Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 3] (12/02398) en [medeverdachte 2] (12/03750), in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 10-12-2013, nr. 12/02443
ECLI:NL:HR:2013:1744, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-2013
- Zaaknummer
12/02443
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1744, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BW4601, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1765, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1765, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1744, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑12‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/313 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2013-0499 met annotatie van J.S. Nan
NbSr 2014/64
Uitspraak 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Ondervragingsrecht. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat de betrokkenheid van verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van getuige X en dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die verdachte betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het Hof de verklaringen van getuige X tot het bewijs kon bezigen.
Partij(en)
10 december 2013
Strafkamer
nr. 12/02443
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 mei 2012, nummer 21/000596-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2] tot het bewijs heeft gebezigd, terwijl de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen en de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 21 juni 2007 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool vijf kogels op [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.3.
Voor de bewijsvoering waarop deze bewezenverklaring steunt wordt verwezen naar de weergave daarvan in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2 voor de beoordeling van het middel is in het bijzonder nog van belang hetgeen het Hof ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] heeft overwogen:
"[medeverdachte 2] is zowel door de politie als door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Op 1 september 2009 heeft [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die ging over de inzet van informant '[A]'. Op 1 en 14 december 2009 en op 8 maart 2011 is [medeverdachte 2] nogmaals door de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft toen aangegeven te blijven bij zijn verklaringen zoals afgelegd bij de politie en zich verder te beroepen op zijn verschoningsrecht.
Het hof is van oordeel dat de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen op hoofdlijnen consistent zijn. Voorts heeft [medeverdachte 2] zijn bekennende verklaringen niet alleen afgelegd op het politiebureau, maar heeft hij tevens uitlatingen gedaan over de schietpartij buiten een verhoorsituatie om. Dit blijkt onder andere uit OVC (opnemen vertrouwelijke communicatie) gesprekken, uit telefoontaps en uit de gesprekken met '[A]' zoals hieronder zal worden weergeven.
In een telefoongesprek op 13 november 2008 te 09:38 uur tussen [medeverdachte 2] en zijn partner [betrokkene 1] wordt gepraat over het programma Opsporing Verzocht. [betrokkene 1] zegt dat er mensen zullen zijn die [medeverdachte 2] zullen herkennen.
In een telefoongesprek op 16 november 2008 te 23:08 uur tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] zegt [medeverdachte 2] dat hij een afspraak heeft gemaakt dat als hij vast komt te zitten er voor [betrokkene 1] iedere keer een krant in de brievenbus komt met een envelop met geld ertussen. [medeverdachte 2] heeft tegen verdachte gezegd dat er meer geld bijbetaald moest worden. Op een vraag van [betrokkene 1] antwoordt [medeverdachte 2] dat verdachte hem zelf ook knijpt.
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] op 18 november 2008 te 23:11 uur heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij die Turken heeft gesproken en dat ze bij hem aan de deur zijn geweest. [betrokkene 1] zegt dat als die lui weer komen, [medeverdachte 2] opslag moet vragen. Hierop antwoordt [medeverdachte 2] dat er weer gedokt moet worden: er moet minimaal € 10.000,- bij. Verder wordt gesproken over de voorbereiding. [medeverdachte 2] zegt dat ze er heel lang mee bezig waren. [betrokkene 1] zegt daarop dat 'hun alles uit hadden moeten zoeken en dan pas moet jij komen'. Nadat [betrokkene 1] is geconfronteerd met dit OVC gesprek waarin zij spreekt over 'Turken aan de deur', heeft zij verklaard daarmee te bedoelen dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] op kwam halen om hem naar verdachte te brengen.
In gesprekken met informant '[A]' heeft verdachte gezegd dat hij de moord op [slachtoffer] heeft gepleegd, dat hij daarvoor benaderd was door Turken en daarvoor € 10.000,- had gekregen.
Verder heeft [medeverdachte 2] getoond daderwetenschap te hebben. Zo heeft hij tegen zowel '[A]' als tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij vijf keer heeft geschoten. Tegen [A] heeft hij voorts gezegd dat het kaliber van de patronen 7.65 mm was.
De verklaringen van [medeverdachte 2] bevatten daarnaast vele details en worden ondersteund door andere onderzoeksresultaten, zoals verklaringen van getuigen in de omgeving van verdachte, zoals zijn moeder, broer en vriendin.
Getuige [getuige 1], de moeder van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat een zwarte scooter bij haar in de schuur heeft gestaan.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte begin 2007 heeft leren kennen en dat zijn broer [medeverdachte 2] klusjes deed voor verdachte. Eind 2006/begin 2007 zat [medeverdachte 2] in de financiële problemen en was hij drugsverslaafd. [medeverdachte 2] heeft hem verteld dat hij door verdachte was benaderd om voor geld iemand dood te schieten. De voorbereiding heeft ongeveer een halfjaar geduurd. [medeverdachte 2] heeft op een Peugeot Zenith gereden. Die scooter heeft [medeverdachte 2] van verdachte gekregen in februari/maart/april 2007. Die scooter heeft ook een tijdje bij zijn moeder in de schuur aan de [a-straat] in Apeldoorn gestaan. Dat was begin 2007. [medeverdachte 2] werd regelmatig door verdachte opgehaald tussen 06:00 uur en 08:00 uur 's morgens. [medeverdachte 2] stapte dan bij verdachte in de auto. Vanaf daar reed hij naar Apeldoorn Noord, zo heeft [getuige 2] gehoord van [medeverdachte 2]. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte soms met zijn auto achter [medeverdachte 2] - die op een scooter zat - aanreed. [medeverdachte 2] heeft hem een wapen laten zien. Het was een pistool dat er ongeveer hetzelfde als een politiepistool uit zag. Het magazijn zat nog helemaal vol met kogels en er zat nog een kogel in de kamer. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat [verdachte] een Citroën Berlingo voor [medeverdachte 2] heeft gekocht om daarmee werkzaamheden te verrichten. [medeverdachte 2] moest bijvoorbeeld goederen halen voor het café, maar hij moest ook wel eens iemand in elkaar slaan of weedhokjes leeghalen.
Getuige [betrokkene 1], de partner van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de dag van de schietpartij tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer] had neergeschoten. In de loop van die week heeft [betrokkene 1] gevraagd in wiens opdracht hij heeft gehandeld en zei '...dat het zeker die Turken waren'. [medeverdachte 2] heeft toen gezegd dat hij de opdracht van verdachte had gekregen. Verdachte kwam aanvankelijk één keer per week, en later vaker, bij hen aan de deur. [medeverdachte 3] haalde [medeverdachte 2] ook wel eens op. Dat was in de week na de inbraak (hof: van 29 mei 2007). In de tijd dat ze in Apeldoorn woonden, had [medeverdachte 2] heel veel contact met verdachte en [medeverdachte 3]. Sinds ze in Zutphen wonen niet meer. Per 1 augustus 2007 zijn ze naar Zutphen verhuisd. [medeverdachte 2] heeft de week na de moord geld ontvangen voor het doden van [slachtoffer]. Hij had een stapel geld bij zich, dat verpakt zat in zilverfolie. In het zilverfolie zaten verschillende pakketjes geld in doorzichtig folie. [medeverdachte 2] had haar verteld dat het totale bedrag € 10.000,- was. [medeverdachte 3] heeft ze voor het eerst gezien toen [medeverdachte 3] samen met verdachte [medeverdachte 2] kwam ophalen. Dit is geweest voor de moord op [slachtoffer]. [medeverdachte 3] reed omdat verdachte zich meestal liet rijden.
Daarnaast hebben ook getuigen die zich niet in de relatie- dan wel familiesfeer van [medeverdachte 2] bevinden verklaringen afgelegd waardoor de verklaringen van [medeverdachte 2] worden bevestigd, zoals de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte zelf.
Getuige [getuige 3], de vriendin van verdachte [medeverdachte 3], heeft verklaard dat zij aan de [b-straat] woont en een kelderbox heeft. [medeverdachte 3] en zij hadden als enigen de sleutel van haar woning en de kelderbox. In haar kelderbox stond een jerrycan. Ten aanzien van haar rode Ford Ka, heeft zij verklaard dat zij die regelmatig aan [medeverdachte 3] heeft uitgeleend. Voorts heeft zij verklaard dat zij bij TNT heeft gewerkt en dat zij in september 2006 een doos met werkkleding heeft ontvangen. In de doos zaten onder andere handschoenen, een sweater en een TNT jas. Alle kleding zat nieuw in plastic verpakt. De doos met de werkkleding bewaarde ze in haar kelderbox. Toen ze de doos met kleding weer inleverde bij TNT heeft ze niet gecontroleerd of alles erin zat.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 21 juni 2007 rond 08:40 uur bij de Koning Lodewijklaan een Ford Mondeo, oud model met kofferbak, heeft gezien. Het linker voorportier stond open. Een man op straat naderde de Ford Mondeo. De beide mannen hebben met elkaar gesproken. De man die in de auto zat, stapte uit en liep weg. Nadat de bestuurder was uitgestapt is de tweede man - die eerder de auto was genaderd - in de auto gestapt en weggereden in de richting van de Sprengenweg. De getuige stak de straat over en, na ongeveer vijftien, meter de Saturnusweg opgelopen te zijn, zag de getuige vanachter de flat een zwarte bromfiets met een hoge snelheid wegrijden. De bromfiets reed dezelfde kant op als de Ford Mondeo Hij omschrijft de huidskleur van de man die met de brommer weg reed als bruiner dan van de gemiddelde Nederlander. Hij denkt in de richting van Marokkaans of Turks.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij in het bezit was van een Ford Mondeo. De Mondeo staat op zijn naam, maar hij heeft de auto samen met zijn broer [medeverdachte 3] gekocht. Van deze auto maakten alleen [getuige 5] en zijn broer [medeverdachte 3] gebruik.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij een sleutel had van de kelderbox van [getuige 3] en dat verdachte ook wel eens gebruik maakte van de kelderbox. Verdachte vroeg dan de sleutel van [medeverdachte 3] en gebruikte die sleutel. [medeverdachte 3] was er niet altijd bij als verdachte naar de kelderbox ging. Ten aanzien van de Ford Ka van [getuige 3] heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij regelmatig de rode Ford Ka van haar heeft geleend. Hij heeft voorts verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van een Ford Mondeo. Die was van hem.
Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank van 12 januari 2010 verklaard dat hij aanwezig was bij de koop van de Berlingo.
Tenslotte vinden de verklaringen van [medeverdachte 2] steun in meer objectieve onderzoeksresultaten zoals het onderzoek naar de verschillende auto's en het onderzoek naar de [b-straat] en de [c-straat].
Uit de gegevens van de RDW blijkt dat [medeverdachte 3], geboren op 27 februari 1982 te Apeldoorn een Ford Mondeo met het kenteken [AA-00-BB] van 22 november 2005 tot 7 maart 2007 op zijn naam had staan. Vanaf die datum tot 3 april 2008 heeft de auto op naam van zijn broer [getuige 5] gestaan. Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau blijkt dat [medeverdachte 3] op 27 november 2006 in Apeldoorn in deze auto is bekeurd. Voorts is gebleken dat [medeverdachte 3] enkele malen door politieambtenaren in deze auto als bestuurder is gesignaleerd.
Uit de gegevens van het RDW blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf 26 juni 2007 een Citroen Berlingo op zijn naam heeft gehad.
[medeverdachte 2] is met verbalisanten langs de flat/kelderbox gereden, hij heeft aangewezen welk kelderbox het betreft. Het betreft een kelderbox gelegen in een flat aan de [b-straat] met perceelnumers 2b t/m 60 als de flat waar [getuige 3] woont. [getuige 3] blijkt te wonen aan de [b-straat] 58 te Apeldoorn. Zij is een vriendin van [medeverdachte 3].
[medeverdachte 2] is met verbalisanten langs de flat gereden aan de [c-straat]. [medeverdachte 2] heeft aangewezen om welke flat aan de [c-straat] het hier ging: de portiek (trappenhal) met huisnummers 144-155. Getuige [getuige 6] woont aan de [c-straat] 153 en heeft verklaard verdachte te kennen. Verdachte kwam wel eens bij hem thuis. Verdachte noemt [getuige 6] ook wel [getuige 6] of [getuige 6]. Verdachte heeft op 19 juni 2007 gebeld en naar [getuige 6] gevraagd en is later die dag door ene [betrokkene 2] teruggebeld vanaf het vaste telefoonnummer van de woning van [getuige 6]. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank van 12 januari 2010 verklaard [getuige 6] te kennen.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer dat verdachte heeft aangegeven dat hij [medeverdachte 2] pas na de moord op [slachtoffer] heeft leren kennen wordt door het hof op grond van hetgeen hierboven is opgenomen, verworpen. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat [medeverdachte 2] zich heeft vergist met de tweelingbroer van verdachte is door de verdediging niet nader onderbouwd. Ten overvloede merkt het hof op dat [medeverdachte 2] in zijn verklaringen telkens de voornaam van verdachte, [verdachte], gebruikt en dat op grond daarvan een verwisseling al moet worden uitgesloten."
2.4.
In de onder 2.3 weergegeven overwegingen ten aanzien van de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] die zich bij herhaling heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, wijst het Hof erop dat de getuige blijkens verklaringen van zijn partner [betrokkene 1], zijn broer [getuige 2] en politiële informant "[A]" ook "buiten de verhoorsituatie om" jegens hen over de rol van de verdachte heeft verklaard. Het Hof overweegt voorts dat de verklaringen van [medeverdachte 2] "worden ondersteund door andere onderzoeksresultaten, zoals verklaringen van getuigen in de omgeving van verdachte, zoals zijn moeder, broer en vriendin", en getuigen "die zich niet in de relatie- dan wel familiesfeer van [medeverdachte 2] bevinden", alsmede in "meer objectieve onderzoeksresultaten, zoals het onderzoek naar de verschillende auto's". In deze overwegingen ligt besloten het oordeel van het Hof dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] en dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het Hof de verklaringen van de getuige [medeverdachte 2] tot het bewijs kan bezigen.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentW.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2013.
Conclusie 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Ondervragingsrecht. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat de betrokkenheid van verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaring van getuige X en dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die verdachte betwist. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het Hof de verklaringen van getuige X tot het bewijs kon bezigen.
Nr. 12/02443 Zitting: 15 oktober 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 2 mei 2012 verdachte wegens “medeplegen van moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 34.810,71 en aan verdachte voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting opgelegd.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.
3. Namens verdachte heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt over ‘s Hofs afwijzing van een verzoek tot het toevoegen van het integrale dossier in het “Crick”-onderzoek aan het procesdossier van de onderhavige (“Dille”-)zaak.
4.2.
Het bestreden arrest vermeldt met betrekking tot het door het middel bedoelde verzoek het volgende.
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er bestaan nog steeds onduidelijkheden over de transitie Crick-Dille. Er is een kunstmatige scheiding tussen Crick en Dille aangebracht. Hierdoor zijn niet alleen procesrisico's afgedekt (het lekken door rechercheur F. Dijkstra) maar is ook in belangrijke mate het zicht ontnomen (althans dit dreigde te worden ontnomen) op verdenkingen tegen derden, de zogenaamde alternatieve scenario's, immers aanzienlijke gedeelten uit het Crick-dossier hebben het Dille-dossier niet gehaald. Dat er vele alternatieve scenario's zijn, waarvan er vele niet zijn uitgerechercheerd, is door de raadsman uitgebreid bepleit en vindt volgens hem steun in de recente berichtgeving in Spectrum/De Stentor van 31 maart 2012 waarin wordt beschreven dat justitie reeds maanden voor de moord op [slachtoffer] op de hoogte zou zijn geweest van serieuze dreiging aan het adres van [slachtoffer]. Daarnaast blijkt uit het artikel dat [medeverdachte 2] heeft gepoogd te ontsnappen uit het Pieter Baan Centrum.
Voor zover het verweer niet tot niet-ontvankelijkheid mocht leiden, is betoogd dat het voorgaande ertoe dient te leiden dat het hof alsnog het onderzoek verricht dat op de regiezitting van 1 november 2011 is gevraagd, te weten het horen van de getuigen om wie toen al was verzocht. Indien het hof noch het een noch het ander doet, is er in ieder geval alle aanleiding om te komen tot strafvermindering, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het verweer moet worden verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft daartoe, onder meer, aangevoerd dat de officier van justitie, mr. E.E.G. Duijts, in haar brief van 24 augustus 2009 uitvoerig uiteen heeft gezet, wat indertijd ten grondslag heeft gelegen aan het afbouwen van het Crick-team en het opstarten van het Dille-team. Divisiechef [betrokkene 3] stemde in met de inhoud van deze brief. Deze gang van zaken wordt door, onder anderen, [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] uitdrukkelijk bevestigd. Het volledige Crick-dossier is inmiddels aan het hof en de verdediging verstrekt.
Het hof en de verdediging hebben nu zelf kunnen constateren dat er geen relevante informatie uit het Crick-onderzoek is weggelaten in het procesdossier van het Dille-onderzoek.
Oordeel hof
Namens verdachte zijn er, door een kantoorgenote van de raadsman, op de regiezitting van 1 november 2011 ook al kritische kanttekeningen geplaatst bij de overgang van het Crick naar het Dille-onderzoek. De verdediging stelde toen dat er moedwillig een kunstmatige scheiding is aangebracht tussen de twee onderzoeken terwijl het in werkelijkheid een en hetzelfde onderzoek betreft en had daarom een aantal verzoeken gedaan te weten:
- het horen van 11 getuigen, allen personen die in het Crick-, Dille- of Flamingo-onderzoek hebben gefunctioneerd
- het toevoegen aan het proces-dossier van een aantal stukken.
Het hof heeft hierover in het tussenarrest van 23 november 2011 het volgende overwogen.
‘Het hof stelt vast dat de officier van justitie mr. E.E.G. Duijts in haar brief van 24 augustus 2009 uitvoerig uiteen heeft gezet, wat indertijd ten grondslag heeft gelegen aan het afbouwen van het "Crick"-team en het opstarten van het "Dille"-team. Divisiechef [betrokkene 3] stemde in met de inhoud van deze brief. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze brief dat er aannemelijke redenen waren voor de "verversing" van het onderzoeksteam.
De verdediging heeft daar in wezen niets concreets tegenover gezet. Onderzoek naar de rechtmatigheid van opsporing en vervolging is prima, maar wat de verdediging heeft aangevoerd leidt het hof tot het oordeel dat gesproken moet worden van een fishing expedition aan de zijde van de verdediging en dat het horen van de genoemde getuigen niet noodzakelijk is.
Het toevoegen van stukken aan het proces-dossier
Een en ander geldt ook voor het verzoek tot het toevoegen van ontbrekende, overige gedeelten van het "Crick"-dossier en het toevoegen van het "Flamingo"-dossier. Deze stukken zijn naar het oordeel van het hof niet relevant voor het beantwoorden van de vragen in de zin van de artikelen 348 en 350 Sv in het "Dille "-onderzoek en daar gaat het in deze strafzaak over. Ten aanzien van het evaluatieverslag heeft bovendien te gelden dat zo'n rapport, zoals de advocaat-generaal heeft aangevoerd, ook privacygevoelige informatie bevat over bij dat onderzoek betrokken functionarissen, bijvoorbeeld over hun persoonlijk functioneren.’
Het hof blijft bij het standpunt dat er aannemelijke redenen waren voor de "verversing" van het onderzoeksteam zoals hierboven opgenomen. De stelling van de raadsman dat een lekkende rechercheur wellicht de oorzaak van de overgang is, is niet uit feiten en omstandigheden aannemelijk geworden, nog daargelaten het feit dat het hof een overgang van het ene naar het andere onderzoeksteam als gevolg van een lekkende rechercheur in feite nu juist een logische en geenszins onwenselijke stap zou vinden.
Nu het hof inmiddels het Crick-dossier zelf ook heeft bestudeerd, wordt de stelling van het openbaar ministerie dat het Crick-onderzoek te ver was uitgewaaierd en daarom over is gegaan in het Dille-onderzoek, onderschreven door het hof. De beslissing om niet alle onderzoekshandelingen uit het Crick-dossier over te nemen in het Dille-dossier acht het hof alleszins redelijk.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat niet alle alternatieve scenario's voldoende zijn uitgerechercheerd overweegt het hof het volgende.
Het is begrijpelijk dat in geval van verschillende scenario's uiteindelijk het meest waarschijnlijke scenario wordt uitgerechercheerd. Dat is niet hetzelfde als het hebben van tunnelvisie. Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de terechtstaande verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en behoeft zich -zo zonder meer- niet te bekreunen over andere scenario's door te gaan onderzoeken of wellicht een ander dan verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Hetgeen de raadsman nog heeft betoogd met verwijzing naar het krantenartikel van 31 maart 2012 doet aan hetgeen hierboven is overwogen niet af, nog daargelaten of hetgeen daarin is geschreven op waarheid berust.
Concluderend is het hof van oordeel dat het verweer moet worden verworpen, het openbaar ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, het verzoek om getuigen te horen en stukken toe te voegen aan het dossier moet worden afgewezen en er bij bewezenverklaring- op de hiervoor aangevoerde gronden geen reden is voor strafvermindering.”
4.3.
De toelichting op het middel bestaat grotendeels uit een integrale weergave van hetgeen door de verdediging ten overstaan van het Hof is aangevoerd. Eerst op p. 24/25 van de toelichting wordt een klacht over het oordeel van het Hof geformuleerd. Onbegrijpelijk zou zijn dat het Hof terugkomt op zijn aanvankelijke, uit zijn tussenarrest van 30 december 2010 blijkende oordeel dat toevoeging van het integrale Crick-dossier noodzakelijk was. Die klacht mist feitelijke grondslag. Bedoeld tussenarrest houdt in:
“Het hof is van oordeel dat het complete proces-verbaal van het zogenaamde “Crick”-onderzoek aan dit dossier dient te worden toegevoegd. Het gaat daarbij immers om de oorspronkelijke vastlegging van de onderzoekshandelingen naar aanleiding van de moord op [slachtoffer], waaruit “Dille” rechtstreeks is voortgesproten. Het verzoek om toevoeging aan het dossier van de andere dossiers (Flamingo, Fair Play, Meloe) wordt afgewezen. Daartoe bestaat geen noodzaak.”
Uit deze overweging blijkt vooreerst dat het Hof toevoeging van het Flamingo-dossier (waarop de bestreden beslissing mede betrekking heeft) aan de stukken uitdrukkelijk niet noodzakelijk heeft geoordeeld. Uit die overweging blijkt voorts dat tot de stukken waarvan het Hof de overlegging noodzakelijk oordeelde, niet het evaluatieverslag (waarop de bestreden beslissing eveneens betrekking heeft) behoorde. Ten slotte blijkt uit deze overweging dat het Hof niet de overlegging van het integrale Crick-dossier heeft bevolen, maar het complete “proces-verbaal” van het Crick-onderzoek. Zoals in de schriftuur wordt vermeld, heeft het openbaar ministerie aanvankelijk volstaan met het overleggen van een stamproces-verbaal. Tussenkomst van de voorzitter van het Hof heeft ertoe geleid dat alsnog 25 dossiermappen met onderliggende stukken (de bijlagen waarnaar in de inhoudsopgave van het bedoelde proces-verbaal werd verwezen) aan het dossier werden toegevoegd.2.Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 1 november 2011 deelde de voorzitter van het Hof aldaar mee dat “het proces-verbaal van het Crick-onderzoek aan het onderhavige dossier is toegevoegd”. De juistheid van die mededeling is door de verdediging niet betwist.
4.4.
Ik voeg daar nog het volgende aan toe. De beslissing van het Hof van 30 december 2010 vond haar aanleiding in een verzoek van de verdediging dat tot doel had na te gaan of er ontlastend bewijs was dat ten onrechte niet was overgeheveld naar het Dille-dossier. Het ontlastende bewijs waaraan werd gedacht, had daarbij betrekking op de vraag of de verdachte, zoals de Rechtbank had geoordeeld, de opdrachtgever van de moord was. De hiervoor weergegeven overweging van het Hof sluit daarbij aan. Het ging het Hof om “de oorspronkelijke vastlegging van de onderzoekshandelingen naar aanleiding van de moord op [slachtoffer], waaruit “Dille” rechtstreeks is voortgesproten”. Het ging het Hof dus niet om een onderzoek naar de vraag waarom “Dille” van “Crick” is afgesplitst en evenmin om onderzoekshandelingen waaruit het Crick-onderzoek niet rechtstreeks is voortgesproten. Ook zo gezien is van enig terugkomen op het eerdere oordeel geen sprake. Ik merk daarbij nog op dat het Hof, anders dan de Rechtbank, zich niet heeft uitgelaten over de vraag of verdachte als de opdrachtgever van de moord moet worden aangemerkt. Dat maakt dat het aanvankelijke, toegewezen, verzoek veel van zijn relevantie heeft verloren.
4.5.
Ook overigens getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting3., terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
4.6.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Met het tweede middel wordt gesteld dat het Hof zijn bewezenverklaring ten onrechte in beslissende mate heeft doen steunen op de inhoud van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2], nu de verdediging niet in staat is geweest de medeverdachte met betrekking tot diens bij de politie afgelegde belastende verklaringen te ondervragen.
5.2.
Het bestreden arrest houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in.
“Overweging met betrekking tot het bewijs[2]
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het bewijs in feite hangt op de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2]. Deze verklaringen moeten kritisch worden bezien, mede gelet op het feit dat de verdediging [medeverdachte 2] niet nader heeft kunnen ondervragen nu hij zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Daarnaast ontlenen de getuigen die de verklaringen van [medeverdachte 2] ondersteunen, zoals zijn vriendin, zijn moeder en zijn broer, hun wetenschap grotendeels aan [medeverdachte 2] zelf.
Voorts heeft verdachte het hem tenlastegelegde altijd ontkend en heeft hij [medeverdachte 2] pas leren kennen toen hij in augustus 2007 het café [B] overnam. Ten tijde van de schietpartij kende hij [medeverdachte 2] dus nog niet.
Tenslotte heeft de raadsman nog de mogelijkheid geopperd dat [medeverdachte 2] zich heeft vergist door de eeneiige tweelingbroer van verdachte, te weten [betrokkene 8], aan te zien voor verdachte.
Oordeel hof
Inleiding
Op donderdag 21 juni 2007, omstreeks 08:42 uur is bij de Centrale Meldkamer van de politie te Apeldoorn een melding binnengekomen dat een man op de Callunalaan in Apeldoorn, ter hoogte van de Berg en Bosschool, was neergeschoten. De vermoedelijke dader zou op een bromfiets of scooter zijn gevlucht.[3] Door de politie is ter plaatse onderzoek ingesteld. Vastgesteld is dat het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1960, is.[4]
Het slachtoffer had zijn 6-jarige zoontje naar de Berg en Bosschool gebracht en was daarna teruggelopen naar zijn auto. Nadat hij was ingestapt, is hij door een bestuurder van een bromfiets/scooter neergeschoten.[5] De bestuurder stopte naast het voorportier van de auto.[6]
Ter plaatse zijn bij de auto van [slachtoffer] vijf hulzen aangetroffen van het kaliber 7.65 mm die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten. De schutter heeft vijf keer op [slachtoffer] geschoten.[7] Het slachtoffer is drie keer in de borst geraakt. De verwondingen hebben geleid tot de dood van [slachtoffer].[8]
Naar aanleiding van de gewelddadige dood van [slachtoffer] is het Team Grootschalig Optreden Crick opgericht. Vanaf mei-juni 2008 is het onderzoek voortgezet door het Regionaal Onderzoeksteam Dille.
Verklaringen medeverdachte [medeverdachte 2]
- Voorbereiding
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft over de moord op [slachtoffer] onder meer verklaard dat er op een gegeven moment enkele mensen bij hem kwamen. Hij zat toen financieel zwaar in de problemen. Dat was in de tijd dat hij bij Jacob Heezen werkte en de tijd erna toen hij zonder werk kwam te zitten. Zijn drugsgebruik vergrootte zijn financiële problemen. Deze personen beloofden hem dat als hij werkzaamheden voor hen zou verrichten, hij veel geld zou kunnen verdienen. Met werkzaamheden werd onder andere bedoeld het leeghalen van weedhokjes en het plegen van een inbraak.[9] Een van deze personen was verdachte. Hij heeft ongeveer een halfjaar voor de moord klusjes voor verdachte gedaan en werd langzamerhand afhankelijk van verdachte en het geld dat hij met hem verdiende.[10] [medeverdachte 2] kent [medeverdachte 3] uit de tijd dat hij klusjes voor verdachte deed.[11]
Op een gegeven moment kwam verdachte met de vraag of hij iemand voor hem neer wilde schieten. Deze vraag heeft verdachte hem meermalen gesteld. Verdachte beloofde dat hij geen geldzorgen meer zou hebben als verdachte de persoon zou doodschieten. De afspraak was dat hij € 10.000,- zou krijgen en daarnaast voldoende klusjes zodat hij zich geen geldzorgen meer hoefde te maken.[12]
stemde erin toe een persoon door het hoofd te schieten. In de loop van de tijd kreeg hij steeds meer informatie over wie het betrof. Het ging om iemand in een zwarte Mercedes die ook wel eens in een grijze Porsche reed. De man had een zaak in Apeldoorn Noord. De woning van de persoon is hem aangewezen. Enkele maanden voor de moord, in de maanden mei en juni, is hij bezig geweest met het observeren van de man die hij dood moest schieten. Op een gegeven moment werd besloten dat de beste plek om de man dood te schieten bij de Berg en Bosschool was. [medeverdachte 2] wist toen dat het om [slachtoffer] ging. [13]
Verdachte en [medeverdachte 3] vertelden hem waar hij moest observeren. Deze informatie kwam altijd van hen.[14] Er is bij het observeren gebruik gemaakt van twee scooters en een paar auto's. Tijdens de voorbereiding werd [medeverdachte 2] meestal bij de kiosk bij zijn woning opgehaald en dan naar de kelderbox gebracht, waar hij de scooter pakte.[15]
Bij iedere observatie kreeg hij het vuurwapen, een pistool, met kaliber 7.65 mm van verdachte aangereikt, voor het geval er gelegenheid was dat [medeverdachte 2] het wapen kon gebruiken.[16] Hij kreeg het wapen altijd van verdachte en nooit van [medeverdachte 3]. Het pistool leek op een pistool dat de politie ook gebruikt.[17]
Eén van de scooters waarmee [medeverdachte 2] een paar keer is gaan observeren was een zwarte scooter van het merk Beta, type Ark.[18] De scooter had hij van verdachte gekregen. Toen de motor van de Beta vastliep kreeg hij een andere scooter, een Peugeot Zenith. Hij kreeg de scooter soms van [medeverdachte 3] en soms van verdachte. Zij hadden de sleutel van de kelderbox bij de woning van Pauline aan de [b-straat], waar de scooter werd gestald. De TNT jas en de helm die hij tijdens het observeren droeg, lagen ook in dezelfde kelderbox. De jas zat in een
doos met jassen. Hij heeft gehoord van verdachte en/of [medeverdachte 3] dat Pauline bij TNT had gewerkt. Na afloop van de observatie liet hij de jas en de helm weer achter in de kelderbox. Als [medeverdachte 2] weer terug kwam bij de kelderbox waren [medeverdachte 3] en/of verdachte er meestal ook al. De Peugeot Zenith nam [medeverdachte 2] ook wel eens mee naar het huis van zijn moeder, aan de [a-straat], waar hij de scooter stalde onder het afdak. De scooter is overgespoten door [medeverdachte 3] en verdachte in de kelderbox van [getuige 3]. Hij werd van bordeaux-rood naar zwart en grijs overgespoten. [medeverdachte 2] heeft van verdachte en/of [medeverdachte 3] een jerrycan met benzine gekregen. [19]
is ook wel met [medeverdachte 3] met de auto aan het observeren geweest. [medeverdachte 3] en verdachte moesten hem aanwijzen waar hij moest kijken. Eén van de auto's was een rode Ford Ka. De auto is van [getuige 3]. [medeverdachte 3] reed in de auto. Verdachte reed een aantal keren mee. Ook hebben ze gebruik gemaakt van een champagnekleurige Ford Mondeo. Deze auto is van de broer van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] was altijd de bestuurder van deze auto.[20]
- De schietpartij op 21 juni 2007
Op 21 juni 2007 had [medeverdachte 2] een tijd afgesproken wanneer hij [medeverdachte 3] en verdachte zou ontmoeten. De scooter stond bij zijn moeder. Hij heeft verdachte en [medeverdachte 3] ontmoet ergens in Apeldoorn Zuid, in de buurt van zijn moeder. Dit was een uur voor de moord. Hij moest van hen het wapen krijgen. Toen hij het wapen kreeg, hebben ze afgesproken dat [medeverdachte 3] en hij elkaar na de moord zouden treffen in de buurt van de Sprengenweg.[21]
[medeverdachte 2] kreeg de jas, de helm en het wapen aangereikt.[22] Hij droeg ook zwarte handschoenen.[23] Hij is toen op de scooter naar de wijk Berg en Bos gereden. Vervolgens is hij naar de woning van [slachtoffer] gereden en zag daar de auto van [slachtoffer] staan. Hij is toen gaan wachten bij de parkeerplaats van park Berg en Bos. Op een gegeven moment kwam een auto hem tegemoet met daarin verdachte en [medeverdachte 3]. Hij kreeg van een van de inzittenden het teken dat hij moest oprijden omdat [slachtoffer] al voorbij gereden was.
Toen hij bij de school kwam, zag hij dat [slachtoffer] zijn zwarte Mercedes al geparkeerd had aan de rechterkant van de weg nabij de school. Hij reed bij de school rechtdoor en zag dat [slachtoffer] met zijn zoontje uit de auto stapte. Hij is toen iets doorgereden en gekeerd en heeft gewacht op een grasstrook tegenover de school met de voorzijde in de richting van de auto van [slachtoffer]. Hij zag dat [slachtoffer] weer uit de school kwam en in de auto stapte en is toen naar de auto gereden. Hij stopte naast de auto en stond op ongeveer 2 à 3 meter van de auto. [slachtoffer] zat toen net in de auto. Hij heeft uit zijn rechterjaszak van de TNT jas met zijn rechterhand het pistool gepakt en heeft met het pistool geschoten. Hij richtte op het lichaam van [slachtoffer]. Hij stond ongeveer aan het einde van het deurportier. Na het schieten deed hij het pistool weer in de rechterjaszak van de TNT jas en reed weg.[24]
- Afwikkeling
Tijdens de voorbereiding was afgesproken dat de plek waar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] van voertuig zouden wisselen aan de Koning Lodewijklaan zou zijn. Ook in het geval [medeverdachte 2] [slachtoffer] op de dagen voor 21 juni 2007 zou neerschieten hadden ze op die plek afgesproken. Ook op die dagen zou het [medeverdachte 3] zijn die de scooter zou overnemen. [medeverdachte 2] heeft geen idee waar verdachte in de tussentijd verbleef. In ieder geval was het nooit de bedoeling dat verdachte de scooter zou overnemen. [medeverdachte 2] is in de Ford Mondeo weggereden naar de [c-straat]. [medeverdachte 3] is op de scooter weggereden. Bij de [c-straat] is [medeverdachte 2] naar binnen gelopen bij de eerste ingang van de eerste flat aan de zijde van de Adelaarslaan. Hij is na binnenkomst via een trap naar beneden gelopen.[25] [medeverdachte 2] moest even wachten voordat [medeverdachte 3] weer arriveerde.[26] De scooter is na de moord aan de [c-straat] in een van de kelderboxen van de flat achtergebleven. [medeverdachte 2] was erbij toen [medeverdachte 3] de scooter na de moord daar neer zette. Daar zijn toen ook de helm, de TNT jas, het zwarte vest en het vuurwapen achtergebleven. Toen hij bij de kelderbox aankwam stonden daar verdachte en een hem onbekende man. De spullen die hij noemde zijn in de kelderbox achtergebleven en [medeverdachte 3] en hij zijn een eindje gaan rijden. [medeverdachte 2] heeft wel enkele malen gevraagd waar de jas, de scooter, het wapen en de helm waren gebleven en kreeg alleen te horen dat de spullen weg waren gewerkt. Dit werd door [medeverdachte 3] en/of verdachte verteld.[27] [medeverdachte 2] is uiteindelijk in Apeldoorn Zuid in de buurt van zijn moeder uit de auto gezet. Ongeveer 1 à 2 weken later heeft hij van verdachte € 10.000,- gekregen op de Markt in Apeldoorn. Het geld zat verpakt in aluminiumfolie. Het was een stapeltje met verschillende bankbiljetten. Hij heeft het geld mee naar zijn huis - aan de Sprengenweg – genomen. [28] [medeverdachte 2] is nog regelmatig naar verdachte gegaan om te vragen hoe het nu zat met de beloofde werkzaamheden. Hij kreeg toen ook een auto van verdachte, een groene Citroen Berlingo. Hij kon met die auto de beloofde klusjes doen. Omdat [medeverdachte 2] wel de benzine moest betalen, verdiende hij nog steeds niets en is er van de beloften niets terecht gekomen.[29]
Overweging ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2]
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] overweegt het hof het volgende.
[medeverdachte 2] is zowel door de politie als door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Op 1 september 2009 heeft [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die ging over de inzet van informant '[A]'. Op 1 en 14 december 2009 en op 8 maart 2011 is [medeverdachte 2] nogmaals door de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft toen aangegeven te blijven bij zijn verklaringen zoals afgelegd bij de politie en zich verder te beroepen op zijn verschoningsrecht.
Het hof is van oordeel dat de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen op hoofdlijnen consistent zijn. Voorts heeft [medeverdachte 2] zijn bekennende verklaringen niet alleen afgelegd op het politiebureau, maar heeft hij tevens uitlatingen gedaan over de schietpartij buiten een verhoorsituatie om. Dit blijkt onder andere uit OVC (opnemen vertrouwelijke communicatie) gesprekken, uit telefoontaps en uit de gesprekken met '[A]' zoals hieronder zal worden weergeven.
- In een telefoongesprek op 13 november 2008 te 09:38 uur tussen [medeverdachte 2] en zijn partner [betrokkene 1] wordt gepraat over het programma Opsporing Verzocht. [betrokkene 1] zegt dat er mensen zullen zijn die [medeverdachte 2] zullen herkennen.[30]
- In een telefoongesprek op 16 november 2008 te 23:08 uur tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] zegt [medeverdachte 2] dat hij een afspraak heeft gemaakt dat als hij vast komt te zitten er voor [betrokkene 1] iedere keer een krant in de brievenbus komt met een envelop met geld ertussen. [medeverdachte 2] heeft tegen verdachte gezegd dat er meer geld bijbetaald moest worden. Op een vraag van [betrokkene 1] antwoordt [medeverdachte 2] dat verdachte hem zelf ook knijpt.[31]
- In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] op 18 november 2008 te 23:11 uur heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij die Turken heeft gesproken en dat ze bij hem aan de deur zijn geweest. [betrokkene 1] zegt dat als die lui weer komen, [medeverdachte 2] opslag moet vragen. Hierop antwoordt [medeverdachte 2] dat er weer gedokt moet worden: er moet minimaal € 10.000,- bij. Verder wordt gesproken over de voorbereiding. [medeverdachte 2] zegt dat ze er heel lang mee bezig waren. [betrokkene 1] zegt daarop dat ‘hun alles uit hadden moeten zoeken en dan pas moet jij komen’.[32] Nadat [betrokkene 1] is geconfronteerd met dit OVC gesprek waarin zij spreekt over ‘Turken aan de deur’, heeft zij verklaard daarmee te bedoelen dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] op kwam halen om hem naar verdachte te brengen.
- In gesprekken met informant '[A]' heeft verdachte gezegd dat hij de moord op [slachtoffer] heeft gepleegd, dat hij daarvoor benaderd was door Turken en daarvoor € 10.000,- had gekregen.[34]
Verder heeft [medeverdachte 2] getoond daderwetenschap te hebben. Zo heeft hij tegen zowel '[A]' als tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij vijf keer heeft geschoten. Tegen [A] heeft hij voorts gezegd dat het kaliber van de patronen 7.65 mm was.[35]
De verklaringen van [medeverdachte 2] bevatten daarnaast vele details en worden ondersteund door andere onderzoeksresultaten, zoals verklaringen van getuigen in de omgeving van verdachte, zoals zijn moeder, broer en vriendin.
- Getuige [getuige 1], de moeder van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat een zwarte scooter bij haar in de schuur heeft gestaan.[36]
- Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte begin 2007 heeft leren
kennen en dat zijn broer [medeverdachte 2] klusjes deed voor verdachte. Eind 2006/begin 2007 zat [medeverdachte 2] in de financiële problemen en was hij drugsverslaafd. [medeverdachte 2] heeft hem verteld dat hij door verdachte was benaderd om voor geld iemand dood te schieten. De voorbereiding heeft ongeveer een halfjaar geduurd. [medeverdachte 2] heeft op een Peugeot Zenith gereden. Die scooter heeft [medeverdachte 2] van verdachte gekregen in februari/ maart/april 2007. Die scooter heeft ook een tijdje bij zijn moeder in de schuur aan de [a-straat] in Apeldoorn gestaan. Dat was begin 2007. [medeverdachte 2] werd regelmatig door verdachte opgehaald tussen 06:00 uur en 08:00 uur 's morgens. [medeverdachte 2] stapte dan bij verdachte in de auto. Vanaf daar reed hij naar Apeldoorn Noord, zo heeft [getuige 2] gehoord van [medeverdachte 2]. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte soms met zijn auto achter [medeverdachte 2] - die op een scooter zat - aanreed. [medeverdachte 2] heeft hem een wapen laten zien. Het was een pistool dat er ongeveer hetzelfde als een politiepistool uit zag. Het magazijn zat nog helemaal vol met kogels en er zat nog een kogel in de kamer. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat Guvendi een Citroën Berlingo voor [medeverdachte 2] heeft gekocht om daarmee werkzaamheden te verrichten. [medeverdachte 2] moest bijvoorbeeld goederen halen voor het café, maar hij moest ook wel eens iemand in elkaar slaan of weedhokjes leeghalen.[37]
- Getuige [betrokkene 1], de partner van [medeverdachte 2], heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de dag van de schietpartij tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer] had neergeschoten. In de loop van die week heeft [betrokkene 1] gevraagd in wiens opdracht hij heeft gehandeld en zei ‘...dat het zeker die Turken waren’. [medeverdachte 2] heeft toen gezegd dat hij de opdracht van verdachte had gekregen. Verdachte kwam aanvankelijk één keer per week, en later vaker, bij hen aan de deur. [medeverdachte 3] haalde [medeverdachte 2] ook wel eens op. Dat was in de week na de inbraak (hof: van 29 mei 2007). In de tijd dat ze in Apeldoorn woonden, had [medeverdachte 2] heel veel contact met verdachte en [medeverdachte 3]. Sinds ze in Zutphen wonen niet meer. Per 1 augustus 2007 zijn ze naar Zutphen verhuisd. [medeverdachte 2] heeft de week na de moord geld ontvangen voor het doden van [slachtoffer]. Hij had een stapel geld bij zich, dat verpakt zat in zilverfolie. In het zilverfolie zaten verschillende pakketjes geld in doorzichtig folie. [medeverdachte 2] had haar verteld dat het totale bedrag € 10.000,- was.[38] [medeverdachte 3] heeft ze voor het eerst gezien toen [medeverdachte 3] samen met verdachte [medeverdachte 2] kwam ophalen. Dit is geweest voor de moord op [slachtoffer]. [medeverdachte 3] reed omdat verdachte zich meestal liet rijden.[39]
Daarnaast hebben ook getuigen die zich niet in de relatie- dan wel familiesfeer van [medeverdachte 2] bevinden verklaringen afgelegd waardoor de verklaringen van [medeverdachte 2] worden bevestigd, zoals de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte zelf.
- Getuige [getuige 3], de vriendin van verdachte [medeverdachte 3], heeft verklaard dat zij aan de [b-straat] woont en een kelderbox heeft. [medeverdachte 3] en zij hadden als enigen de sleutel van haar woning en de kelderbox. In haar kelderbox stond een jerrycan. Ten aanzien van haar rode Ford Ka, heeft zij verklaard dat zij die regelmatig aan [medeverdachte 3] heeft uitgeleend.[40] Voorts heeft zij verklaard dat zij bij TNT heeft gewerkt en dat zij in september 2006 een doos met werkkleding heeft ontvangen. In de doos zaten onder andere handschoenen, een sweater en een TNT jas. Alle kleding zat nieuw in plastic verpakt. De doos met de werkkleding bewaarde ze in haar kelderbox. Toen ze de doos met kleding weer inleverde bij TNT heeft ze niet gecontroleerd of alles erin zat.[41]
- Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 21 juni 2007 rond 08:40 uur bij de Koning Lodewijklaan een Ford Mondeo, oud model met kofferbak, heeft gezien. Het linker voorportier stond open. Een man op straat naderde de Ford Mondeo. De beide mannen hebben met elkaar gesproken. De man die in de auto zat, stapte uit en liep weg. Nadat de bestuurder was uitgestapt is de tweede man - die eerder de auto was genaderd - in de auto gestapt en weggereden in de richting van de Sprengenweg. De getuige stak de straat over en, na ongeveer vijftien, meter de Satumusweg opgelopen te zijn, zag de getuige vanachter de flat een zwarte bromfiets met een hoge snelheid wegrijden. De bromfiets reed dezelfde kant op als de Ford Mondeo Hij omschrijft de huidskleur van de man die met de brommer weg reed als bruiner dan van de gemiddelde Nederlander. Hij denkt in de richting van Marokkaans of Turks.[42]
- Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij in het bezit was van een Ford Mondeo. De Mondeo staat op zijn naam, maar hij heeft de auto samen met zijn broer [medeverdachte 3] gekocht. Van deze auto maakten alleen [getuige 5] en zijn broer [medeverdachte 3] gebruik.[43]
- Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij een sleutel had van de kelderbox van [getuige 3] en dat verdachte ook wel eens gebruik maakte van de kelderbox. Verdachte vroeg dan de sleutel van [medeverdachte 3] en gebruikte die sleutel. [medeverdachte 3] was er niet altijd bij als verdachte naar de kelderbox ging. Ten aanzien van de Ford Ka van [getuige 3] heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij regelmatig de rode Ford Ka van haar heeft geleend.[44] Hij heeft voorts verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van een Ford Mondeo. Die was van hem.[45]
- Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank van 12 januari 2010 verklaard dat hij aanwezig was bij de koop van de Berlingo.
Tenslotte vinden de verklaringen van [medeverdachte 2] steun in meer objectieve onderzoeksresultaten zoals het onderzoek naar de verschillende auto's en het onderzoek naar de [b-straat] en de [c-straat].
- Uit de gegevens van de RDW blijkt dat [medeverdachte 3], geboren op 27 februari 1982 te Apeldoorn een Ford Mondeo met het kenteken [AA-00-BB] van 22 november 2005 tot 7 maart 2007 op zijn naam had staan. Vanaf die datum tot 3 april 2008 heeft de auto op naam van zijn broer [getuige 5] gestaan. Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau blijkt dat [medeverdachte 3] op 27 november 2006 in Apeldoorn in deze auto is bekeurd. Voorts is gebleken dat [medeverdachte 3] enkele malen door politieambtenaren in deze auto als bestuurder is gesignaleerd.[46]
- Uit de gegevens van het RDW blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf 26 juni 2007 een Citroen Berlingo op zijn naam heeft gehad.[47]
- [medeverdachte 2] is met verbalisanten langs de flat/kelderbox gereden, hij heeft aangewezen welk kelderbox het betreft. Het betreft een kelderbox gelegen in een flat aan de [b-straat] met perceelnumers 2b t/m 60 als de flat waar Pauline Pol woont. Pauline Pol blijkt te wonen aan de Faustraat 58 te Apeldoorn. Zij is een vriendin van [medeverdachte 3].[48]
- [medeverdachte 2] is met verbalisanten langs de flat gereden aan de [c-straat]. [medeverdachte 2] heeft aangewezen om welke flat aan de [c-straat] het hier ging: de portiek (trappenhal) met huisnummers 144-155.49 Getuige [getuige 6] woont aan de [c-straat] 153 en heeft verklaard verdachte te kennen. Verdachte kwam wel eens bij hem thuis. Verdachte noemt [getuige 6] ook wel [getuige 6] of [getuige 6]. Verdachte heeft op 19 juni 2007 gebeld en naar [getuige 6] gevraagd en is later die dag door ene [betrokkene 2] teruggebeld vanaf het vaste telefoonnummer van de woning van [getuige 6].[51] Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank van 12 januari 2010 verklaard [getuige 6] te kennen.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer dat verdachte heeft aangegeven dat hij [medeverdachte 2] pas na de moord op [slachtoffer] heeft leren kennen wordt door het hof op grond van hetgeen hierboven is opgenomen, verworpen. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat [medeverdachte 2] zich heeft vergist met de tweelingbroer van verdachte is door de verdediging niet nader onderbouwd. Ten overvloede merkt het hof op dat [medeverdachte 2] in zijn verklaringen telkens de voornaam van verdachte, [verdachte], gebruikt en dat op grond daarvan een verwisseling al moet worden uitgesloten.
[2] In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt verwezen naar de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal ‘onderzoek DILLE’ regiopolitie Noord en Oost Gelderland, te weten de ordners 1 tot en met 18 en de aanvullende procesdossiers A tot en met H.
[3] Het proces-verbaal van bevindingen (map 1, pag. 8 e.v.)
[4] Het proces-verbaal van confrontatie (map 1, pag. 276 e.v.)
[5] De processen-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] (map 1, pag. 89), [betrokkene 10] (map 1, pag. 47 e.v.), [betrokkene 11] (map 1, pag. 71 e.v.) en [betrokkene 12] (map 1, pag. 57)
[6] Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 13] (map 1, pag. 43 e.v.)
[7] Proces-verbaal van het Forensisch Technisch Onderzoek op de plaats delict (map 2, pag. 368 e.v.) en het NFI deskundigenrapport munitieonderzoek van 28 augustus 2007 van [betrokkene 14] (map 5, pag. 1661 e.v.).
[8] Het deskundigenrapport (sectierapport) opgemaakt door dr B. Kubat van 2 juli 2007 (map 2, pag. 409 e.v.).
[9] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. i.h.b. pag. 876)
[10] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 881 e.v. I.h.b. pag. 883)
[11] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 885 e.v. i.h.b. pag. 886)
[12] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 881 e.v. i.h.b. pag. 883)
[13] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. I.h.b. pag. 876 en 877)
[14] Proces-verbaal ven verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 885 e.v. i.h.b. pag. 888)
[15] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 893 e.v. i.h.b. pag. 894)
[16] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. i.h.b. pag. 878)
[17] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 893 e.v. i.h.b. pag. 895)
[18] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. i.h.b. pag. 877)
[19] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3. pag. 885 e.v. i.h.b. pag. 887 en 888)
[20] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 893 e.v. i.h.b. pag. 894)
[21] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 893 e.v. i.h.b. pag. 895)
[22] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. i.h.b. pag. 878)
[23] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 893 e.v. i.h.b. pag. 895)
[24] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. I.h.b. pag. 878 en pag. 893 e.v. i.h.b. pag. 895)
[25] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 916 e.v. i.h.b. pag. 917)
[26] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. i.h.b. pag. 879)
[27] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 885 e.v. i.h.b. pag. 889)
[28] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 875 e.v. i.h.b. pag. 879 en pag. 933 e.v. i.h.b. pag. 938 )
[29] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] (map 3, pag. 881 e.v. i.h.b. pag. 884)
[30] OVC gesprek gespreksnummer 275901846 (map 2, pag. 695 e.v.)
[31] OVC gesprek gespreksnummer 275932521 (map 2, pag. 710 e.v.)
[32] OVC gesprek gespreksnummer 275962774 (map 2, pag. 736 e.v.)
[33] Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] (map 3, pag. 1055 e.v.)
[34] Proces-verbaal van bevindingen A-3170 ('[A]') (map 2, pag. 666 e.v, pag. 677 e.v. en pag. 686 e.v.)
[35] Proces-verbaal van bevindingen A-3170 ('[A]') (map 2, pag. 686 e.v. en 666 e.v.) en het OVC gesprek gespreksnummer 275962774 (map 2, pag. 736 e.v., i.h.b. p. 740)
[36] Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] (map 4, pag. 1410 e.v. I.h.b. pag. 1412)
[37] Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] (map 5, pag. 1434 e.v.)
[38] Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 1] (map 3, pag. 1006 e.v. i.h.b. 1007,1008 en 1010)
[39] Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] (map 3, pag. 1055 e.v. i.h.b. 1056)
[40] Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] (map 4, pag. 1300 e.v. i.h.b. pag. 1303,1304,1305 en 1306)
[41] Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] (map 4, pag. 1312 e.v. i.h.b. pag. 1316 en 1317)
[42] Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] (map 4, pag. 1667 e.v.)
[43] Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] (map 5, pag. 1700 e.v. i.h.b. pag. 1702)
[44] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] (map 4, pag. 1189 e.v. i.h.b. pag. 1192 en 1193)
[45] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] (map 4, pag. 1207 e.v. i.h.b. pag. 1210)
[46] Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten (map 5, pag. 1681 e.v.)
[47] Uitdraai van het RDW (map 6, pag. 1997)
[48] Proces-verbaal van bevindingen (map 3, pag. 913 e.v.)
[49] Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten (map 3, pag. 915 e.v.)”
5.3.
Hoewel het Hof overweegt dat medeverdachte [medeverdachte 2] “zowel door de politie als door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord” is, bieden de desbetreffende processen-verbaal van verhoor geen steun aan de stelling dat de verdediging bij de politieverhoren aanwezig is geweest. Ook anderszins is voor die stelling geen steun te vinden in de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Ik houd het er daarom op dat het Hof zich heeft bediend van een ongelukkig uitgevallen woordkeus en tot uitdrukking bedoelde te brengen dat de verdediging alleen bij het horen door de rechter-commissaris aanwezig is geweest. Reden om aan te nemen dat de verdachte in staat is gesteld om de getuige te (doen) ondervragen toen deze door de politie werd verhoord, is er in elk geval niet.
5.4.
Uit de door het Hof weergegeven gang van zaken met betrekking tot de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris kan voorts worden afgeleid dat de verdediging daarbij weliswaar aanwezig was en de getuige vragen heeft kunnen stellen met betrekking tot de inzet van informant ”[A]”, maar dat de verdediging, doordat de getuige zich op zijn verschoningsrecht beriep, niet daadwerkelijk de gelegenheid heeft gekregen om te getuige vragen te stellen over diens voor de verdachte belastende verklaringen die hij bij de politie aflegde. Gelet op de zaak Vidgen tegen Nederland (EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06, NJ 2012/649) en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539 moet het er daarom voor gehouden worden dat de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om de getuige te (doen) ondervragen.
5.5.
De eerste vraag die het EHRM in zaken als de onderhavige pleegt te onderzoeken, is of er “a good reason” was voor (1) het feit dat de getuige niet ter terechtzitting door de verdediging ondervraagd kon worden en voor (2) het feit dat diens verklaring desondanks voor het bewijs werd gebruikt. Het accent bij deze twee deelvragen ligt op de eerste deelvraag. Als er een goede reden is voor de onmogelijkheid van ondervraging (de getuige is bijvoorbeeld overleden), dan brengt “the interest of justice” (waarachter de positieve verplichting schuil gaat om te voorzien in een effectieve strafvervolging) doorgaans mee dat het gebruik van de verklaring gerechtvaardigd is.4.Bij die eerste deelvraag gaat het om het ondervragingsrecht ter terechtzitting. Dat wordt fraai geïllustreerd door de zaak Aigner tegen Oostenrijk (EHRM 10 mei 2012, nr. 28328). Klager werd vervolgd wegens poging tot verkrachting. Het slachtoffer werd in het vooronderzoek gehoord door de rechter-commissaris in het bijzijn van de verdediging die haar kon ondervragen. De gevolgde procedure bracht mee dat het slachtoffer naar Oostenrijks recht ontheven was van de verplichting om ter terechtzitting te getuigen. Het EHRM onderzocht eerst of er voor de niet-verschijning van het slachtoffer ter zitting een goede reden was en accepteerde dat die reden gevonden kon worden in de bescherming van het slachtoffer tegen – in mijn woorden- secundaire victimisatie (§ 39). Het feit dat er gelegenheid tot ondervraging was geweest bij de rechter-commissaris merkte het Hof vervolgens aan als een ‘counterbalancing factor’.
5.6.
Het heeft er veel van weg dat de Hoge Raad de vraag naar ‘good reason’ overslaat.5.Ik denk dat daarvoor twee samenhangende redenen zijn te geven. De eerste hangt samen met de aard van de cassatieprocedure, die om klachten vraagt die ‘to the point’ zijn. De vraag of er een goede reden was waarom de getuige niet op de terechtzitting kon worden ondervraagd, vertaalt zich procesrechtelijk dikwijls in de vraag of het verzoek om de getuige te horen op goede gronden is afgewezen. Een verdachte die het met die afwijzing niet eens is, moet daarover klagen en niet volstaan met een ongespecificeerde klacht over het gebruik van de bij de politie afgelegde verklaring. De tweede reden is dat de Hoge Raad blijft vasthouden aan de gedachte dat, als het om de realisering van het ondervragingsrecht gaat, van de verdediging het nodige initiatief mag worden verwacht. Als de verdediging niet om het horen van de getuige heeft verzocht, is dat de goede reden waarom die getuige niet op de zitting kon worden ondervraagd. Of, anders gezegd, de verdediging had wel de gelegenheid tot ondervraging, maar heeft die niet benut. Bij wijze van illustratie zij hier gewezen op HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:BY1251. De getuige beriep zich in eerste aanleg op het verschoningsrecht dat hem als medeverdachte toekwam. In hoger beroep deed de verdediging geen verzoek om de medeverdachte opnieuw als getuige op te roepen. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht dat de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid had gehad de getuige te ondervragen, faalde aangezien de verdediging, “van wie in de regel het nodige initiatief daartoe mag worden verwacht”, in hoger beroep niet om de oproeping van de getuige had verzocht. Hij voegde daaraan toe dat het Hof de getuige ook niet ambtshalve had hoeven oproepen, omdat verdachtes betrokkenheid bij het hem tenlastegelegde in voldoende mate steun vond in andere bewijsmiddelen. Daarmee was de kous af.
5.7.
Het is hier niet de plaats om de vraag of de benadering van de Hoge Raad strookt met die van het EHRM opnieuw op te rakelen. Aandacht verdient wel dat er mogelijk nog een derde reden is om de vraag naar de ‘good reason’ niet (steeds) als aparte vraag voorop te stellen. Die reden is mogelijk dat die vraag niet altijd los kan worden gezien van de andere vragen uit het door het EHRM gehanteerde beslissingsstramien. In het zojuist besproken arrest liet de Hoge Raad – conform zijn vaste jurisprudentie op dit punt – de vraag of het Hof de getuige ambtshalve had moeten oproepen, afhangen van de vraag of de verklaring van de getuige het enige bewijs was waaruit verdachtes daderschap kon worden afgeleid. Met andere woorden: als de verklaring wel ‘decisive’ was geweest, was er geen goede reden voor het feit dat de getuige niet op de zitting aanwezig was. De achterliggende gedachte lijkt te zijn dat de inspanningen die van de justitiële autoriteiten mogen worden verwacht om het ondervragingsrecht te realiseren, mede afhankelijk zijn van de mate waarin de verdediging gehandicapt is als er geen daadwerkelijke gelegenheid tot ondervraging wordt geboden. Het komt mij voor dat deze gedachte ook aan de Straatsburgse jurisprudentie niet geheel vreemd is. Zo kan men zich afvragen of het EHRM in de 5.5 genoemde Oostenrijkse zaak even gemakkelijk had geoordeeld dat er een ‘good reason’ was voor de afwezigheid van de getuige ter terechtzitting als er in het vooronderzoek geen compenserende procedure was geweest. Gewezen kan ook worden op EHRM 28 februari 2013, nr. 22163/08 (Mesesnel tegen Slovenië), waarin het EHRM de volgorde omdraaide. Het Hof stelde eerst vast dat de verklaring ‘decisive’ was en onderzocht vervolgens of er een goede reden was voor het feit dat de verdachte de getuige niet had kunnen ondervragen.
5.8.
Terug naar de onderhavige zaak. Bij de beantwoording van de vraag of er een goede reden was voor het feit dat [medeverdachte 2] niet op de terechtzitting kon worden ondervraagd, blijf ik voorshands binnen het kader van de cassatieprocedure. Later (onder punt 5.20) zal ik op die vraag terugkomen, maar dan vanuit een breder, zo men wil Straatsburgs, perspectief. Welnu, [medeverdachte 2], wiens zaak gelijktijdig met die tegen verdachte werd behandeld, is niet ter terechtzitting van het Hof als getuige opgeroepen, al had dat misschien volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad wel gemoeten.6.Daarover wordt in cassatie echter niet geklaagd. Daarbij verdient opmerking dat het Hof wel op verzoek van de verdediging bij tussenarrest van 30 december 2010 heeft bevolen dat [medeverdachte 2] (opnieuw) door de rechter-commissaris werd gehoord en dat de raadsman had verklaard dat het hem om het even was of de getuige door de rechter-commissaris of ter zitting werd gehoord.7.Bij zijn verhoor door de rechter-commissaris beriep [medeverdachte 2] zich wederom op zijn verschoningsrecht. De verdediging legde zich daarbij neer.8.Hetzelfde geldt voor het Hof. Daarover wordt, op zich begrijpelijk, in cassatie niet geklaagd. Gelet hierop moet het er in cassatie voor gehouden worden dat er ‘a good reason’ was om [medeverdachte 2] niet als getuige ter terechtzitting te horen en om diens tegenover de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs te gebruiken.
5.9.
De vraag is vervolgens of de verklaringen van [medeverdachte 2] aangemerkt moeten worden als de ‘sole or decisive evidence’ waarop de bewezenverklaring steunt. Richtinggevend is hier de zaak Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM 15 december 2011, nr. 26766/05, NJ 2012/283 m.nt. Schalken en Alkema). Daarin heeft de Grote Kamer van het EHRM een poging ondernomen om het begrip ‘decisive evidence’ nader te omlijnen. Het begrip ”should be narrowly understood as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case’’. Daarbij wijst het EHRM op het belang van steunbewijs: “the stronger the corroborative evidence, the less likely that the evidence of the absent witness will be treated as decisive” (§ 131).
5.10.
In de onderhavige zaak geeft het Hof onder het kopje ‘’ Overweging ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2]’’ een opsomming van het aanwezige steunbewijs. De vraag is echter of dat steunbewijs ‘corroborative evidence’ is in de zin die het EHRM bedoelt. In dit verband is van belang dat de aanwezigheid van steunbewijs in de zaak Al-Khawaja en Tahery ook nog op andere wijze een rol speelt. Zoals bekend zal zijn, oordeelde het EHRM in die zaak dat de ’sole or decisive rule’ niet absoluut is. Dat brengt mee dat niet steeds sprake is van een schending van art. 6 EVRM als het bewijs uitsluitend of in beslissende mate berust op de verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Waarop het in een dergelijk geval aankomt, zijn de ‘counterbalancing factors’, waarbij mede gedacht moet worden aan “measures that permit a fair and proper assessment of the reliability of that evidence to take place’’. Daarbij geldt dat een veroordeling alleen op dergelijk bewijs gebaseerd kan worden ‘’if it is sufficiently reliable given its importance in the case” (§ 147). Welnu, ook bij de vraag of het bewijs voldoende betrouwbaar is, lijkt het steunbewijs een rol van betekenis te spelen. Dit kan aan de hand van de zaak Al-Khawaja worden verduidelijkt.
5.11.
Al-Khawaja was een arts die ervan werd beschuldigd twee vrouwelijke patiënten te hebben misbruikt terwijl zij onder hypnose waren. Eén van die patiënten was ten tijde van de terechtzitting overleden, zodat zij aldaar niet kon worden ondervraagd. Het EHRM had weinig woorden nodig voor zijn oordeel dat de bij de politie afgelegde verklaring ‘decisive’ was. Pas bij de vraag naar de ‘counterbalancing factors’ werd het aanwezige steunbewijs in de beschouwing betrokken. Het EHRM wees erop dat “the reliability of the evidence” ondersteund werd door het feit dat de aangeefster haar verhaal direct na haar bezoek aan de arts aan twee vrienden had verteld en dat dit verhaal slechts op ondergeschikte punten verschilde van hetgeen zij de politie had verteld. Belangrijker evenwel vond het EHRM dat er sterke overeenkomsten waren tussen het verhaal van de aangeefster en dat van het andere vrouwelijke slachtoffer, terwijl er geen aanwijzingen waren dat de vrouwen hun verklaringen op elkaar hadden kunnen afstemmen. “In a case of indecent assault by a doctor on his patient, which took place during private consultation where only he and the victim were present, it would be difficult to conceive of stronger corroborative evidence”, zo overwoog het EHRM. Hoewel de kracht van het steunbewijs volgens het Straatsburgse Hof kan maken dat de getuigenverklaring niet ‘decisive’ is, en volgens dat Hof sterker steunbewijs dan het steunbewijs dat in deze zaak voorhanden is nauwelijks denkbaar is, was dat Hof zoals wij zagen toch van oordeel dat van ‘decisive evidence’ sprake was. De vraag is hoe dat moet worden begrepen. Mijn veronderstelling is dat onderscheid gemaakt moet worden naar de aard van het steunbewijs. Bij de vraag of de desbetreffende getuigenverklaring ‘decisive evidence’ vormt, gaat het vooral om de vraag is of er aanvullend bewijs is uit andere, onafhankelijke bron.9.Bij de vraag of er voldoende ‘counterbalancing factors’ zijn, gaat het om steunbewijs dat betrekking heeft op de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet gehoorde getuige. In de zaak Al-Khawaja ging het om steunbewijs van de laatste categorie. Zoals het EHRM zelf overwoog, verhoogden de verklaringen van de beide vrienden tegen wie de aangeefster haar verhaal had gedaan, de “reliability” van het bewijs. De verklaring van het andere slachtoffer, waaraan het EHRM het meeste gewicht toekende, zegt op zich helemaal niets over de vraag of Al-Khawaja de aangeefster heeft misbruikt. Wel vormt die verklaring een belangrijke aanwijzing dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is.
5.12.
Gelet op het voorgaande lijdt het mijns inziens geen twijfel dat het bewijs in de onderhavige zaak zo niet uitsluitend, dan toch in elk geval in beslissende mate steunt op de verklaringen die [medeverdachte 2] bij de politie aflegde. Het steunbewijs waarop het Hof zich baseerde had, zoals het opschrift van de desbetreffende overweging (“Overweging ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2]”) treffend weergeeft, betrekking op de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daar komt bij dat het steunbewijs dat wordt gevormd door de verklaringen van [betrokkene 1] (de partner van [medeverdachte 2]), [getuige 2] (diens broer) en medeverdachte [medeverdachte 3] bij de toepassing van de ‘sole or decisive rule’ sowieso buiten beschouwing moet blijven omdat ook voor deze verklaringen geldt dat de verdachte niet in de gelegenheid is geweest zijn ondervragingsrecht uit te oefenen.10.De genoemde getuigen beriepen zich bij hun verhoor door de rechter-commissaris namelijk eveneens op hun verschoningsrecht. Ik wijs in dit verband op de zaak Hümmer tegen Duitsland (EHRM 19 juli 2012, nr. 26171/07), waarin de klager werd vervolgd omdat hij zijn broer met een bijl zou hebben aangevallen en getracht zou hebben zijn zus te wurgen. Zijn moeder, broer en zus legden bij de politie belastende verklaringen af, maar beriepen zich op de terechtzitting op hun verschoningsrecht. Het EHRM bestempelde de belastende verklaringen tezamen als ‘untested evidence’ en concludeerde dat dit bewijs beslissend was geweest voor de veroordeling (§ 44).
5.13.
De vraag waarop het derhalve aankomt, is of er voldoende compenserende factoren waren die kunnen maken dat het proces in zijn geheel toch fair genoemd kan worden. Uit het voorgaande bleek reeds dat de aanwezigheid van steunbewijs op basis waarvan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring kan worden beoordeeld, een belangrijke ‘counterbalancing factor’ is. Maar steunbewijs is niet de enige factor. Van belang is ook of de verdediging dat steunbewijs heeft kunnen testen. Dat blijkt reeds uit de zaak Al-Khawaja. Het EHRM achtte van belang dat de desbetreffende getuigen (de twee vrienden en het andere slachtoffer) ter zitting als getuigen waren gehoord en dat “their reliability was tested by cross-examination”.
5.14.
Daarmee is het arsenaal aan mogelijke compenserende maatregelen bepaald niet uitgeput. Zoals reeds ter sprake kwam (hiervoor, onder 5.5), blijkt uit de zaak Aigner tegen Oostenrijk dat gelegenheid tot ondervraging in het vooronderzoek eveneens compenserend kan werken. Aigner klaagde dat die ondervraging niet aan de eisen van art. 6 EVRM beantwoordde omdat er met de audiovisuele registratie van het verhoor bij de rechter-commissaris iets was misgegaan, waardoor niet kon worden voldaan aan het verzoek van de verdediging om de opname tijdens de terechtzitting te vertonen. Het EHRM stelde daar tegenover dat de verdediging zich er gezien het Oostenrijkse procesrecht van bewust moest zijn geweest dat de getuige het recht had om niet ter zitting te verschijnen en dat de verdediging geen bezwaar had gemaakt toen de verklaringen van de getuige ter zitting werden voorgelezen. Het EHRM erkende daarbij “that it would have been preferable for the trial court also to have been able to study the video recording of that hearing to gain a direct impression of Mrs K’s conduct under questioning”. Maar omdat de getuige geen minderjarige was, maar een “adult with full mental capacity”, was het Hof van oordeel dat het afspelen van de video-opname niet “indispensable for the fair conduct of the proceedings” was. Op dat laatste – de eerlijke procesvoering in haar geheel – lijkt het uiteindelijk aan te komen. Dat maakt al gauw dat aan al de bijzonderheden van het geval gewicht toekomt. Als de verdediging er niet op bedacht had moeten zijn dat de getuige niet ter zitting zou verschijnen, had het misschien anders gelegen. Als de video-opname wel beschikbaar was geweest, maar de rechter het verzoek van de verdediging om die te vertonen, had afgewezen, was het oordeel mogelijk anders uitgevallen. Datzelfde geldt als de getuige geestelijk gestoord was.11.
5.15.
Dat het afspelen van de opnamen van het politieverhoor compenserend kan werken, is niet nieuw. Zoals bekend heeft de Hoge Raad uit de zaak S.N. tegen Zweden12., waarnaar het EHRM in de zaak Aigner tegen Oostenrijk “by contrast” verwijst, afgeleid dat het afspelen van de band van het studioverhoor, naast eventueel een rapport van een gedragsdeskundige, in zedenzaken waarbij jeugdige slachtoffers zijn betrokken, in beginsel als compenserende maatregel door de beugel kan.13.In de zaak D.T. tegen Nederland (EHRM 2 april 2013, nr. 25307/10) hield deze benadering stand in een geval waarin zowel de videoband was afgespeeld, deskundigen hadden gerapporteerd en de moeder en de grootmoeder als getuigen waren gehoord.14.In de zaak Vronchenko tegen Estland (EHRM 18 juli 2013, nr. 59632/09) daarentegen werd wel een schending aangenomen. Het verschil was niet alleen dat de deskundigen geen oordeel hadden uitgesproken over de betrouwbaarheid van de verklaring (§ 64), maar ook – en dat woog zwaar – dat geen gevolg was gegeven aan het in een vroeg stadium gedane verzoek van de verdediging om de studioverhoren te mogen bijwonen. In D.T. tegen Nederland, “where the applicant only appears to have requested the examination of the presumed victim before the court of appeal”, was dat anders geweest (§§ 61en 65). De opstelling van de verdediging is, zo blijkt ook hier, een factor van belang.15.Dat wordt ook geïllustreerd door EHRM 17 april 2012, nr. 43609/07 (Fąfrowics tegen Polen), hoewel het daarin niet ging om ‘decisive evidence’. Het EHRM overwoog (§ 62):
“The Court further notes that at the trial and the appellate hearing the applicant limited himself to pleading not guilty and refrained from testifying. He did not question the reliability of JH’s statements at the hearing and challenged only the reliance of the trial and the appellate courts on the untested evidence of this witness (compare and contrast, Jakubczyk, § 50, cited above).”
5.16.
Zoals ook uit de vergelijking van de Nederlandse en Estse zaak naar voren komt, is de beoordeling door het EHRM sterk gebonden aan de bijzonderheden van het geval. Dat komt ook tot uiting in de zaak Brzuszczyński tegen Polen (EHRM 17 september 2013, nr. 23789/09). Deze zaak verdient bijzondere aandacht omdat de casus overeenkomsten vertoont met die in de onderhavige zaak. De klager was veroordeeld omdat hij het vuurwapen zou hebben verschaft waarmee zijn vriend en zakenpartner R.N. een zekere E.U. had gedood en omdat hij betrokken zou zijn geweest bij de daarop volgende poging om E.U.’s familie losgeld af te persen. De veroordeling berustte hoofdzakelijk op de tegenover de politie afgelegde verklaringen van R.N., die zich in zijn cel had verhangen en dus niet als getuige kon worden gehoord. Zoals door ander bewijs werd bevestigd, waren zowel klager als R.N., die in de autoreparatie business zaten, in grote financiële problemen gekomen. Die problemen hadden R.N. ertoe gebracht zich in een hotel voor zijn schuldeisers te verstoppen. Volgens de verklaring van R.N. was het plan om een niet bestaande auto te koop aan te bieden en de klant die daarop afkwam te vermoorden. Zo gezegd, zo gedaan. E.U bleek echter geen geld op zak te hebben. Daarop zou klager op het idee zijn gekomen om de familie om losgeld te vragen. Daarvoor werd, weer volgens de verklaring van R.N., een zekere P.D. ingeschakeld. Het EHRM beantwoordde de vraag of er voldoende compenserende maatregelen waren geweest, als volgt:
“85. As noted above, the reliability of R.N.’s statements and the strength of the corroborative evidence was the principal issue throughout the domestic proceedings. The Court of Appeal quashed the first judgment of the trial court which was found to be deficient for the lack of consistency in the assessment of the evidence, and in particular for failure to confront the statements of R.N. with the evidence of some witnesses (see paragraph 21 above). The reasoning of the second judgment of the trial court, which ran to 135 pages, contains a very extensive and careful assessment of the reliability of the statements of R.N.
86. When examining the case for the second time, the trial court carried out a very comprehensive and rigorous assessment of all of the evidence, taking on board the instructions of the Court of Appeal. The trial court was very much alive to the need to approach the evidence of R.N. with caution. The conclusion of the trial court was that the statements of R.N. were reliable since they had been corroborated in a number of important aspects by other evidence, such as the location of the victim’s body, the protocol of autopsy, the evidence of the victim’s family regarding the contacts with R.N. prior to the murder, the evidence of the meetings between R.N. and the applicant and the evidence of telephone contact between them (see paragraphs 38-39 and 44 above). The Court is satisfied that the trial court scrutinised R.N.’s statements rigorously (see, mutatis mutandis, Fąfrowicz v. Poland, no. 43609/07 § 61, 17 April 2012). It took into consideration various factors which were of relevance in the assessment of their credibility, including, inter alia, the fact that R.N. had been a co‑suspect, his possible motives for incriminating the applicant, the spontaneous nature of the statements and the lack of any coercion at the time of his questioning. The Court observes in this respect that the trial court heard evidence from all police officers who had questioned R.N. during the three initial interrogations which shortly followed his arrest. It is of significance to note that during these interrogations R.N. explained of his own volition the facts relating to the gun and the murder (see paragraphs 34 and 36 above). Furthermore, it was excluded that the police officers could lead R.N. in his answers, since at the time of the initial interrogations they had not known about the victim’s death (see paragraphs 36 and 54 in fine).
87. It is to be noted that the domestic courts relied on a substantial body of other evidence corroborating and supporting the statements of R.N. This concerns in particular the uncontested evidence of at least three meetings between R.N. and the applicant during the period when R.N. had been hiding before and after the commission of the crime. There was also the evidence of their extensive telephone contact at critical times in the lead-up to and aftermath of the murder and the demand for ransom. This evidence led the trial court to dismiss as entirely unreliable the applicant’s assertion that he had been in conflict with R.N. over the latter’s debt and that his contacts with R.N. had been related to his efforts to recover his debt (see paragraph 30 above). There was also the evidence that the applicant had been interested in guns and had possessed a gun up until June 2000 (see paragraph 32 above).
88. Although it was not possible to cross-examine R.N. at the trial, his identity was known to the defence, which was therefore able to identify and investigate any motives he may have had for lying (see, Ellis, Simms and Martin against the United Kingdom (dec.), nos. 46099/06 and 46699/06, § 74, 10 April 2012; and, Tseber v. the Czech Republic, no. 46203/08, § 63, 22 November 2012). In the present case the evidence of witnesses which was supposed to cast doubt on the reliability of R.N.’s statements was examined by the courts with great caution and was eventually found unreliable. This concerns, in particular, the evidence regarding the possession of the gun. The trial court carefully examined the evidence of witnesses D.I. and M.A. who were called to demonstrate that R.N. had possessed the gun prior to the date on which he had claimed to receive from the applicant. Their evidence was found unreliable as it was inconsistent and changing over time (see paragraphs 40-41 above). The evidence of witness M.Ł. who was called to demonstrate that R.N. had been a drug user and had possessed a gun was also carefully assessed and found to be entirely unreliable (see paragraph 43 above).
89. With regard to the procedural safeguards available in the present case, the Court also attaches significant weight to the in-depth review carried out by the Court of Appeal. The Court of Appeal identified that the evidence of R.N. belonged to the category of “incriminating evidence” given by a co-suspect and recalled the conditions, defined in the case-law of the Supreme Court, which had to be considered in the assessment of this particular kind of evidence (the nature of a statement, the timing of making it, the motive for making it, the reliability of such statements and the lack of any pressure at the time of making the statement; see paragraph 53 above). The Court of Appeal found that the assessment of the evidence by the trial court complied with those requirements. In particular, it confirmed that the statements of R.N. to the police in which he had explained his and the applicant’s role in the crimes had been spontaneous and there had been no coercion of any kind involved (see paragraph 54 above). Furthermore, with regard to the murder charge, R.N. primarily incriminated himself and described the applicant’s role as limited to the provision of the gun and the offer of assistance in hiding the body. The Court of Appeal concurred with the first-instance court that the reliability of R.N.’s incriminating statements was corroborated by other evidence examined at the trial (see paragraph 55 above). It concluded that the trial court had analysed in a very thorough manner all statements of R.N. and assessed their reliability in the light of all the other evidence available in the case.
90. The Court notes that the critical issue in the case, namely the credibility of R.N. and the reliability of his statements, was examined by the domestic courts at length and in great detail (see, Sievert v. Germany, no. 29881/07, § 65, 19 July 2012; and, a contrario, Tseber v. the Czech Republic, cited above, § 67, where the reliability of absent witness, whose evidence was decisive in the case, was not properly scrutinised). The domestic courts explained why there were no grounds to assume that R.N. had wrongly accused the applicant or P.D. of involvement in the impugned crimes. In the circumstances of the present case the Court is satisfied that the necessary care was applied in the evaluation of R.N.’s statements.
91. Against this background, and viewing the fairness of the proceedings as a whole, the Court considers that, notwithstanding the difficulties caused to the defence by admitting the statements and the risks involved in doing so, there were sufficient counterbalancing factors to conclude that the admission in evidence of R.N.’s statements did not result in a breach of Article 6 § 1 read in conjunction with Article 6 § 3 (d) of the Convention.”
5.17.
Het is moeilijk aan dit casus gebonden oordeel van het EHRM een maatstaf te ontlenen voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Ongewis blijft namelijk waar het omslagpunt ligt. Zou het Hof ook hebben aangenomen dat er voldoende compenserende maatregelen waren als het vonnis geen 135 maar pakweg 63 pagina’s had beslagen of als niet alle bij het verhoor betrokken opsporingsambtenaren waren gehoord, maar slechts twee? Hoe zou het Hof hebben geoordeeld als de klager zich niet had verstrikt in onaannemelijke beweringen (maar zich op zijn zwijgrecht had beroepen) of als het steunbewijs met betrekking tot het telefonisch verkeer tussen klager en R.N. had ontbroken? Daarover kan slechts gespeculeerd worden.
5.18.
Die moeilijkheid echter neemt niet weg dat de overwegingen van het Hof twee belangrijke gezichtspunten opleveren die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang zijn. Het eerste gezichtspunt is dat onderzoek naar de wijze waarop de desbetreffende getuigenverklaring tot stand is gekomen, een compenserende maatregel kan opleveren. Dat kan gebeuren door de opsporingsambtenaren die het verhoor afnamen als getuigen ter terechtzitting te horen of door – nog mooier – een eventuele audiovisuele registratie van de verhoren ter zitting te vertonen. Het gaat bij dat onderzoek onder meer om de vraag of de belastende verklaring ‘spontaan’, dat wil zeggen uit eigen beweging, is afgelegd, waarbij van belang kan zijn of het om informatie ging waarover de verhorende ambtenaren niet beschikten. Het tweede gezichtspunt is dat het bij de vraag of een ‘proper assessment’ van de betrouwbaarheid van de verklaring mogelijk is geweest om de verklaring in haar geheel gaat, en dus niet alleen op het onderdeel van de verklaring dat voor de verdachte belastend is. Dat brengt mee dat het steunbewijs dat in aanmerking wordt genomen, niet specifiek op dat belastende onderdeel betrekking hoeft te hebben. Zo was volgens het EHRM van belang dat R.N. wist waar het lijk verborgen lag, hoewel dat gegeven niets zegt over de betrokkenheid van Brzuszczyński bij de moord. Dat brengt ook mee dat van belang kan zijn dat de getuige ook zichzelf door de afgelegde verklaring belastte, zeker als niet blijkt van motieven om te liegen over de betrokkenheid van de verdachte.
5.19.
Het wordt tijd voor het opmaken van de balans. Ik stel daarbij voorop dat het Hof in de onderhavige zaak arrest wees op een moment waarop de uitspraak van het EHRM in de zaak Vidgen tegen Nederland nog gedaan moest worden. Het Hof kon met die uitspraak dus geen rekening houden en zal zich hebben gebaseerd op de toenmalige jurisprudentie van de Hoge Raad volgens welke de verdediging ook gelegenheid heeft tot ondervragen als een getuige zich op zijn verschoningsrecht beroept. Dat verklaart wellicht waarom het Hof de vraag of het gebruik van met name de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] zich verdroeg met art. 6 EVRM niet expliciet besprak. Wellicht verklaart het ook waarom het Hof compenserende maatregelen waarin het had kunnen voorzien, zoals het horen van de opsporingsambtenaren die de verhoren hadden afgenomen, achterwege liet. De vraag waarom het hier gaat, is echter niet of het achteraf gezien beter had gekund, maar of het proces zoals dat is gevoerd door de beugel kan, zij het misschien nog net.
5.20.
Desalniettemin veroorloof ik mij een opmerking die gelet op het voorgaande buiten de orde is. De vraag is of het nog wel aangewezen is om in zaken als de onderhavige te kiezen voor een gelijktijdige behandeling. Als het Hof de behandeling van de zaak had aangehouden totdat in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] onherroepelijk uitspraak was gedaan, had [medeverdachte 2] noch zijn familie zich op een verschoningsrecht kunnen beroepen. Natuurlijk is daarmee niet gezegd dat deze getuigen dan wel bereid zouden zijn geweest om te verklaren, maar de kans daarop is niet uitgesloten. Bovendien had het Hof zich dan bij een weigering niet neer hoeven leggen. Het had de getuigen op de terechtzitting kunnen ondervragen over de reden van de weigering en zich op basis daarvan een indruk kunnen vormen over hun houding en gedrag tijdens die ondervraging. Het had de getuigen kunnen gijzelen en het had kunnen wijzen op de mogelijkheid van strafvervolging, al is die mogelijkheid in Nederland – al dan niet terecht – nogal theoretisch. De vraag is kortom of er eigenlijk wel ‘a good reason’ was voor het feit dat [medeverdachte 2] niet als getuige ter terechtzitting is gehoord.16.Die vraag gaat, naar ik onder 5.8 reeds heb uiteengezet, de onderhavige cassatieprocedure te buiten. Over de gelijktijdige behandeling klaagt de schriftuur niet, waarbij ik opmerk dat het nog maar de vraag is of, indien dat anders was, de klacht zou kunnen slagen nu de verdediging in feitelijke aanleg niet om afsplitsing heeft verzocht.
5.21.
Terug naar de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van voldoende compenserende factoren. De ‘untested evidence’ bestaat uit de verklaringen van [medeverdachte 2], zijn partner [betrokkene 1], zijn broer Jerry [medeverdachte 2] en zijn medeverdachte [medeverdachte 3]. Uit de hiervoor, onder 5.12, reeds genoemde zaak Hümmer tegen Duitsland, waarin het EHRM oordeelde dat er onvoldoende compensatie was voor het feit dat de moeder, broer en zus van de verdachte niet konden worden ondervraagd, leid ik af dat het feit dat verklaringen van niet gehoorde getuigen elkaar over en weer ondersteunden, niet als compenserend steunbewijs in aanmerking mag worden genomen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen. Dat betekent dat de compensatie in dit geval niet gevonden kan worden in het feit dat de verklaringen van [medeverdachte 2] steun vonden in de verklaringen van zijn partner, zijn moeder, zijn broer en zijn medeverdachte. Dat over het gebruik van die verklaringen in cassatie niet wordt geklaagd, maakt dit denk ik niet anders. Wel zou misschien aan het gegeven dat die verklaringen onderling consistent zijn, enige betekenis toegekend kunnen worden, op dezelfde wijze als betekenis kan worden toegekend aan het feit dat [medeverdachte 2] zelf geen onderling tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
5.22.
Voor de verklaringen van [medeverdachte 2] is, als die verklaringen in hun geheel worden beschouwd, desondanks sterk steunbewijs voorhanden. Ik noem de OVC-gesprekken met [betrokkene 1], de verklaringen van [medeverdachte 2] tegenover de informant ‘[A]’ en de daderwetenschap waarover [medeverdachte 2] beschikte. Daar komt dan bij dat hij met zijn verklaringen ook en vooral zichzelf belastte. Ik merk daarbij op dat ook de raadsman van de verdachte niet twijfelde aan het daderschap van [medeverdachte 2].17.
5.23.
Als het om de betrokkenheid van de verdachte gaat, is het steunbewijs veel minder sterk. Dat ook anderen bij de uitvoering van de moord betrokken waren, vindt steun in de verklaring van ooggetuige [getuige 4], die kort na de moord zag dat de bestuurders van een Ford Mondeo en een zwarte bromfiets van voertuig wisselden. Dat die medeplegers van Turkse afkomst waren, vindt steun in de verklaring van diezelfde Brinkman en in de OVC-gesprekken, die in elk geval in zoverre ook steun bieden aan de verklaring van [betrokkene 1]. Dat die Turkse medeplegers [medeverdachte 3] en de verdachte waren, vindt enige steun in de verklaring van [getuige 5] over de Ford Mondeo, in de verklaring van [getuige 3], die ook steun biedt aan de verklaring van haar vriend en medeverdachte [medeverdachte 3], in de verklaring van [getuige 6], in het feit dat de verdachte de kelderbox van [getuige 3] en de flat van [getuige 6] kon aanwijzen, in de verklaring van verdachte dat hij [getuige 6] kende en in het feit dat medeverdachte [medeverdachte 3] sinds 26 juni 2007 een Citroën Berlingo op zijn naam heeft staan. Maar veel is dat allemaal niet.18.
5.24.
Als de opstelling van de verdediging in ogenschouw wordt genomen, geldt het volgende. Verzoeken om de verhorende opsporingsambtenaren ter terechtzitting te horen, zijn niet gedaan. Dit terwijl de verdediging wel veel energie heeft gestoken in (verzoeken tot) het horen van opsporingsambtenaren met betrekking tot de inzet van de informant (‘[A]’) en de overgang van Crick naar Dille. De raadsman erkende ter zitting met tegenzin dat de verklaring van [medeverdachte 2] coherent was.19.Door de verdediging is niet of nauwelijks een poging ondernomen om die verklaring op inhoudelijke gronden te bestrijden.20.Concrete feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat [medeverdachte 2] een motief had om [medeverdachte 3] en [verdachte] te belasten, zijn niet aangevoerd.21.Voor zover de betrouwbaarheid van [medeverdachte 2] verklaring werd aangevochten, gebeurde dat door op de man te spelen.22.
5.25.
Waartoe leidt dit alles? Als de zaak vergeleken wordt met de hiervoor besproken zaak Brzuszczyński tegen Polen, valt die vergelijking in het nadeel van de onderhavige zaak uit. Het steunbewijs met betrekking tot het belastende onderdeel van de verklaringen van de getuige is minder sterk, terwijl de verhorende opsporingsambtenaren niet ter terechtzitting zijn ondervraagd over de totstandkoming van die verklaringen.23.Maar zoals onder 5.17 is uiteengezet, is daarmee niet alles gezegd. Dit omdat aan het casusgebonden oordeel van het EHRM geen maatstaf kan worden ontleend. Als de onderhavige zaak wordt vergeleken met een aantal zaken waarin het EHRM de compenserende factoren onvoldoende oordeelde (Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk, Hümmer tegen Duitsland en Tséber tegen Tsjechië24.), valt die vergelijking in het voordeel van de onderhavige zaak uit. Het zou daarom kunnen dat deze zaak (nog net) genade kan vinden in de ogen van het Straatsburgse Hof.
5.26.
Gelet op dat laatste meen ik, zij het niet zonder aarzeling, dat in casu van voldoende compensatie kan worden gesproken. Ik neem daarbij in aanmerking dat de bewijsmotivering van het Hof blijkt geeft van een zorgvuldige beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2], dat [medeverdachte 2] niet op die verklaring is teruggekomen en dat die verklaring, waarmee [medeverdachte 2] ook zichzelf belastte, in haar geheel beschouwd stevige steun vindt in ander bewijsmateriaal. Van enige reden waarom [medeverdachte 2] zou liegen over de betrokkenheid van de verdachte is daarbij niet gebleken. Ik neem daarbij ook de betrekkelijk passieve opstelling van de verdediging in aanmerking als het om de inhoud van het gemaakte verwijt gaat. Alles afwegende, meen ik dat een eerlijke en deugdelijke beoordeling van het bewijs tegen de verdachte mogelijk is geweest, zodat van een schending van art. 6 EVRM geen sprake is.
5.27.
Het middel faalt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel klaagt dat de bewijsoverweging van het Hof met betrekking tot een telefoongesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] op p. 13 van het bestreden arrest een innerlijke tegenstrijdigheden bevat.
6.2.
De door het middel bedoelde bewijsoverweging luidt als volgt.
“In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] op 18 november 2008 te 23:11 uur heeft [medeverdachte 2] gezegd dat hij die Turken heeft gesproken en dat ze bij hem aan de deur zijn geweest. [betrokkene 1] zegt dat als die lui weer komen, [medeverdachte 2] opslag moet vragen. Hierop antwoordt [medeverdachte 2] dat er weer gedokt moet worden: er moet minimaal € 10.000,- bij. Verder wordt gesproken over de voorbereiding. [medeverdachte 2] zegt dat ze er heel lang mee bezig waren. [betrokkene 1] zegt daarop dat ‘hun alles uit hadden moeten zoeken en dan pas moet jij komen’.[32] Nadat [betrokkene 1] is geconfronteerd met dit OVC gesprek waarin zij spreekt over ‘Turken aan de deur’, heeft zij verklaard daarmee te bedoelen dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] op kwam halen om hem naar verdachte te brengen.”
6.3.
Een eerste tegenstrijdigheid zou zijn dat het desbetreffende gesprek enerzijds wordt aangeduid als een telefoongesprek en anderzijds als een OVC-gesprek. Die klacht gaat niet op omdat het Hof kennelijk onder Opname Vertrouwelijke Communicatie ook het aftappen van telefoongesprekken begrijpt, hetgeen mij niet onbegrijpelijk voorkomt.
6.4.
Een tweede tegenstrijdigheid zou zijn dat enerzijds wordt gesteld dat het [medeverdachte 2] was die sprak over Turken die bij hem aan de deur zijn gekomen, terwijl anderzijds wordt gesteld dat het [betrokkene 1] was die sprak over Turken aan de deur. Die klacht berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Uit de weergave van het desbetreffende gesprek blijkt dat [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] samen hebben gesproken over de Turken die bij [medeverdachte 2] aan de deur zijn gekomen. Ook [betrokkene 1] heeft dus over die Turken gesproken.
6.5.
Het middel faalt.
7. Het vierde middel
7.1.
Het middel behelst een tweetal klachten over de bewijsoverweging van het Hof op p. 11 van het bestreden arrest die inhoudt dat medeverdachte [medeverdachte 2] van verdachte “en/of” van medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gehoord dat [getuige 3], de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 3], bij TNT had gewerkt.
7.2.
De eerste klacht luidt dat het Hof de door het middel bedoelde overweging ten onrechte deel heeft laten uitmaken van zijn bewijsredenering, nu in deze overweging besloten ligt dat medeverdachte [medeverdachte 2] de informatie over de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 3] mogelijk niet van verdachte (maar van medeverdachte [medeverdachte 3]) heeft gekregen. Die klacht faalt omdat het feit dat [medeverdachte 2] de bedoelde informatie van één van beiden heeft gekregen, redengevend is voor de bewezenverklaring dat hij de moord met beiden heeft gepleegd. Dat dit gegeven steunbewijs oplevert voor de betrokkenheid van de verdachte bij de moord, is door het Hof niet gesteld.
7.3.
De tweede klacht houdt in dat het Hof met zijn door het middel bedoelde bewijsoverweging één van de aan deze overweging ten grondslag liggende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gedenatureerd. Uit de onderliggende verklaring (op p. 888 van map 3) zou blijken dat [medeverdachte 2] enkel van een van de beide medeverdachten heeft gehoord dat de jas zat in een doos met jassen.
7.4.
In de desbetreffende voetnoot [19] verwijst het Hof naar de p. 885 e.v. van map 3. De bedoelde verklaring is inderdaad te vinden op p. 888. Zij luidt als volgt:
“Volgens mij lagen zowel de TNT jas als de helm die ik tijdens het observeren en de moord droeg ook in die zelfde kelderbox. Volgens mij was de jas ook van [getuige 3]. Zij heeft volgens mij een tijd bij TNT gewerkt. De jas zat in een doos met jassen. Ik heb dit gehoord van [verdachte] en/of [medeverdachte 3].”
Het middel miskent dat de uitleg van verklaringen een feitelijke kwestie is die voorbehouden is aan het Hof. De uitleg die het Hof aan de verklaring heeft gegeven, is niet onbegrijpelijk. Ook deze klacht faalt derhalve.
7.5.
Het middel faalt in alle onderdelen.
8. Alle middelen falen. Het eerste, derde en vierde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
9. Ambtshalve wijs ik op het volgende. Verdachte, die zich in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 8 mei 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sindsdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in cassatie wordt overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
10. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑10‑2013
Zie de brief van de voorzitter van het Hof aan de advocaat-generaal van 14 februari 2011.
Ik merk in dit verband nog op dat de Wet van 1 december 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen (herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken) pas in werking is getreden op 1 januari 2013 en daarom in de onderhavige zaak toepassing mist.
Zie Al-Khawaja en Tahery (§ 156) en EHRM 17 september 2013, nr. 23789/09 (Brzuszczyński tegen Polen), § 82. Zie ook de zaak Sievert tegen Duitsland (EHRM 19 juli 2012, nr. 29881/07) waarin het ging om mishandeling van een arrestant op het politiebureau. Twee politieagenten getuigden tegen hun collega’s, die hen op hun beurt ervan beschuldigden meegedaan te hebben. Daarom weigerden deze getuigen met een beroep op hun verschoningsrecht (zij hadden strafvervolging te vrezen) vragen van de verdediging te beantwoorden. Het EHRM zag in het beroep op het verschoningsrecht een goede reden voor de inbreuk op het ondervragingsrecht en overwoog vervolgens (§ 62): “The Court observes that at the same time the domestic courts were expected to clarify the circumstances of the case with a view to identifying and punishing those responsible for the victim’s death following ill-treatment in police custody in according with the requirements enshrined in Article 2 of the Convention (…). It therefore shares the Government’s view that the interests of justice were obviously in favour of admitting G. and H.’s testimony since otherwise any further prosecution of the accused police officers would have de facto been blocked”.
Zie het door de Hoge Raad gehanteerde beslissingsschema zoals dat in HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539 werd geüpdatet en vergelijk dat met de aanpak die A-G Vellinga in de aan het arrest voorafgaande conclusie koos. Zie ook HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1439.
Zoals al even werd aangestipt moet een ‘beslissende’ getuige, wil zijn bij de politie afgelegde verklaring gebruikt mogen worden, ambtshalve worden opgeroepen als hij bij de rechter-commissaris weigert om te verklaren. In casu had [medeverdachte 2] nog wel verklaard dat hij bij zijn tegenover de politie afgelegde verklaringen bleef. Verschil zal dat echter vermoedelijk niet maken.
Zie het slot van de op de zitting van 16 december 2010 overgelegde pleitnota.
Dit hoewel de vraag was of aan [betrokkene 1] wel een verschoningsrecht toekwam. De raadsman was zich daarvan bewust, maar wilde er op de zitting kennelijk geen punt van maken (zie de pleitnota, p. 59).
Vgl. EHRM 17 april 2012, nr. 43609/07 (Fąfrowics tegen Polen), waarin geen sprake was van ‘decisive evidence’ en waarin het steunbewijs bestond uit andere, onafhankelijke getuigenverklaringen.
In zijn op de zitting van 5 april 2012 overgelegde pleitnota (p. 61) stelt de raadsman dat ook [getuige 1] (de moeder van de verdachte) een beroep deed op haar verschoningsrecht. Ik heb dat in de stukken niet terug kunnen vinden. Wel dat de raadsman, toen [getuige 1] in eerste aanleg niet was komen opdagen voor haar verhoor door de rechter-commissaris, afstand deed van de getuige. Zie het proces-verbaal van verhoor getuigen van 13 november 2009.
Het is dus niet zo dat, zoals de Hoge Raad ook in HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539 stelt, dat er “in ieder geval” geen sprake is van een schending van het ondervragingsrecht als de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om de getuige te ondervragen.
EHRM 2 juli 2002, nr. 34209/96.
Zie o.m. HR 20 mei 2003, ECLI:NJ:HR:2003:AF5704.
Dat was enigszins verrassend omdat het EHRM eerder in een aantal zaken tegen Finland (EHRM 24 april 2007, nr. 14151/02; EHRM 10 mei 2007, nr. 46602/99 en EHRM 27 januari 2009, nr. 23220/04) – besproken in de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse die voorafging aan HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4303 – telkens had geoordeeld dat het verdrag was geschonden omdat de verdediging in geen enkel stadium van het geding de gelegenheid had gehad om vragen aan de getuige te stellen. Ik vermoed dat sprake is van een koerswijziging die het gevolg is van de zaak Al-Khawaja en Tahery.
Er zij echter op gewezen dat het EHRM in hetzelfde arrest overwoog dat “in adversarial proceedings it is for each party to produce evidence supporting its case” en dat het daarom niet zo is dat “the applicant can be reproached for not asking for a prosecution witness to be summoned” (§ 62).
Ik wijs er daarbij op dat de verdedigingsrechten niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan het belang van een voortvarende behandeling van strafzaken. Die verdedigingsrechten wegen, als het erop aankomt, zwaarder dan het recht op berechting binnen redelijke termijn. Zie o.m. EHRM 27 juni 1968, nr. 1936/63 (Neumeister tegen Oostenrijk (§ 21) en iets genuanceerder EHRM 12 oktober 1992, nr 12919/87 (Boddaert tegen België), § 39.
Zie o.m. p. 61 van de op de zitting van 5 april 2012 overgelegde pleitnota: “Dat hij [[medeverdachte 2]] de schutter was is immers nauwelijks te ontkennen, vooral ook in het licht van de daderwetenschap waarvan hij blijk gaf”.
Ik laat de verklaring van [getuige 1]., de moeder van de verdachte, buiten beschouwing omdat onduidelijk is of zij een beroep op haar verschoningsrecht heeft gedaan. Zie hiervoor, onder 5.12.
Zie de pleitnota, p. 62.
De verdachte heeft, na zich in het vooronderzoek op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij [medeverdachte 2] pas na de moord heeft leren kennen. In hoger beroep, alwaar de verdachte zich opnieuw op zijn zwijgrecht beriep, is geen poging ondernomen die bewering feitelijk te onderbouwen.
Wel heeft de raadsman gesuggereerd dat het noemen van de namen van [verdachte] en [medeverdachte 3] ten doel had de werkelijke opdrachtgevers af te schermen. Enige onderbouwing is daarvoor niet aangedragen, terwijl de vraag blijft waarom dan uitgerekend [verdachte] en [medeverdachte 3] erbij werden gelapt.
De raadsman nam daarbij zelf het woord ‘karaktermoord’ in de mond. Kort samengevat kwam het erop neer dat iemand die bekend had dat hij een moord had gepleegd, drugs gebruikte en uit het PBC had willen ontsnappen, geen geloof verdiende. Zie de pleitnota, p. 54 e.v.
Een blik over de papieren muur leert dat [medeverdachte 2] de namen van verdachte en [medeverdachte 3] voor het eerst noemde toen hij na zijn twaalfde verhoor werd vervoerd naar het Huis van Bewaring. Zie het overzichtsproces-verbaal (“Dossier ‘Dille-team’”), p. 29.
EHRM 22 november 2012, nr. 46203/08.
Beroepschrift 17‑12‑2012
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer: S12/02443
Ressortsparketnummer: 21/000596-10
Parketnummer: 06/580617-08
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, verblijvende te HvB te Arnhem locatie Zuid, requirant van cassatie (hierna te noemen: requirant), voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te (1017 CA) Amsterdam aan de Herengracht 464 ten kantore van zijn raadsman, mr. A. Moszkowicz, advocaat, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen.
dat requirant ter zake een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem, uitgesproken op 2 mei 2012 onder parketnummer 21/000596-10, de navolgende vier middelen van cassatie voordraagt.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 315, 328, 331 en/of artikel 415 Strafvordering en/of de beginselen van een behoorlijke procesorde. Meer in het bijzonder heeft het Hof ten onrechte het verzoek tot het alsnog toevoegen van het integrale ‘Crick’-dossier, daaronder begrepen het evaluatieverslag van dat onderzoek, afgewezen, of althans is dat gebeurd onder een motivering die die afwijzing niet kan dragen. Zulks klemt vooral en temeer in het licht van het feit dat het Hof al had beslist dat het integrale ‘Crick’-dossier moest worden toegevoegd, terwijl het Hof in de gemotiveerde betwisting van die verstrekking (er was maar een deel verstrekt) geen aanleiding heeft gezien het Openbaar Ministerie alsnog tot afgifte van het resterende te verplichten.
Toelichting
Op 16 december 2010 is namens requirant in het kader van de regiezitting aangevoerd (pleitnota pag. 5 t/m 12):
‘Stukken
Alvorens ik kom te spreken over de getuigen, wil ik opmerken onaangenaam verrast te zijn — en dan druk ik mij voorzichtig uit — door het aanvullend proces-dossier H dat zeer onlangs is verstrekt. Dat heeft drie redenen, welke ik zal toelichten.
Voegen oude onderzoeksresulaten
Uit dit aanvullend dossier blijkt dat de weduwe [de weduwe] vanaf 28 mei 2009 diverse emails heeft ontvangen van iemand die stelde te weten wie de opdrachtgever was. Ruim 3 maanden lang is er emailcontact geweest tussen mevrouw [weduwe van slachtoffer] en deze persoon die zich bediende van de naam [naam 1]. Uiteindelijk stelde [naam 1] dat [vader van weduwe] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer] van het leven te beroven. Deze concrete informatie over een mogelijke opdrachtgever is nieuw en bovendien zéér belangrijk.
Er heeft blijkens de uitlatingen van de Officier van Justitie en de vordering 226a Sv een onderzoek gelopen, of dat loopt wellicht nog steeds, naar de daadwerkelijke opdrachtgevers.
Door de verdediging is in eerste aanleg herhaaldelijk verzocht om deze onderzoeksresultaten, welke verzoeken evenzovele keren werden afgewezen. Uiteindelijk kreeg cliënt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 20 jaren, welke straf hoger is dan die aan zijn medeverdachten zijn opgelegd.
De rechtbank oordeelde hieromtrent; ‘De rechtbank is van oordeel dat [requirant] een leidende rol heeft gespeeld en de opdracht tot moord aan [medeverdachte 1] heeft gegeven’ (onderstreping raadsman; vgl vonnis pg. 24). Dit uitgangspunt — als zou cliënt de opdracht tot moord hebben gegeven — heeft geleid tot de hoge gevangenisstraf.
Men heeft onderzoek gedaan naar deze [naam 1]. Er is een rechtshulpverzoek gedaan aan de Verenigde Staten teneinde verkeersgegevens van Microsoft te verkrijgen, er zijn bevelen en machtigingen verstrekt tot het plaatsen van een spoed IP-tap, er heeft statistische observatie plaatsgevonden en er is een observatieteam ingezet om de identiteit van [naam 1] te achterhalen, er hebben gesprekken plaatsgevonden met [naam 2] (zijnde [naam 1]), er heeft een verhoor plaatsgevonden van mevrouw [weduwe van slachtoffer], enzovoorts. Kortom; er zijn allerlei dwangmiddelen ingezet en er zijn allerhande onderzoeksresultaten ontstaan.
Dit heeft allemaal plaatsgevonden in 2009 en derhalve vóór de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg. De stukken worden echter nu pas, eind 2010 en in de appelfase, gevoegd. Dat is onbegrijpelijk. Buitengewoon relevante, zelfs potentieel ontlastende informatie is niet van meet af aan in het strafdossier terecht gekomen.
De rechtbank heeft cliënt het predikaat ‘opdrachtgever’ gegeven, terwijl het Openbaar Ministerie weet had van onderzoeksresultaten die in een andere richting wijzen.
Aan deze gang van zaken wens ik bij de inhoudelijke behandeling consequenties te verbinden.
1.
Ik doe uw Hof thans het verzoek de Advocaat-generaal opdracht te geven tot het doen opmaken van een proces-verbaal door de Officier van Justitie. In dit proces-verbaal dient volledige transparantie en klaarheid te worden gegeven omtrent de vraag waarom deze onderzoeksresultaten nimmer in eerste aanleg aan het strafdossier zijn toegevoegd.
In het verlengde hiervan doe ik een aantal andere verzoeken omtrent het voegen van stukken aan het dossier.
2.
Zoals in de appelmemorie reeds aangegeven, doe ik u het verzoek het gehele dossier dat zal zijn opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek naar de ‘hogere opdrachtgevers’ aan onderhavig dossier te — doen — voegen. Op de zitting van 12 juni 2009 heeft de Officier van Justitie te kennen gegeven dat dat onderzoek toen nog liep (pv zitting, pg. 8).
De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in eerste aanleg verzocht de resultaten van dat onderzoek aan onderhavig dossier te voegen, welk verzoek werd afgewezen (vgl. de tussenbeslissing op 26 juni 2009, pg. 16). Ik verzoek uw Hof zulks alsnog te gelasten. De onderzoeksresultaten kunnen zeer wel ontlastend zijn voor cliënt.
3.
In eerste aanleg is — terecht — veel aandacht besteed aan de onduidelijke overgang van het Crick onderzoek naar het Dille onderzoek. In dat kader is meermaals verzocht alle onderzoeksresultaten van het Crick onderzoek aan het Dille onderzoek te voegen, opdat een compleet beeld zou ontstaan over de start van het onderzoek en de (on-)rechtmatigheid daarvan. Dat verzoek is evenzovele malen afgewezen.
Ik ben mij er terdege van bewust dat het de Officier van Justitie is die uiteindelijk bepaalt welke stukken er al dan niet in het uiteindelijke dossier terecht komen. Die Officier van Justitie verlaat zich echter op analisten, rechercheurs en coördinators. Het zijn deze mensen geweest die ten overstaan van de rechter-commissaris moesten toegeven niet alles te hebben gelezen. Uit diverse verklaringen van betrokkenen bij Crick en/of Dille kan blijken dat de onderzoeken Crick en Dille samen zo'n 100 ordners beslaan (zie [Crick analist 1], [Crick analist 2] en [operationeel analist]).
[operationeel analist], zijnde de operationeel analist, stelt dat hij waarschijnlijk het meest gelezen heeft, maar ‘niet alles’ [Crick analist 2] stelt dat hij evenmin alles heeft gelezen, maar dat [Crick analist 1] reeds een selectie had gemaakt. [Crick analist 1], op zijn beurt, geeft toe niet alles te hebben gelezen en geeft zelfs toe dat het zou kunnen dat er ‘een verklaring door heen is geglipt’.
In het licht van hetgeen ik zojuist heb opgemerkt over het aanvullend proces-dossier H (onderzoeksresultaten in eerste aanleg uit 2009, voegen in appel in 2010), doe ik uw Hof het verzoek de onderzoeksresultaten van Crick aan onderhavig dossier te — doen — voegen. Als de man die een selectie maakt (zijnde [Crick analist 1]) erkent niet alles te hebben gelezen en voorts erkent dat er verklaringen doorheen kunnen zijn geglipt, dan kan ik — en mijn cliënt evenmin — niet op vertrouwen dat alle relevante onderzoeksbevindingen thans boven tafel zijn.
Nieuw onderzoek / nieuwe scenario's
De tweede reden waardoor ik onaangenaam verrast was is de volgende.
Wie schetst mijn verbazing wanneer ik in het relaas het navolgende lees; ‘Het onderzoeksteam heeft onderzoek gedaan naar de opdrachtgevers van de liquidatie op het slachtoffer [slachtoffer]. Het team probeerde inzicht te krijgen in verschillende scenario's die geleid hebben tot de liquidatie van [slachtoffer]. Een van de trajecten binnen deze scenario 's was het opnieuw benaderen/horen van getuigen en verdachten’.
Geachte Voorzitter; we hebben hier te maken met een onderzoeksteam dat een zeer omvangrijk dossier heeft aangeleverd, waaruit zou moeten worden opgemaakt dat [medeverdachte 1], [requirant] en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging de moord op [slachtoffer] hebben gepleegd. [medeverdachte 1] was de schutter, [medeverdachte 2] zou een uitvoerende rol hebben gehad en mijn cliënt zou de opdracht hebben gegeven. Zulks heeft ook de rechtbank vastgesteld (vgl vonnis, pg. 24). Op basis van het dossier. Er zijn zeer lange vrijheidsstraffen opgelegd.
Hoe is het dan mogelijk dat men na die veroordelende vonnis stelt inzicht te willen verkrijgen in verschillende scenario's die hebben geleid tot de liquidatie van [slachtoffer]? Welke scenario's? Er was er toch maar één? Is men gaan twijfelen aan de eigen onderzoeksbevindingen? Aan de eigen conclusies? Waarom wordt dit onderzoek kennelijk nog verricht?
4.
Ik doe uw Hof in dit kader het verzoek ook hieromtrent een aanvullend, uitputtend en transparant proces-verbaal te laten opmaken. Aan welke scenario's denkt men? Waarom denkt men daar kennelijk pas aan als alle verdachten reeds door de rechtbank zijn veroordeeld? Wat heeft gemaakt dat men aan kennelijk diverse scenario's denkt?
Nieuwe onderzoeksbevindingen? Nieuwe tips? Wat is de huidige status van dit onderzoek? Kunnen wij nog nieuwe resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?’
Het Hof in het tussenarrest van 30 december 2010 (pag. 1).
‘Het Hof is van oordeel dat het complete proces-verbaal van het zogenaamd ‘Crick’-onderzoek aan dit dossier dient te worden toegevoegd. Het gaat daarbij immers om de oorspronkelijke vastlegging van de onderzoekshandelingen naar aanleiding van de moord op [slachtoffer], waaruit ‘Dille’rechtsreeks is voortgesproten.’
Toen bleek dat niet het volledige Crick-dossier was verstrekt, is op de (tweede) regiezitting van 1 november 2011 het navolgend verzoek gedaan (pleitnota p. 1 e.V.):
‘Op 16 december 2010 deed ik op de regiezitting het verzoek (pleitnota pag. 8 e.v.) de resultaten van het Crick-onderzoek aan het dossier toe te voegen. In verband daarmee is aangegeven dat:
- •
Weliswaar de officier van justitie bepaalt welke stukken al dan niet in het uiteindelijk dossier terecht komen, maar de officier van justitie zich verlaat op analisten, rechercheurs en coördinators. Die mensen echter, gehoord bij de rechter-commissaris (in eerste aanleg), moesten toegeven niet alles te hebben gelezen;
- •
Uit de afgelegde verklaringen (vergelijk [Crick analist 1], [Crick analist 2] en [operationeel analist]) zou moeten blijken dat de onderzoeken Crick en Dille tezamen zo'n 100 ordners zouden beslaan;
Het Hof heeft bij tussenarrest d.d. 30 december 2010 aldus beslist:
‘Het Hof is van oordeel dat het complete proces-verbaal van het zogenaamd ‘Crick’-onderzoek aan dit dossier dient te worden toegevoegd. Het gaat daarbij immers om de oorspronkelijke vastlegging van de onderzoekshandelingen naar aanleiding van de moord op [slachtoffer], waaruit ‘Dille’ rechtstreeks is voortgesproten.’
Dat lijkt me een opdracht die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Wie schetst dan mijn verbazing als op 27 januari 2011 een proces-verbaal van het Crick-onderzoek wordt ingebracht en dat proces-verbaal alleen maar een samenvatting blijkt te bevatten.
Terecht dat de voorzitter van het Hof op 14 februari 2011 aan de advocaat-generaal berichtte dat het overgelegde stuk veeleer het karakter van een stamproces-verbaal/loopproces-verbaal had en dat ook de onderliggende stukken zouden moeten worden verstrekt. Het leek de voorzitter niet erg zinvol de BOB-stukken daarvan uit te zonderen: ‘ik geef u daarom in overweging de bijlagen conform de inhoudsopgaven in het proces-verbaal van overdracht integraal te verstrekken.’
Daarop zijn alsnog 25 dossiermappen verstrekt. Dat is nog steeds niet al hetgeen er moet zijn! Zo zal in ieder geval — zonder redengeving! — ontbreken het leeuwendeel van de afgeluisterde telefoongesprekken, maar ook bijlagen bij aanvragen van bepaalde machtigingen zijn door de advocaat-generaal niet overgelegd. Ik kom daar nog wel over te spreken. Bovendien kom ik nog lang niet aan de 100 ordners (Crick en Dille tezamen) waarvan toch echt sprake is (ik mis dan de helft). Vergelijk ook de verklaring van [plaatsvervangend teamleider] bij de rechter-commissaris d.d. 15 juni 2009; de informatie uit het Crick-onderzoek zou een kast vol zijn geweest. [Crick analist 1] heeft het (17 juni 2009) nota bene over 48 BIEB-mappen. Wij hebben er minder. De vraag dringt zich dan overigens op of er met het oog op de beslissing van het Hof nieuwe BIEB-mappen zijn gemaakt. Vergelijk ook nog requisitoir eerste aanleg pag. 12; de officier van justitie heeft het daar over 150 Crick-mappen.
Het is zeer zeker niet mijn stelling dat al hetgeen in het kader van het Crick-onderzoek is gebeurd van zodanig gewicht is dat een redelijke officier van justitie ten aanzien daarvan niet tot de conclusie zou hebben kunnen komen dat die stukken niet bij het dossier behoefden te worden gevoegd. Zo is in het Crick-dossier een luisterend oor gegeven (meermalen nota bene) aan lieden die meenden dat zij langs paranormale weg informatie hadden verkregen die zou kunnen bijdragen tot de oplossing van dit misdrijf. Er zit dus ook veel ruis in dit Crick-dossier.
Maar de aanduiding ‘ruis’ is niet de aanduiding die beklijft na lezing van het Crick-dossier.
Wat beklijft is de verbijstering over het feit dat deze stukken niet van meet af aan bij de stukken van Dille zijn gevoegd, of — beter gezegd — waarom die stukken daarvan niet van meet af aan deel hebben uitgemaakt.
Er worden opsporingsmiddelen (vrijwel ongebreideld) ingezet tegen alles en iedereen, onder het mom van het onderzoek tegen de NN verdachte. Als achteraf blijkt dat de schutter [medeverdachte 1] zou zijn geweest, en tegen hem zich deze verdenking met name ook richt, dan zijn dat toch ook opsporingsmethoden die in zijn zaak zijn ingezet? Dat hadden ze geredelijk toch niet uit het dossier kunnen worden weggehouden? En als mijn cliënt als opdrachtgever, medepleger, wordt gezien, dan zijn dat toch ook stukken die van belang zijn in zijn zaak?
Er zijn nota bene ooggetuigenverklaringen niet aan het Dille-dossier toegevoegd. Verklaring van mensen die de schutter hebben gezien niet aan het dossier toegevoegd.
De zeer reële en prioriteit verdienende aanwijzingen (niet mijn woorden, dus spreek mij er niet op aan; vergelijk dossiermap 16) dat de (schoon-)familie van het slachtoffer zich met criminele activiteiten zou inlaten zijn weggemoffeld. Er waren nota bene 14 scenario's in het Crick-onderzoek. Dat is toch van belang voor de rechter. Voor de leden van het Hof, zoals het van belang zou zijn geweest voor de leden van de Rechtbank. De rechter moet uitputtend worden geïnformeerd over de verdenkingen die zich op anderen dan de onderhavige verdachten hadden gericht. Dat klemt te meer in het licht van het feit dat er ook nog opdrachtgevers zouden zijn, op wie het onderzoek zich ook later nog richtte (tot de beslissing om dienaangaande geen nader onderzoek te verrichten).
De naam [requirant] komt in het Crick-dossier voor. Ik weet niet welke zoekslag ze hebben uitgevoerd, maar ik ben die naam een aantal malen tegengekomen. Zo bijv. en met name in dossiermap 24, in nota bene het organogram dat deel uitmaakt van de zogenaamde signalementanalyse. [requirant] komt daarin voor, net als zijn tweelingbroer [tweelingbroer]. Dus ook in dat opzicht is onbegrijpelijk dat de resultaten van het Crick-onderzoek maar zo mondjesmaat in het Dille-onderzoek zijn ondergebracht.
Wat weten we over de overgang van Crick naar Dille, op basis van de diverse getuigenverklaringen, toelichtingen, en — thans — het Crick-dossier?
Uit de vertrouwelijke rapportage ‘onderzoek Crick eindrapport analyse onderzoek Crick-fase 1’ (zie ordner 24) blijkt dat een evaluatiecommissie het Crick-onderzoek heeft geëvalueerd tot 5 februari 2008. Dat is een opvallende datum, want de CIE-informatie over [medeverdachte 1] kwam pas op 14 maart 2008 binnen. En al op basis van het concept — evaluatierapport — is door de korpsleiding beslist dat het onderzoeksteam moest worden vervangen door een nieuw team.
Als geëvalueerd is tot 5 februari 2008, dan kan de informatie van 14 maart 2008 daarbij geen rol hebben gespeeld. Dat kan dus niet de reden zijn geweest om het onderzoek over een andere boeg te gooien. Het is toch al prima vista ongeloofwaardig dat dat de reden zou zijn geweest!
Vergelijk ook het feit dat op 9 april 2008 (zie andermaal ordner 24, de laatste ordner; het venijn zit in de staart zogezegd) er een onderhoud heeft plaatsgevonden met [de weduwe], [vader van weduwe], [divisiechef recherche], de divisiechef recherche en officier van justitie Esther Duijts. Dat is ongebruikelijk overleg, maar misschien niet zo verbazingwekkend als je bedenkt dat [de weduwe] al in 2007 (vergelijk ordner 24, waarin in journaalvorm is bijgehouden de contacten met de familie [familie van slachtoffer]) haar beklag heeft gedaan over [tactisch coördinator], tactisch coördinator in het Crick-onderzoek. Haar zorg heeft toen niet geleid tot actie tegen [tactisch coördinator]. Pas op 9 april 2008 wordt door [divisiechef recherche] verteld dat een politieman, lid van het onderzoeksteam, is geschorst. Ik citeer uit het contactblad van die dag (9 april 2008): ‘Daarbij is uitdrukkelijk aangegeven dat niet verteld kon worden wie de persoon was en wat de exacte beschuldiging was, maar wel te maken had met het onderzoek.’ De schorsing van deze agent, [tactisch coördinator], houdt dus verband met zijn rol in het onderzoek. En dat die rol strafrechtelijk is onderzocht en niet in een veroordeling is uitgemond, maakt niet dat daarmee die rol betekenisloos wordt. Ik heb begrepen dat dat uiteindelijk achter gesloten deuren is berecht; ook dat is opmerkelijk, want welke belangen zouden daarmee zijn gediend. De omschrijving van het aan [tactisch coördinator] tenlastegelegde feit (zie Rechtbank Zutphen, 8 juni 2009 LJN :BJ3153) lijkt me in ieder geval aan duidelijkheid niets te wensen overlaten.
Als je een en ander in chronologie plaatst, dan kun je toch niet anders dan veronderstellen dan dat de overgang Crick-Dille verband houdt met de rol van [tactisch coördinator] als tactisch coördinator. Het is toch absurd om in zo'n onderzoek recherchewerk van ik weet niet hoelang, door ik weet niet hoeveel opsporingsambtenaren, vrijwel te negeren en een nieuwe start te maken! Waarom zou het onder een andere naam moeten? Waarom zouden er andere mensen aan moeten werken? Hadden ze hun werk niet goed gedaan? Hadden ze dingen laten liggen? Wat was nu eigenlijk het probleem? Het (nog) niet-rechercheren op CIE-informatie kan de reden niet zijn geweest. Daarvoor was die informatie te kort tevoren binnengekomen.
De status van CIE-informatie is natuurlijk niet zodanig dat je daarmee al hetgeen al is uitgerechercheerd naar de prullenbak zou willen verwijzen. Een CIE-verbaal maakt niet dat alle 14 scenario's naar het rijk der fabelen kunnen worden verwezen. Maar bovenal; de heer [inspecteur 1] verklaart op 29 juli 2009 bij de rechter-commissaris dat het besluit tot het vormen van een nieuw team al was genomen toen de CIE-informatie over [medeverdachte 1] binnenkwam. Dan zou dus ook nog een loopje met de waarheid zijn genomen, waar is verklaard dat het niet-uitrechercheren van die CIE-informatie de aanleiding was.
De verdediging is niet bezig met een fishing-expedition. De verdediging tracht, met de schaarse middelen die haar ten dienste staan (of althans schaars ten opzichte van alle opsporingsinspanningen), de waarheid boven tafel te krijgen. Ik kan niet anders dan concluderen dan dat de ware reden van de overgang tot op heden niet is prijsgegeven.
Ik heb een aantal (kritische) kanttekeningen;
- —
[divisiechef recherche] die in het onderhoud met o.a. [de weduwe] (9 april 2008) aangeeft dat hij vanuit de regioleiding opdracht heeft gekregen om het onderzoek van dichtbij te volgen.
Dat is iets wat hij in andere zaken nog nooit heeft meegemaakt;
- —
Op 29 mei 2009 stelt recherche officier van justitie mr. Duijts ten aanzien van de overgang Crick-Dille dat er sprake zou zijn van een geheel nieuw onderzoeksteam, bestaande uit rechercheurs die niet hebben deelgenomen aan Crick. Een eerste — maar globale — inventarisatie wijst uit dat dat in ieder geval niet geldt ten aanzien van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [Crick analist 1]. Ik heb er geen bezwaar tegen dat verbalisanten worden overgenomen van het oude team. Maar zeg dan niet dat een nieuwe start is gemaakt. En dat roept ook de vraag op waarom zo nadrukkelijk (ten onrechte) de suggestie van een nieuwe start is gemaakt (vergelijk ook de verklaring van [plaatsvervangend teamleider], plaatsvervangend teamleider, d.d. 15 juni 2009; er waren overlappingen in personele bezetting);
- —
Op 11 juni 2009 reageert officier van justitie mr. Spoon op een verzoek van mr. Heutink d.d. 5 juni 2009. Alle relevante Crick-onderzoeksgegevens zouden zijn toegevoegd aan het dossier. Het is gewoon niet waar. Er zijn relevante onderzoeksgegevens, waaronder zelfs ooggetuigenverslagen, uit het Dille-dossier gehouden. Vergelijk bijv. dossiermap 7, met daarin de verklaring van NN [getuige 1], een getuige die anoniem wil blijven. Vergelijk ook dossiermap 23, ene [getuige 2] (volledige naam in de pleitnotities, [getuige 2]) heeft dingen gezien en gehoord, maar [getuige 2] (9 jaar) mag van zijn moeder niet in de studio worden gehoord.
Er is geen enkele valide reden te bedenken waarom dergelijke verklaringen en waarom dergelijke onderzoeksbevindingen uit het dossier zouden kunnen worden gehouden. Ze raken rechtsreeks aan het tenlastegelegde. Het zal toch niet zo zijn (want ook andere ooggetuigenverslagen zijn buiten het dossier gehouden) dat een selectie is gemaakt. Ik vrees dat het Dille-dossier (met selectieve berichtgeving, waarin die 14 scenario's uit het Crick-dossier niet zijn belicht) maar een deel van het onderzoek representeert. We hebben moeten ‘trekken en duwen’ om het restant te krijgen en naar moet worden aangenomen is het Crick-dossier nog steeds niet volledig aangeleverd. Vergelijk bijv., maar niet uitsluitend, dossiermap 16, waar de bijlagen bij aanvragen ter zake de (schoon-)familie van het slachtoffer ontbreken (zie ‘proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het project criminele activiteiten’, in de index beschreven onder nr. 994, onder de neutrale motivering, als u begrijpt wat ik bedoel, ‘pv-bevindingen met betrekking tot motivering project’.) Waar eerst de familie [familie van vader van weduwe] zo nadrukkelijk door het slijk is gehaald worden ze thans met fluwelen handschoenen behandeld.
Ik treed niet in de beoordeling van de vraag of één of meer van die 14 scenario's' elke redelijke grondslag ontbeerde. Ik zie ook wel dat de rechter-commissaris in voorkomend geval vorderingen (tapmachtigingen c.q. doorzoekingen) afwees of maar partieel toewees, vanwege onvoldoende onderbouwing c.q. grondslag. Mogelijk dat de familie [familie van slachtoffer]-[familie van vader van weduwe] door het Crick-team onheus bejegend is, zelfs los van de vragen oproepende rol binnen dat team van de heer [tactisch coördinator]. Maar het zal toch niet zo zijn dat als goedmakertje voor die bejegening een streep is gehaald door het hele team, met het instellen van een nieuw team en dat vervolgens nog maar één richting uit is gerechercheerd. Het zal toch niet zo zijn dat alleen díe stukken uit het Crick-dossier het Dille-dossier hebben gehaald, die met de aannamen/premissen uit (tot) dat Dille-dossier verenigbaar waren en dat al het andere daarvan is uitgezonderd;
- —
Over de rol van [tactisch coördinator] gesproken (hij werd geschorst op 19 maart 2008). De weduwe [de weduwe] heeft ook nog haar beklag gedaan over [tactisch coördinator] in verband met diens CIE-verleden.
Onwillekeurig maak je dan toch de koppeling met het feit dat vanuit de familie van het slachtoffer is gezinspeeld op een informantenrol in het verleden van een (schoon-)familielid (naam in de pleitnotities; [zwager van vader]) die in het verleden door de CID uit Frankrijk werd weggehaald (en niet berecht), verdenking van drugssmokkel ten spijt. Zijn het dergelijke verklaringen en dergelijke aanwijzingen die de noodzaak tot een nieuwe start, opdat het onderzoek niet besmet zou worden/blijven, in het leven hebben geroepen?;
- —
Op 24 augustus 2009 doet officier van justitie verslag van de overgang. Op 14 april 2008 is besloten dat TGO Crick moest worden afgebouwd. Dat is 5 dagen na de vergadering waarop aan de weduwe de mededeling is gedaan dat een teamlid geschorst was. Mr. Duijts, rechercheofficier, was zaaksofficier in de zaak Flamingo. Dat is het onderzoek naar [tactisch coördinator]. Is het niet heel toevallig dat juist de Flamingo-officier, de officier die onderzoek doet naar corruptie/lekken van één der leidinggevenden binnen het Crick-team, het hele Crick-team op de schop doet, zonder dat er tussen het één en het ander verband zou bestaan.
- —
Aan de ten langen leste verstrekte stukken uit het Crick-dossier ontleen ik bijv. de navolgende saillante details;
- •
Ernstige verdenkingen tegen bepaalde personen, hier niet nader te benoemen;
- •
Opvallende rol van de familieleden van het slachtoffer, hier niet nader te benoemen; er werd zelfs vermoed dat zij informatie niet deelden met de politie;
- •
Allerhande interessante CIE- en MMA-informatie, waarop ook zou worden gerechercheerd;
- •
Allerhande getuigenverklaringen, die rechtsreeks verband houden met het tenlastegelegde, maar niet in het Dille-dossier werden opgenomen;
- •
Allerhande informatie over de rol van [tactisch coördinator], maar aan het zicht onttrokken in het Dille-dossier;
- •
Het benaderen van agent [agent] (dossiermap 4), door een vertrouwenspersoon van de kerk waar hij lid van is. Die agent wil eerst contact met de ouders voordat hij de naam van de jongen prijsgeeft (de jongen zou vuurwapens hebben afgeleverd);
- •
Verklaringen over ‘papa Mike’, die in het boek over Holleeder voorkomt (vergelijk de verklaring van [getuige 3] in dossiermap 4);
- •
Enzovoort, enzovoort.
Deze kwestie overstijgt de waardering van het verzameld bewijs. Natuurlijk hebben we nu (naar mag worden aangenomen) een groot deel van het Crick-dossier in handen (het ontbrekende zou nog moeten worden verstrekt!) en kunnen we de resultaten van het Dille-onderzoek afzetten tegen de resultaten van het Crick-onderzoek. Daarmee is voor de verdediging inderdaad de mogelijkheid in het leven geroepen de alternatieve scenario's, de eerdere verdenkingen, de aanwijzingen van betrokkenheid van anderen dan de veroordeelden, voor het voetlicht te brengen. Maar dat had al bij de Rechtbank moeten gebeuren. Ik wil verweer voeren dat verder strekt dan de beoordeling van het verzameld bewijs. Ik trek de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in twijfel als blijkt, zoals naar mijn stellige overtuiging zál blijken, dat er moedwillig een (kunstmatige) caesuur is aangebracht tussen twee onderzoeken terwijl dat in werkelijkheid een en hetzelfde onderzoek betreft. Maar bovendien moedwillig, of in ieder geval grovelijk onachtzaam, informatie is achtergehouden (en wordt achtergehouden?!) die de heer [requirant] (en ongetwijfeld zijn medeverdachten) dienstig had kunnen zijn bij de verdediging (ook al in eerste aanleg).
Het Hof zou in een zaak als deze het naadje van de kous moeten willen weten. Gezien de beslissing in het tussenarrest en gezien vooral ook de adequate reactie op de ontoereikende verstrekking van Crick-stukken in het voorjaar van 2011, denk ik dat het Hof ook goedgunstig zal willen beslissen op mijn verzoeken zoals die voortvloeien uit meerbedoelde verstrekkingen.
Verzoeken
- I.
I Ik verzoek het Hof te bepalen dat de nog ontbrekende Crick-stukken zullen moeten worden overgelegd. Zulks in overeenstemming met het tussenarrest van 30 december 2010 en de brief van de voorzitter aan de advocaat-generaal d.d. 14 februari 2011;
- II.
Ik verzoek het Hof te bepalen dat het Flamingo-dossier (zie ook de motivering in eerste aanleg) aan het dossier wordt toegevoegd. De rol van [tactisch coördinator] in het Crick-dossier heeft geleid tot een vervolging van [tactisch coördinator]. Nu het Crick-dossier onderdeel uitmaakt van het dossier in deze strafzaak, en de verdediging verweer zal willen voeren waar het de ontvankelijkheid van het OM betreft, of althans verweren wegens verzuimde vormen, moet de verdediging aan de hand van dat Flamingo-dossier in de gelegenheid worden gesteld die verweren te optimaliseren;
- III.
Ik verzoek het Hof als getuigen te — doen — horen, bij voorkeur bij een raadsheercommissaris uit uw kring;
- a.
Mr J.C. Bac (officier van justitie Arnhem inzake Crick);
- b.
Mr. A.C.L. van Holland (officier van justitie Zutphen inzake Crick);
- c.
Mr. M.C. Hartman (officier van justitie Zutphen inzake Crick);
- d.
Mr. E.E.G. Duijts (officier van justitie Zutphen inzake Dille en Flamingo);
- e.
[plaatsvervangend teamleider] (hoofdinspecteur van regiopolitie, teamleider Crick);
- f.
[inspecteur 2] (inspecteur van politie, teamleider Crick);
- g.
[inspecteur 3] (inspecteur van politie, teamleider Crick);
- h.
[tactisch coördinator] (inspecteur van politie, tactisch coördinator Crick, verdachte Flamingo-onderzoek);
- i.
[inspecteur 4] (inspecteur van politie, tactisch coördinator Crick);
- j.
[inspecteur 1] (inspecteur van politie, tactisch coördinator Dille (vergelijk verhoor 29 juli 2009);
- k.
[divisiechef recherche] (divisiechef recherche, vergelijk brief mr. Duijts, 24 augustus 2009).
Voor de motivering verwijs ik naar het vorenstaande. Ik verzoek het Hof de zaak open te verwijzen. Het is allerminst denkbeeldig dat het verhoor van één of meer van de getuigen weer nieuwe verhoren nodig maakt.’
Het Hof in reactie op deze verzoeken van de verdediging (tussenarrest 23 november 2011).
‘De verzoeken tot het horen van getuigen
Het hof stelt vast dat de officier van justitie mr. E.E.G. Duijts in haar brief van 24 augustus 2009 uitvoerig uiteen heeft gezet, wat indertijd ten grondslag heeft gelegen aan het afbouwen van het ‘Crick’-team en het opstarten van het ‘Dille’-team. Divisiechef [divisiechef recherche] stemde in met de inhoud van deze brief. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze brief dat er aannemelijke redenen waren voor de ‘verversing’van het onderzoeksteam.
De verdediging heeft daar in wezen niets concreets tegenover gezet. Onderzoek naar de rechtmatigheid van opsporing en vervolging is prima, maar wat de verdediging heeft aangevoerd leidt het hof tot het oordeel dat gesproken moet worden van een fishing expedition aan de zijde van de verdediging en dat het horen van de genoemde getuigen niet noodzakelijk is.
Het toevoegen van stukken aan het proces-dossier
Een en ander geldt ook voor het verzoek tot het toevoegen van ontbrekende, overige gedeelten van het ‘Crick’-dossier en het toevoegen van het ‘Flamingo’-dossier. Deze stukken zijn naar het oordeel van het hof niet relevant voor het beantwoorden van de vragen in de zin van de artikelen 348 en 350 Sv in het ‘Dille’-onderzoek en daar gaat het in deze strafzaak over.
Ten aanzien van het evaluatieverslag heeft bovendien te gelden dat zo'n rapport, zoals de advocaat-generaal heeft aangevoerd, ook privacygevoelige informatie bevat over bij dat onderzoek betrokken functionarissen, bijvoorbeeld over hun persoonlijk functioneren.’
Voor zover zulks al een afdoende gemotiveerde afwijzing op de verzoeken oplevert (quod non) meent requirant in het licht van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in beroep (in april 2012) en hetgeen alstoen en aldaar nog als aanvullende motivering is gegeven, de afwijzing van het verzoek het gehele ‘Crick’-dossier aan het ‘Dille’-dossier toe te voegen (en/of — althans — op dat punt getuigen te horen) geen stand kan houden. Immers is bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak het navolgende aangevoerd:
p. 3:
‘Ik wil overigens niet verhullen dat ik het tussenarrest van uw Hof, in reactie op verzoeken die waren geënt op dat zeer omvangrijk Crick- dossier, onbegrijpelijk vind. Ik zal mij niet zonder meer conformeren aan die beslissing, of althans neem ik de vrijheid — waar ik daar aanleiding voor zie — het Crick-dossier en de overgang Crick-Dille tot speerpunt van verweren te maken. Ik zal er dan niet aan ontkomen kritische zin aan de dag te leggen ten aanzien van uw tussenarrest d.d. 23 november 2011. Daar is dit de zaak ook wel naar.’
p. 17 ev.:
‘Deraadsman betoogde (in eerste aanleg; opmerking requirant) dat de verdediging niet in de gelegenheid was geweest om de ‘onvolledigheid te controleren’ van het Dille-dossier doordat het Crick-dossier niet in zijn geheel aan het Dille-dossier is toegevoegd. Je zou kunnen twisten over de vraag of nu juist dat de portee was van de opmerkingen van Heutink (en aan wie het misverstand dan ligt, is dan de volgende vraag), maar dat is niet echt van belang in het licht van het feit dat in beroep het Crick- dossier alsnog is toegevoegd (of dat het volledige dossier is is nog maar de vraag), zodat de (een) toets alsnog kon worden uitgevoerd. Het door de Rechtbank ambtshalve in de sfeer van de ontvankelijkheid beoordeelde argument heeft daarmee aan kracht verloren, zo dat argument al niet geheel obsoleet is.’
Maar wat we aan de ene kant hebben ‘verloren’ hebben we aan de andere kunt ‘gewonnen’.
Onze stelling is (ik zal daar een apart hoofdstuk aan wijden) dat hier het volk verlakt is. Onze stelling is dat de transitie Crick-Dille veel minder onschuldig is dan men van de zijde van het OM niet nalaat te benadrukken. Onze stelling is dat proces risico's in Dille zijn afgedekt met deze ‘etikettenschwindel’. Onze stelling is dat een kunstmatige scheiding is aangebracht, als gevolg waarvan niet alleen procesrisico's zijn afgedekt (het lekken door [tactisch coördinator]) maar ook in belangrijke mate het zicht is ontnomen (dreigde te worden ontnomen) op verdenkingen tegen derden. De alternatieve scenario's zogezegd.
Dat Rechten geen beta wetenschap is, dat is wel een open deur. Maar het onderzoek naar de moord op de heer [slachtoffer] verdient wel een methodische benadering. Dus kijken naar de belangen. Kijken naar de aanwijzingen. Toetsing van de hypothesen. Geen verbanden leggen waar ze niet zijn. Geen verbanden negeren waar ze er wel zijn. Het gaat niet aan in zo'n zaak een uitgebreid onderzoek te doen, en dan — na naamswijziging — een groot deel van dat eerdere onderzoek te negeren. Hoe zou dat in de wetenschap worden bezien? Het is bijna te gênant voor woorden, Voorzitter. Er is geen enkele andere plausibele verklaring te geven dan de verklaring dat dit deel van het onderzoek aan het zicht moest worden onttrokken.
Het is het onderzoek naar de moord op [slachtoffer]. Of dat Crick heet of dat dat Dille heet maakt geen jota verschil. Of Jantje Pietje of Klaasje aan die zaak werken is niet van belang. Of de zaak is ondergebracht bij officier A, of bij officier B is indifferent.
Van belang wordt het op het moment dat het OM en de politie zich in allerlei bochten gaan wringen om toch vooral aan het zicht te onttrekken wat in de eerste fase van het onderzoek is gebeurd. Van belang wordt het als de verdediging (in ieder geval in eerste aanleg) de mogelijkheid wordt onthouden om een toets uit te voeren op de rechtmatigheid van de bewijsgaring en — vooral — op zaken waarmee de ontvankelijkheid van het OM in de vervolging onder vuur zou moeten komen te liggen.
Het was verheugend dat uw Hof in dit opzicht een klip en klare lijn uitzette en uiteindelijk wist te bewerkstelligen dat ze bij het OM de reserves lieten varen en — ostentatief contre coeur — tot verstrekking van het Crick-dossier over gingen. Het is een grote teleurstelling geweest dat uw Hof die lijn niet heeft doorgetrokken door en met het toewijzen van gerechtvaardigde verzoeken die uit de verstrekking van dat dossier voortvloeiden.
De overgang Crick/Dille.
Ik verzoek allereerst de pleitnotities van 1 november 2011 en 16 december 2010 als hier herhaald en ingelast te beschouwen. Die pleitnotities hadden betrekking op het verzoek een elftal getuigen te horen over de overgang Crick/Dille, dan wel vormden die de opmaat tot het verzoek een aanvullend, uitputtend en transparant proces-verbaal te laten opmaken. Een kleine bloemlezing;
- •
Wij zijn ingegaan op de aanvankelijke weigering (de facto) om gevolg te geven aan de beslissing van het Hof van 30 december 2010 (‘beveelt dat het proces verbaal van het ‘Crick’-onderzoek aan het dossier wordt toegevoegd’). Aanvankelijk werd maar een klein deel verstrekt. Dat geeft toch te denken, Voorzitter?! Vooral ook in het licht van het feit dat de Rechtbank al opdracht had gegeven aan de Officier van Justitie (vergelijk hierna) om proces verbaal op te maken, maar dat door Officier van Justitie Duijts niet werd gedaan omdat ze geen opsporingsambtenaar is in Crick of Dille. Ook in dat opzicht werd, juist ook over deze overgang, een opdracht van de rechter genegeerd of althans werd daaraan zelfstandig invulling gegeven. Ik vind dat in feite ongehoord. Met name in het licht van het feit dat een zo ongebruikelijke stap is genomen als het staken van het ene onderzoek en het beweerlijk maken van een nieuwe start;
- •
Wij zijn ingegaan op het feit dat waarschijnlijk niet alles is verstrekt. Er was toch sprake van 100 ordners?! Er was toch sprake van een kast vol?! Waar is dat dan gebleven? Als ik nou het vertrouwen kon hebben, als [requirant] nou het vertrouwen kon hebben, dat in Dille een onbevooroordeelde start is gemaakt en alle aanwijzingen dezelfde aandacht kregen, dan was dit probleem er niet. Het probleem is juist dat dat vertrouwen niet bestaat. Omdat het achtergehouden is. Omdat het achtergehouden bleef. En allicht omdat het achtergehouden wordt, waar het andere ordners dan de 24 verstrekte ordners betreft;
- •
Wij hebben onze verbijstering uitgesproken over het aantreffen van ooggetuigenverklaringen in het Crick-dossier, die niet aan het Dille-dossier waren toegevoegd. Mensen die de schietpartij hebben gezien, en die hun verklaringen niet zouden hebben teruggezien als het Crick-dossier niet alsnog bij de stukken was gevoegd. Is de stelling van het OM nu werkelijk dat dat een stuk is dat ter vrije discretionaire beoordeling van het OM staat. Dat het het OM vrij staat een dergelijk stuk al dan niet aan het strafdossier toe te voegen. Het is toch (in ieder geval in retrospectief) ronduit verbijsterend en beschamend dat wij dergelijke stukken in het Crick-dossier hebben aangetroffen. Alsof het maken van een nieuwe start tot geschiedvervalsing legitimeert;
- •
Wij hebben aan de hand van het Crick-dossier gelogenstraft de stelling dat [requirant] niet in dat dossier voor komt. Het is dus gewoon niet waar wat ze daarover hebben beweerd! In ieder geval is de stelling op zijn plaats (als het al niet opzettelijk is gebeurd) dat er niemand is geweest die zich de inhoud van het hele Crick-dossier eigen heeft gemaakt. Dat is ook (dat zal ook de ervaring van het Hof zijn) een sisyfus arbeid. Maar als je de verantwoordelijkheid hebt, kun je die verantwoordelijkheid niet ontlopen. Het niet voegen van Crick-stukken in het Dille-dossier is juist te onbegrijpelijker als de inhoud daarvan onvoldoende is verwerkt door de analisten of de andere verbalisanten;
- •
Wij hebben aannemelijk gemaakt (zo meen ik toch) dat de overgang Crick/Dille wel degelijk verband hield met de kwestie [tactisch coördinator]. In ordner 24 wordt nota bene aangegeven dat het Crick- onderzoek is geëvalueerd tot 5 februari 2008, ruim voor de datum waarop de CIE informatie binnen kwam. En dat al op basis van het concept-evaluatie rapport is besloten het onderzoeksteam te vervangen door een nieuw team.
Voorts wijst het Crick-dossier uit dat er op 9 april 2008 overleg plaats vond tussen de weduwe van het slachtoffer, [vader van weduwe], een hotemetoot van de politie en de Officier van Justitie waarbij aan de familie kennis is gegeven van het feit dat de heer [tactisch coördinator] was geschorst. In dat verband is (pleitnota 1 november 2011, pagina 4 halverwege) aangegeven dat die schorsing van [tactisch coördinator] verband hield met dit onderzoek. Op 14 april 2008, vijf dagen na de bespreking met de weduwe van het slachtoffer, wordt besloten dat TGO Crick moet worden afgebouwd. Vijf dagen dus na de mededeling aan haar (en [vader van weduwe]) dat [tactisch coördinator] in verband met het onderzoek is geschorst. Als ik mijn kantoorgenote mag citeren: ‘Is het niet heel toevallig dat juist de Flamingo-officier, de officier die onderzoek doet naar corruptie/lekken van één der leidinggevenden binnen het Crick team, het hele Crick team op de schop doet, zonder dat er tussen het één en het ander verband zou bestaan’;
- •
Wij hebben kritische kanttekeningen geplaatst (pagina 5 en verder) over de opgeworpen redengeving tot de transitie. Wij hebben aangetoond dat er helemaal niet sprake was van een geheel nieuw onderzoeksteam. Wij hebben aangetoond dat op 11 juni 2009 de Officier van Justitie een onwaarheid debiteerde toen de Officier van Justitie schreef dat alle relevante Crick-onderzoeksgegevens aan het Dille-dossier waren toegevoegd. Uw Hof wilde er niet van weten. Uw Hof heeft naar de brief van 24 augustus 2009 van Officier van Justitie mr. Duijts verwezen en geoordeeld dat daarin aannemelijke redenen zijn gegeven voor de verversing van het onderzoeksteam. De verdediging zou bezig zijn met een Fishing Expedition. De ontbrekende delen van het Crick-dossier en het Flamingo-dossier zouden niet van belang zijn voor de beantwoording van de vragen ex art. 348 en 350 Sv.
Ik ga uw Hof niet de les lezen, maar uw Hof heeft op 30 december 2010 bevolen dat het proces verbaal van het Crick-onderzoek aan het dossier wordt toegevoegd. Uw Hof heeft, toen aan die beslissing in eerste instantie geen gevolg werd gegeven, besloten dat alsnog het ontbrekende moest worden afgegeven. Als dan blijkt (zoals blijkt, doordat dat concreet is beargumenteerd) dat wij alsnog niet het hele Crick-dossier hebben gekregen, dan is de beslissing van uw Hof om dat alsnog te sauveren een onbegrijpelijke beslissing.
Ook om uw Hof dat te laten inzien, geef ik ook nog een chronologisch overzicht van de overgang Crick/Dille;
5 februari 2008. Zie ordner 24 van het Crick- dossier. Een evaluatiecommissie heeft tot die datum het Crick-onderzoek geëvalueerd. Op basis van het concept evaluatierapport is door de korpsleiding in samenspraak met het OM (het was toch het OM dat de beslissing nam?!) besloten om een nieuw team te formeren. Het rapport (Van den Berg) waaraan ik dit ontleen is afgesloten op 30 mei 2008.
14 maart 2008. De CIE-informatie over [medeverdachte 1] komt binnen.
9 april 2008. Onderhoud met [de weduwe], [vader van weduwe], [divisiechef recherche], de divisiechef recherche NOG en Esther Duijts. Inzet van dat gesprek is de heer [tactisch coördinator].
Mevrouw mr. Duijts geeft aan dat het onderzoek, waarvan de teamnaam Crick is, nog steeds hoge prioriteit geniet. [divisiechef recherche] (zo blijkt uit verslaglegging) zit dichter op de zaak dan normaal. Hij heeft vanuit de regioleiding de opdracht gekregen om het onderzoek van dichtbij te volgen, iets wat hij in andere zaken nog nooit heeft meegemaakt.
28 april 2009: een brief van mr. Heutink aan mr. Spoon. Verwijzing naar het proces-verbaal van voorgeleiding. Er wordt gevraagd om de Crick-stukken. De Officier van Justitie antwoordt op 7 mei. Er wordt slechts in algemene zin aangegeven dat naar verwachting het dossier half mei 2009 gereed zal zijn. Er wordt niet specifiek ingegaan op de overgang.
29 mei 2009: proces verbaal met betrekking tot het onderzoek Flamingo. De opsteller is mr. Duijts, zaaksofficier in Flamingo. De Officier van Justitie gaat ook in op de overgang Crick-Dille. Daarin wordt gesteld dat er een geheel nieuw onderzoeksteam is samengesteld (dat is dus niet waar, Voorzitter) bestaande uit rechercheurs die niet hebben deelgenomen aan het onderzoeksteam Crick. In dit proces verbaal staat dat de heer [tactisch coördinator] (hij weer!) tactisch coördinator was in het Crick onderzoek.
5 juni 2009: brief van mr. Heutink aan de voorzitter van de Rechtbank met een verzoek ten aanzien van overgang Crick-Dille.
11 juni 2009: reactie Officier van Justitie mr. Spoon op verzoek mr. Heutink d.d. 5 juni. Alle relevante onderzoeksgegevens afkomstig uit het onderzoek Crick zijn toegevoegd aan het dossier, zo is de mededeling. Dat is dus niet waar, Voorzitter.
12 juni 2009. Zittingsnotitie Officier van Justitie (pagina 5 e.v.). In Crick was [inspecteur 2] teamleider en [inspecteur 4] de tactisch coördinator. ‘Naar aanleiding van de CIE-informatie’ zou een nieuw team zijn geformeerd met de naam Dille. [plaatsvervangend teamleider] is teamleider en [inspecteur 1] is tactisch coördinator. Alle redelijkerwijs van belang zijnde stukken zijn in Dille gevoegd. Het Dille-onderzoek zou zijn gestart naar aanleiding van binnengekomen CIE-informatie. Zonder enig voorbehoud wordt dat daar gesteld. Zonder enige nuance wordt dat daar gebracht. De Officier van Justitie stelt ter zitting dat de beslissing tot overgang/overdracht naar Dille niet ligt bij de teamleider en de coördinator maar bij de rechercheofficier te Zutphen. De suggestie om een ‘proces verbaal’ op te maken komt nota bene van de Officier van Justitie zelf. En later heeft het OM dan de vermetelheid de Rechtbank te bruuskeren, omdat de Rechtbank ten onrechte de opdracht heeft gegeven tot het opmaken van een proces verbaal (in plaats van een neutraal ambtsbericht zullen we dan maar zeggen). Je zou bijna gaan denken dat er veel aan gelegen was om de verslaglegging over deze overgang zo officieus mogelijk te maken.
15 juni 2009: verklaring [plaatsvervangend teamleider], plaatsvervangend teamleider. Er blijken toch overlappingen te zijn geweest in personele bezetting. Als je toch ontevreden bent over de werkwijze in Crick, dan handhaaf je toch niet de verbalisanten uit Crick?! [plaatsvervangend teamleider] omschrijft de informatie uit het Crick-onderzoek als een hele kast vol!
17 juni 2009: Verhoor [Crick analist 1]. Betrokken bij Crick én Dille. Dossiervormer bij Dille, samen met college [Crick analist 2]. Hij schat de inhoud van Crick en Dille gezamenlijk op 100 ordners. Hij zegt dat er 48 Bieb-mappen zijn, wij hebben er veel minder. Legitieme vraag van de verdediging; zijn soms met het oog op de beslissing van het Hof nieuwe bieb-mappen gemaakt? (misschien dat de AG zich daarover nader zou willen verklaren). Let op; op basis van de CIE-informatie is wel degelijk binnen Crick-verband de CIE-informatie veredeld, er zijn politiesystemen geraadpleegd. Hij acht het zelfs mogelijk dat het nieuwe onderzoek is afgewacht voordat op grond van CIE-informatie tactisch is gerechercheerd. Maar dat is dan in strijd met de stelling dat het niet rechercheren op die CIE-informatie (mede, vooral?!) bepalend is geweest voor de overgang Crick-Dille?!
De heer [Crick analist 1] heeft overigens de waarheid geweld aangedaan in dit verhoor. ‘Ik heb in eerste instantie aangegeven het verschil niet te kennen omdat ik het verband niet zag. Ik bedoel daarmee te zeggen dat me niet duidelijk was waarom het antwoord op de vraag relevant was voor dit onderzoek.’ De rechter-commissaris maant hem dan om de vragen gewoon te beantwoorden. Het p-v van 16 juni 2008 (in het begin van Dille) is van zijn hand.
De inhoud daarvan is met tactisch coördinator [inspecteur 4] besproken. Hij geeft aan dat tijdens het Crick-onderzoek de teamleden door de leiding in kennis zijn gesteld van de tegen [tactisch coördinator] ontstane verdenking: ‘Uiteraard was ik geschrokken’. Was hij — [Crick analist 1] — dan teamlid van Crick, is een andere legitieme vraag van de verdediging.
29 juli 2009. Verhoor van de heer [inspecteur 1]. Hij was vanaf juni 2008 tactisch coördinator bij het Dille-team. Hij was naar zeggen niet betrokken bij Crick. Hij heeft nog nooit eerder zo een overgang meegemaakt. De hoeveelheid uit Crick schat hij op 20 ordners. Het zouden er echter ook 100 kunnen zijn als je alle tapverslagen meetelt.
Hij zegt dat hij niet heeft gevraagd naar de reden om het Crick-onderzoek af te sluiten. ‘En dat geleuf de gij?!’ Maar hij weet wel te vertellen dat de kwestie [tactisch coördinator] geen rol heeft gespeeld ‘En dat geleuf de gij ook’.
Hij denkt dat de afbouw van Crick al aan de gang was op het moment dat de CIE-informatie binnenkwam. Dat denk ik eerlijk gezegd ook (vergelijk hiervoor). Letterlijk: ‘Toen die informatie binnenkwam was het besluit tot het vormen van een nieuw team al genomen.’
Waarom acht uw Hof dan de op 24 augustus 2009 gegeven reden plausibel? Ik zuig niet uit mijn duim dat er wel eens een andere reden kan hebben gespeeld. Ik kan het mede baseren op deze verklaring van een belangrijke politieman binnen dit onderzoek.
Ter illustratie hoe zo'n verhoor gaat, Voorzitter. Hij zegt dat [medeverdachte 1] geen strafbare feiten heeft gepleegd. Hij wordt geconfronteerd met het feit dat [medeverdachte 1] heeft gereden zonder rijbewijs. De getuige erkent dan dat er wel strafbare feiten zijn gepleegd, maar voegt daaraan toe dat er van te voren overleg is geweest, dat aan hem een auto ter beschikking is gesteld enzovoort enzovoort. Ze kijken dus eerst of ze met het ontkennend antwoord weg kunnen komen. Dat is zo verbijsterend. Dat is zo verontrustend.
24 augustus 2009 (of 25 augustus 2009; vergelijk pagina 2 e.v.): Officier van Justitie Duijts maakt geen proces-verbaal op, omdat ze geen opsporingsambtenaar is in Crick of Dille. Anders dan Flamingo, zo stelt ze, want daar was ze zaaksofficier. Waarom wordt het bericht dan niet door de zaaksofficier gemaakt. Hij of zij die de beslissing neemt tot overdracht; is dat niet aan te merken te zijn de zaaksofficier van Justitie?! Nu raak ik het spoor bijster, Voorzitter.
Ze geeft een uiteenzetting over de beslissing van de Rechtbank d.d. 26 juni 2009 en waarom daaraan strikt genomen niet wordt voldaan (geen p-v). Als Duijts geen zaaksofficier was in Crick of Dille, hoe kan zij dan zinnig over de overgang Crick-Dille verklaren. Teamleiding Crick, zo wordt in deze brief met veel aplomb beweerd, zou onvoldoende hebben nagedacht over alternatieve strategieën en scenario's (???).
Zou dit nu werkelijk de reden zijn? Er was juist aan heel veel scenario's gewerkt. Er was nog niet zo lang niets gedaan met de CIE-informatie, als er al niets met de CIE informatie was gedaan. Als de Officier van Justitie of een andere hoge functionaris had aangedrongen om daarop te rechercheren dan zou het toch ook wel zijn gebeurd?! Het is wel heel toevallig dat juist de Flamingo officier, dus de officier die onderzoek doet naar corruptie/lekken van/door één der leidinggevenden binnen het Crick-team, dat hele Crick-team op de schop doet, maar zonder dat er een verband zou bestaan.
4 november 2009 (proces verbaal bevindingen) van de heer [Crick analist 1]. Hij heeft het Crick-onderzoek geanalyseerd. Er waren geen treffers op [medeverdachte 2] of [requirant] in Crick. Dat is toch verontrustend, Voorzitter. Wij hebben aangetoond dat [requirant] wel degelijk voorkomt in de Criek-stukken en ook nog eens out of the blue. Een fishing expedition, Voorzitter? Maar dan wel in behoorlijk troebel water en in de wetenschap dat het daarin barst van de, zij het rotte, vis. Het is niet waar dat [requirant] niet voor komt in Crick.
6 november 2009: verhoor [operationeel analist]. De analist van het Crick-team. Omvang van het Crick-onderzoek schat hij op 2,5 boekenkast vol met ordners. Het Crick-dossier neemt een groot deel van mijn werkkamer in, maar het heeft niet de omvang van 2,5 boekenkast.
1 december 2009. Verhoor [Crick analist 2]. Dossiervormer Dille-onderzoek vanaf 18 november 2008. Was ook actief binnen het Crick-team (administratief coördinator van augustus 2007 tot en met november 2007; een geheel nieuw onderzoeksteam?!). Hij schat het Crick-dossier op 30 à 40 ordners exclusief tapverslagen. [Crick analist 1] had een selectie gemaakt.
Hij geeft criteria voor selectie. Bijvoorbeeld niet alle verklaringen zijn toegevoegd van de mensen die schoten hadden gehoord. Vergelijk hiervoor (en hierna!) en vergelijk de pleitnotities van 1 november 2011.
12 januari 2010. Requisitoir. Ingangsdatum Dille wordt hier gesteld op 1 juni 2008 (elders — als ik mij niet vergis — op 1 juli 2008).
Zo'n opsomming geeft toch een behoorlijk verontrustend beeld. Een beeld dat zich niet verhoudt, vooral niet in het licht van de eerdere beslissingen van uw Hof, tot het tussenarrest van 23 november 2011.
Dan heb ik ook nog de moeite genomen om een opsomming te maken van enkele relevante stukken uit het nagezonden Crick-dossier. Stukken die u (goeddeels) niet aantrof in het dossier, zoals dat van de Rechtbank is aangeleverd. Stukken die mijn cliënt had willen hebben in het kader van de behandeling bij de rechtbank. Stukken waaruit stevige verdenkingen tegen derden blijken. Stukken op basis waarvan dwangmiddelen tegen derden zijn ingezet.
Stel nu dat er een natuurkundige doorbraak wordt gesuggereerd in de zin dat neutrino's (het een of het andere elementaire deeltje) sneller reizen dan het licht. Metingen zouden dat immers uitwijzen. Stel nu dat aan diverse onderzoekers de opdracht wordt gegeven om die claim te bevestigen of te ontkrachten. Stel nu dat er allerhande theorieën worden bedacht of verklaringen gegeven die op zichzelf het tarten door neutrino's van de relativiteitstheorie van Einstein (met de lichtsnelheid als absolute grens) mogelijk zou maken. Stel nu dat er één onderzoeker is die de mogelijkheid van een slecht aangebracht (elektrisch) contact als verklaring voor de meetgegevens oppert. En stel nu dat er een persconferentie wordt gegeven, waarin de bevestigingen uitgebreid worden besproken, maar de mogelijke ontkrachting buiten bespreking wordt gelaten. Dan zou de rechtgeaarde wetenschapper toch in het geweer komen.
Stel nu dat u verdacht wordt van een strafbaar feit (ondenkbaar natuurlijk) en u moet hemel en aarde bewegen om inzicht te krijgen in dát deel van het onderzoek. Niet een triviaal deel, maar de vrucht van uitgebreide opsporing over een lange periode met toepassing van allerhande dwangmiddelen tegen een betrekkelijk ruime kring van personen. Voor u is dat van groot belang, want u ontkent zich te hebben schuldig gemaakt aan dat strafbare feit en u wilt ook kunnen toetsen of ten aanzien van anderen misschien betere aanwijzingen van schuld bestaan. Dan mag Rechten geen wetenschap zijn in de klassieke betekenis van het woord, maar dan zou de jurist in u in verzet komen.
Zo moet u de positie van [requirant] bezien. Als u de positie van [requirant] zo beziet dan begrijpt u beter zijn verzoeken, waaronder de verzoeken die tot het afwijzen tussenarrest hebben geleid. De in wezen simpele en elementaire verzoeken om getuigen te horen naar aanleiding van de verstrekking van het Crick-dossier (of althans onderdelen daarvan).
Zoals beloofd, de opsomming van stukken uit het Crick dossier:
Overigens wijzen de inhoudsopgaven van het Crick-dossier (wat geel is gemaakt, is ook in het Dille-dossier opgenomen) al uit dat zeer aanzienlijke gedeelten uit het Crick-dossier het Dille-dossier niet hebben gehaald.
Dossiermap 1.
- •
Verbaal 21 juni 2007. De heer [naam 3] (volledige naam — [(volledige) naam 3] — in de pleitnotitie) runt een coffeeshop in een pand aan de [a-straat]. Dat pand is eigendom van het slachtoffer.
Slachtoffer en zijn echtgenote waren met deze [naam 3] in ernstig conflict. [naam 3] was de eerste aan wie [de weduwe] dacht, toen haar man was omgebracht. Waarom moest in Dille het zicht op Crick-verdenkingen worden bemanteld? Het is niet mijn bedoeling de heer [naam 3] of de andere Crick-verdachten hier over de hekel te halen. Er zijn er zeker bij die op volstrekt ontoereikende grondslag tot verdachte zijn bestempeld en er zijn ook scenario's die weinig urgentie hebben. Mijn verweer is niet dat anderen tot dader zijn te bestempelen. Ik hang hier niet de Officier van Justitie uit. Overigens zal het er wel voor moeten worden gehouden (het afbreken van het onderzoek ten spijt) dat de echte opdrachtgever, de echte man of vrouw aan de touwtjes, de man of vrouw die werkelijk belang had bij de dood van de heer [slachtoffer], niet gevonden is. Het gaat om die reden ook niet aan, zelfs al zou u (wat ik zeer zou betreuren) mijn cliënt veroordelen wegens betrokkenheid bij dit feit, hem zo onder uit de kast te geven qua strafmaat als de Rechtbankheeft gedaan, want in dat geval is ook hij (hij die niet aan de touwtjes heeft getrokken en hij die ook niet de trekker heeft overgehaald) maar een pion in een groter geheel.
- •
Verbaal over gedrag [vader van weduwe]. Schoonvader van het slachtoffer. Vader van [de weduwe]. Zou overigens een gekende figuur zijn voor justitie. Hij had informatie maar wilde daar niet over verklaren.
- •
Verklaring van de advocaat van het slachtoffer. Daaruit blijkt van nauwelijks verholen bedreigingen van [naam 3] aan het adres van het slachtoffer in verband met de procedure. Hij neemt het woord bedreiging ook in de mond.
- •
CIE-informatie d.d. 26 juni 2007. Ziet op een vuurwapen dat zou zijn geleverd aan een Joegoslaaf (op 21 juni nota bene) in verband met een klusje in Apeldoorn. De Joegoslaaf zou daarna naar Duitsland zijn vertrokken.
- •
Tip van ene [naam 4] (volledige naam in de pleitnotities — [(volledige) naam 4]-) over [naam 5] ([(volledige) naam 5]). Die zat op dat moment vast. In zijn telefoon een sms-bericht waarin opgetogen wordt gereageerd op de dood van [slachtoffer].
- •
(0706291534. erin p61) ‘alleen opslaan niet in dossier’. Wordt als ‘routing-formulier’ omschreven. Datum 29 juni maar niet duidelijk welk jaar. Zal ongetwijfeld te maken hebben met het niet in het Dille-dossier opnemen van het Crick-onderzoek. Voor dat soort teksten (‘niet in dossier’) heb ik een professionele antenne.
- •
CIE informatie; [naam 6] ([(volledige) naam 6]) uit [a-plaats] zou hebben rondverteld dat [slachtoffer] een kogelvrij vest droeg in verband met de bedreigingen door de turken van coffeeshop [A] (dat is [naam 3]; volledige naam heb ik al gegeven).
Dossiermap 2.
- •
Bewoonster geeft aan dat over de familie van het slachtoffer wordt geroddeld.
- •
Mutatie van 21 juni 2007 te 15.39 uur. Informatie over ene [naam 7] ([(volledige) naam 7]) die meldt dat [naam 8] ([(volldedige) naam 8]) de dader is.
- •
Verklaring [de weduwe] ([meisjesnaam]). Over bedreigingen van [naam 3] Die heeft ze niet bij de politie gemeld. Ze heeft een Mercedes zien rijden in de buurt van de woning. Een Mercedes C200 met kleur en type zoals [naam 3] rijdt. Deze verklaring zit niet in het Dille-dossier! U hoort het goed, Voorzitter; de verklaring van de vrouw van het slachtoffer maakt geen onderdeel uit van het Dille-dossier. De verklaring is niet geel gemaakt in het overzicht. En de verklaring komt ook niet voor in de index van het Dille-dossier. Is dat niet vreemd?! Is dat misschien afgesproken op 9 april 2008? Heeft mevrouw [slachtoffer] haar invloed kunnen doen gelden? Is het nou niet absurd dat zo'n verklaring niet in het dossier wordt opgenomen? Heeft u ooit de verklaring van de vrouw van het slachtoffer geen onderdeel zien uitmaken van een strafdossier?!
- •
Een getuige vertelt dat volgens zijn dochter in de bus het verhaal gaat dat een Pool de schutter is. Aan deze getuige heeft [naam 6] verteld dat [slachtoffer] met de dood werd bedreigd.
- •
[tactisch coördinator] is opdrachtgever van het passantenonderzoek. Er wordt in het formulier expliciet gewag gemaakt van verdenking richting [naam 3] ([(volledige) naam 3]). Het is me nogal wat!
Dossiermap 3;
- •
De verklaring van [vader van weduwe] (de schoonvader van het slachtoffer). Ook in het licht van het voorgaande hoeft niet te verbazen dat ook deze verklaring niet bij de stukken is gevoegd. Over zijn contacten met [slachtoffer]. Over zijn bemoeienissen met het [naam 3] ([(volledige) naam 3])-conflict. Die zei op een gegeven moment; ‘De rechter kan het wel uitspreken (ontbinding van de huurovereenkomst; [slachtoffer] wilde daarin een automatenhal vestigen waarvoor hij al een vergunning had), maar dan ben IK het er nog niet mee eens.’
- •
Getuige [getuige 4]. Er zit iets niet goed in de familie [familie van vader van weduwe], maar de getuige kan het moeilijk beschrijven.
Dossiermap 4;
- •
(0707091054. AMB) Ene [getuige 5] had belangrijke informatie. [getuige 5] is werkzaam voor dagblad de Spits. De leverancier van het moordwapen zou zijn [naam 9] ([(volledige) naam 9]; Nomen est Omen); die zou op de ochtend van de moord het wapen aan de moordenaar hebben afgegeven. De dader zou zijn gevlucht naar Duitsland en inmiddels in Kosovo verblijven.
De vraag is natuurlijk wat nog het belang is van dergelijke verbalen als [medeverdachte 1] inmiddels heeft erkend het feit te hebben gepleegd. Ik heb zaken gezien van mensen die bekennen en het toch niet gedaan konden hebben. Dan heb ik het nog niet eens over de Puttense moordzaak en aanverwante rechterlijke dwalingen. Mijn stelling is echter dat je voor een gewogen beoordeling van zo'n zaak niet alleen het materiaal opneemt dat tot daderschap van [medeverdachte 1] en zijn beweerlijke medeplegers leidt, maar ook het materiaal dat daartegen spreekt. Daarmee voorkom je gerechtelijke dwalingen. De praktijk waarbij in achterkamers wordt beslist (arbitrair, zonder de volledige inhoud van het dossier te kennen, met duidelijke negering van het belang van de verklaringen) wat wel en niet aan de verdediging en de rechter wordt verstrekt is een praktijk die geen navolging verdient.
- •
Verklaring [vader van weduwe]. Over een kaartje. Daarin wordt hij zwartgemaakt. Er zou een conflict zijn tussen [vader van weduwe] en [slachtoffer]. Hij vermoedt dat dat afkomstig is van zijn zwager [zwager van vader], de broer van zijn ex-vrouw: ‘Hij probeert mij al jaren zwart te maken. Ik ben ervan overtuigd dat hij dit doorgegeven heeft ([vader van weduwe] doelt op de negatieve pers; opmerkingen raadsman). Hij heeft altijd voor de CID gewerkt.’ Is dat misschien de reden om de verklaringen van [vader van weduwe] uit Dille te houden?
- •
Verklaring [getuige 6] was erg open naar haar. Zij heeft van andere collega's gehoord dat [slachtoffer] werd bedreigd: ‘Ik noem liever hun namen niet. Ik heb wel eens van een collega gehoord, dat die turk van [A] een miljoen wilde hebben, ander zou hij [slachtoffer] doodschieten.’
- •
(0707121256 AMB) Verslag van een telefoongesprek met [vader van weduwe]. Ene [naam 10] ([(volledige) naam 10]) zou mogelijk met de moord op [slachtoffer] te maken kunnen hebben. Hij wilde verder geen details geven.
- •
Verklaring van [getuige 7]. [slachtoffer] heeft hem van de bedreigingen op de hoogte gebracht.
De broer van die [naam 3] ([(volledige) naam 3]) had in Duitsland 12 jaar vastgezeten voor moord. [slachtoffer] was vaker bedreigd.
- •
[getuige 8] (maakt ook weer geen deel uit van het Dille-dossier). Ze heeft gehoord dat er camera's zijn geplaatst door de politie tegenover de coffeeshop van [naam 3]
- •
Verklaring van [getuige 9]. De moordenaar van [slachtoffer] (aldus [naam 11]) zou de broer van de coffeeshophouder zijn. Die broer zou nu in Turkije zitten. Is dat nou niet allemaal informatie die ook aan de Rechtbank ter beschikking zou moeten zijn gesteld? Er worden allerhande alternatieve scenario's (uit)gerechercheerd. En dan hebben we nog moeten trekken om die stukken te krijgen en heeft het OM, nadat de last was gegeven, eerst nog willen volstaan met uittreksels.
- •
(0707041015. AMB) Een opdracht om een foto van [naam 3] ([(volledige) naam 3]) terug te brengen naar de gemeente. Dat is handgeschreven doorgenummerd pagina 083. Waar zijn de andere pagina's? Welke systematiek bestond toen?
Dossiermap 5;
- •
[getuige 10] heeft van een Turkse jongen gehoord dat de broer van de eigenaar van [A] wel eens achter de moord zou kunnen zitten.
- •
Getuige [getuige 11] verklaart dat hij de dag voor de moord erg agressief en opgefokt was bejegend in coffeeshop [A], waar die persoon normaal gesproken super relaxt en rustig is.
- •
Getuige [naam 11] hoort van [naam 12] dat de eigenaar van de coffeeshop [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd. [naam 12] had ook aan [naam 11] verteld dat de coffeeshophouder nu boos op zijn broertje was vanwege zijn domme actie. Hij weet niet of daarmee werd gedoeld op de moord of de bedreigingen.
- •
Getuige [getuige 12] over avond met [naam 13], [naam 14] en [getuige 6], die allemaal GHB gebruikten. Het ging over de scooter waarop de moordenaar had gezeten.
- •
Bij lezing van dit Crick-dossier komt bij de zaak [naam 15] weer bovendrijven.
Allemaal aanwijzingen van daderschap. Mijn cliënt was een bekende van [naam 15], zou zich over [naam 15] hebben uitgelaten, zou de moord zelfs hebben bekend tegenover derden, zou zich ook tegenover andere vriendinnen gewelddadig hebben betoond, reed op een brommer die soortgelijk was aan de brommer die in de omgeving van de plaats van het misdrijf van gezien enz. enz. Hij heeft 3 maanden vastgezeten. Er werd gerequireerd tot een bewezenverklaring bij Rechtbank en Hof. Het OM berustte niet in de vrijspraak van de rechtbank. Er bleef altijd een smet kleven op de vrijgesproken verdachte. Tot het moment, een jaar of tien later, dat via DNA-sporen de werkelijke moordenaar (die heeft ook bekend) werd opgepakt. Als je iets wil bewijzen, als je tunnelvisie hebt, dan kun je een heel eind komen. Vooral als je de Rechtbank onthoudt de gegevens waaruit blijkt dat andere visies, andere scenario 's, ook zeer bruikbare aanwijzingen van daderschap of minstgenomen betrokkenheid kunnen opleveren. Hierbij komt nog de bijzondere omstandigheid dat ook veel aandacht is gegeven aan de rol van een ieder in het geheel. De schutter heeft minder straf gekregen dan de opdrachtgever. Als de Rechtbank nog meer aanwijzingen zou hebben gezien dat de opdrachtgevers zich misschien in het Crick-dossier bevinden, zou dat ook van belang zijn geweest bij de beoordeling van mijn cliënt.
- •
MMA-melding dat de moord op [slachtoffer] is gepleegd door [naam 16] ([(volledige) naam 16])
Dossiermap 6;
- •
Informatie over bedreiging van [de weduwe] ([huwelijk naam]) en [naam 17] (die woonden toen nog samen) door ene [naam 18] ([(volledige) naam 18], deze persoon is ook bij e RC gehoord). [naam 18] stond bekend als een geweldpleger. Hij had aangekondigd dat er koppen gingen rollen.
- •
Telefoongesprek waarin ene [naam 19] aangeeft dat [naam 3] ([naam 3]) de schutter zou zijn. Er wordt gesproken over een broer die [broer] heet. [naam 19] weet dat er 5 keer is geschoten, hetgeen op daderwetenschap duidt (gesprek van 21 juni 2007).
Dossiermap 7;
- •
Verklaring NN [getuige 1] (inclusief geboortedatum). Zij wil anoniem blijven. Zij heeft de dader zien schieten. Het adres is kennelijk niet haar echte adres: ‘Getuige stemde in met het vermelden van haar volledige personalia in de recherchesystemen’. De verklaring is niet opgenomen in het Dille-dossier. Wie kan dat verklaren?
Dossiermap 8;
- •
Het opsporingsonderzoek richt zich tegen NN verdachte. Als later een verdachte bekend wordt (in ieder geval de schutter) dan hebben deze opsporingsmethoden toch ook in zijn zaak plaatsgevonden?! Hoe kan dat van de dossiervorming worden uitgesloten.
- •
Verklaring [getuige 13] ‘Persoon’ (heet ze echt zo?!). Heeft kennelijk de dader gezien. Waarom is zo'n verklaring niet opgenomen in het Dille-dossier? Toch niet, mag ik hopen, omdat dergelijke verklaringen zich niet verenigen (om welke reden ook) met de notie dat [medeverdachte 1] had geschoten.
- •
Verklaring [getuige 14]. Schat de man die zij als PTT-er inschat tussen de 45 en 55 jaar. Waarom niet in Dille opgenomen?! Het gaat er niet om dat de schutter heeft bekend! Het gaat erom wat de beweegreden is om dergelijke verklaringen buiten het Dille-dossier te houden.
Dossiermap 9;
- •
Verklaring [zwager van vader]. Dat is de ex-zwager of zwager van [vader van weduwe] (zijn zus is [vrouw van vader]). Het geld van de familie [familie van vader van weduwe] werd verdiend met het witwassen van drugsgeld. Zijn dochter [dochter] heeft een mail gezonden naar de gemeente Apeldoorn, waarin een boekje werd opengedaan over de familie [familie van vader van weduwe].
- •
Telefoongesprek tussen ‘oom’ en [broer] ([(volledige) naam 3]). Over ‘zij die de mannen hebben opgeruimd’. Over de uitwerking van de moord.
Dossiermap 10;
- •
Verklaring [dochter]. Doet een boekje open over [familie van vader van weduwe]. [vader van weduwe] is knettergek.
- •
Verklaring [zus weduwe], dochter van [vader van weduwe] en [vrouw van vader] en zus van [de weduwe].
Dossiermap 11;
- •
Verklaring [getuige 15]. Hij kan gezegd hebben dat het slachtoffer met 5 kogels is doodgeschoten. Hij heeft die dag met meerdere klanten gesproken. Hij ontkent [naam 3] en [broer] te kennen en kan dus ook niet op hen hebben gedoeld.
Dossiermap 15;
- •
[de weduwe] heeft van een persoon die zij niet met naam kon noemen gehoord dat een jongen uit [b-plaats], genaamd [naam 20] ([(volledige) naam 20]), het wapen geleverd zou hebben. [naam 20] zou gewetenswroeging hebben gehad en het verhaal bij z'n advocaat hebben opgebiecht.
- •
In het verbaal van 12 december 2007 wordt aangegeven dat er zal worden ingezet op het project: ‘Persoonsgerichte MMA en CIE meldingen’. In hetzelfde verbaal wordt aangegeven dat de familieleden zich zouden hebben ingelaten met criminele activiteiten.
Ook zou zijn gebleken dat [de weduwe] en [vader van weduwe] niet open waren ten opzichte van de politie.
[naam 21] had zich gemeld na de SBS6 uitzending. MMA melding over [naam 22] ([(volledige) naam 22]) te [c-plaats], die de moord gepleegd zou hebben in opdracht van [naam 23] ([(volledige) naam 23]). Scooter en wapen zouden zijn geleverd door [naam 24] ([(volledige) naam 24]).
Dossiermap 16;
- •
Voorblad; CIE PV niet gebruikt. Retour in verband met termijn. Vermoedelijk een CIE verbaal tussen 11 januari 2008 en 16 januari 2008. Waar is dat verbaal? Zou dat dezelfde informatie zijn als de informatie die aan het Dille-onderzoek ten grondslag is gelegd? Wie het weet mag het zeggen, Voorzitter, maar ik dacht uit de getuigenverhoren begrepen te hebben dat in het Crick-dossier geen andere informatie was verwerkt dan de CIE melding over [medeverdachte 1].
- •
Verklaring [getuige 16]. Heeft in café [B] te [a-plaats] van een man gehoord wie de dader was. Ook een beschrijving van deze man gehoord.
- •
Er wordt gezegd dat het project criminele activiteiten (onderzoek naar het reilen en zeilen van de familie [familie van vader van weduwe]) ‘zeer reëel is en derhalve prioriteit verdient’.
- •
Er worden 14 scenario's beschreven. Er ontbreken een aantal stukken, waaronder processen-verbaal van CIE informatie met betrekking tot de familie.
Dossiermap 23;
- •
Over het zoontje van mevrouw [moeder van getuige 2]. [getuige 2] (9 jaar) die heeft wat gezien en die heeft wat gehoord. [getuige 2] mocht echter niet in de studio worden gehoord van zijn moeder. Dit wordt uit het dossier gehouden. Misschien had ik [getuige 2] willen horen.
Misschien had de advocaat van [medeverdachte 1], als zijn procesopstelling niet meer een bekennende zou zijn, [getuige 2] willen horen of andere (oog)getuigen wier verklaringen uit het Dille-dossier zijn gehouden. Fishing expedition, Voorzitter? Ik meen werkelijk dat daarmee de verdediging onrecht is aangedaan.
- •
Over [naam 20] ([(volledige) naam 20]), die het wapen had geleverd en die gewetenswroeging had. De echtgenote/partner van de advocaat zou het verhaal aan een medewerker van een krant hebben verteld. Er wordt nota bene ook een onderzoek naar de identiteit van de advocaat aangekondigd.
- •
Gesprek van [de weduwe]. De politie is er ook wel van overtuigd dat ‘hij’ het gedaan heeft.
- •
!!; over originele CIE p-v's die bij Crick in de biebmap gaan. De tapgesprekken van Esprit worden door [tactisch coördinator] bekeken.
Dossiermap 24;
- •
[Crick werknemer], werkzaam bij Crick, brengt het contact met de familie [familie van slachtoffer] in kaart. Hij maakt dat pv op op 18 juni 2008. Het is bijgewerkt tot 1 juni 2008. De naam [tactisch coördinator] komt prominent voor.
- •
!!!!; De weduwe [slachtoffer] beklaagt zich over berichten in de Stentor. Ze vraagt zich af waarom de politie dat niet tegenspreekt in de Stentor. Heeft de politie soms informatie prijsgegeven, zo ga je dan onwillekeurig denken? Uit de hoek van de familie zal de berichtgeving over de handel en wandel van het slachtoffer en het wel en wee van [vader van weduwe] c.s. wel niet afkomstig zijn.
- •
(Belangrijk); Contactblad 8 augustus 2007. over contacten van [tactisch coördinator], de teamleider, met [adviseur], adviseur van [naam 3] ([(volledige) naam 3]). [adviseur] zou bij de gemeente Apeldoorn hebben gewerkt en hij zou niet integer zijn. Die informatie wordt nota bene teruggekoppeld aan [tactisch coördinator]. Is dergelijke informatie door [tactisch coördinator] openbaar gemaakt?!
- •
Een contactblad van 19 februari 2008. De weduwe is dan ontzettend boos. Ze heeft alle vertrouwen verloren in het team. Dit had weer te maken met het CIE verleden van [tactisch coördinator] (betrokken bij het runnen van de zwager [zwager van vader]?!). Is dat mede redengevend geweest tot de transitie?
Tot zover de kleine bloemlezing uit het Crick-dossier.
(…)
Al met al is, nog veel meer dan in eerste aanleg, de conclusie op zijn plaats dat het OM niet-ontvankelijk in de vervolging is te achten. Dat dat een zeer verstrekkende beslissing zou zijn laat zich wel raden. (…) In deze zaak zou (…)een dergelijke sanctie op zijn plaats zijn. Ook al zou dat de gemoederen danig beroeren. Ook al zou dat een storm van kritiek doen losbarsten. Daar hebben ze het namelijk naar gemaakt. Daarvoor hebben ze te opzichtig de belangen van mijn cliënt geschaad. Daarvoor is te opzichtig tekort gedaan aan zijn rechten op een eerlijk proces. Dat rechtvaardigt inderdaad de ultieme sanctie die ons strafprocesrecht kent. Of althans zou het Hof in het bovenstaande aanleiding moeten zien om alsnog het onderzoek te — doen — verrichten dat in november 2011 is gevraagd, door het horen van de getuigen om wie toen al is verzocht.’
In reactie op dit verweer en de in verband daarmee gedane verzoeken (waarbij aan het Hof dus expliciet is gevraagd terug te komen op de beslissingen in het tussenarrest van 23 november 2011, te weten aanvulling van het dossier en het horen van getuigen), heeft het Hof aldus beslist en overwogen, nadat de overwegingen van 23 november nog eens werden herhaald (vergelijk arrest pagina 5 en 6). ‘Het hof blijft bij het standpunt dat er aannemelijke redenen waren voor de ‘verversing’ van het onderzoeksteam (…) De stelling van de raadsman dat een lekkende rechercheur wellicht de oorzaak van de overgang is, is niet uit feiten en omstandigheden aannemelijk geworden, nog daargelaten het feit dat het hof een overgang van het ene naar het andere onderzoeksteam als gevolg van een lekkende rechercheur in feite nu juist een logische en geenszins onwenselijke stap zou vinden. Nu het hof inmiddels het Crick-dossier zelf ook heeft bestudeerd, wordt de stelling van het Openbaar Ministerie dat het Crick-dossier te ver was uitgewaaierd en daarom over is gegaan in het Dille-onderzoek, onderschreven door het hof. De beslissing om niet alle onderzoekshandelingen uit het Crick-dossier over te nemen in het Dille-dossier acht het hof alleszins redelijk. (…) Concluderend is het hof van oordeel dat het verweer moet worden verworpen, het Openbaar Ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, het verzoek om getuigen te horen en stukken toe te voegen aan het dossier moet worden afgewezen en er — bij bewezenverklaring — op de hiervoor aangevoerde gronden geen reden is voor strafvermindering.’
Requirant kan zich met dit oordeel niet verenigen.
Van belang is (vergelijk HR 17 mei 1996, NJ 1996, 687 en HR 11 september 2012, NJ 2012, 538) dat in het dossier in beginsel dient te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor verdachte, hetzij in belastende hetzij in ontlastende zin.
's‑Hofs tussenarrest van 30 december 2010 is in dat opzicht niet voor meerdere uitleg vatbaar. Het complete proces-verbaal van het ‘Crick’-onderzoek moest aan het ‘Dille’-dossier worden toegevoegd. Vergelijk 's‑Hofs oordeel (bij eindarrest p. 10) dat naar aanleiding van de dood van de heer [slachtoffer] het TGO ‘Crick’ is opgericht en dat dat onderzoek vanaf mei/juni 2008 is ‘voortgezet’ door het Regionaal Onderzoeksteam ‘Dille’.
Requirant vindt het aldus onbegrijpelijk (vergelijk HR 15 november 2011, NJ 2012, 36) dat (bij een toen nog summiere motivering) het hof in 2010 de noodzaak tot completering van het dossier onderkent, terwijl vervolgens (in 2011 bij tussenarrest en 2012 bij eindarrest) het hof terugkomt op dat oordeel.
Hoe kan het Hof enerzijds afwijzen het verzoek stukken uit het dossier toe te voegen (eindarrest, p. 2 onderaan), waarbij tevens in aanmerking wordt genomen (eindarrest p. 2 halverwege) dat de beslissing om niet alle onderzoekshandelingen uit het ‘Crick’-dossier in het ‘Dille’-dossier over te nemen als redelijk zou zijn te typeren, terwijl het hof al had beslist dat het integrale ‘Crick’-dossier moest worden verstrekt?! Hoe kan — mutatis mutandis — onder gelijke motivering het verzoek tot het horen van getuigen op dat punt (andermaal) worden afgewezen?!
Als van de zijde van de verdediging gemotiveerd wordt betoogd, zoals gemotiveerd betoogd is, dat de verstrekking niet volledig is, dan had het Hof het op voet van zijn eigen tussenarrest gedaan verzoek om alsnog tot completering van het dossier te komen, niet kunnen afwijzen of althans is dat gebeurd onder een ongenoegzame motivering (aan de beslissing op het verzoek op dat punt getuigen te horen kleeft hetzelfde motiveringsgebrek).
Een en ander geldt ook voor het zogenaamde evaluatieverslag (vergelijk tussenarrest 23 november 2011). De privacy-gevoelige informatie die daarin zou zijn opgenomen over bij het onderzoek betrokken functionarissen weegt niet op tegen de belangen van de verdachte, zeker in dit geval waarbij om duistere redenen het onderzoek onder de naam ‘Crick’ wordt ‘omgebouwd’ tot het onderzoek ‘Dille’.
Op grond van al het voorgaande had het Hof beter (breder) moeten motiveren waarom het verzoek aanvankelijk wordt toegewezen en (als blijkt dat daaraan niet is voldaan; van de zijde van het Hof is niet — en al helemaal niet gemotiveerd — aangegeven dat aan zijn beslissing van 30 december 2010 wel uitvoering zou zijn gegeven door het verstrekken van een aantal ordners) en later afgewezen. Dat moet leiden tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest. Hierdoor kan het arrest niet in stand blijven.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 6 EVRM, 350, 359 lid 2 en 3, 360 jo 415 Strafvordering.
Toelichting
Naar het oordeel van requirant is zijn veroordeling ‘to a decisive extent’ toe te schrijven aan de verklaringen van maar één getuige, te weten (ook nog eens) medeverdachte [medeverdachte 1]. In de pleitnota is daarover ook het nodige gezegd. Waar anderen verklaren over betrokkenheid van requirant is dat in overwegende mate gebaseerd op verklaringen van horen zeggen. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn dus cruciaal gebleken in deze strafzaak.
Aan het Hof is voorgehouden dat het Hof zich niet zou moeten laten misleiden door — bijvoorbeeld — de hoeveelheid aan bewijsmiddelen in het veroordelend vonnis van de rechtbank, want het gaat vrijwel steeds om verklaringen van die [medeverdachte 1] of althans om verklaringen (voor zover het raakt aan de beoordeling van de betrokkenheid van requirant althans) die niet anders dan als verklaringen van horen zeggen (door [medeverdachte 1] horen zeggen welteverstaan) moeten worden getypeerd.
Het Hof heeft in het arrest een overweging gewijd aan het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1]. Zulks in verband met het feit dat zijdens requirant nadrukkelijk is betoogd dat [medeverdachte 1] zich niet inhoudelijk over zijn politieverklaringen heeft willen verklaren (alleen immers over de inzet van informant [informant], terwijl het Hof nadrukkelijk die inzet niet van belang heeft geoordeeld in de zaak van requirant, of althans onrechtmatigheden in het kader van die inzet in verband met de toepasselijke Schutz-norm niet ten voordele van requirant zouden kunnen strekken). Toen de verdediging van requirant deze cruciale getuige wilde onderhouden over zijn verklaringen a charge gaf de getuige niet thuis.
Het Hof heeft die verklaringen toch (en zelfs ‘to a decisive extent’) aan de veroordeling van requirant ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van requirant heeft het Hof daarmee de eis dat er sprake moet zijn van compenserende waarborgen (lees; die verklaringen moeten ferme verankering hebben in het overige bewijs) niet nageleefd.
Het Hof heeft (arrest p. 12) overwogen dat die verklaringen van [medeverdachte 1] op hoofdlijnen consistent zijn. Dat kan niet geacht worden te zijn een overweging die tegenwicht kan bieden aan de onmogelijkheid voor requirant om deze verklaringen aan te vechten. Overigens geldt die handicap ook ten aanzien van andere verklaringen (vooral van de auditu karakter) die tot steun van de verklaringen van [medeverdachte 1] zijn gebruikt, zoals de verklaringen van de moeder van [medeverdachte 1] en zijn broer [broer van medeverdachte 1] (vergelijk pleitnota pagina 60 en 61). Juist het feit dat die verklaringen van [medeverdachte 1] niet steeds consequent waren had het Hof tot nadere motivering moeten nopen.
Naar het oordeel van requirant is er sprake van onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van [medeverdachte 1]. Of althans heeft het Hof nagelaten afdoende te motiveren waarom aan die verklaringen, in weerwil van de gemotiveerde betwisting daarvan, en in weerwil van het feit dat die getuige door requirant niet kon worden ondervraagd, toch redengevend waren voor de bewezenverklaring. Dat geldt in bijzonder nu de verklaringen van de getuigen die tot steun van die verklaringen zouden moeten strekken slechts sprake is van afgeleide wetenschap en ook zij in belangrijke mate niet door de verdediging konden worden gehoord.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 350, 359 lid 2 en 3, 360 jo 415 Strafvordering.
Toelichting
Bij de overweging van het Hof ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1] wordt (p. 13) aangehaakt bij een gesprek dat op 18 november 2008 is gevoerd. Blijkens doorlopend proces-verbaal p. 736 is dat een gesprek dat door [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) en [naam 25] ([naam 25]) werd gevoerd.
Tegenstrijdig is dat het hof het heeft over een telefoongesprek tussen hun beiden, terwijl uit noot 32 zou moeten blijken dat het passages zijn uit een OVC gesprek.
Veel belangrijker nog is dat in het arrest (ook p. 13; eerste gedachtestreepje) enerzijds wordt aangegeven dat [medeverdachte 1] de uitlating doet dat hij die Turken heeft gesproken en dat die bij hem aan de deur zijn geweest. Anderzijds (onder hetzelfde gedachtestreepje) wordt aangehaakt bij de verklaring van [naam 25] (map 3, p. 1055 e.v.) waarin zij zou hebben aangegeven dat zij in dit gesprek zou hebben gesproken over Turken aan de deur.
Uit het transcript van dit gesprek (vermoedelijk een OVC gesprek en géén telefoongesprek) kan niet anders blijken dan dat het [medeverdachte 1] was die Turken had gesproken en die bij hem aan de deur waren geweest en dat het om die reden een misslag moet zijn (of althans een dergelijke verklaring zich niet leent voor het bewijs of zich niet leent voor het gebruik tot steun van de belangrijkste getuige [medeverdachte 1]) als de getuige [naam 25] zich daarover in het verhoor nader verklaart. Of althans had zulks nader moeten worden gemotiveerd terwijl die motivering ontbreekt.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder is geschonden artikel 339 Strafvordering.
Toelichting
In de overweging met betrekking tot het bewijs (arrest p. 9 e.v., in het bijzonder waar het de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] betreft) overweegt het Hof (arrest p. 11) dat [medeverdachte 1] van verdachte en/of [naam 26] heeft gehoord dat [naam 27] bij TNT had gewerkt.
Dat levert naar het oordeel van requirant in twee opzichten een misslag op;
- 1.
Het gaat niet aan om voor het bewijs van betrokkenheid van requirant bij dit feit te gebruiken een uitlating van een getuige waarin expliciet besloten ligt de mogelijkheid dat de getuige het niet van requirant heeft gehoord, maar van [naam 26] (in dit geval). Niet in te zien valt immers (zonder nadere overweging die ook ontbreekt) dat requirant zou kunnen worden aangesproken op uitlatingen die hij niet heeft gedaan;
- 2.
In de onderliggende verklaring staat iets anders (map 3, p. 888). Immers staat daar dat de getuige van ‘[requirant] en/of [naam 26]’ heeft gehoord dat de jas zat in een doos met jassen en niet (zoals in de overweging van het Hof ten onrechte staat) dat de getuige van ‘verdachte en/of [naam 26]’ heeft gehoord dat [naam 27] bij TNT had gewerkt. Daarmee heeft het Hof de verklaring van deze getuige gedenatureerd.
Nu het onder 1 en 2 gestelde raakt aan de bewijsoverweging, terwijl bovendien er al sprake is van een bewijsconstructie en bewijsoverwegingen die op zeer gespannen voet staan met de voorschriften die daaraan zijn verbonden (als de verdachte — zoals in casu — in elementaire verdedigingsrechten is beknot door de weigering van (de) getuige(n) om zich ook ten overstaan van rechter en raadsman nader te verklaren) kan niet worden volgehouden dat 's‑Hofs arrest naar de eisen der wet met redenen is omkleed en kan dat arrest niet in stand blijven.
Een en ander klemt temeer in het licht van het feit dat bij pleidooi (p. 67 en 68, zij het in ander verband) zo nadrukkelijk is gevraagd om een dergelijke bewijsconstructie niet te hanteren. Het is namelijk in deze zaak veel vaker gebeurd dat de getuige [medeverdachte 1] zich in dergelijke termen heeft uitgelaten (en/of) terwijl het er natuurlijk op aankomt of zijn verklaring inderdaad op deze verdachte is toe te snijden. Uit de pleitnotities (p. 67 en 68): ‘En wat is dan die verklaring van [naam 28] Zij heeft verklaard dat in haar kelderbox aan de [b-straat] een jerrycan stond. Dat moet dan aansluiten bij de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij van (en ik citeer uit het vonnis) ‘[requirant] en/of [medeverdachte 2]’ een jerrycan met benzine heeft gekregen. Dat gaat zo dus niet. Als het de een of de ander is, dan heb je ten aanzien van beiden het in dubio pro reo adagium te hanteren, en zullen zij beiden niet op deze verklaring kunnen worden veroordeeld.’
Redenen waarom het bestreden arrest van het gerechtshof te Arnhem van 2 mei 2012 niet in stand kan blijven.
Amsterdam, 17 december 2012
[P.P. AMJ Comans, ADVOCAAT]
A.M. Moszkowicz