RvdW 2023/1045:Art. 416 lid 2 Sv na veroordeling t.z.v. belediging van ambtenaar, art. 266 lid 1 jo. 267 lid 2 Sr. Aanwezigheidsrecht. Kon hof verstek verlenen tegen niet verschenen verdachte, nu uit de bij cassatieschriftuur gevoegde stukken blijkt dat raadsman zich heeft gesteld, hij zich op dag van tz. in hoger beroep tijdig bij bode heeft gemeld en hij zich t.t.v. uitroepen van zaak voor zittingszaal bevond? Uit stukken moet worden afgeleid dat raadsman van verdachte zich tijdig heeft gesteld en dat raadsman op tijdstip van aanvang van tz. bij zittingszaal aanwezig was. Gelet daarop en in aanmerking genomen gang van zaken rond uitroepen van zaak zoals beschreven in brief van hof (aan raadsman), heeft raadsman ten onrechte niet gelegenheid gekregen verdachte in zijn afwezigheid op tz. te vertegenwoordigen. ’s Hofs beslissing om tegen verdachte verstek te verlenen en onderzoek ttz. voort te zetten is dus achteraf bezien onjuist. Volgt vernietiging en terugwijzing.