RvdW 2023/1050:Moord en pogingen tot moord (art. 289 Sr) en voorhanden hebben van vuurwapen en munitie (art. 26 lid 1 WWM). Post-Keskin. Afwijzing van bij appelschriftuur gedaan en ttz. in hoger beroep herhaald getuigenverzoek op de grond dat verdediging door niet horen van getuige redelijkerwijs niet in haar belangen is geschaad. HR herhaalt relevante overwegingen uit uitspraak van EHRM in zaak Keskin tegen Nederland (NJ 2021/93, m.nt. W.H. Vellinga) m.b.t. het door EHRM gemaakte onderscheid tussen zogenoemde ‘prosecution witnesses’ (getuigen à charge) en ‘defence witnesses’ (getuigen à décharge), NJ 2017/440, m.nt. T. Kooijmans m.b.t. motiveringseisen aan getuigenverzoeken en NJ 2021/173, m.nt. J.M. Reijntjes (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van getuigenverzoeken door feitenrechter in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl getuige al (in vooronderzoek of anderszins) belastende verklaring heeft afgelegd. Gelet op inhoud van de voor bewijs gebruikte getuigenverklaring, onderbouwing van verzoek door verdediging en omstandigheid dat verdediging de verklaring niet heeft betwist, doet zich in zoverre niet situatie voor dat verdachte zijn ondervragingsrecht wil uitoefenen t.a.v. een voor bewijs gebruikte of te gebruiken, hem belastende verklaring. ’s Hofs hiertoe strekkende oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk (vgl. RvdW 2022/120 en RvdW 2022/484). Hof heeft, zonder miskenning van wat hiervoor is vooropgesteld, bij beoordeling van verzoek tot uitgangspunt genomen dat van verdediging een nadere onderbouwing van belang bij oproepen en horen van deze persoon als getuige kon worden verlangd. Hof heeft geoordeeld dat verdediging getuige wenst te horen omdat hij ‘mogelijk ontlastende getuige is’ maar dat dit verzoek niet verder is onderbouwd en dat door niet horen van getuige de verdediging redelijkerwijs niet in haar belangen wordt geschaad. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op toelichting van verdediging op verzoek, waaruit niet blijkt over welke aspecten van OVC-gesprekken zij getuige wilde ondervragen en zij ook geen aanknopingspunten heeft gegeven waarom ondervragen van getuige over koppeling tussen verdachte en ‘nummer 1’ en aanwezigheid van getuige in Duivendrecht kan leiden tot andere, voor verdachte niet belastende waardering van resultaten van onderzoek. Daarbij neemt HR verder in aanmerking ’s hofs niet onbegrijpelijke vaststelling dat het verdachte zelf was die in OVC-gesprek met getuige, in omgeving waarin hij zich veilig en onbespied waande, heeft gezegd: ‘voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en A heeft me daar gelaten.’ Volgt verwerping.