A] van de verdachte aan de Bolderweg 50 in Almere;
- -
De verdachte heeft samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tevoren het plan gesmeed om [slachtoffer 2] om het leven te brengen. Dit om definitief een einde te maken aan het afpersen van de verdachte door [slachtoffer 2] (motief). De verdachte heeft in september 2008 aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te kennen gegeven het niet meer aan te kunnen dat hij door twee personen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) werd afgeperst. [medeverdachte 1] wond zich hierover nogal op, reageerde heel agressief en bood [verdachte] zijn hulp aan (zie de bewijsmiddelen 7, 10 , 11 en 13);
- -
Om het plan te kunnen uitvoeren zijn de verdachte en [medeverdachte 1] op zoek gegaan naar een vuurwapen. [medeverdachte 2] zou ene [betrokkene 8] kennen die aan een vuurwapen kon komen;
- -
Op 16 oktober 2008 zijn er betalingsproblemen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] wil geld zien en de verdachte is daar erg nerveus over en vermijdt het contact met [slachtoffer 2] ;
- -
De verdachte gaat samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar zijn toko in Almere, in de wetenschap dat [slachtoffer 2] die avond nog zal komen om geld van de verdachte te innen.
- -
Wanneer zij aankomen bij de toko worden drie werkzame illegalen door de verdachte naar achteren gestuurd en één van hen hoort de verdachte zeggen dat er een probleem zal komen;
- -
[medeverdachte 2] houdt zich op in de kantoorruimte van de toko en de verdachte en [medeverdachte 1] bevinden zijn ergens in of bij de toko;
- -
Als [slachtoffer 2] ook in de toko arriveert, wordt hij door [medeverdachte 2] opgevangen. [medeverdachte 2] misleidt [slachtoffer 2] door hem telkens mede te delen dat de verdachte in de buurt is en er zo aan zal komen, terwijl uit niets blijkt dat dat het geval zal zijn, nu de verdachte [slachtoffer 2] juist niet onder ogen wilde komen;
- -
[slachtoffer 2] vertrekt op enig moment, maar komt snel weer terug naar de toko. Op dat moment krijgt [medeverdachte 2] een sms-bericht van de verdachte afkomstig van [slachtoffer 2] doorgestuurd met de strekking dat er problemen zullen komen als de verdachte niet snel tevoorschijn komt;
- -
Aan het voorgenomen plan wordt vervolgens uitvoering gegeven door [medeverdachte 1] : hij schiet enkele minuten daarna [slachtoffer 2] dood;
- -
[medeverdachte 1] heeft vervolgens samen met anderen, die daartoe opdracht kregen van de verdachte, de sporen van het misdrijf gewist en het lijk van [slachtoffer 2] weggevoerd van de plaats delict. De verdachte heeft zelf met een brandslang de straat bij het rolluik van zijn winkel schoongespoten (zie bewijsmiddel 24). Er is aldus sprake van een mede door de verdachte geregisseerde brute liquidatie en afwikkeling van de liquidatie die onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van de verdachte en [medeverdachte 1] om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen. Dat plan is op 16 oktober 2008 uitgevoerd, terwijl [medeverdachte 2] zich bij de uitvoering heeft aangesloten;
- -
De verdachte had de intentie om op gewelddadige wijze personen - onder wie [slachtoffer 2] - uit de weg te ruimen die hem afpersten en daaraan is uiteindelijk uitvoering gegeven.
6.7. Uit bovengenoemde vaststellingen kan worden afgeleid dat de verdachte ruimschoots en op verschillende momenten de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. De overwegingen dienaangaande van het Hof moeten mijns inziens aldus worden verstaan dat voorts in ieder geval op de desbetreffende avond ook nog verschillende momenten zijn geweest waarop verdachte zich heeft kunnen bezinnen op zijn handelen en de gevolgen daarvan. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen de autorit naar de toko met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de tijd die is verstreken toen de verdachte in de toko was en de komst van [slachtoffer 2] werd afgewacht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat van tevoren het plan was beraamd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven (zie de bewijsmiddelen 7 en 11 t/m 13). De verdachte vertelde immers in september 2008 (af te leiden uit bewijsmiddel 13 en 34) aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat hij werd afgeperst en dat hij [slachtoffer 2] had benaderd om voor hem [slachtoffer 1] te laten omleggen, maar dat hij vervolgens ook door [slachtoffer 2] werd afgeperst. Daarop bood [medeverdachte 1] aan om hem een handje te helpen. Om de moord(en) te kunnen plegen zijn de verdachte en [medeverdachte 1] via [medeverdachte 2] op zoek gegaan naar een vuurwapen (zie bewijsmiddel 14). In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat hiermee vaststaat dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] het besluit had genomen om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze te doden. Aan dat plan wordt op 16 oktober 2008 uitvoering gegeven. Op die bewuste avond gaan de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de toko en geeft de verdachte al voor de komst van [slachtoffer 2] aan dat er problemen gaan komen. Wanneer [slachtoffer 2] arriveert wordt hij misleidend toegesproken door [medeverdachte 2] , terwijl zij weet dat de verdachte en [medeverdachte 1] zich ergens in de toko ophouden. Als het geduld van [slachtoffer 2] op is, treedt [medeverdachte 1] op door [slachtoffer 2] neer te schieten. De door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen ten aanzien van de koelbloedige moord op [slachtoffer 2] op een goed doordacht plan van de verdachte en zijn medeverdachten, terwijl relevante contra-indicaties ontbreken. Ik teken aan dat het in de cassatieschriftuur aangedragen alternatieve scenario dat een contra-indicatie zou moeten opleveren voor het aannemen van voorbedachte raad8.niet voor het eerst met vrucht in cassatie kan worden opgeworpen. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Veelzeggend is tenslotte dat zowel de moord op [slachtoffer 1] als de moord twee dagen later op [slachtoffer 2] op dezelfde wijze zijn beraamd, uitgevoerd en afgehandeld (eenzelfde modus operandi) door de verdachte en [medeverdachte 1] .9.
6.8. Het middel faalt.
7.1. Het derde middel klaagt ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 07-620429-08 dat het bewezenverklaarde medeplegen noch kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch uit de bewijsoverwegingen van het Hof.
7.2. Het Hof heeft het medeplegen kunnen afleiden uit de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit kan immers worden afgeleid dat (i) de verdachte aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verteld dat hij wekelijks door [slachtoffer 1] werd afgeperst en dat de verdachte [slachtoffer 2] had benaderd om [slachtoffer 1] om te brengen, waarna hij vervolgens ook door deze werd afgeperst en dat [medeverdachte 1] daarop de verdachte zijn hulp aanbood om definitief een einde te maken aan de afpersingspraktijken (ii) de verdachte samen met [medeverdachte 1] via [medeverdachte 2] op zoek was naar een vuurwapen (iii) de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de avond van 16 oktober 2008 naar de toko van de verdachte in Almere is gegaan teneinde [slachtoffer 2] daar te treffen (iv) de verdachte heeft uitgesproken dat er problemen zouden komen waarna hij drie werkzame illegalen naar achteren heeft gestuurd en samen met [medeverdachte 1] zich ergens in de toko heeft opgehouden en aan [medeverdachte 2] de taak heeft gegeven om [slachtoffer 2] op te vangen met een misleidend verhaal en (v) de verdachte aan [medeverdachte 2] een sms-bericht afkomstig van [slachtoffer 2] heeft doorgestuurd met daarin de boodschap dat er problemen zullen komen als de verdachte niet komt voor de betaling en (vi) [medeverdachte 1] enkele minuten daarna het vooringenomen plan heeft uitgevoerd door [slachtoffer 2] in de toko neer te schieten.
7.3. Het Hof heeft uitvoerig in zijn nadere bewijsoverweging, zoals hiervoor onder 6.4 is weergegeven, diens feitelijke waardering van de bewijsmiddelen gegeven. Daaruit vloeit duidelijk voort dat en op welke wijze de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt voor, tijdens, en na het plan om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Ook ten aanzien van de moord op [slachtoffer 2] kan de verdachte als opdrachtgever worden beschouwd zodat gesteld kan worden hij een wezenlijke bijdrage aan het delict heeft geleverd. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere medeverdachten dat sprake is van medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , geeft aldus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het plegen van het levensdelict geen uitvoeringshandelingen heeft verricht doet daaraan niet af. De bewezenverklaring van het tenlastegelegde 'medeplegen' voor feit 3 is naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
7.4. Het middel faalt.
8.1. Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
8.2. Namens de verdachte is op 3 mei 2013 beroep in cassatie ingesteld, waarna de stukken op 16 oktober 2014 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn, die zes maanden bedraagt aangezien de verdachte ten tijde van het instellen van het cassatieberoep in verband met deze strafzaak was gedetineerd, met nagenoeg 12 maanden is overschreden. De klacht is dus terecht voorgesteld.
De overschrijding van de termijn heeft tevens tot gevolg dat de behandeling van het cassatieberoep niet binnen zestien maanden kan worden afgerond. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
8.3. Het middel slaagt.
9. Het eerste middel, het tweede middel, het derde middel en het vierde middel falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering. Het vijfde middel is terecht voorgesteld.
10. Ambtshalve wijs ik op het volgende. Anders dan in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] , zijn in de onderhavige zaak geen middelen voorgesteld gericht tegen ’s Hofs toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . In de zaak [medeverdachte 1] concludeer ik ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] , die ziet op vergoeding van zogenoemde ‘shockschade’, tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering op de grond dat behandeling van een dergelijke vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (zie het zevende middel). Ik acht daarbij ’s Hofs beslissing tot toewijzing ontoereikend gemotiveerd, aangezien niet in rechte is vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel waardoor [betrokkene 1] in haar persoon is aangetast. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] is terecht geklaagd dat het Hof het toegewezen bedrag aan schadevergoeding niet had mogen vermeerderen met de wettelijke rente, omdat die wettelijke rente niet is gevorderd (zie de tweede klacht van het negende middel). Ik heb naar aanleiding van de bovenstaande punten vernietiging van de bestreden uitspraak voorgesteld en daarbij aangegeven dat de Hoge Raad de zaak om doelmatigheidsredenen zelf kan afdoen.
Nu het Hof in de onderhavige zaak de verdachte hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de geleden schade van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , is het mijns inziens wenselijk dat de zaak ten aanzien van de desbetreffende vorderingen op overeenkomstige wijze wordt afgedaan.
11. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend:
- wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van voormelde benadeelde partij in haar vordering;
- voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] ;
- wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf;
en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2015
Vgl. o.m. HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:883 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713.
Vgl. o.m. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:883 en de conclusie van AG Hofstee (ECLI:NL:PHR:2014:59) vóór HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:357 (HR: art: 81.1 RO).
Vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539.
Vgl. o.m. HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4480, HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4303 en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:1765) vóór HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1744.
Vgl. bijv. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1020.
Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.
Zie het slot van de toelichting op het derde middel.
Vgl. o.a. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:204, HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:48, HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3147 en de conclusie van AG Spronken (ECLI:NL:PHR:2014:1934) vóór HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3101 (HR: art. 80a RO).Anders: o.a. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:535 en HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:122.
Beroepschrift 31‑12‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienr: S14/02085
Parketno: 24/001294-10
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961
Advocaat: mr. I.T.H.L. van de Bergh
Wilhelminasingel 97
Maastricht.
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, door requirant tot cassatie bepaaldelijk gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze cassatieschriftuur, heeft de eer de navolgende middelen van cassatie voor te stellen:
I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordat het Gerechtshof bij zijn bewijsbeslissing onder 1 subsidiair (parketnummer: 07-620429-08) en 2 (parketnummer: 07-620429-08) is uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip ‘tezamen en in vereniging met anderen’, althans die bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging kan volgen.
Toelichting.
Het Gerechtshof heeft met betrekking tot de zaak met parketnummer 07-620429-08 onder 1 subsidiair ten laste van requirant bewezen verklaard dat:
‘Hij op 14 oktober 2008 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.’
Onder 2 heeft het Gerechtshof bewezen verklaard dat:
‘Hij in de periode van 14 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 in de gemeente Amsterdam en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen het lijk/lichaam van [slachtoffer 1] heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer 1] te verhelen, door met dat oogmerk het lijk van die [slachtoffer 1] in een vuilcontainer te plaatsen en vervolgens in die vuilcontainer te vervoeren en het lijk van die [slachtoffer 1] in een kofferbak van een auto te leggen en vervolgens met die auto het lijk van die [slachtoffer 1] te verbergen/weg te voeren en die auto met dat lijk op een parkeerplaats achter te laten en aldus dat lijk aan het (directe) oog te onttrekken.’
Om van medeplegen te kunnen spreken is bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader(s) vereist, gericht op het te plegen strafbare feit (in casu de levensberoving op [slachtoffer 1] cq. het verbergen, wegvoeren en wegmaken van diens lichaam, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van diens overlijden te verhelen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481).
Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
Uit eerdere jurisprudentie kunnen, ter zake medeplegen, 3 alternatieve bewijsconstructies worden gedestilleerd:
- 1:
De verdachte heeft een uitvoeringshandeling verricht.
- 2:
De verdachte heeft zelf geen uitvoeringshandelingen verricht en was evenmin fysiek aanwezig op de plek van het delict, doch hij heeft het plan gesmeed of met anderen gesmeed (vide Containerdiefstalarrest, Hoge Raad 17 november 1981, NJ 1983, 84).
- 3:
Er is sprake van zogenaamd passief mededaderschap. Dat vereist aanwezigheid ter plekke, zich niet distantiëren en bovendien een persoonlijke bijdrage aan het feit (vide de conclusie van AG Keizer bij Hoge Raad 14 oktober 2003, LJN: AJ1457).
Uw Raad heeft bij arrest van 19 oktober 1993, NJ 1994, 50 ter zake mededaderschap geoordeeld dat uit de gebezigde bewijsmiddelen moet worden afgeleid ofwel dat de verdachte enige uitvoeringshandeling heeft gepleegd ofwel dat hij ter uitvoering van een gezamenlijk plan zo nauw en volledig heeft samengewerkt dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van mededaderschap.
Passief daderschap is eigenlijk geen aparte variant van het mededaderschap doch is te rubriceren onder de ‘uitvoeringshandeling’ en het speelt met name een rol bij geweldsdelicten.
In de meest recente jurisprudentie van Uw Raad (vgl. HR 2 december 2014, ECLI: NL:HR:2014:3474 en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637) ter zake medeplegen overweegt Uw Raad voorts als volgt:
‘In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval, Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen — bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ — een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde ‘in vereniging plegen’ van geweld eist dat de verdachte ‘een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld’ heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen ‘dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn’, alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling ‘dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt’.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.’
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat requirant ten tijde van het plegen van het levensdelict geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en evenmin op de plaats delict aanwezig is geweest. Na het levensdelict is requirant wel op de plaats delict geweest, maar heeft aldaar geen handelingen verricht gericht op het verbergen, wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 1], met het oogmerk om het levensdelict of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Derhalve dient uit de bewijsvoering van het Hof te volgen dat requirant voorafgaand of na afloop van het levensdelict een materiële en/of intellectuele bijdrage aan dat delict heeft geleverd, welke van voldoende gewicht moet zijn om van nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken en voorts moet uit de bewijsvoering blijken dat requirant voorafgaand of na afloop van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 1] een materiële en/of intellectuele bijdrage aan dat delict heeft geleverd, welke eveneens van voldoende gewicht moet zijn om van nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken.
Het Gerechtshof heeft daartoe op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het navolgende overwogen:
‘Uit het strafdossier blijkt van planvorming van de verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in aanwezigheid van [medeverdachte 2], om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Dit om een definitief einde te maken aan de omstandigheid dat de verdachte wekelijks geldbedragen moest afstaan aan [slachtoffer 1]. In de kringen van de verdachte en zijn medeverdachten wordt in dat verband gesproken over afpersing van verdachte door [slachtoffer 1]. Er is derhalve een motief en er is een keuze voor een oplossing, namelijk liquidatie. Aan deze planvorming is uitvoering gegeven door [medeverdachte 1].
Hij is degene die de uiteindelijke liquidatie heeft uitgevoerd op het moment dat [slachtoffer 1] — zoals wekelijks te doen gebruikelijk op een dinsdag — geld komt ophalen. De medeverdachte [betrokkene 4], aanwezig op de plaats van het delict op het moment van de liquidatie, wijst in het verhoor bij de politie de medeverdachte [medeverdachte 1] aan als degene die [slachtoffer 1] daar toen heeft neergeschoten. De wijze waarop dat is gebeurd — [slachtoffer 1] is door het eerste schot (van drie schoten) van achteren neergeschoten terwijl hij in de winkel geld stond te tellen dat hij zo-even had ontvangen — duidt naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan ondubbelzinnig op voorbedachte raad. Uit het sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt van een inschotopening aan het achterhoofd. Voorts heeft [medeverdachte 2] op 9 maart 2009 tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] de eerste keer in zijn rug heeft geschoten, aldus van achteren. Redengevend (en illustratief) voor de voorbedachte raad van [medeverdachte 1] en de verdachte is tevens het telefoongesprek dat de medeverdachte [betrokkene 4] kort na de liquidatie heeft gevoerd met de medeverdachte [medeverdachte 2], waarin [medeverdachte 2] aan [betrokkene 4] heeft gevraagd: ‘Is het klaar?’ . Aangezien [medeverdachte 2] vóór dit telefoongesprek met [betrokkene 4] een ander telefoongesprek heeft gevoerd met de verdachte waarin hij haar heeft gevraagd [medeverdachte 1] te bellen ‘omdat er iets is gebeurd’ en omdat ‘[slachtoffer 1] volgens hem in de winkel is’ , kan deze vraag niet anders worden verstaan dan als erop te zijn gericht er naar te informeren of de liquidatie is gelukt of uitgevoerd. Redengevend voor het medeplegen van de verdachte (en illustratief) is mede het telefoongesprek dat de verdachte nadien heeft gevoerd met [medeverdachte 2] en waarin de verdachte heeft verteld dat hij [betrokkene 9] heeft gebeld en deze [betrokkene 9] heeft gevraagd voor hem, verdachte, op de winkel te passen tijdens de afwezigheid van de verdachte. Dit als tegenprestatie voor de omstandigheid dat [betrokkene 9] nu dankzij hem, verdachte (ook) verlost is van zijn problemen met [slachtoffer 1]. Uit het strafdossier blijkt voorts dat de verdachte er door [betrokkene 4] telefonisch onmiddellijk van op de hoogte is gebracht dat [slachtoffer 1] in de winkel van de verdachte om het leven was gebracht. De verdachte heeft bij de politie met betrekking tot dit telefoongesprek doen voorkomen dat hij daarop toen zeer onrustig en totaal verbouwereerd heeft gereageerd. Het hof acht dit onderdeel van de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof was de verdachte ondubbelzinnig op de hoogte van hetgeen er op die dag in zijn winkel stond te gebeuren. Redengevend (en illustratief) in dit verband is hetgeen [betrokkene 4] tegenover de politie heeft verklaard over de rustige toon waarmee de verdachte hem telefonisch te woord heeft gestaan in het hierboven bedoelde telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4]. In dat telefoongesprek heeft de verdachte voorts tegen [betrokkene 4] gezegd dat de jongens zo komen om de rommel op te ruimen. Met ‘de jongens’ is kennelijk gedoeld op de medeverdachte [medeverdachte 3] en een Indiase jongen, genaamd [betrokkene 6], die na enige tijd ten tonele zijn verschenen met een vrachtbusje en het lijk van [slachtoffer 1] vervolgens hebben verplaatst, samen met de schutter. Dit verplaatsen hield volgens [betrokkene 4] in dat het lijk van [slachtoffer 1] in een vuilniscontainer is gedaan, waarna die vuilniscontainer is afgevoerd uit de winkel.
Uit deze gang van zaken, die niet anders kan worden gezien dan als een uiterst gecontroleerde afwikkeling van de liquidatie, leidt het hof af dat zowel de liquidatie van [slachtoffer 1] als het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 1] onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van de verdachte en [medeverdachte 1] om [slachtoffer 1] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen, aan welk plan op 14 oktober 2008 vervolgens uitvoering is gegeven.’
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan echter niet volgen dat requirant op enig moment tezamen met [medeverdachte 1] plannen heeft gemaakt om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Hooguit kan hieruit worden afgeleid dat requirant tezamen met [medeverdachte 1] en in het bijzijn van [medeverdachte 2] over zijn problemen met [slachtoffer 1] heeft gesproken en dat [medeverdachte 1] toen zijn hulp heeft aangeboden. In het licht van voornoemde jurisprudentie is zulks echter onvoldoende om van een bewuste en nauwe samenwerking tussen requirant en anderen te kunnen spreken. Van enige bijdrage aan een plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, blijkt immers niet uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Voorts geldt dat mocht requirant al op de hoogte zijn geweest van een voornemen van [medeverdachte 1] om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, deze wetenschap evenmin voldoende is om van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de levensberoving van [slachtoffer 1] te kunnen spreken.
Evenmin blijkt uit de bewijsvoering van het Gerechtshof dat requirant een plan (mede) heeft gesmeed met betrekking tot het verbergen, wegvoeren en wegmaken van het lichaam van [slachtoffer 1], met het oogmerk om het feit of de oorzaak van diens overlijden te verhelen. Weliswaar volgt uit het door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 4] dat requirant aan de telefoon tegen hem gezegd zou hebben: ‘de jongens ruimen de rommel met betrekking tot [slachtoffer 1] op’, doch daaruit kan nog niet worden afgeleid dat requirant daarbij het oog had op het verbergen, wegvoeren en wegmaken van het lichaam van die [slachtoffer 1].
II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordien het Gerechtshof de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair (parketnummer: 07-620429-08) niet naar de eis met redenen heeft omkleed, althans dat het Gerechtshof ten onrechte het verweer heeft verworpen dat het gebruik voor het bewijs van de verklaring van [medeverdachte 2] in strijd is met het recht op een eerlijk proces ex art. 6 EVRM.
Toelichting.
Inmiddels is het vaste rechtspraak dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake indien de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Indien voldoende steunbewijs in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt, dient aan de verdachte die deze verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot (rechtstreekse) ondervraging van de getuige. De wijze waarop een zodanige compensatie zal kunnen worden geëffectueerd, hangt af van de omstandigheden van het geval.
(vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1439, NJ 2013/191).
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van requirant niet volgen dat er sprake was van een plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven (vgl. hiervoor onder I). Voor zover dit plan al uit de bewijsmiddelen kan volgen, volgt zulks naar het oordeel van requirant enkel uit de door medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie afgelegde verklaringen. [medeverdachte 2] is niet op enig moment in de procedure door de verdediging ondervraagd. Evenmin heeft het Gerechtshof vastgesteld dat het ontbreken van deze mogelijkheid is gecompenseerd.
III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordat het Gerechtshof bij zijn bewijsbeslissing onder 3 (parketnummer: 07-620429-08) is uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip ‘tezamen en in vereniging met anderen’, althans die bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging kan volgen.
Toelichting.
Het Gerechtshof heeft met betrekking tot de zaak met parketnummer 07-620429-08 onder 3 ten laste van requirant bewezen verklaard dat:
‘Hij op 16 oktober 2008 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op/in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.’
Het hof stelt de volgende feitelijke gang van zaken op 16 oktober 2008 vast.
‘Er zijn die dag problemen tussen de verdachte en [slachtoffer 2]. Het gaat daarbij om de afdracht van geld door de verdachte aan [slachtoffer 2]. De verdachte is daarover die dag erg nerveus en vermijdt het contact met [slachtoffer 2]. De verdachte gaat samen met [medeverdachte 1], die twee dagen eerder [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht en blijkbaar over een vuurwapen kon beschikken, en [medeverdachte 2] naar zijn toko in [a-plaats], waar [slachtoffer 2] — zo weet de verdachte — die avond nog zal verschijnen om geld van hem te innen. Eenmaal gearriveerd bij de toko, worden de daar werkzame drie illegalen, onder wie de medeverdachten [betrokkene 12] en [betrokkene 4], door de verdachte naar achteren gestuurd.
[betrokkene 12] heeft tegenover de politie in het verhoor op 26 maart 2009 verklaard dat hij van [betrokkene 4] heeft gehoord dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] er met elkaar over spraken dat er een probleem zou komen. Dit laatste duidt er naar het oordeel van het hof al op dat verdachte wist dat er zich iets zou (kunnen) gaan afspelen dat weinig goeds voorspelde. [medeverdachte 2] houdt zich vervolgens op in de kantoorruimte van de toko en de verdachte en [medeverdachte 1] houden zich elders in of bij de toko op. Op een gegeven moment arriveert [slachtoffer 2], waarop [medeverdachte 2] een gesprek met [slachtoffer 2] aanknoopt. Op de vraag van [slachtoffer 2] aan [medeverdachte 2] waar de verdachte is, antwoordt [medeverdachte 2] hem binnen een kwartier tot twee keer toe dat de verdachte ergens in de buurt is en dadelijk wel zal komen. Dat blijkt uit de politieverhoren van [medeverdachte 2] (dossier 17, pagina's 125 en 443). Deze mededelingen van [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 2] kunnen niet anders gezien worden dan als verhullend en/of misleidend naar [slachtoffer 2] toe. Immers, uit niets blijkt dat de verdachte, die zich eerder op die avond zeer nerveus heeft getoond voor [slachtoffer 2], in de toko een persoonlijke ontmoeting met [slachtoffer 2] zal aangaan. Niet gebleken is voorts dat de verdachte zich heeft ingesteld op een dergelijke persoonlijke ontmoeting en evenmin is gebleken dat de verdachte daartoe enige intentie had of heeft geuit. Integendeel, de verdachte ging een (persoonlijk) contact met [slachtoffer 2] uit de weg op die avond, hetgeen niet duidt op een normale houding van de verdachte jegens [slachtoffer 2], zoals het gesprek aangaan met [slachtoffer 2] en/of betalen aan [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] vertrekt vervolgens. Op het moment dat [slachtoffer 2] daarna terugkomt naar de toko, ontvangt [medeverdachte 2] op haar mobiele telefoon een sms-bericht, dat afkomstig is van [slachtoffer 2] en is gericht aan de verdachte, en dat door de verdachte kennelijk naar haar is doorgestuurd vanaf zijn mobiele telefoon. De strekking van dat sms-bericht is dat er problemen komen wanneer de verdachte nu niet tevoorschijn komt. Enkele minuten nadien wordt [slachtoffer 2] neergeschoten door [medeverdachte 1]. De verdachte heeft vervolgens rechtstreekse betrokkenheid bij de ondersteunende en uitvoerende handelingen met betrekking tot het wissen van sporen van het misdrijf en het wegvoeren van het lijk. Uit deze gang van zaken, die niet anders kan worden gezien dan als een mede door de verdachte geregisseerde liquidatie en afwikkeling van de liquidatie, leidt het hof af dat zowel de liquidatie van [slachtoffer 2] als het wegvoeren van het lijk van [slachtoffer 2] onderdeel zijn geweest van het voorgenomen plan van in ieder geval de verdachte en [medeverdachte 1] om [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen, aan welk plan op 16 oktober 2008 vervolgens uitvoering is gegeven en bij welke uitvoering medeverdachte [medeverdachte 2] zich heeft aangesloten.’
Anders dan bij de levensberoving op [slachtoffer 1] is requirant blijkens de gebezigde bewijsmiddelen bij de levensberoving op [slachtoffer 2] wél aanwezig. De enkele aanwezigheid ter plekke, het niet distantiëren en/of het instemmen met de levensberoving levert echter nog geen medeplegen op (vgl. HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193). Aldus moet de bewuste en nauwe samenwerking nog uit andere gedragingen van requirant worden afgeleid. Requirant heeft zelf géén uitvoeringshandelingen verricht. Dat requirant betrokken was bij een plan om [slachtoffer 2] van het leven te beroven blijkt evenmin uit de gebezigde bewijsmiddelen. Aldus is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen requirant en anderen gericht op de levensberoving van [slachtoffer 2].
IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, doordat het Gerechtshof bij zijn bewijsbeslissing onder 3 (parketnummer: 07-620429-08) is uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip ‘voorbedachte raad, althans die bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging kan volgen.
Toelichting
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
Uit de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte 2] (bewijsmiddel 28, p. 443) volgt dat [medeverdachte 2] en sms bericht ontving van requirant, welke requirant weer van het latere slachtoffer had ontvangen. De tekst van het sms-bericht komt er blijkens de verklaring van [medeverdachte 2] op neer dat [slachtoffer 2] zei: ‘Het duurt me nu te lang, als je nu niet komt gaan er ongelukken gebeuren.’
Enige minuten nadien wordt [slachtoffer 2] van het leven beroofd. Uit voornoemd bericht kan worden afgeleid dat [slachtoffer 2] zijn geduld met requirant langzamerhand verloren had. Een ontmoeting tussen beiden, zou dan ook niet in goede gemoede zijn verlopen. Integendeel, het is veeleer een sterke contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Niet valt uit te sluiten dat onder deze omstandigheden niet meer is nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad, noch dat hij daarvan rekenschap heeft gegeven. In de bewijsvoering van het Hof wordt de voorbedachte raad echter niet nader gemotiveerd.
V
Schending van het recht, in het bijzonder art. 6 lid 1 EVRM (alsmede het conglomeraat van nationale rechtsbeginselen als geschetst in HR 3 oktober 2000,NJ 2000/721 en HR 17 juni 2008, NJ 2008/358), en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid met zich brengt, doordien de stukken van het geding eerst op 3 september 2014 ter griffie van uw Raad zijn binnengekomen, terwijl op 13 november 2013 beroep in cassatie is ingesteld.
Toelichting.
In het arrest van Uw Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 538 wordt in rechtsoverweging 3.3. overwogen:
‘Vooropgesteld moet worden dat onder overschrijding van de redelijke termijn mede is begrepen de overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad nadat beroep in cassatie is ingesteld. Die inzendingstermijn is gesteld op acht maanden. De inzendingstermijn wordt op zes maanden gesteld in zaken waarin op of na 1 september 2008 beroep in cassatie wordt ingesteld en waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert en/of het strafrecht voor jeugdigen is toegepast.’
Requirant verkeert in voorlopige hechtenis, zodat moet worden uitgegaan van een inzendingstermijn van zes maanden. Op 3 mei 2013 is namens requirant beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof d.d. 26 april 2013 gewezen onder parketnummer: 24/001294-10. De stukken van het geding zijn blijkens de op 6 november 2014 betekende aanzegging op 16 oktober 2014 ter griffie van Uw Raad ontvangen. Derhalve is voornoemde inzendingstermijn met bijna 12 maanden overschreden. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM overschreden, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn, die overschrijding van de termijn van zes maanden zouden kunnen rechtvaardigen (vgl. 1 juni 2004, NJ 2004/366).
Maastricht, 31 december 2014
Mr. I.T.H.L. van de Bergh