Bovenaan de bestreden beschikking wordt de datum van 7 februari 2023 genoemd. Onderaan de beschikking staat echter vermeld dat deze op 7 maart 2023 in het openbaar is uitgesproken. Verder houdt de beschikking onder meer in dat het klaagschrift op 7 februari 2023 door de meervoudige economische raadkamer in openbare raadkamer is behandeld. In het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 7 februari 2023 is voorts gerelateerd dat de beschikking op 28 februari 2023 ter openbare terechtzitting zal worden uitgesproken. De “Akte instellen cassatie” houdt – kort gezegd – in dat op 21 maart 2023 namens de klager cassatieberoep wordt ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 7 maart 2023. Het bovenstaande maakt dat ik ervan uitga dat de vermelding van de datum van 7 februari 2023 bovenaan de beschikking en de datum van 28 februari 2023 in bovengenoemd proces-verbaal berust op een kennelijke verschrijving en ik de beschikking aldus versta dat deze dateert van 7 maart 2023 en bovengenoemd proces-verbaal van 7 februari 2023.
HR, 12-03-2024, nr. 23/01617
ECLI:NL:HR:2024:312
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2024
- Zaaknummer
23/01617
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:312, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1145
ECLI:NL:PHR:2023:1145, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:312
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:385
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑06‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0053
NJ 2024/173 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 12‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 98.4 jo. art. 552a Sv tegen beschikking RC ex art. 98.3 Sv over toelaatbaarheid beslag i.v.m. verschoningsrecht, na beslag ex 94 Sv op (digitale) stukken en gegevens onder onderneming waaraan klager verbonden is, t.z.v. verdenking van grootschalige fraude in voedselketen. Heeft Rb terecht geoordeeld dat beklag o.g.v. 98.4 Sv niet openstaat voor niet-verschoningsgerechtigde klager? Mede n.a.v. door klager o.g.v. art. 552a Sv ingediend klaagschrift, dat ziet op inbeslagneming van hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens, heeft beklagrechter die stukken en gegevens in handen gesteld van RC voor nemen van beslissing a.b.i. art. 98.3 Sv. RC heeft vervolgens beschikking a.b.i. art. 98.4 Sv gewezen. Art. 98.4 Sv stelt mogelijkheid tot indienen van klaagschrift tegen zo’n beschikking uitsluitend open voor de in art. 98.1 Sv bedoelde personen met bevoegdheid tot verschoning. Rb heeft vastgesteld dat klager niet als zodanig kan worden aangemerkt. Rb heeft daarom terecht beklag n-o verklaard. Dit brengt mee dat HR cassatieberoep van klager niet in behandeling kan nemen. Klager n-o. Samenhang met 23/01615, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01628, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/01617 Bv
Datum 12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 22/020736, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Namens de klager is op 16 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), gericht tegen een in artikel 98 lid 3 Sv bedoelde beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft dit beklag niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe overwogen:
“Procedure
- Op 29 januari 2021 is namens klager een klaagschrift ingediend ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Naar aanleiding daarvan heeft op 2 april 2021 een behandeling bij de meervoudige economische raadkamer plaatsgevonden. De raadkamer heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het volgen van een procedure als bedoeld in artikel 98 Sv en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
- Op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv genomen.
- Tegen deze beschikking heeft klager op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend.
(...)
De ontvankelijkheid van het klaagschrift
(...)
Artikel 98, vierde lid, Sv bepaalt dat tegen de beschikking van de rechter-commissaris de persoon met bevoegdheid tot verschoning een klaagschrift kan indienen. De raadkamer constateert dat klager niet als zodanig kan worden gedefinieerd en dat hij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
Dat de rechter-commissaris abusievelijk zijn beschikking ook aan klager heeft gericht, doet hieraan niet af.
De raadkamer komt gelet op het voorgaande niet toe aan de inhoudelijke bespreking van het klaagschrift.”
2.2
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
2.3
Artikel 98 Sv luidt:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
(...)
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.
2.4
Mede naar aanleiding van een door de klager op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift, dat ziet op de inbeslagneming van een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens, heeft de beklagrechter die stukken en gegevens in handen gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv. De rechter-commissaris heeft vervolgens een beschikking als bedoeld in artikel 98 lid 4 Sv gewezen. Artikel 98 lid 4 Sv stelt de mogelijkheid tot het indienen van een klaagschrift tegen zo’n beschikking uitsluitend open voor de in artikel 98 lid 1 Sv bedoelde personen met bevoegdheid tot verschoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager niet als zodanig kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarom terecht het beklag niet-ontvankelijk verklaard. Het cassatiemiddel is daarom tevergeefs voorgesteld. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
Conclusie 19‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 98 Sv jo. 552a Sv. Beslag in bedrijfspanden op fysieke dossiers en back-up van ICT-systeem t.z.v. verdenking van grootschalige fraude in de voedselketen. De rechtbank heeft het beklag ex art. 98 Sv tegen de beschikking van de rechter-commissaris terecht niet-ontvankelijk verklaard nu voor de klager, die geen verschoningsgerechtigde is, daartegen geen rechtsmiddel openstaat. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep. Samenhang met 23/01615, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01628, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01617 Bv
Zitting 19 december 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de klager
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 7 maart 20231.de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv van 30 augustus 2022.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/01615, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01628, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
Het cassatieberoep is naar mijn oordeel niet-ontvankelijk en wel om de navolgende redenen.
2.2
Uit de stukken van het geding kan over de procesgang bij de Hoge Raad tot nu toe het volgende worden opgemaakt:
(i) op 27 oktober 2020 hebben medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Marjolein” vanwege een verdenking van grootschalige fraude in de voedselketen onder leiding van de officier van justitie twee bedrijfspanden van de [klager] -groep aan de [a-straat 1] in [plaats] en [b-straat 1] in [plaats] doorzocht. Tijdens die doorzoeking zijn onder meer fysieke dossiers en een kopie van een back-up van het ICT-systeem van de [klager] -groep in beslag genomen;
(ii) op 29 januari 2021 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot primair opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de inbeslaggenomen stukken respectievelijk vernietiging van en verbod op het gebruik van de vastgelegde gegevens en subsidiair verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris voor het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv;
(iii) op 2 april 2021 is bovengenoemd klaagschrift behandeld door de meervoudige economische raadkamer die de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv;
(iv) op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in art. 98 Sv gegeven;
(v) op 12 september 2022 is namens de klager tegen deze beschikking een klaagschrift als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv, in verbinding met art. 552a Sv, ingediend;
(vi) op 7 februari 2023 zijn het klaagschrift ex art. 552a Sv van 29 januari 2021 en het klaagschrift ex art. 98 lid 4 Sv van 12 september 2022 door de meervoudige economische raadkamer behandeld. Vervolgens heeft de rechtbank bij separate beschikkingen van 7 maart 2023 het klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond verklaard en de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris;
(vii) op 21 maart 2023 is namens de klager beroep in cassatie ingesteld tegen die beschikkingen van 7 maart 2023. Het onderhavige cassatieberoep ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking hetgeen door de partijen is aangevoerd als volgt samengevat:
“De ontvankelijkheid van het klaagschrift.
Het standpunt van klager.
Namens klager is aangevoerd dat hij zich over het verschoningsgerechtigde materiaal wenst uit te laten, omdat dit ook materiaal bevat dat hem aangaat.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het beklag, omdat klager in deze procedure geen belanghebbende is.”
2.4
De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag en heeft daartoe overwogen:
“Beoordeling door de raadkamer
Artikel 98, vierde lid, Sv bepaalt dat tegen de beschikking van de rechter-commissaris de persoon met bevoegdheid tot verschoning een klaagschrift kan indienen. De raadkamer constateert dat klager niet als zodanig kan worden gedefinieerd en dat hij derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
Dat de rechter-commissaris abusievelijk zijn beschikking ook aan klager heeft gericht, doet hieraan niet af.
De raadkamer komt gelet op het voorgaande niet toe aan de inhoudelijke bespreking van het klaagschrift.
Beslissing
De meervoudige economische raadkamer verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beklag.”
2.5
De steller van het middel komt met een rechts- en motiveringsklacht op tegen het oordeel van de rechtbank. De steller van het middel voert allereerst aan – met verwijzing naar de rechtspraak van de Hoge Raad, in het bijzonder zijn beschikking van 13 oktober 20152.– dat de rechtbank met haar oordeel heeft miskend dat óók de beslagene, niet zijnde een verschoningsgerechtigde, kan worden ontvangen in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv. Voor zover het oordeel van de rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, is dat oordeel onbegrijpelijk, omdat namens de klager ook een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is ingediend, waarin óók wordt geklaagd over de inbeslagneming van geheimhoudermateriaal en waarop de rechtbank, na het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv en voortzetting van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer, hoe dan ook inhoudelijk had moeten beoordelen.
2.6
Dan kom ik nu toe aan de ontvankelijkheidskwestie.
2.7
Ingevolge art. 94 lid 1 Sv zijn onder meer alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar voor inbeslagneming. Voorts kunnen op grond van art. 125i Sv bij een doorzoeking aangetroffen gegevens die op een gegevensdrager zijn opgeslagen, in het belang van het onderzoek worden vastgelegd. In art. 98 lid 1 Sv is evenwel bepaald dat bij personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv (uit hoofde van hun ambt, beroep of stand) brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt niet zonder hun toestemming in beslag worden genomen. Ook bij de vastlegging van gegevens op de voet van art. 125i Sv, waarin art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard, geldt dat het verschoningsrecht op gelijke wijze moet worden gerespecteerd.
2.8
Op grond van art. 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers.3.Hierbij geldt als uitgangspunt dat de verschoningsgerechtigde in staat moet worden gesteld zich uit te laten over de vraag of de stukken en/of gegevens onder het verschoningsrecht vallen.4.Daarbij is irrelevant of de stukken en/of gegevens zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij de cliënt bevinden.5.Het standpunt van de verschoningsgerechtigde moet worden gerespecteerd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.6.De rechter-commissaris beoordeelt of het standpunt van de geheimhouder onjuist is bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde.7.Voor zover het voor de beoordeling noodzakelijk is, mag de rechter-commissaris kennisnemen van de stukken en/of gegevens.8.Beslist de rechter-commissaris dat de inbeslagneming (of, indien het gaat om gegevens, de kennisneming) is toegestaan, dan deelt hij op grond van art. 98 lid 3 Sv de verschoningsgerechtigde mede dat tegen zijn beslissing beklag openstaat en dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.9.Ingevolge art. 98 lid 4 Sv wordt de beschikking van de rechter-commissaris aan de verschoningsgerechtigde betekend, waarna de verschoningsgerechtigde binnen veertien dagen tegen deze beschikking op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift kan indienen.
2.9
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 13 oktober 201510.het volgende overwogen met betrekking tot de te volgen procedure in de situatie dat de beslagene, niet zijnde een verschoningsgerechtigde, een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv indient, waarin hij klaagt over de inbeslagneming van voorwerpen of vastlegging van gegevens waarop het verschoningsrecht van toepassing is:
“2.5.1. In het geval dat een beslagene, niet zijnde de verschoningsgerechtigde, in een beklagprocedure aanvoert dat zich bij de onder hem in beslaggenomen bescheiden, brieven of andere stukken bevinden ten aanzien waarvan een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen, brengt een redelijke wetstoepassing het volgende mee.
2.5.2.
Ook in dat geval is de rechter-commissaris bevoegd ter zake te beslissen. Beslist hij dat de inbeslagneming is toegestaan, dan dient gehandeld te worden zoals in art. 98, derde lid, Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.
2.5.3.
In het onder 2.5.2 bedoelde geval doet zich de situatie voor dat in twee beklagprocedures het verschoningsrecht aan de orde is.
In de beklagzaak van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, dient het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt te worden genomen. Indien in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de desbetreffende brieven of andere stukken in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die bescheiden niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft.
Indien de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat inbeslagneming is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of niet opgaat, van de desbetreffende brieven of andere stukken kan worden kennisgenomen.
In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen tegen de inbeslagneming van die brieven of andere stukken dan die betreffende het verschoningsrecht, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene.”
2.10
Uit het hierboven onder 2.7-2.9 uiteengezette juridisch kader volgt dat zowel de verschoningsgerechtigde als de beslagene in een klaagschrift ex art. 552a Sv kan klagen over de inbeslagneming van voorwerpen (of vastlegging van gegevens) waarop het verschoningsrecht van toepassing is. In dat geval zal de procedure als bedoeld in art. 98 Sv moeten worden gevolgd. De rechter-commissaris zal moeten beslissen over het beroep op het verschoningsrecht. Beslist hij dat de inbeslagneming of kennisneming is toegestaan, dan moet zijn beschikking aan de betrokken verschoningsgerechtigde worden betekend. Ingevolge art. 98 lid 4 Sv kan vervolgens enkel “de persoon met bevoegdheid tot verschoning” een klaagschrift indienen tegen deze beschikking van de rechter-commissaris. Voor zover in het middel ervan wordt uitgegaan dat uit de hierboven onder 2.9 genoemde beschikking van de Hoge Raad van 13 oktober 2015 volgt dat óók een niet-verschoningsgerechtigde een klaagschrift tegen de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv kan indienen, berust het mijns inziens op een verkeerde lezing van de bovengenoemde beschikking, zodat het middel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de hierboven geciteerde rechtsoverwegingen van de Hoge Raad volgt immers dat ook in het geval een niet-verschoningsgerechtigde in een beklagzaak aanvoert dat zich tussen de onder hem in beslag genomen voorwerpen gegevens bevinden, waarvoor het verschoningsrecht kan worden ingeroepen het enkel de verschoningsgerechtigde is die een klaagschrift kan indienen tegen de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 98 Sv.11.
2.11
De rechtbank heeft blijkens haar beschikking – niet onbegrijpelijk – vastgesteld dat de klager geen verschoningsgerechtigde als bedoeld in art. 98 Sv is.12.Dat wordt in cassatie ook niet bestreden.13.Dat brengt mee dat de rechtbank terecht de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag nu voor de klager tegen de beschikking van de rechter-commissaris ex art. 98 Sv geen rechtsmiddel openstaat en voorts dat voor de klager evenmin beroep in cassatie openstaat, zodat de klager in het beroep niet kan worden ontvangen.14.Hieraan doet niet af dat de rechter-commissaris zijn beschikking per abuis eveneens aan de klager heeft gericht.
2.12
Voor zover in de toelichting op het middel nog wordt aangevoerd dat het niet in de rede ligt de klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris, omdat het klaagschrift ook als een (aanvullend) klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv kan worden aangemerkt en in het licht daarvan irrelevant is welk artikelnummer het klaagschrift vermeldt, te weten art. 98 Sv en/of art. 552a Sv, wordt miskend dat het klaagschrift, (mede) blijkens de inhoud daarvan, enkel is gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. Van een aanvullend klaagschrift ex art. 552a Sv waarop de rechtbank had dienen te beslissen is mijns inziens derhalve geen sprake.
2.13
Al met al kom ik tot de conclusie dat de rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag, zodat de klager eveneens niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. Hierdoor behoeft de motiveringsklacht geen bespreking.
3. Conclusie
3.1
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2023
HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, NJ 2016/8, m.nt. F. Vellinga-Schootstra.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, r.o. 4.2.3; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans.
HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. T.M.C.J. Schalken.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, r.o. 4.2.2.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, r.o. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T.M.C.J. Schalken.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, r.o. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T.M.C.J. Schalken.
HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, r.o. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. T.M.C.J. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. T. Kooijmans.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.2.3, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans.
HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, NJ 2016/8, m.nt. F. Vellinga-Schootstra.
Dit volgt ook uit latere beschikkingen van de Hoge Raad. Zie bijv. HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, r.o. 4.2.1-4.2.3, NJ 2021/117, m.nt. T. Kooijmans en HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, r.o. 3.3, NJ 2022/144, m.nt. P.A.M. Mevis.
Onder randnummer 4 van het “[k]laagschrift ex art. 98 jo. 552a Sv” van 12 september 2022 wordt namens de klager onderkend dat art. 98 lid 4 Sv slechts de mogelijkheid biedt aan personen met bevoegdheid tot verschoning om te klagen tegen een op grond van art. 98 Sv genomen beslissing van de rechter-commissaris en dat de klager niet zo’n verschoningsgerechtigde is.
De steller van het middel geeft op p. 2 van zijn schriftuur aan dat de rechtbank “met juistheid [heeft] overwogen dat verzoeker geen persoon is met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 98, vierde lid, Sv”.
Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5401; HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2744; HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2010 en HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3068.
Beroepschrift 19‑06‑2023
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 23/1617 Bv
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: Mr. Th.J. Kelder
Dossiernummer: 2621294
Inzake:
[klager],
verzoeker tot cassatie van een door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's‑Hertogenbosch op 7 maart 2023, onder RK-nummer 22-020736 gewezen beschikking.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank verzoeker ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag.
2. Toelichting
Procesverloop
2.1
Nadat op 27 oktober 2020 beslag is gelegd onder verzoeker, is namens hem op 29 januari 2021 een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend. In dat klaagschrift is onder meer aangevoerd dat zich onder het beslag een grote hoeveelheid geheimhouderinformatie bevindt, waarvan de inbeslagneming onrechtmatig is. Behandeling van dit klaagschrift vond plaats in raadkamer op 2 april 2021. Daar besliste de rechtbank dat de zaak naar de rechter-commissaris moest worden verwezen voor het volgen van de procedure ex art. 98 Sv.
2.2
Op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris zijn ‘Beschikking ex artikel 98 Wetboek van Strafvordering (Sv)’ gegeven, blijkens de aanhef daarvan mede in de zaak van verzoeker. Het slot van deze beschikking vermeldt dat de verdediging binnen 14 dagen na betekening daarvan een klaagschrift kan indienen bij de rechtbank.
2.3
Op 12 september 2022 is namens verzoeker een ‘Klaagschrift ex art. 98 jo. 552a Sv’ ingediend. In dat klaagschrift worden, in aanvulling op het eerdere klaagschrift ex art. 552a Sv, bezwaren geuit tegen de door de rechter-commissaris gevolgde procedure en de door hem genomen beslissingen ten aanzien van de beslagen geheimhouderinformatie.
2.4
Op 7 februari 2023 heeft de rechtbank beide namens verzoeker ingediende klaagschriften (verder) in raadkamer behandeld.
Oordeel van de rechtbank
2.5
Op 7 maart 2023 heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag d.d. 12 september 2022 en daartoe overwogen (beschikking, p. 2–3):
‘Beoordeling door de raadkamer
Artikel 98, vierde lid, Sv bepaalt dat tegen de beschikking van de rechter-commissaris de persoon met bevoegdheid tot verschoning een klaagschrift kan indienen. De raadkamer constateert dat klager niet als zodanig kan worden gedefinieerd en dat hij derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
Dat de rechter-commissaris abusievelijk zijn beschikking ook aan klager heeft gericht, doet hieraan niet af.
De raadkamer komt gelet op het voorgaande niet toe aan de inhoudelijke bespreking van het klaagschrift.
Beslissing
De meervoudige economische raadkamer verklaart klager niet ontvankelijk in het beklag.’
2.6
Verzoeker acht deze beslissing en de gronden waarop zij berust onjuist en onbegrijpelijk. Het volgende is daartoe van belang.
Rechtsklacht
2.7
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat verzoeker geen persoon is met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 98, vierde lid, Sv. De rechtbank miskent echter dat die omstandigheid niet afdoet aan de ontvankelijkheid van verzoekers beklag voor zover zich dat richt tegen het beslag op (potentiële) geheimhouderinformatie als bedoeld in art. 98 Sv en hetgeen de rechter-commissaris dienaangaande heeft geoordeeld. In HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, NJ 2016/8 m.nt. F. Vellinga-Schootstra overwoog Uw Raad immers:
‘2.4.
De versnelde beklagprocedure geldt voor de behandeling van een klaagschrift dat is ingediend door een persoon met bevoegdheid tot verschoning. De art. 98, 552a, zevende lid, en 552d, derde lid, Sv voorzien in de alsdan te volgen procesgang.
2.5.1.
In het geval dat een beslagene, niet zijnde de verschoningsgerechtigde, in een beklagprocedure aanvoert dat zich bij de onder hem in beslaggenomen bescheiden, brieven of andere stukken bevinden ten aanzien waarvan een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen, brengt een redelijke wetstoepassing het volgende mee.
2.5.2.
Ook in dat geval is de rechter-commissaris bevoegd ter zake te beslissen. Beslist hij dat de inbeslagneming is toegestaan, dan dient gehandeld te worden zoals in art. 98, derde lid, Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.
2.5.3.
In het onder 2.5.2 bedoelde geval doet zich de situatie voor dat in twee beklagprocedures het verschoningsrecht aan de orde is.
In de beklagzaak van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, dient het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt te worden genomen. Indien in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de desbetreffende brieven of andere stukken in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die bescheiden niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft.
Indien de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat inbeslagneming is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of niet opgaat, van de desbetreffende brieven of andere stukken kan worden kennisgenomen.
In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen tegen de inbeslagneming van die brieven of andere stukken dan die betreffende het verschoningsrecht, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene.’
2.8
Uit deze uitspraak — en uit vele beschikkingen nadien1. — volgt dat óók de beslagene die niet zelf de verschoningsgerechtigde is, ontvankelijk is in zijn beklag voor zover zich dat richt tegen het beslag op (potentieel) geheimhoudermateriaal als bedoeld in art. 98 Sv. Indien in de procedure van de verschoningsgerechtigde onherroepelijk wordt beslist dat inbeslagneming daarvan in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van deze beslagene in zoverre eveneens gegrond. Alleen indien het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht onherroepelijk ongegrond wordt verklaard, is de beslagene niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor zover het klachten met betrekking tot het verschoningsrecht aangaat.
2.9
Bij het voorgaande is irrelevant welk artikelnummer — art. 98 en/of art. 552a Sv — het klaagschrift van de beslagene vermeldt; voor zover art. 98 Sv hem de bevoegdheid tot (aanvullend) klagen niet verschaft, ontleent hij de bevoegdheid daartoe immers in ieder geval aan art. 552a Sv. Het ligt dan ook niet in de rede verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag tegen het beslag op (potentieel) geheimhoudermateriaal en hetgeen de rechter-commissaris dienaangaande heeft geoordeeld.
2.10
Met haar oordeel dat verzoeker niet in zijn beklag kan worden ontvangen, omdat hij zelf geen persoon is met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 98, vierde lid, Sv, heeft de rechtbank de door Uw Raad geëxpliciteerde redelijke wetstoepassing miskend. Het oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beklag d.d. 12 september 2020 getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting.
Motiveringsklacht
2.11
Voor zover het oordeel van de rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, is het in ieder geval niet juist en begrijpelijk gemotiveerd.
Namens verzoeker is op 29 januari 2021 immers reeds een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend, waarin óók is geklaagd over de inbeslagneming van geheimhoudermateriaal. Ten aanzien van dat klaagschrift heeft de rechtbank de zaak ten behoeve van het volgen van de procedure ex art. 98 Sv naar de rechter-commissaris verwezen. Gelet op de hiervoor geciteerde redelijke wetstoepassing had de rechtbank de namens verzoeker opgeworpen klachten, voor zover die betrekking hadden op het beslag op geheimhoudermateriaal, na het volgen van de procedure ex art. 98 Sv en voortzetting van de behandeling van het klaagschrift ex art. 552a Sv in raadkamer, hoe dan ook inhoudelijk moeten beoordelen, zélfs als daartegen geen (aanvullend) klaagschrift ex art. 98 Sv (jo. art. 552a Sv) was ingediend. Dat geldt temeer nu (i) de beschikking van de rechter-commissaris mede in de zaak van verzoeker is gewezen, (ii) de rechter-commissaris verzoeker daarin op zijn beklagmogelijkheid heeft gewezen, en (iii) de rechter-commissaris zijn beschikking (a) reeds ten uitvoer had gelegd, en (b) niet aan (een) verschoningsgerechtigde(n) had betekend, waardoor de mogelijkheid tot het aanwenden van een (effectief) rechtsmiddel ex art. 98 Sv tegen die beschikking door (een) verschoningsgerechtigde(n) werd belemmerd (zie aldus ook de pleitnota d.d. 7 februari 2023, randnummer 8 t/m 10). Tegen deze achtergrond is niet begrijpelijk waarom de rechtbank meent dat verzoeker niet in zijn klachten kan worden ontvangen voor zover die betrekking hebben op het beslag op geheimhoudermateriaal en de te dien aanzien gevoerde procedure bij de rechter-commissaris.
Conclusie
2.12
De bestreden beschikking kan dan ook niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
mr. Th.J. Kelder
Den Haag, 19 juni 2023
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑06‑2023
HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, NJ 2016/140 m.nt. F. Vellinga-Schootstra; HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1343, NJ 2016/377 m.nt. F. Vellinga-Schootstra; HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2686, NJ 2017/129 m.nt. F. Vellinga-Schootstra; HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1031; HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92 m.nt. F. Vellinga-Schootstra; HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, NJ 2021/117 m.nt. T. Kooijmans en HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:60, NJ 2022/144 m.nt. P. Mevis.