Bij de stukken bevindt zich tevens een 'beschikking' van de rechtbank van 30 mei 2011, terwijl blijkens de akte instellen hoger beroep het beroep is gericht tegen het 'vonnis' van 30 mei 2011. Nu zich bij de stukken ook een 'uitspraak' van de rechtbank van 16 mei 2011 bevindt, de behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 mei 2011 en in de beslissing van het hof wordt verwezen naar de beslissing van de rechtbank van 16 mei 2011, ben ik van die datum uitgegaan.
HR, 26-03-2013, nr. 12/00615
ECLI:NL:HR:2013:BZ5401
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
12/00615
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BZ5401
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5401, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5401
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5401, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5401
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0142
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Ingevolge art. 14j.1. 2e volzin Sv staat tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging v.zv. zij geen deel uitmaakt van een uitspraak t.z.v. andere strafbare feiten geen rechtsmiddel open. Dat brengt enerzijds mee dat het Hof veroordeelde terecht n-o heeft verklaard in zijn h.b. en anderzijds dat voor veroordeelde ook geen beroep in cassatie openstaat. Veroordeelde n-o.
26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/00615
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 januari 2012, nummer 22/004671-11, in de strafzaak tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het beroep in cassatie betreft de niet-ontvankelijkverklaring door het Hof van de veroordeelde in het door deze ingestelde hoger beroep tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van een straf die voorwaardelijk was opgelegd bij uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage.
2.2. Ingevolge art. 14j, eerste lid tweede volzin, Sr staat tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging voor zover zij geen deel uitmaakt van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten geen rechtsmiddel open. Dat brengt enerzijds mee dat het Hof de veroordeelde terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep en anderzijds dat voor de veroordeelde ook geen beroep in cassatie openstaat. De veroordeelde kan niet in het beroep worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 maart 2013.
Conclusie 22‑01‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 12/00615
Mr. Aben
Zitting: 22 januari 2013
Conclusie inzake:
[Veroordeelde]
1.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij beslissing van 20 januari 2012 de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 mei 20111., waarbij de rechtbank bij verstek de tenuitvoerlegging heeft gelast van een bij vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 juni 2008 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van drie maanden en waarbij de rechtbank voorts deze jeugddetentie heeft vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2.
Namens de veroordeelde heeft een administratief ambtenaar bij het hof beroep in cassatie ingesteld2. en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Aan de bespreking van het middel kom ik gelet op het navolgende niet toe. Het beroep in cassatie betreft de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de veroordeelde in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de op de voet van art. 77dd, eerste lid onder a, Sr gegeven beslissing tot tenuitvoerlegging van een straf die voorwaardelijk was opgelegd bij vonnis van de rechtbank. Deze beslissing maakt geen deel uit van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten. Ingevolge art. 14j, eerste lid tweede volzin, Sr in verbinding met art. 77ee, eerste lid, Sr staat tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging, voor zover zij geen deel uitmaakt van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten, geen rechtsmiddel open. Dat brengt enerzijds mee dat het hof de veroordeelde terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep en anderzijds dat voor de veroordeelde ook geen beroep in cassatie openstaat. Hetgeen in de toelichting op het middel ten aanzien van de ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep en het cassatieberoep wordt aangevoerd, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande kan de veroordeelde niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.3.
4.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2013
Mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft bij faxbericht van 25 januari 2012, waarin hij heeft verklaard dat hij door de veroordeelde bepaaldelijk is gevolmachtigd om voor hem een rechtsmiddel in te stellen, een schriftelijke volmacht verleend aan de griffier in strafzaken van het gerechtshof te 's-Gravenhage om namens de veroordeelde 'hoger beroep' (bedoeld is kennelijk beroep in cassatie; DA) in te stellen. Vervolgens heeft [administratief ambtenaar], administratief ambtenaar bij het hof, op 25 januari 2012 op de griffie van het hof namens de veroordeelde cassatieberoep ingesteld.
Vgl. HR 21 december 2010, LJN BN9281, HR 2 maart 2010, NJB 2010/602, HR 30 september 2008, nr. 01496/07 (niet gepubliceerd), HR 22 april 2008, nr. 01351/07 J (niet gepubliceerd) en HR 6 januari 1998, LJN ZD1185, NJ 1998/644.