Einde inhoudsopgave
RvdW 2023/1023
1. Onjuist oordeel dat de klachttermijn ex art. 66 lid 1 Sr later aanving vanwege ‘voortdurende compromitterende situatie’. 2. Enkele omstandigheid dat in de tenlastelegging ook feitelijkheden zijn opgenomen die niet bestaan uit smaad of smaadschrift heeft geen gevolgen voor het klachtvereiste van art. 284 lid 2 Sr. 3. Geen ambtshalve cassatie ook al voldoet strafoplegging hof niet aan eerdere terugwijzingsopdracht.
HR 17-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1440
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17 oktober 2023
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, A.L.J. van Strien, C. Caminada
- Zaaknummer
21/04444
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1440, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑10‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:905, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑06‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑01‑2023
- Wetingang
Essentie
1. Het oordeel van het hof dat de klachttermijn van art. 66 lid 1 Sr later aanving nu de aangevers ook na de tenlastegelegde periode (steeds) opnieuw zijn gechanteerd met het voor hen belastende chatgesprek en er daarom sprake was van een ‘voortdurende compromitterende situatie’, is onjuist.
2. De enkele omstandigheid dat in de tenlastelegging ook feitelijkheden zijn opgenomen die niet bestaan uit smaad of smaadschrift, heeft niet tot gevolg dat geen betekenis toekomt aan het klachtvereiste van art. 284 lid 2 Sr.
3. Geen ambtshalve cassatie ook al voldoet de strafoplegging van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.