LJN BV6936, EHRC 2012, 56, m.nt. Spronken, NJ 2012, 283, T.M. Schalken en A.E. Alkema.
HR, 19-02-2013, nr. 11/04806
ECLI:NL:HR:2013:BZ1439
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
11/04806
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ1439
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1439, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1439
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU4196, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1439, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1439
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑07‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2013/191 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
SR-Updates.nl 2013-0074
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Ondervragingsrecht verdediging en gebruik voor bewijs van ambtsedig p-v. Art. 6.1 en 3 EVRM. In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig p-v v.zv inhoudende een niet ttz. afgelegde, verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en i.h.b. niet onverenigbaar met art. 6.1 en 3, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tlgd. feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die verdachte betwist (vgl. HR LJN BX5539). Het Hof heeft dit niet miskend. ’s Hofs oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij de hem tlgd. feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, waarin besloten ligt dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die verdachte betwist, is gelet op de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/04806
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2011, nummer 20/003277-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot het bewijs heeft gebezigd, terwijl verdachte op geen enkel moment in de gelegenheid is gesteld om deze personen te (doen) ondervragen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"4 subsidiair:
hij in de periode van 1 april 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Doetinchem, meermalen, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1996, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande in het ontuchtig betasten van de schaamstreek van genoemde [slachtoffer 1];
6 subsidiair:
hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 21 november 2005 in de gemeente Venlo met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1997, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van of wrijven over of knijpen in de borsten van genoemde [slachtoffer 2]."
2.2.2. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"A. Ten aanzien van [slachtoffer 1]
1. Het ambtelijk verslag van het studioverhoor van [slachtoffer 1], opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie, d.d. 19 juni 2006, par. 4.5 van het dossier met dossiernummer PL2320/06-000680, inhoudende de op 6 juni 2006 door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring:
In dit verhoor zal [slachtoffer 1] met een "m" worden weergegeven en de verhorende verbalisant met een "v".
v; waar kom jij over praten [slachtoffer 1]?
m; over [verdachte]
(...)
m; die zat tussen me benen
(...)
m; 's nachts lag ik dan in bed, dan kwam die altijd
(...)
m; toen zat ie elke keer tussen me benen
(...)
v; [verdachte], wie is [verdachte]?
m; dat was mijn moeders nieuwe vriend
(...)
v; En, in wiens huis waren jullie, als hij tussen je benen zat?
m; ehm, in mijn moeders huis
(...)
m; in Doetinchem
v; Maar hoe kwam het dan dat hij 's nachts in het huis van je moeder was?
m; hij wou een keer bij ons slapen (...).
v; (...) En hoe was dat dan verdeeld bij jullie thuis, als [verdachte] bleef slapen? Waar sliep hij dan?
m; bij mijn moeder in bed
(...)
m; (...) En waar sliep jij?
m; op mijn eigen kamer
v; oke, en jij zegt dan kwam die altijd 's nachts als ik in bed lag, en hoe wist jij dat het nacht was?
m; omdat mijn moeder ook al in bed lag en toen was het buiten al heel donker
v; oke, en hoe weetje dat dat hij 's nachts bij jou kwam?
m; ik heb hem zelf gezien
v; (...) maar hoe kun jij hem zien als het 's nachts donker is?
m; omdat in de gang het licht aan was
v; (.. .)En wat gebeurde er dan als hij kwam?
m; toen ging ie tussen me benen
(...)
m; zei ik de hele tijd hou op maar hij ging niet weg
v; dus je zei hou op maar hij ging niet weg, oké, en als jij dan op bed lag, had jij dan iets over jou heen?
m; ja, een deken
v; een deken, en hoe kon [verdachte] dan tussen jouw benen gaan zitten?
m; omdat hij de deken van mij afhield
v; o ja, en hoe ging hij dan bij jou zitten?
m; zo...
opm. verbalisant: [slachtoffer 1] gaat op handen en knieën op de bank zitten
v; (...)kun je dan ook voordoen hoe jij dan in bed was?
m; ik lag zo...
opm. verbalisant: [slachtoffer 1] gaat op haar zij liggen
v; en dan ging hij, dat deed je net ook al voor, op zijn knieën zitten, maar als jij zo op je zij ligt, hoe kan hij dan tussen jouw benen gaan zitten?
m; toen ging hij mij zo doen
(...)
opm. verbalisant: [slachtoffer 1] doet alsof zij iemand omdraait door te duwen
v; toen ging hij zo doen, je doet dat voor, dat ie je met z'n handen terug duwt, en hoe kwam jij dan op bed te liggen?
m; zo
opm. verbalisant: [slachtoffer 1] gaat op haar rug liggen
v; oké, nou dan snap ik dat, dan kom je op je rug op het bed te liggen. En, dus jij lag dan op je rug op het bed, en hoe ging hij dan... want misschien begrijp ik het niet helemaal goed want jij zegt hij ging tussen mijn benen zitten, maar waarmee ging hij tussen jouw benen zitten?
m; met de handen
v; o, met z'n handen, oké. En op welke manier ging hij dan met zijn handen tussen jouw benen zitten?
m; met de vinger
v; en wat deed hij dan met die vinger?
m; zo
opm. verbalisant: [slachtoffer 1] wrijft met haar wijsvinger over de bank
v; ja, nou doe je met je vinger dat hij heen en weer gaat, maar waar ging hij dan met zijn vinger heen en weer?
m; tussen me benen
v; kun je dat aanwijzen, waar hij met zijn vinger heen en weer ging?
m; hier
opm. verbaliant: [slachtoffer 1] wijst op haar kruis
v; hoe wordt dat bij jullie thuis genoemd?
m; wij mogen dat thuis niet zeggen
v; o, van wie mag je dat niet zeggen
m; van onze moeder
(...)
v; (...) Toen [verdachte] met zijn vinger heen en weer ging, op dat plekje wat je wel aan wees, maar niet mag zeggen. Hoe zat het toen met jouw kleren?
m; toen deed hij die naar beneden trekken.
v; toen deed hij die naar beneden trekken, tot hoe ver deed hij die naar beneden trekken?
m; tot de knieën
(...)
v; nou, over dat plekje wat je niet mag noemen van mama, ik ga het even anders doen, wacht even...
Opm. verbalisant: de verhoorster pakt een tekening van een volwassen man en van een jong meisje er bij.
(...)
v; oke, wat is dit?
Opm. verbalisant: verhoorster wijst op de tekening van het meisje
m; een meisje
v; en waar kun je dat aan zien, dat dat een meisje is?
m; hieraan
Opm. verbalisant: [slachtoffer 1] wijst naar het kruis
(...)
v; oke, en wat is dit?
Opm. verbalisant: verhoorder laat de tekening van de man zien
m; een jongen
v; en waar kun je dat aan zien?
m; daaraan
Opm. verbalisant: [slachtoffer 1] wijst op het kruis
v; en hoe, nou zeg je je kan aan een meisje hieraan zien dat het een meisje is en hoe heet dat?
m; poesje
v; poesje, oké, mag je dat zeggen van mama?
m; (knikt)
(...)
v; ja, kun jij nou een kruisje zetten, met de pen, op de plek waar hij met zijn vinger aangezeten heeft?
Opm. verbalisant: verhoorster geeft de tekening van het meisje met daarbij een pen.
[Slachtoffer 1] zet een kruisje bij de vagina van het meisje.
v; (...)Wat kun je allemaal met een poesje?
(...)
m; plassen
v; (...) Op welke manier ging hij met zijn vinger bij jouw poesje?
m; met z'n vinger
(...)
v; (...) en wat vond je daarvan
m; niet leuk
v; nee, hoe voelde dat?
m; vies
v; hmmhmm, je vond het vies, maar hoe voelde dat, toen ie dat deed?
(...) kriebelde dat of deed dat pijn of eh of voelde je het helemaal niet of nog wat anders?
m; pijn
v; Hoe weet jij dat het zijn vinger was waar hij dat mee deed?
m; omdat ik dat gezien heb
v; dat heb je gezien, oké. Wil jij een kruisje zetten waarmee hij aan jou gezeten heeft?
Opm. verbalisant: verhoorster geeft de tekening van de voorzijde van de man en [slachtoffer 1] zet een kruisje op de rechterwijsvinger.
v; bij zijn wijsvinger zetje een kruisje, heb ik dat goed?
m; (knikt)
v; En jij zegt mama had hem bij ons ingeschreven, in jullie huis?
m; ja
v; wat betekent dat eigenlijk, ingeschreven?
m; dat hij bij ons in woont
v; o ja, wat vond je van hem toen hij bij jullie in kwam wonen?
m; eerst goed maar daarna niet meer
v; wat was er dan goed?
m; de eerste dag was hij heel aardig en een paar dagen later deed hij heel raar en zo
v; maar later vond je hem niet meer zo leuk, en waar kwam dat door dat je hem niet meer zo leuk vond?
m; dat ie aan mijn poesje zat
v; als [verdachte] bij jou kwam, zei hij dan iets tegen jou?
m; nee
v; hoe wist jij dan dat hij er was?
m; omdat ik hem gezien had
v; maar lag jij niet te slapen dan?
m; jawel
v; ja, en hoe kwam het dan dat jij wakker werd?
m; omdat ie eh, toen tussen mijn benen zat en toen deed dat pijn en toen werd ik wakker
v; (...) Waar was dat als hij dat deed?
m; bij mijn moeders huis
2. Akte van geboorte van de gemeente Doetinchem
d.d. 23 september 1996, par. 4.15 van het dossier met dossiernummer PL2320/06-000680, inhoudende dat [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum] 1996.
3. Proces-verbaal van aangifte van de politie District Achterhoek/Doetinchem, mutatienummer PL0641/06-285840, opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie, d.d. 24 mei 2006, par. 4.2 van het dossier met dossiernummer PL2320/06-000680, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Via mijn zus ben ik in contact gekomen met [verdachte]. [Verdachte] komt uit Venlo en woonde daar op het adres [a-straat 1]. Op tweede Paasdag 2006 (het hof begrijpt: maandag 17 april 2006) heb ik een relatie met [verdachte] gekregen. Hij verbleef toen vaak bij ons. In het weekend van 22 april 2006 heeft [verdachte] voor het eerst bij mij geslapen. Op 2 mei 2006 (...) woonde [verdachte] min of meer bij me. [Verdachte] is toen min of meer bij mij gebleven.
(...)
Op de avond van 19 mei 2006 heb ik [slachtoffer 1] naar haar bed gebracht. Daarna ben ik samen met [verdachte] naar bed gegaan.
(...)
Midden in de nacht werd ik wakker. (...) Ik merkte dat [verdachte] weer uit bed was. Ik ben naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] gelopen. Ik zag toen dat [verdachte] helemaal bij [slachtoffer 1] in bed lag. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] "Au" zei. (...) Ik zag dat ze met de gezichten naar elkaar toe lagen. Ze lagen beiden onder het dekbed.
(...)
Op 20 mei vertelde [slachtoffer 1] mij het volgende. (...) [Slachtoffer 1] vertelde mij dat [verdachte] haar hele nachten wakker maakte, ook als zij naar school moest. Ook had [verdachte] haar geld beloofd als ze niet zou vertellen. (...) Ze vertelde mij dat [verdachte] tussen haar benen had gezeten. (...)
Op 22 mei heb ik [verdachte] aangesproken. (...) [verdachte] is weggegaan. (...) Ik heb omstreeks 12.00 uur [verdachte] gebeld. Ik zei tegen [verdachte] dat het uit was. Dit is het laatste contact dat ik met hem gehad heb.
4. Het woordelijk uitgewerkt verslag van het studioverhoor van [betrokkene 1], van de Regiopolitie Brabant-Zuid-Oost, opgemaakt door [betrokkene 2], schrijftolk, op 9 januari 2008, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld, de getuige.
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld, de verhoorster.
(...)
pg. 4
V: Nou als je mij nou 'ns over dat geval van je dochter. Als je mij daar nou 'ns alles over vertelt wat je daar van weet.
G: Nou (...) ik had 'm zelf betrapt bij m'n dochter in bed.
(...)
Pg. 6
V: Over wie gaat het eigenlijk?
G: Over [verdachte].
V: Over [verdachte]. Ok. Nou. En je zegt het is al lang geleden.
G: (knikt).
V: Ja?
G: 't Is al anderhalf jaar bij twee jaar geleden. Ongeveer.
(...)
Pg. 8
V: En jouw dochter. Over welke dochter hebben we het hier?
G: [Slachtoffer 1].
V: (...) En hoe oud is [slachtoffer 1] nu?
G: Die is elf.
(...)
Pg. 9
V: (...) [Betrokkene 1], waar woon jij?
G: In Doetinchem.
V: In Doetinchem. En waar woon je in Doetinchem?
G: [b-straat].
(...)
pg. 10
V: Jij zegt jij kwam hier vertellen over [verdachte] en over [slachtoffer 1]. En, had je net al gezegd, ja het is toch al een tijdje geleden gebeurd hè.
(knikt).
V: Wanneer is dat gebeurd?
G: Ohho ja, precies weet ik het niet meer. Mei ongeveer.
V: In mei. En welk jaren van mei?
G: Tweeduizendzes.
V: Tweeduizendzes. Ok. En wat is er eigenlijk gebeurd?
G: Nou hij uh ja ik had hem betrapt in bed bij haar.
V: Betrapt in bed bij.
G: Bij [slachtoffer 1] ja.
(...)
V: Ok. Nou, die ene keer wat jij vertelt, wat jij hem betrapt hebt, zou je me daar 'ns alles over kunnen vertellen wat er toen gebeurd is? Over die ene keer.
G: Nou ik uh ja ik miste hem al. (...) Maar daar had ik hem uh betrapt bij de uh bij haar in bed. Daar zat ie onder de deken bij haar.
(...)
Pg. 11
V: Nou, vertel 'ns. Waar miste jij hem?
G: Nadat ie bij mij uit bed verdwenen was hè.
V: Bij jou uit bed verdwenen.
(...)
V: En toen? Hoe ging dat toen verder toen je wakker was?
G: Nou dan ben ik opgestaan om te kijken hè.
(...)
V: Maar even even even terug hè. Je ligt in bed.
(...)
pg. 12
G: Ja, dan ben ik opgestaan.
(...)
V: En toen heb je hem betrapt bij je dochter.
G: Ja.
V: Waar heb je hem betrapt bij je dochter?
G: In bed.
V: In bed. In welk bed?
G: Bij m'n dochter.
V: En waar staat dat bed?
G: Op de slaapkamer bij haar.
(...)
pg. 13
G: (...)Ja toen had ik hem uh gezien met uh bij m'n dochter.
V: Ok. En hoe kon je dat zien bij je dochter?
(...)
pg. 14
G: De deur van [slachtoffer 1] (...) die was open.
(...)
G: Ik merkte dat [verdachte] d'r niet was.
G: Ik ben uit bed gegaan(...). En ik (...) sta op de gang. En ik zie dat de deur van [slachtoffer 1] z'n kamer open is.
(...)
V: (...)Wat zie je dan in de kamer?
G: Nou dat ie bij haar in bed is.
V: Ok. Je zegt 'ik zie dat ie bij haar in bed is'.
(knikt).
V: Hoe is t'ie bij haar in bed?
G: Nou onder de uh onder de deken bij de uh benen daar. Bij haar.
(...)
pg.15
V: En waar is zíj dan in bed?
G: Zij uh ligt in bed.
V: Zij ligt in bed. Ok. En [verdachte]. Hoe is die dan in bed?
G: Den zit uh bij haar.
(...)
pg. 18
(...)
G: [Verdachte] zat in bed.
Pg. 20
G: Want ik uh want ze zei het ook de volgende dag. Zeg ze 'mamma'. Toen zei ze ook uh dat uh toen had ze me ook verteld wat ie uh dee.
(...) Jah en toen en ik heb hem ook uh de deur gewezen.
(...)
pg. 24
V: (...) En waar waren de dekens dan?
G: D'r overheen.
V: d'r overheen. En.
G: (...) Bij [slachtoffer 1] is het dan vrij bij d'r hoofd he.
V: (...) En waar zijn. Waar komen de dekens bij hem dan?
G: Over de hoofd heen. Dus.
(...)
Pg. 25
V: Maar hoe ko, hoe kan jij dat dan eigenlijk zien?
G: Ja, zo donker is het daar nie als de lantaarn uh dat schemert gewoon naar binnen.
(...)
pg. 38
V: (...)Dus bedoel jij dan dat [verdachte] in totaal twee of drie weken bij jou heeft (...) Gewoond?
G: Ja.
(...)
pg. 44
V: Wanneer heb je [verdachte] voor het laatst gezien?
G: In mei tweeduizendzes.
(...)
pg. 49
G: (...) [Slachtoffer 1] heeft met mijn d'r over gesproken (...) en toen zei ze ook wat er gebeurd was. Dus.
pg. 50
V: Goed. En wat had ze jou dan verteld hoe vaak dat gebeurd was?
G: Nou ze zei voor die tijd uh was 't ook al uh Ja, weet ik niet meer uh, was 't ook al 'ns een keer gebeurd.
(...)
V: (...) Zeg en uh wat heeft ze nou precies tegen jou verteld wat er tussen [verdachte] en haar gebeurd was? Wat heeft ze nou precies tegen jou verteld?
(pg. 51)
G: Uh dat wat uh dat wat ik uh ook in het begin zei dat uh uhm ja dat uh aan haar zat.
V: Mm mm.
G: Enzo. En.
V: Aan haar zat. Enzo.
G: Ja.
V: En wat bedoelt ze dan met 'enzo'?
(...)
V: Wat je moeilijk vindt om te zeggen?
G: Ja, ja.
V: (...)Aan de plasser gezeten?
G: Ja.
V: En met wat had ie dan aan haar plasser gezeten?.
G: Met de hand.
5. Het proces-verbaal van de politie District Achterhoek/Doetinchem, mutatienummer PL0641/06-285840, opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie, en [verbalisant 4], hoofdagent van politie, d.d. 29 mei 2006, par. 4.6 van het dossier met dossiernummer PL2320/06-000680 inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben leerkracht aan de basisschool [A] te Doetinchem. Ik geef les aan de groep 4-5. Een van de kinderen in mijn klas is [slachtoffer 1].
(...) Ik denk dat het ongeveer anderhalve maand geleden is (...). Ik hoorde (...) van [slachtoffer 1] dat ze een nieuwe stiefvader had. Later hoorde ik dat deze man [verdachte] heette.
(...) Op 22 mei (het hof begrijpt: 2006) (...) ben ik een gesprek met [slachtoffer 1] aangegaan.
Ze zei (...) dat haar stiefvader [verdachte] in huis was. (...) Ik hoorde toen van [slachtoffer 1] dat hij niet alleen het weekend kwam, maar dat hij daar (...) in huis woonde. (...) Ze zei dat ze [verdachte] overdag wel leuk vond, maar dat hij 's nacht bij haar in bed kwam. Toen ze dat eenmaal had gezegd vertelde ze verder dat als zij 's nachts sliep hij haar wakker maakte. (...)
(...) Ik vroeg gebeurde er dan nog meer in bed, waarop ze zei: "Ik moest de benen wijd doen en dan deed hij de rest". Ik vroeg wat ze bedoelde met de rest waarop ze zei: "dan doet hij mijn onderbroek naar beneden en gaat heel hard duwen". Ze heeft toen niet gezegd waar hij dan duwde. Later vertelde ze mij dat dat in haar schaamstreek was. Ze wees dit ook aan. (...) Ze zei dat ze haar benen wijd moest houden. (...) Ik vroeg haar of ze wilde dat ik haar hielp. Ze zei: "Ja juf want het doet veel pijn".
(...) Die middag ben ik met [slachtoffer 1] naar de huisarts [de huisarts] gegaan. Ik ben bij dat onderzoek geweest. (...) [Slachtoffer 1] vertelde toen dat [verdachte] haar drukte. Op de vraag van de arts waar dat was, wees ze weer haar schaamstreek aan.
6. Het proces-verbaal verhoor van getuigen van de rechter-commissaris in de rechtbank Roermond d.d. 12 augustus 2009, inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
Ik ken [verdachte] van [B] waar ik destijds werkte en hij ook. Dat was volgens mij in 2005 of 2006.(...)
Ik leerde toen een vriendin kennen, dat was [betrokkene 5] en hij ging wel eens mee. (...)
[Verdachte] kende [betrokkene 1] via mij en mijn vriendin. [Betrokkene 1] had een dochtertje, [slachtoffer 1] geheten (...). Ik kan me herinneren dat wij een keer samen waren.
(...) Op een gegeven moment kreeg [betrokkene 5] een telefoontje van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] was heel verdrietig en ze vertelde dat [verdachte] iets gedaan had met [slachtoffer 1]. (...) [Betrokkene 5] en ik zijn daar toen heen gegaan. [Betrokkene 1] vertelde toen dat zij had gezien dat [verdachte] en haar dochtertje [slachtoffer 1] samen in bed lagen en dat ze had gehoord dat haar dochtertje "au" riep.
(...) U vraagt mij of ik zelf misbruik door [verdachte] heb gezien. Ik heb wel gezien dat hij met [slachtoffer 1] op de bank zat en dat hij met zijn hand bij haar geslachtsorgaan zat.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof d.d. 3 februari 2010, inhoudende als verklaring van de verdachte:
(pg. 3) U vraagt mij naar [slachtoffer 1]. In 2006 kreeg ik via [betrokkene 4] contact met de moeder van [slachtoffer 1], [betrokkene 1]. Ze woonde in Doetinchem. Na een paar weken (...) bleef ik vaak bij haar in Doetinchem overnachten.
(...)
(pg. 6) Mijn relatie met [betrokkene 1] is ergens rond Pasen 2006 begonnen.
Ik sliep bij haar.
Uiteindelijk ben ik weggegaan. Dat was op 22 mei 2006.
B. ten aanzien van [slachtoffer 2]
8. Het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg-Noord, mutatienummer PL2320/05-162817, opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie,
d.d. 8 december 2005, par. 2.4 van het dossier met dossiernummer PL2320/05-006810, inhoudende de op 7 december 2005 in de verhoorstudio in Eindhoven afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waarover ze komt vertellen.
[slachtoffer 2] zegt: Over [verdachte].
[slachtoffer 2] wordt gevraagd alles te vertellen over [verdachte].
[slachtoffer 2] zegt: Die heeft aan mijn borsten gekomen.
(...)
(p. 2)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waarmee [verdachte] aan haar borsten kwam.
[slachtoffer 2] zegt: Met de handen.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd wat hij deed met zijn handen.
[slachtoffer 2] zegt: Wrijven.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waar hij wreef met zijn handen.
[slachtoffer 2] zegt: Hier ([slachtoffer 2] wijst naar de borsten).
(...)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd of hij (...) over of onder haar hemd wrijft.
[slachtoffer 2] zegt: Over het hemd.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waar ze dan is als hij wrijft.
[slachtoffer 2] zegt: In mijn bed.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waar [verdachte] dan is.
[slachtoffer 2] zegt: Ook in mijn bed.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd hoe het komt dat [verdachte] in haar bed is.
[slachtoffer 2] zegt: Omdat hij bij ons slaapt.
(...)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd wanneer dat was dat [verdachte] aan haar borsten had gezeten, of dit overdag was of 's nachts.
[slachtoffer 2] zegt: 's Nachts.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd hoe ze weet dat hij aan haar borsten kwam.
[slachtoffer 2] zegt: Kan ik merken.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd wat ze merkte.
[slachtoffer 2] zegt: Dat hij deed wrijven.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd wat ze voelde.
[slachtoffer 2] zegt: Ik voelde jeuken.
(...)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd wat ze ervan vond toen [verdachte] aan haar borsten zat.
[slachtoffer 2] zegt: Niet leuk.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd hoe het gestopt is.
[slachtoffer 2] zegt: Ging gewoon verder.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd wat hij verder ging doen.
[slachtoffer 2] zegt: Wrijven.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waar hij ging wrijven.
[slachtoffer 2] zegt: Over mijn borsten.
(...)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waar dat dan gebeurde.
(pg. 4)
[slachtoffer 2] zegt: (...) in bed.
(...)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd hoeveel jaar ze toen was.
[slachtoffer 2] zegt: Toen was ik zeven.
(...)
(pg. 5)
Verbalisant [verbalisant 6] neemt twee tekeningen. Op een tekening staat een jongensfiguur afgebeeld en op de andere een meisjesfiguur. [slachtoffer 2] zegt dat ze kan zien aan de vagina dat het een meisje is en aan de penis dat het een jongen is. [slachtoffer 2] wordt gevraagd een kruisje te zetten op de meisjestekening waar [verdachte] haar heeft aangeraakt.
[slachtoffer 2] zet een kruisje bij een ( 1 ) borst.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waar [verdachte] haar nog meer heeft aangeraakt. [Slachtoffer 2] zet een kruisje bij de andere borst op de meisjestekening.
[slachtoffer 2] wordt gevraagd waarmee [verdachte] haar heeft aangeraakt. [Slachtoffer 2] zet een kruisje bij beide handen op de jongenstekening.
(...)
(pg. 6)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd om met de poppen voor te doen als [verdachte] haar borsten aanraakte. [Slachtoffer 2] legt de pop [slachtoffer 2] op de rug. [Slachtoffer 2] legt pop [verdachte] naast pop [slachtoffer 2] en legt de rechterhand van pop [verdachte] op de borst van pop [slachtoffer 2].
[slachtoffer 2] wordt gevraagd hoe [verdachte] dat wrijven deed. [Slachtoffer 2] wrijft onder de kleren van pop [slachtoffer 2].
(pg. 8)
(...)
[slachtoffer 2] wordt gevraagd of andere mensen wel eens zoiets bij haar hebben gedaan zoals [verdachte].
[slachtoffer 2] zegt: nee.
9. Akte van geboorte van de gemeente Venlo d.d. 5 december 1997, par. 2.5 van het dossier met dossiernummer PL2320/05-006810 inhoudende dat [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedatum] 1997.
10. Proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Limburg-Noord, mutatienummer PL2320/05-155902 d.d. 30 november 2005 opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, par. 1.4 van het dossier met dossiernummer PL2320/05-006810, inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik wil aangifte doen van vermoedelijk seksueel misbruik van mijn minderjarige en inwonende kind [slachtoffer 2] (...) tussen 24 april 2005 en 21 november 2005 (...) in mijn woning, [c-straat 1] te Venlo.
Ik ben getrouwd met [betrokkene 7]. [Betrokkene 7] en ik hebben 3 kinderen, [betrokkene 8], [slachtoffer 2] en [betrokkene 9]. [Slachtoffer 2] werd geboren op [geboortedatum] 1997.
(...)
(pg. 2) Bij de geboorte van [slachtoffer 2] heb ik [verdachte] als peetoom gevraagd.
(...) In 2001 ben ik verhuisd naar de [c-straat 1] te Venlo. Ik heb toen vanaf 2001 tot en met 24 april 2005 geen contact meer gehad met [verdachte].
Op 24 april 2005 deed mijn dochter [slachtoffer 2] de communie. Ik nodigde [verdachte], de peetoom van [slachtoffer 2] uit.
(pg. 3) [Verdachte] is toen gekomen.
Vanaf 24 april 2005 kwam [verdachte] bijna dagelijks. (...) Verder bleef [verdachte] ook wel eens een weekend slapen. [Verdachte] sliep dan op de slaapkamer van [slachtoffer 2] en [betrokkene 9]. Ik liet [betrokkene 9] dan bij (...) mij slapen. [Slachtoffer 2] sliep dan boven in het stapelbed en [verdachte] sliep dan onder in het stapelbed.
(...) Ik denk dat [verdachte] twee of drie keer een weekend bij ons geslapen heeft.
(pg. 6) (...) [Verdachte] kwam op 21 november 2005 aan de deur. (...) Tegen [verdachte] is gezegd dat hij niet binnen mocht komen. (...) Ik heb later die dag tegen de kinderen verteld dat [verdachte] niet meer bij ons mocht komen.
11. Het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Limburg-Noord, mutatienummer PL2320/05-155902, d.d. 2 december 2005 opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent van politie, par. 1.5 van het dossier met dossiernummer PL2320/05-006810, inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik heb afgelopen woensdag 30 november 2005 aangifte gedaan in verband met vermoedelijk seksueel misbruik van mijn dochters door [verdachte]. (...).
Later die woensdag 30 november 2005, na het eten, kwam mijn dochter [slachtoffer 2] naar mij toe en vroeg aan mij of ze mij iets mocht vertellen. [Slachtoffer 2] vertelde mij dat [verdachte] aan haar borsten had gezeten. [Slachtoffer 2] vertelde mij dat dit bij ons thuis op haar slaapkamer gebeurd was.
[Slachtoffer 2] zei toen tegen mij dat [verdachte] over haar (...) borstjes had gewreven.
12. Het proces-verbaal van de terechtzitting het hof
's-Hertogenbosch d.d. 3 februari 2010, inhoudende als verklaring van de verdachte:
(...)
(Pg. 2) U vraagt mij naar [slachtoffer 2]. Zij is mijn petekind. Ik heb tussen 2001 en april 2005 geen contact met het gezin [van slachtoffer] gehad (...). In april 2005 is het contact hersteld. Vanaf dat moment kwam ik meerdere keren in de week bij hen. In die tijd ving ik [slachtoffer 2] op als haar ouders dat vroegen. (...)
(Pg. 4) Ik heb [slachtoffer 2] een keertje (...) in haar tietje geknepen (...). Ze zei toen "au"."
2.2.3. De bestreden uitspraak houdt voorts onder het opschrift "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende in:
"III. Gevolgen van het niet (rechtstreeks) kunnen horen van de getuigen.
IIIa. Ten aanzien van de kinderen.
1. Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad de getuigen te ondervragen. Het bekijken van de audiovisuele opnamen van de verhoren en het door Prof. Dr. J. Frenken verrichte onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen bieden geen compensatie. De verdediging betwist voorts de resultaten van het door Frenken verrichte onderzoek. Zouden de verklaringen voor het bewijs worden gebruikt, dan wordt daarmee gehandeld in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
2. Het hof heeft de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gebruikt voor het bewijs en overweegt dienaangaande het volgende.
2.1 Hoewel de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te (doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van de processen-verbaal van de studioverhoren bij de politie, inhoudende hun verklaring, niet in de weg.
Het hof overweegt daartoe dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daaruit blijkt dat, anders dan door de verdediging wordt gesteld, geen sprake is van (telkens) één bewijsmiddel uit één en dezelfde bron.
Bovendien is aan de verdediging voldoende compensatie geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging.
Door de deskundige Prof, dr. J. Frenken, psycholoog, em.-hoogleraar Seksuologie aan het Leids Universitair Medisch Centrum en verbonden aan de Rutgers Nisso Groep/Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek te Utrecht, vast gerechtelijk deskundige inzake zedenzaken, is een onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen. De deskundige heeft daarvoor de audiovisuele opnamen van de studioverhoren bekeken en geanalyseerd. De deskundige is in aanwezigheid van de verdediging ter terechtzitting van de rechtbank hierover gehoord. Het hof heeft zowel kennis genomen van het deskundigenrapport als van zijn bij de rechtbank afgelegde verklaring.
Voorts zijn de beelden van de studioverhoren ter terechtzitting van het hof getoond en zijn op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris getuigen gehoord onder meer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
2.2 Ten aanzien van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen overweegt het hof het volgende.
Frenken heeft zijn bij het onderzoek gehanteerde methode, de zogenaamde 'Statement Validity Assessment' (SVA), beschreven in par. 2 van het rapport. Bij de beoordeling van de afgelegde verklaringen heeft hij er voorts op gelet of de verklaring werd beïnvloed door aspecten van de interviewsituatie en condities voor onbetrouwbare getuigenissen.
In zijn briefrapport van 24 september 2011 heeft de deskundige verduidelijkt waarom hij heeft gekozen voor de hiervoor genoemde methode en uitgelegd waarom 'Criteria Based Content Analysis' (CBCA), een onderdeel van de SVA, niet als een 'harde, wetenschappelijk geijkte methode' kan worden beschouwd. De deskundige heeft daarmee naar het oordeel van het hof genoegzaam verslag gedaan van zijn bij het onderzoek gehanteerde methode en gevolgde werkwijze.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van Prof. Dr. J. Frenken, noch aan de door hem gehanteerde methode en gevolgde werkwijze en zijn beoordeling en advies. Ook is er geen aanleiding om te veronderstellen dat zoals de verdediging stelt, het onderzoeksmateriaal 'onjuist is verkregen.'
Het hof ziet ook geen aanleiding om zijn eerder genomen beslissing op het verzoek om Prof. Dr. J. Frenken te horen en een nieuw deskundigenonderzoek te bevelen naar de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen te herzien. Het hof acht zich ter zake voldoende voorgelicht.
Het hof acht het horen van de deskundige Frenken en het laten verrichten van een nieuw onderzoek door deskundigen naar de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen en het horen van die deskundigen dan ook niet noodzakelijk en wijst de daartoe strekkende verzoeken van de verdediging af.
Het hof merkt daarbij nog op dat de omstandigheid dat het hier, zoals Frenken opmerkt, niet om een 'harde, wetenschappelijk geijkte methode' gaat, niet betekent dat de toegepaste methode niet valide zou zijn.
2.3 De verdediging heeft voorts verzocht om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] psychologisch en psychiatrisch te laten onderzoeken teneinde een oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 september 2011 op dit verzoek beslist. Het hof acht zich ter zake voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om de eerdere beslissing op het verzoek te herzien.
Het hof acht een onderzoek zoals door de verdediging is verzocht dan ook niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
2.4 Gelet op de redenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om de kinderen niet te (doen) horen, de omstandigheid dat de verklaringen in de kinderen over de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen en de omstandigheid dat voldoende compensatie is geboden voor het niet kunnen (doen) horen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door de verdediging, is door het niet horen van de kinderen het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art 6 EVRM niet geschonden.
Het hof verwerpt het verweer."
2.3. In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist (vgl. HR 29 januari 2013, LJN BX5539).
2.4. Blijkens hetgeen onder 2.2.2 en 2.2.3 is weergegeven heeft het Hof het voorgaande in acht genomen. Het oordeel van het Hof dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, waarin besloten ligt dat dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist, is gelet op de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/04806
Mr. Vellinga
Zitting: 18 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens 4 subsidiair "Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd" en 6 subsidiair "Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden. Voorts heeft het Hof gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot het bewijs heeft gebezigd, terwijl verdachte in strijd met het bepaalde in art. 6 lid 3 EVRM op geen enkel moment in de gelegenheid is gesteld om die getuigen te (doen) ondervragen.
4.
Het Hof heeft de afwijzing van de verzoeken van verdachte om o.a. [slachtoffer 1 en 2] als getuige te horen als volgt gemotiveerd:
"IIa. Het verzoek tot het horen van [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 12] [betrokkene 8], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als getuige.
1.
De raadsman heeft verzocht de genoemde personen als getuige te horen (naar het hof begrijpt mede over de mogelijkheid dat sprake kan zijn geweest van een zogenaamd 'borrowed scenario'). De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces meebrengt dat de verdediging de gelegenheid moet krijgen de verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te toetsen. De raadsman heeft voorts de conclusie van de deskundigen om de kinderen niet te horen, betwist.
2.
Het oordeel van het hof.
2.1
Het hof heeft ter terechtzitting van 4 maart 2009 beslist dat, alvorens een beslissing te nemen op dit verzoek, het hof zich wenst te voorzien van een deskundig oordeel over de vraag of al dan niet het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van genoemde personen door het afleggen van een verklaring ter zitting of bij de raadsheercommissaris of rechter-commissaris (eventueel door middel van een studioverhoor) in gevaar wordt gebracht.
De deskundige Prof. dr. W.H.G. Wolters, klinisch psycholoog-psychotherapeut, heeft bij brief van 15 juli 2009 gerapporteerd.
Ter terechtzitting van 12 maart 2010 heeft het hof bepaald dat het hof zich door een tweede deskundige voorgelicht wenst te zien over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van genoemde personen door het als getuige afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak in gevaar wordt gebracht. Het hof heeft daarbij bepaald dat de deskundige zijn visie voor ieder van de genoemde personen afzonderlijk dient te geven, als verhoor niet mogelijk is voor ieder van de genoemde personen afzonderlijk gemotiveerd dient aan te geven waarom verhoor niet mogelijk is en als verhoor wel mogelijk is voor ieder van de genoemde personen afzonderlijk dient aan te geven of daarvoor beperkende voorwaarden hebben te gelden, uitgaande van de verhoormogelijkheden in een verhoorstudio, een verhoor bij de rechter-commissaris of een verhoor op de terechtzitting van het hof.
Op 7 oktober 2010 heeft drs. A. Laurijssen-Timmers, psycholoog, na een psychologisch onderzoek, gerapporteerd over voormelde vraag. De deskundige heeft de vraag of genoemde personen ter terechtzitting kunnen worden gehoord, dan wel bij de rechter-commissaris of in het kader van een studioverhoor telkens afzonderlijk bekeken. Het hof heeft ter terechtzitting van 8 december 2010 beide deskundigen gehoord. Nadat het onderzoek ter terechtzitting van het hof wegens de gewijzigde samenstelling opnieuw was aangevangen, is op de terechtzitting van 22 juni 2011 de korte inhoud meegedeeld van de inhoud van de processen-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, waaronder de verklaringen van de deskundigen drs. A. Laurijssen-Timmers en Prof. dr. W.H.G. Wolters.
2.2.1
De verdediging heeft de resultaten van het onderzoek van de deskundigen drs. A. Laurijssen-Timmers en Prof. dr. W.H.G. Wolters betwist. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat een aantal kinderen op de hoogte was van de reden van het
onderzoek en dat mogelijk een 'strategie' is ontwikkeld om te voorkomen dat zij gehoord zouden worden. De verdediging vindt het onbegrijpelijk hoe de deskundige een objectief, onafhankelijk en deskundig oordeel heeft kunnen geven indien de kinderen voorbereid waren op het onderzoek en de achterliggende reden. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat Wolters geen deskundigenoordeel kan geven over het al dan niet horen van de kinderen zonder hen gesproken te hebben. Er is sprake van wetenschappelijk onverantwoorde onderzoeken die geen grondslag kunnen bieden voor het afwijzen van het verzoek van de verdediging om de kinderen te horen.
2.2.2
Beide deskundigen hebben naar het oordeel van het hof genoegzaam verslag gedaan van hun ervaringen op hun deskundigheidsgebied en van hun bij het onderzoek gevolgde werkwijze.
Uit de rapporten van de deskundige Laurijssen-Timmers en uit haar verklaring blijkt onder meer dat zij met elk kind afzonderlijk een gesprek heeft gehad en dat testen zijn afgenomen. De informatie van opvoeder, voogd, school, behandelaar en/of hulpverleners is door de deskundige getoetst en bleek congruent te zijn. De deskundige heeft haar advies uitgebreid toegelicht en onderbouwd.
Door de deskundige Wolters is beargumenteerd waarom hij ook zonder een gesprek met alle kinderen tot zijn conclusie is gekomen. Hij heeft daartoe onder meer verklaard dat het bij de kinderen steeds gaat om dezelfde kwetsbare omgeving en dezelfde kwetsbare kinderen met dezelfde psychologische problematiek en dat, gelet op de situatie waarin de kinderen verkeren en op de persoonlijkheid van de kinderen, een nieuw verhoor zal leiden tot gevaar voor benadeling van hun gezondheid en welzijn en dat dit gevaar zo groot is dat een dergelijk verhoor niet mag plaatsvinden.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van drs. A. Laurijssen-Timmers en Prof. dr. W.H.G. Wolters, aan de door hen gevolgde werkwijze en aan hun beoordeling en advies. Het hof merkt daarbij op dat de omstandigheid dat een aantal kinderen op de hoogte was van de reden van het onderzoek niet betekent dat geen objectief en onafhankelijk deskundig oordeel mogelijk is over de vraag of de gezondheid of het welzijn van de kinderen in de weg staat aan een verhoor. De door de raadsman opgeworpen suggestie dat mogelijk in overleg met ouders en BJZ een strategie is ontwikkeld om te bewerkstelligen dat wordt geadviseerd de kinderen niet te horen en dat de deskundigen derhalve een onjuist beeld hebben gekregen, is door de verdediging niet met steekhoudende argumenten onderbouwd.
In hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd (er is niet gebleken van ernstig en relevant afwijkend gedrag) ziet het hof evenmin reden om te twijfelen aan de deskundigheid van beide rapporteurs en de resultaten van hun onderzoek. Het hof merkt daarbij nog op dat het hof de stelling van de verdediging dat de kinderen 'feitelijk emotieloos "hun" verhaal afdraaien' niet onderschrijft.
De deskundigen hebben het hof voldoende en adequaat voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de verdediging om de kinderen te horen.
2.3
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 september 2011 het verzoek van de verdediging om [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 12], [betrokkene 8], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als getuige te horen gemotiveerd afgewezen omdat, gelet op de inhoud van de adviezen, het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van genoemde personen door het afleggen van een verklaring, al dan niet ter terechtzitting of al dan niet in een verhoorstudio, in gevaar wordt gebracht en, gezien de aan de adviezen ten grondslag liggende overwegingen, bij afweging van de belangen van genoemde personen tegen het belang van de verdachte hen als getuige te kunnen horen, het voorkomen van dit gevaar in casu zwaarder weegt dan het belang om die personen als getuige te kunnen ondervragen.
Het hof ziet geen aanleiding om deze beslissing te herzien. Het hof merkt daarbij nog op dat alleen al op grond van de bevindingen van A. Laurijssen-Timmers het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de genoemde personen door het afleggen van een verklaring, al dan met ter terechtzitting of al dan niet in een verhoorstudio in gevaar word gebracht en dat bij afweging van hun belangen tegen het belang van de verdachte om hen als getuige te kunnen horen, het voorkomen van dit gevaar in casu zwaarder weegt dan het belang om de genoemde personen als getuige te kunnen ondervragen Het hof wijst het verzoek van de verdediging om de kinderen te horen op de hiervoor genoemde gronden af."
5.
De Grote Kamer van het EHRM heeft zich in de zaken van Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk van 15 december 20111. (appl. no 26766/05 en 22228/06) uitgebreid uitgelaten over de vraag of in zaken waarin een verdachte (mede) is veroordeeld op basis van de verklaring van een getuige die hij niet heeft kunnen ondervragen sprake is van schending van art. 6 lid 1 en 3(d) EVRM. Voor alles, aldus het EHRM, dient te worden vastgesteld of er een goede reden voor de getuige was niet ter terechtzitting te verschijnen (§119). Ontbreekt die goede reden dan is reeds daarom sprake van schending van art. 6 lid 1 en 3(d) EVRM. Is er wel een goede reden in vorenbedoelde zin, dan moet vervolgens worden nagegaan of de veroordeling enkel of in beslissende mate (solely or to a decisive extent) is gebaseerd op een verklaring van een getuige die niet is verschenen (§119). Is dat laatste het geval, dan wil dit nog niet zonder meer zeggen dat sprake is van schending van art. 6 lid 1 en 3(d) EVRM. Dat hangt af van het antwoord op de vraag of het ontbreken van de mogelijkheid de getuige te ondervragen in zodanige mate is gecompenseerd dat het proces ondanks het ontbreken van die mogelijkheid toch voldoet aan de eisen van een eerlijk proces (§147).2.
6.
Het middel werpt de vraag op of 's Hofs beslissing in het licht van deze rechtspraak standhoudt.
7.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er een goede reden was voor de afwezigheid van de getuige. In het onderhavige geval is de reden voor de afwezigheid van de getuigen gelegen in het gevaar voor de gezondheid of welzijn van die getuige. Daarvan was ook sprake in de recente, door het EHRM beoordeelde zaak Aigner tegen Oostenrijk (EHRM 10 mei 2012 (appl. no. 28328/03)3.. Aigner was veroordeeld voor een poging tot verkrachting van de (meerderjarige) "Mrs K.". Mevrouw K. weigerde ter zitting te verklaren, hetgeen haar volgens de Oostenrijkse wetgeving was toegestaan nu zij in het vooronderzoek door de onderzoeksrechter was gehoord in aanwezigheid van de verdachte en zijn advocaat en een psychiatrisch deskundige. Haar bij de politie afgelegde verklaring werd ter terechtzitting voorgelezen en vervolgens bij de veroordeling van Aigner als bewijsmiddel gebruikt. Het EHRM zet het recht om een getuige te ondervragen uiteen en gaat daarbij in op de specifieke kenmerken van de strafprocedure bij zedendelicten:
"37.
The Court must also have regard to the special features of criminal proceedings concerning sexual offences. Such proceedings are often conceived of as an ordeal by the victim, in particular when the latter is unwillingly confronted with the defendant. These features are even more prominent in a case involving a minor. In the assessment of the question whether or not in such proceedings an accused received a fair trial, account must be taken of the right to respect for the private life of the alleged victim. (...)
38.
Turning to the circumstances of the present case, the Court observes that in the criminal proceedings against him the applicant had been charged with the offence of attempted rape and Mrs K. was the purported victim of this crime who was called upon to give evidence on that matter. However, she did not attend the trial against the applicant. The Court reiterates in this respect that there must be a good reason for the non-attendance of a witness and that this requirement for admitting the evidence of an absent witness is a preliminary question which must be examined before any consideration is given as to whether that evidence was sole or decisive (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 120).
39.
Given the Court's particular regard to the special features of criminal proceedings concerning sexual offences, and the need to take specific measures for the purpose of protecting the victim, the Court is satisfied that good reasons for the non-attendance of Mrs K. of the trial against the applicant existed."
Het criterium dat het EHRM noemt in de zaken Al-Khawaja en Tahery (par. 124) "The trial courts must conduct appropriate enquiries to determine first, whether or not there are objective grounds for that fear, and, second, whether those objective grounds are supported by evidence" komt niet met zoveel woorden terug in de zaak Aigner. Daar waar het EHRM in gevallen waarin de getuige niet ter zitting wil verklaren uit angst, verlangt dat de nationale rechters nagaan of er objectieve gronden zijn voor de gestelde vrees en of die gronden worden gesteund door enig bewijs, lijkt het op het eerste gezicht dat het EHRM daaraan in geval van zedenzaken minder hecht. Bij nadere beschouwing van het arrest van het EHRM zou ik die conclusie toch niet durven trekken. De zaak Aigner wordt hierdoor gekenmerkt dat het Oostenrijkse recht aan slachtoffers van zedendelicten toestaat niet als getuige ter terechtzitting te verschijnen wanneer in het vooronderzoek sprake is geweest van 'adversarial hearing' van het slachtoffer. Dat was in casu het geval. Het slachtoffer was door de onderzoeksrechter gehoord in aanwezigheid van de verdachte en zijn advocaat en een psychiatrisch deskundige. De verdachte en zijn advocaat waren daarbij in de gelegenheid geweest vragen te stellen en het verhoor was vastgelegd op video. In feite heeft het EHRM dus de afweging van de Oostenrijkse wetgever aanvaard. Hoewel dat niet met zoveel woorden blijkt uit de overwegingen in het arrest heeft hierbij vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld dat er reeds een 'adversarial hearing' had plaatsgevonden. Wel kan worden gezegd dat het begrip voor de moeilijke positie van slachtoffers van zedendelicten zoals dat door het EHRM in par. 37 van de zaak Aigner tot uitdrukking wordt gebracht, een matigende invloed zal hebben op de eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van het oordeel dat de getuige niet ter terechtzitting kan verschijnen.
8.
Het Hof heeft, onder verwijzing naar hetgeen de deskundigen Laurijssen-Timmers en Wolters hebben gerapporteerd en verklaard, geoordeeld dat het horen van de getuigen ter terechtzitting of in een verhoorstudio zou betekenen dat de gezondheid of het welzijn van de getuigen in gevaar zou worden gebracht en zij daarom niet ter terechtzitting behoefden te verschijnen. Aldus heeft het Hof inzichtelijk gemaakt waarom sprake is van een goede reden voor de afwezigheid van de getuigen en zijn oordeel gestaafd met rapportage van deskundigen. In aanmerking genomen dat de getuigen slachtoffers waren van zedendelicten is dat oordeel niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd, ook in het licht van het bepaalde in art. 6 lid 1 en 3(d) EVRM.4.
9.
De tweede vraag is of de onderhavige veroordeling enkel of in beslissende mate (solely or to a decisive extent) is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] (feit 4 subs.) en [slachtoffer 2] (feit 6 subs.). De verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte 's nachts bij haar in bed kwam liggen en haar schaamstreek heeft betast (bewijsmiddel 1), vindt steun in de andere bewijsmiddelen, met name in de verklaring van haar moeder (bewijsmiddel 3), die onder meer inhoudt dat de moeder heeft waargenomen dat verdachte bij haar dochter in bed lag, dat zij met hun gezichten naar elkaar toe lagen en dat ze haar dochter "au" hoorde zeggen.5. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte aan haar borsten heeft gezeten, vindt voldoende steun in de andere bewijsmiddelen, met name in de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 12) dat hij [slachtoffer 2] een keer in haar borst heeft geknepen. In termen van het EHRM kan dus ten aanzien van geen van beide verklaringen van de minderjarige getuigen worden gezegd dat deze "likely to be determinative of the outcome of the case" zijn.6.
10.
Nu de veroordelingen niet alleen of in beslissende mate zijn gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 1 en 2], behoeft de derde vraag, over het bestaan van compenserende factoren, geen beantwoording. Voor de volledigheid zal ik aan die vraag toch enkele woorden wijden. Zoals de uitspraak van het EHRM in de zaken Al-Khawaja en Tahery laat zien, leidt het gebruik als bewijsmiddel van een verklaring van een getuige die niet kon worden ondervraagd, niet zonder meer tot een schending van art. 6 EVRM, ook al is die verklaring "the sole or decisive evidence" tegen de verdachte. Van schending van art. 6 EVRM is in een dergelijk geval pas sprake, wanneer er onvoldoende maatregelen zijn getroffen ter compensatie van de onmogelijkheid de getuige ter terechtzitting te ondervragen.
11.
Het Hof heeft geoordeeld dat aan de verdediging voldoende compensatie is geboden voor de onmogelijkheid de getuigen ter terechtzitting te ondervragen en heeft dit als volgt verwoord:
- "III.
Gevolgen van het niet (rechtstreeks) kunnen horen van de getuigen.
IIIa. Ten aanzien van de kinderen.
1.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad de getuigen te ondervragen. Het bekijken van de audiovisuele opnamen van de verhoren en het door Prof. Dr. J. Frenken verrichte onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen bieden geen compensatie. De verdediging betwist voorts de resultaten van het door Frenken verrichte onderzoek. Zouden de verklaringen voor het bewijs worden gebruikt, dan wordt daarmee gehandeld in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
2.
Het hof heeft de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gebruikt voor het bewijs en overweegt dienaangaande het volgende.
2.1
Hoewel de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te (doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van de processen-verbaal van de studioverhoren bij de politie.
inhoudende hun verklaring, niet in de weg.
Het hof overweegt daartoe dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daaruit blijkt dat, anders dan door de verdediging wordt gesteld, geen sprake is van (telkens) één bewijsmiddel uit één en dezelfde bron.
Bovendien is aan de verdediging voldoende compensatie geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging.
Door de deskundige Prof, dr. J. Frenken, psycholoog, em.- hoogleraar Seksuologie aan het Leids Universitair Medisch Centrum en verbonden aan de Rutgers Nisso Groep/Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek te Utrecht, vast gerechtelijk deskundige inzake zedenzaken, is een onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1 en 2] afgelegde verklaringen. De deskundige heeft daarvoor de audiovisuele opnamen van de studioverhoren bekeken en geanalyseerd. De deskundige is in aanwezigheid van de verdediging ter terechtzitting van de rechtbank hierover gehoord. Het hof heeft zowel kennis genomen van het deskundigenrapport als van zijn bij de rechtbank afgelegde verklaring.
Voorts zijn de beelden van de studioverhoren ter terechtzitting van het hof getoond en zijn op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris getuigen gehoord onder meer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
2.2
Ten aanzien van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen overweegt het hof het volgende.
Frenken heeft zijn bij het onderzoek gehanteerde methode, de zogenaamde 'Statement Validity Assessment' (SVA), beschreven in par. 2 van het rapport. Bij de beoordeling van de afgelegde verklaringen heeft hij er voorts op gelet of de verklaring werd beïnvloed door aspecten van de interviewsituatie en condities voor onbetrouwbare getuigenissen. In zijn briefrapport van 24 september 2011 heeft de deskundige verduidelijkt waarom hij heeft gekozen voor de hiervoor genoemde methode en uitgelegd waarom 'Criteria Based Content Analysis' (CBCA), een onderdeel van de SVA, niet als een 'harde, wetenschappelijk geijkte methode' kan worden beschouwd. De deskundige heeft daarmee naar het oordeel van het hof genoegzaam verslag gedaan van zijn bij het onderzoek gehanteerde methode en gevolgde werkwijze.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van Prof. Dr. J. Frenken, noch aan de door hem gehanteerde methode en gevolgde werkwijze en zijn beoordeling en advies. Ook is er geen aanleiding om te veronderstellen dat zoals de verdediging stelt, het onderzoeksmateriaal 'onjuist is verkregen.'
Het hof ziet ook geen aanleiding om zijn eerder genomen beslissing op het verzoek om Prof. Dr. J. Frenken te horen en een nieuw deskundigenonderzoek te bevelen naar de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen te herzien. Het hof acht zich ter zake voldoende voorgelicht.
Het hof acht het horen van de deskundige Frenken en het laten verrichten van een nieuw onderzoek door deskundigen naar de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen en het horen van die deskundigen dan ook niet noodzakelijk en wijst de daartoe strekkende verzoeken van de verdediging af.
Het hof merkt daarbij nog op dat de omstandigheid dat het hier, zoals Frenken opmerkt, niet om een 'harde, wetenschappelijk geijkte methode' gaat, niet betekent dat de toegepaste methode niet valide zou zijn.
2.3
De verdediging heeft voorts verzocht om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] psychologisch en psychiatrisch te laten onderzoeken teneinde een oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 september 2011 op dit verzoek beslist. Het hof acht zich ter zake voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om de eerdere beslissing op het verzoek te herzien.
Het hof acht een onderzoek zoals door de verdediging is verzocht dan ook niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
2.4
Gelet op de redenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om de kinderen niet te (doen) horen, de omstandigheid dat de verklaringen in de kinderen over de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen en de omstandigheid dat voldoende compensatie is geboden voor het niet kunnen (doen) horen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door de verdediging, is door het niet horen van de kinderen het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art 6 EVRM niet geschonden.
Het hof verwerpt het verweer."
12.
Het hof heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat door een deskundige onderzoek is verricht naar de betrouwbaarheid van de door de minderjarige getuigen afgelegde verklaringen, dat de studioverhoren van de getuigen ter terechtzitting zijn getoond en dat er op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord met betrekking tot de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. Dat het Hof deze omstandigheden heeft aangemerkt als voldoende compensatie voor het ontbreken van de gelegenheid de getuigen te ondervragen, geeft naar mijn oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en acht ik niet onbegrijpelijk. Door uitgebreid onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van de getuigen heeft het Hof de vereiste "searching scrutiny" in acht genomen. In de zaken van Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk van 15 december 20117. (appl. no 26766/05 en 22228/06) heet het immers:
"(...) where a conviction is based solely or decisively on the evidence of absent witnesses, the Court must subject the proceedings to the most searching scrutiny. Because of the dangers of the admission of such evidence, it (...) would require sufficient counterbalancing factors, including the existence of strong procedural safeguards. The question in each case is whether there are sufficient counterbalancing factors in place, including measures that permit a fair and proper assessment of the reliability of that evidence to take place. This would permit a conviction to be based on such evidence only if it is sufficiently reliable given its importance in the case."
13.
Het middel faalt.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2012
In EHRM 3 mei 2012, Appl. no. 23880/05 (Salikhov v. Russia) zijn deze vragen in par. 114 samengevat.
Vgl. ook de decision van 10 januari 2012, Appl. no. 315/09 (A.G. tegen Zweden).
Dat was niet het geval in EHRM 13 maart 2012, Appl. no. 5605/04 (Karpenko v. Russia), EHRM 24 april 2012, Appl. no. 1413/05 (Sibgatullin v. Russia) en EHRM 3 mei 2012, Appl. no. 23880/05 (Salikhov v. Russia).
Vgl. Aigner tegen Oostenrijk, par. 40. Volgens het EHRM was de verklaring van het slachtoffer 'decisive evidence' o.m. omdat de andere getuigen geen ooggetuigen waren.
Par. 131.
LJN BV6936, EHRC 2012, 56, m.nt. Spronken, NJ 2012, 283, T.M. Schalken en A.E. Alkema.
Beroepschrift 27‑07‑2012
Cassatieschriftuur
in de strafzaak tegen
[verzoeker]
raadsman: Mr. J.C. Oudijk
Edelhoogachtbaar college,
Namens [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, door wie ik bepaaldelijk ben gevolmachtigd om deze cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te dienen, wordt het navolgende middel van cassatie voorgedragen.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt doordat het gerechtshof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft bewezen verklaard hetgeen verzoeker sub 4 en sub 6 werd ten laste gelegd, hebbende het hof daartoe ten onrechte tot het bewijs gebezigd de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zulks terwijl verzoeker op geen enkel moment in de gelegenheid is gesteld om die getuigen omtrent hun verklaring te (doen) bevragen.
Toelichting
Namens verzoeker is telkens weer te kennen gegeven dat de verklaringen van de pretense slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], worden bestreden en dat de verdediging deze getuigen wenst te bevragen. Noch de rechtbank, noch het hof hebben verzoeker de gelegenheid daartoe geboden. Het hof wijst het verzoek tot het horen van genoemde getuigen af omdat een verhoor schadelijk zou kunnen zijn voor gezondheid of welzijn van de getuigen, hetgeen ook het resultaat van deskundigenonderzoek is geweest.
Het hof meent dat de onmogelijkheid om deze getuigen te bevragen in voldoende mate is gecompenseerd. De bandopnamen van verhoren zijn ter zitting afgespeeld, er is deskundigenonderzoek naar de betrouwbaarheid van de opgenomen verklaringen verrichten de deskundigen zijn daaromtrent door de verdediging ter zitting bevraagd. Ook zouden de litigieuze verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Verzoeker is een ontkennende verdachte en heeft de verklaringen van de genoemde getuigen steeds bestreden. Hij blijft van mening dat hij de gelegenheid had behoren te krijgen om de getuigen te bevragen. Het afspelen van de bandopnamen ter zitting en de mogelijkheid om daarbij kanttekeningen te plaatsen acht verzoeker onvoldoende compensatie te zijn voor de onmogelijkheid om rechtstreeks vragen te stellen. Verzoeker voelt zich daarin gesterkt door het arrest van het Europese hof voor de rechten van de mens in de zaak A.S. tegen Finland (28 september 2010, appl. 40156/07) waarin deze kwestie expliciet aan de orde kwam en in voor verzoekers ondervragingsrecht gunstige zin werd beoordeeld. Verzoeker verwijst met name naar de rechtsoverwegingen 66 en 68 van het hof.
Verzoeker meent dat zijn veroordeling in overwegende mate is gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Als deze verklaringen worden weggedacht, is de kans op een veroordeling van verzoeker voor deze feiten zeer gering. Dat behoort tot gevolg te hebben dat aan verzoeker tenminste op enigerlei wijze de gelegenheid wordt geboden om de getuigen te (doen) bevragen. Dat volgt naar verzoeker meent ook uit het arrest van de grote kamer van het Europese hof voor de rechten van de mens in de zaak Al Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk (15 december 2011, NJ 2012/283). Net als in de zaak Tahery (en anders dan in Al Khalwaja) was en is het immers niet onmogelijk om de belastende getuigen te bevragen, terwijl de veroordeling is overwegende mate steunt op hun verklaringen.
Nu verzoeker meent dat hem ten onrechte de mogelijkheid is onthouden deze belastende getuigen te (doen) bevragen, dienen hun verklaringen te worden uitgesloten van het bewijs. Verzoeker meent dat art. 6 EVRM is geschonden door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toch te gebruiken voor het bewijs. Hij meent dat het hof hem ten onrechte heeft veroordeeld en dat de bewijsbeslissing van het hof ten onrechte (mede) berust op de gewraakte verklaringen en dus niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Venlo, 27 juli 2012
Raadsman