Einde inhoudsopgave
RvdW 2023/1025
Gebruik voor bewijs van uitlatingen van medeverdachte in een heimelijk afgeluisterd OVC-gesprek. Niet onjuist oordeel dat geen sprake is van inbreuk op het recht op een eerlijk proces ex art. 6 EVRM.
HR 17-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1462
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 oktober 2023
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering, C. Caminada, T. Kooijmans, T.B. Trotman
- Zaaknummer
21/05226
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1462, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:557, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑05‑2022
- Wetingang
Essentie
Het oordeel dat het gebruik voor het bewijs van uitlatingen van een medeverdachte in een heimelijk afgeluisterd OVC-gesprek in overeenstemming is met het door art. 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van de ‘overall fairness of the trial’, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
Samenvatting
Het hof heeft voor het bewijs gebruik gemaakt van uitlatingen van een medeverdachte in een heimelijk afgeluisterd OVC-gesprek. Het hof heeft het verzoek tot het horen van die medeverdachte toegewezen, maar deze heeft zich bij het verhoor beroepen op ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.