HR, 12-03-2024, nr. 13/01617
ECLI:NL:HR:2024:385
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2024
- Zaaknummer
13/01617
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:385, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2024; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1145
Uitspraak 12‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 98.4 jo. art. 552a Sv tegen beschikking RC ex art. 98.3 Sv over toelaatbaarheid beslag i.v.m. verschoningsrecht, na beslag ex 94 Sv op (digitale) stukken en gegevens onder onderneming waaraan klager verbonden is, t.z.v. verdenking van grootschalige fraude in voedselketen. Heeft Rb terecht geoordeeld dat beklag o.g.v. 98.4 Sv niet openstaat voor niet-verschoningsgerechtigde klager? Mede n.a.v. door klager o.g.v. art. 552a Sv ingediend klaagschrift, dat ziet op inbeslagneming van hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens, heeft beklagrechter die stukken en gegevens in handen gesteld van RC voor nemen van beslissing a.b.i. art. 98.3 Sv. RC heeft vervolgens beschikking a.b.i. art. 98.4 Sv gewezen. Art. 98.4 Sv stelt mogelijkheid tot indienen van klaagschrift tegen zo’n beschikking uitsluitend open voor de in art. 98.1 Sv bedoelde personen met bevoegdheid tot verschoning. Rb heeft vastgesteld dat klager niet als zodanig kan worden aangemerkt. Rb heeft daarom terecht beklag n-o verklaard. Dit brengt mee dat HR cassatieberoep van klager niet in behandeling kan nemen. Klager n-o. Samenhang met 23/01615, 23/01618, 23/01619, 23/01620, 23/01621, 23/01622, 23/01625, 23/01626, 23/01627, 23/01628, 23/01632, 23/01633, 23/01634, 23/01635, 23/01636, 23/01639, 23/01640, 23/01641, 23/01642, 23/01643 en 23/01644.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/01617 Bv
Datum 12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 22/020736, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Namens de klager is op 16 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), gericht tegen een in artikel 98 lid 3 Sv bedoelde beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft dit beklag niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe overwogen:
“Procedure
- Op 29 januari 2021 is namens klager een klaagschrift ingediend ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Naar aanleiding daarvan heeft op 2 april 2021 een behandeling bij de meervoudige economische raadkamer plaatsgevonden. De raadkamer heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het volgen van een procedure als bedoeld in artikel 98 Sv en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
- Op 30 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv genomen.
- Tegen deze beschikking heeft klager op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend.
(...)
De ontvankelijkheid van het klaagschrift
(...)
Artikel 98, vierde lid, Sv bepaalt dat tegen de beschikking van de rechter-commissaris de persoon met bevoegdheid tot verschoning een klaagschrift kan indienen. De raadkamer constateert dat klager niet als zodanig kan worden gedefinieerd en dat hij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 30 augustus 2022.
Dat de rechter-commissaris abusievelijk zijn beschikking ook aan klager heeft gericht, doet hieraan niet af.
De raadkamer komt gelet op het voorgaande niet toe aan de inhoudelijke bespreking van het klaagschrift.”
2.2
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
2.3
Artikel 98 Sv luidt:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
(...)
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.
2.4
Mede naar aanleiding van een door de klager op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift, dat ziet op de inbeslagneming van een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens, heeft de beklagrechter die stukken en gegevens in handen gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv. De rechter-commissaris heeft vervolgens een beschikking als bedoeld in artikel 98 lid 4 Sv gewezen. Artikel 98 lid 4 Sv stelt de mogelijkheid tot het indienen van een klaagschrift tegen zo’n beschikking uitsluitend open voor de in artikel 98 lid 1 Sv bedoelde personen met bevoegdheid tot verschoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager niet als zodanig kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarom terecht het beklag niet-ontvankelijk verklaard. Het cassatiemiddel is daarom tevergeefs voorgesteld. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.