Tijdens de procedure bij het hof is de naam van [slachtoffer 3] gewijzigd in: [slachtoffer 3] . Zie p. 7 van het arrest van het hof.
HR, 17-10-2023, nr. 22/02657
ECLI:NL:HR:2023:1465
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2023
- Zaaknummer
22/02657
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1465, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑10‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:678
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:2082
ECLI:NL:PHR:2023:678, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑07‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1465
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0173
Uitspraak 17‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Moord en pogingen tot moord (art. 289 Sr) en voorhanden hebben van vuurwapen en munitie (art. 26.1 WWM). Post-Keskin. Afwijzing van bij appelschriftuur gedaan en ttz. in hoger beroep herhaald getuigenverzoek op de grond dat verdediging door niet horen van getuige redelijkerwijs niet in haar belangen is geschaad. HR herhaalt relevante overwegingen uit uitspraak van EHRM in zaak Keskin tegen Nederland (nr. 2205/16) m.b.t. het door EHRM gemaakte onderscheid tussen zogenoemde “prosecution witnesses” (getuigen à charge) en “defence witnesses” (getuigen à décharge), HR:2017:1015 m.b.t. motiveringseisen aan getuigenverzoeken en HR:2021:576 (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van getuigenverzoeken door feitenrechter in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl getuige al (in vooronderzoek of anderszins) belastende verklaring heeft afgelegd. Gelet op inhoud van de voor bewijs gebruikte getuigenverklaring, onderbouwing van verzoek door verdediging en omstandigheid dat verdediging de verklaring niet heeft betwist, doet zich in zoverre niet situatie voor dat verdachte zijn ondervragingsrecht wil uitoefenen t.a.v. een voor bewijs gebruikte of te gebruiken, hem belastende verklaring. ’s Hofs hiertoe strekkende oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk (vgl. HR:2021:1931 en HR:2022:498). Hof heeft, zonder miskenning van wat hiervoor is vooropgesteld, bij beoordeling van verzoek tot uitgangspunt genomen dat van verdediging een nadere onderbouwing van belang bij oproepen en horen van deze persoon als getuige kon worden verlangd. Hof heeft geoordeeld dat verdediging getuige wenst te horen omdat hij “mogelijk ontlastende getuige is” maar dat dit verzoek niet verder is onderbouwd en dat door niet horen van getuige de verdediging redelijkerwijs niet in haar belangen wordt geschaad. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op toelichting van verdediging op verzoek, waaruit niet blijkt over welke aspecten van OVC-gesprekken zij getuige wilde ondervragen en zij ook geen aanknopingspunten heeft gegeven waarom ondervragen van getuige over koppeling tussen verdachte en “nummer 1” en aanwezigheid van getuige in Duivendrecht kan leiden tot andere, voor verdachte niet belastende waardering van resultaten van onderzoek. Daarbij neemt HR verder in aanmerking ’s hofs niet onbegrijpelijke vaststelling dat het verdachte zelf was die in OVC-gesprek met getuige, in omgeving waarin hij zich veilig en onbespied waande, heeft gezegd: “voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en A heeft me daar gelaten.” Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02657
Datum 17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 juli 2022, nummer 23-000299-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman R.J. Baumgardt heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige onbegrijpelijk is en niet verenigbaar met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
“1. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten op [slachtoffer 1] ;
2. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen in de richting van de door [slachtoffer 4] bestuurde auto heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. hij op 2 mei 2018 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen en munitie van categorie III, te weten vier patronen, kaliber 9mm, S&B, type volmantel, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“17. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 2] van 7 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 mei 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben op 2 mei 2018 opgehaald door een vriend in Diemen. Het was de bedoeling dat ik zijn zwarte Volkswagen Golf zou lenen. Bij Ganzenhoef zag ik die bus. De bus kwam vanaf Groeneveen aangereden en ging links op de rotonde, de Bijlmerdreef op in de richting van de Gooiseweg. Ik belde een persoon, nummer 1 en zei: Hé ik heb die bus gezien. Ik belde ook de tweede persoon met het doel die bus terug te pakken. Ik zag de bus naar rechts gaan, het Annie Romeinplein in. Een tijd daarna ging ik ook naar rechts. Toen ik de bus daar zag leek het alsof de bus achter een witte Renault aan reed. Mijn vriend was uitgestapt om te pinnen. Ondertussen reed de bus al weg. Toen ik erachteraan ging zag ik de bus even niet goed. Ik heb 2 of 3 keer met nummer 1 gebeld, misschien 4 keer. Ik gaf door waar ik op dat moment was. Op een gegeven moment leek het alsof ik die auto zag. Hij ging linksaf de Karspeldreef op. Ik ging ook linksaf. Ik had toen contact met nummer 1. Nummer 1 zei: Ik zie hem al.
Ik draaide mijn auto en zag daarna een klein autootje er snel vandaan rijden. Ik reed een beetje verder en ik zag die persoon die ik aan de telefoon had. Ik zag hem terug rijden.
Op een gegeven moment heb ik ook nummer 2 gebeld. Ik weet niet meer precies wanneer. Hij belde mij terug toen hij in de buurt was. Ik was redelijk lang met nummer 2 aan de telefoon. Hij kwam aangereden in een hoge auto, zo’n Jeepie of zo.
Met nummer 2 reed ik van daar uit (omgeving Krootstraat) naar Diemen. Ik belde mijn vriend [betrokkene 8] en hij kwam. Het was kort daarna. Ik legde hem uit wat er gebeurd is en hij besloot te gaan kijken. Hij liep richting de Krootstraat. Hij kwam snel terug en zei: Volgens mij is er iemand weg. Op dat moment kwam mijn wereld naar beneden.
Ik ben naar mijn moeder gereden en heb het haar verteld.
18. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 2] van 24 juni 2019 (deel II), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 juni 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Nummer 1 zei op een gegeven moment: Ik zie hem. Ik draaide om. Nummer 1 parkeerde zijn auto in de Krombekstraat. Ik zag hem uitstappen. Hij liep en daar reed een autootje. Op een gegeven moment schoot hij erin. Hij schoot op die auto en ik draaide op het fietspad om en daarbij wisselde ik van stoel met mijn bijrijder.
Op een gegeven moment kwam die persoon aanrennen in de richting van de Karspeldreef. Toen zat ik op de bijrijdersstoel en mijn vriend was langzaam aan het rijden. Nummer 1 stapte voorin (in de auto) waar ik zat. Ik werd daardoor verrast. Ik reed niet en kon dus niet in de achteruitkijkspiegel kijken. Ik vroeg hem Hee die bus dan? en hij zei: We gaan weg. Ik vroeg nog één keer: Maar die bus? waarop hij weer herhaalde: Kom we gaan weg. Hij zei: O mijn auto. We reden weer en toen gaf hij de sleutels zo naar achteren en ik stapte uit (het hof begrijpt op basis van de bijgevoegde tekening: om de hoek). Ik begreep dat zijn auto daar weg moest. Terwijl ik naar zijn auto ging had ik nummer 2 aan de lijn; hij vroeg waar ik was. De Jeep stond er al toen ik aankwam bij de auto van nummer 1. We reden tegelijk weg; we reden redelijk dicht bij elkaar. Nummer 2 en ik reden naar [plaats] . Ik gaf daar de (auto)sleutels terug aan nummer 1. Daarna ben ik met nummer 2 met de Jeep naar Diemen gereden.
Nummer 2 heeft mij benaderd op 6 mei 2019 nadat [betrokkene 3] het pakketje had gekregen. Mijn moeder kent nummer 2 persoonlijk. Hij kwam wel eens over de vloer. Mijn moeder noemt nummer 2 Bin Laden.
19. De verklaring van getuige [betrokkene 2] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep 23 mei 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wilde achter het busje aan. Het kwam niet in mij op om [betrokkene 4] te bellen. Het was logischer om nummer 1 en 2 te bellen.
Bij het busje was een witte Renault meen ik. Door de manier waarop ze samen reden leek het alsof ze bij elkaar hoorden.
Mijn moeder noemde [betrokkene 1] Bin Laden in die tijd. Dat had te maken met de baard, niet met wat hij gedaan had.
(...)
37. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juni 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Voor zover ik weet heeft [verdachte] (= de verdachte) twee telefoons. Hij heeft een Belgisch nummer en van het andere nummer weet ik niet of het Nederlands of Belgisch is. Ik heb nooit gezien dat [verdachte] zijn telefoons uitleende. Hij heeft ze altijd bij zich.
Als de telefoon van [verdachte] overgaat, neem ik niet op want het is niet mijn telefoon.
(...)
50. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC gesprek van 6 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: [b-straat 1] [postcode] [plaats]
Begin opname: 11:50:59 uur
Sessienr: 13
[betrokkene 3] : [betrokkene 3]
[betrokkene 9] : [betrokkene 9]
[betrokkene 9] : bel [betrokkene 1] en laat hem kijken of de zak daar nog ligt.
[betrokkene 3] belt uit: [betrokkene 1] , hé, naast de bushalte deze richting uit, daar ligt een zak met een doosje, pak dat...
[betrokkene 9] : En breng het hier.
[betrokkene 3] : En breng dat hier naartoe. Daar naast de bushalte bij het winkelcentrum. Ja, [betrokkene 1] , daar ligt een zak met een doosje.
[betrokkene 9] : Er is[betrokkene 3] : Er is een witte zak met een doosje erin.
[betrokkene 9] : met een foto erop.
[betrokkene 3] : Maar pak dat héél voorzichtig op. En wees heel voorzichtig. Kom jij hierheen? Lopend? Oké. [...]
[verdachte] (de Hoge Raad begrijpt: de verdachte): (zucht) die [betrokkene 2] (de Hoge Raad begrijpt: [betrokkene 2] ) was net een kleine jongen toen het gebeurde en vertelde het aan zijn moeder... wat er gebeurd is.
[betrokkene 3] : en ik heb het zelf niet met [betrokkene 10] besproken dat je het weet. Ik heb het met niemand besproken... je kan geen foto's aan het uitdelen zijn...
[verdachte] : maar hij kan het niet zijn..
[betrokkene 3] : hij heeft het aan zijn moeder verteld en die heeft het verder verteld.
(iedereen praat door elkaar en de emoties gaan omhoog)
[betrokkene 3] : jaa de moeder heeft het aan haar man verteld en die bedreigde haar later er mee zo van dat [betrokkene 2] .
[betrokkene 9] : jaa zo gaat het.
[betrokkene 3] : jaa maar het rare is waarom zeggen ze niet dat [betrokkene 2] daar was.
[verdachte] : aha juist.
[betrokkene 9] : jaa alleen jullie twee.
[betrokkene 3] : alleen jullie twee en waarom was [betrokkene 2] daar niet? [betrokkene 2] was de eerste die daar was.
51. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC gesprek van 6 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: Volkswagen Golf [kenteken 1]
Begin opname: 12:02:36 uur
Sessienr: 1205
12:03:33
[verdachte] (de Hoge Raad begrijpt: de verdachte) stapt in de auto en rijdt weg.
12:04:53 praat tegen zichzelf: "arme jongen hij is dood".
(zucht)
12:07:17 [verdachte] stopt en [betrokkene 1] stapt in de auto
[verdachte] rijdt weg
[verdachte] : heb je daar geen zak gezien?
[betrokkene 1] : van harte.
[verdachte] : bedankt, [betrokkene 11] stond daar bij de bus.
[betrokkene 1] : jaa.
[verdachte] : en toen kwam er een Marokkaan op een motor en gaf een zak, de zak die lag daar. Ze hebben de zak gegooid en hebben tegen [betrokkene 11] gezegd: geef dat aan [verdachte] en [betrokkene 1] . Dat is de jongen die verleden jaar vermoord is.
[betrokkene 1] : Wat??? (zachtjes) Een Marokkaan?
[verdachte] : hmmm maar wat ik me afvraag is hoe ze je moeder kennen? Ze zeiden neem dat mee naar [verdachte] en [betrokkene 1] : hij is vermoord (zucht) maar dat moet van [betrokkene 2] afkomen. Want wie weet..
[betrokkene 1] : ik heb geen vrienden Marokkanen.[verdachte] : nee niet Marokkaan dat zijn van die mensen.. maar hoe.. hoe is dit naar buiten gekomen. Hoe? Het moet via iemand dichtbij zijn. Mensen die dichtbij zijn.
[betrokkene 1] : mensen die mij kennen die weten niks van jou af. Ze kennen je zo van geef dat aan [verdachte] ..
[verdachte] : (zucht) maar hoe kennen ze je moeder? Je moeder draagt een pet dat weet je. Hoe? Het moet iemand zijn van dichtbij die iemand kent. Je weet als ze mij zien oké, maar je moeder? Dat kan ik niet begrijpen?
[betrokkene 1] : was het een neger of wat?
[verdachte] : een Marokkaan. Het is gevaarlijk nu gaan die mensen vermoorden. Ze hebben het doosje meegenomen..
[betrokkene 1] : hebben ze het gepakt?
[verdachte] : het was een zak met en doosje... Godverdomme dat zoveel mensen het weten...
[betrokkene 1] : ntv
[verdachte] : weet ik niet. Ik weet het niet. Ik zei tegen je moeder dat ze het mee moest nemen.
[betrokkene 1] : jaa natuurlijk. Heeft ze het aangeraakt? Nee.
[verdachte] : hoe...heeft ze het aangeraakt? Je moeder had een grote tas en zij had een handvat vast en [betrokkene 9] de andere en hij heeft het erin gegooid.
[betrokkene 1] : in de tas?
[verdachte] : jaa en ze zei: ben je gek of zo. Hij sprak eerst Nederlands en daarna in het Spaans.
[betrokkene 1] : Spaans?
[verdachte] : jaa en daarna zei hij jaa jaa,..ntv
[betrokkene 1] : hoe?
[verdachte] : ..ntv,..(zucht)
[betrokkene 1] : hmm
[verdachte] : zij heeft erover gedroomd
[betrokkene 1] : gedroomd? Sinds wanneer?
[verdachte] : sinds 3 dagen. Ze zei dat ze gedroomd heeft over dat wat een jaar geleden gebeurd is, niet precies maar ze heeft iets gedroomd. Ik zei: hou op met die dingen dromen en die dag zelf was het gebeurd.
[betrokkene 1] : het is een jaar geleden.
[verdachte] : het is een jaar en 3 dagen.
[betrokkene 1] : je weet het uit je hoofd.
52. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC-gesprek van 6 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: [b-straat 1] , [postcode] [plaats]
Begin opname: 12:21:00
Sessienr: 14
[verdachte] : [verdachte]
[betrokkene 1] : [betrokkene 1][betrokkene 3] : [betrokkene 3]
: Maar dat is raar want zij weten dat jullie daar waren en als [betrokkene 2] daar was. En zij weten dat niet. Waarom? Hè? En [betrokkene 1] is daar gekomen en [betrokkene 2] was daar eerder.
[verdachte] : Ja... hij heeft met hem gesproken[betrokkene 3] : daarom
[betrokkene 1] : Natuurlijk, toen ik daar kwam was alles al gebeurd, toen ik daar kwam was [verdachte] al weer weg.
53. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC-gesprek van 6 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: [b-straat 1] , [postcode] [plaats]
Begin opname: 12:51:00
Sessienr: 15
[verdachte] : [betrokkene 11] was niet eens hier toen het gebeurde. Hij zei je weet het.
[betrokkene 3] : Ja, je weet het.. je weet het.. van [slachtoffer 1] (de Hoge Raad begrijpt: [slachtoffer 1] ). [...]
[betrokkene 3] : Luister, ik denk als eerste aan [betrokkene 2] . Het is raar, want hij weet dat jij en [betrokkene 1] daar waren. Hij is erbij betrokken tot vandaag.
[betrokkene 1] : de avond dat het gebeurd is, is [betrokkene 2] naar zijn huis gegaan. De volgende dag ben ik naar zijn huis gegaan. Die vader van [betrokkene 2] denkt dat ik daar was. Hij weet het verhaal niet dat ik daar later ben gekomen. Hij denkt dat ik daar ook was op het moment.
54. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC-gesprek van 6 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: [b-straat 1] , [postcode] [plaats]
Begin opname: 13:51:01
Sessienr: 17
[betrokkene 1] : maar het klinkt alsof het van de kant komt van [betrokkene 2]
[verdachte] : Jaaah
[betrokkene 3] : zo is het [betrokkene 1]
[verdachte] : jaah want [betrokkene 1] was niet daar
[betrokkene 1] : nee ik was daar niet
-iedereen praat door elkaar-
[betrokkene 1] : toen ik daar aankwam...[betrokkene 3] : iemand heeft het gezegd zo van: zegt dit![betrokkene 1] : luister toen ik daar kwam toen was je daar al weg, dat zei [betrokkene 2] tegen mij.
[verdachte] : als ze iemand moeten noemen dat is [betrokkene 2] en ik.
[verdachte] : want toen [betrokkene 1] tegen mij zei dat hij daar was vroeg ik wanneer waar was jij? Ik heb hem niet gezien
[betrokkene 3] : iemand zal hem gezegd heb
[betrokkene 1] : toen ik naar [verdachte] ben gegaan toen was hij al thuis haha
55. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC-gesprek van 6 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: [b-straat 1] , [postcode] [plaats]
Begin opname: 21:51:12
Sessienr: 33
[verdachte] : voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en [betrokkene 2] heeft me daar gelaten en die jongen heeft me in de spiegel gezien. Ik ben gaan rennen en hij is terug gekomen. Hij is met mij naar binnen gegaan.
[betrokkene 1] : [betrokkene 2] ...ntv
[verdachte] : daarna toen we de hoek om waren heb ik heb de sleutel gegeven. En de jongen is ons achterna gekomen.
(...)
58. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC gesprek van 22 mei 2019 (...).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: OVC [b-straat 1] [plaats]
Begin opname: 12.56:44 uur
Sessienr: 74
[betrokkene 3] zegt tegen [betrokkene 1] dat hij [betrokkene 12] moet bellen
[betrokkene 1] : is dat verstandig?
[betrokkene 3] : we moeten het doorgeven wat er gaande is. [...]
[betrokkene 1] : Moeder ze weten dat ik met [betrokkene 2] bevriend ben. Ze gaan alles analyseren (fluisteren) ze zullen zeggen het adres waar die vent vroeger woonde op die zelfde plek hebben ze aangegeven dat het gestolen en die jongen was diegene die met die bus reed ze zullen het raar vinden.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“2. Feiten en omstandigheden waarvan het hof uitgaat
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
2.1.
Feiten en omstandigheden betreffende de verdachte en relevante relaties
De verdachte woonde in 2018 alleen in zijn koopwoning aan het adres [a-straat 1] in [plaats] . Hij is in januari 2019 verhuisd naar de huurwoning aan het [b-straat 1] in [plaats] . In mei 2018 maakte hij gebruik van een iPhone met het Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 2] (# [telefoonnummer 2] ), die hij naar eigen zeggen altijd bij zich had, en een prepaid toestel waarvan hij heeft verklaard dat hij zich dat telefoonnummer niet herinnert. T-Mobile was de Nederlandse provider van # [telefoonnummer 2] , waarvan veelal de [zendmast 3] in [plaats] werd aangestraald als de verdachte thuis was.
De verdachte wordt [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] genoemd.
De vriendin van de verdachte genaamd [betrokkene 3] , geboren in de Dominicaanse Republiek en Spaanstalig, was ingeschreven op het [b-straat 1] in [plaats] , maar verbleef in mei 2018 tot de zomer in de Dominicaanse Republiek.
Haar zoon Francisco [betrokkene 1] (roepnaam [betrokkene 1] ) woonde toen wel op het [b-straat 1] in [plaats] . De verdachte noemt hem mijn stiefzoon.
[betrokkene 1] was bevriend met [betrokkene 2] . [betrokkene 2] had regelmatig contact met [betrokkene 1] en kwam in de woning aan het [b-straat 1] in [plaats] . [betrokkene 2] had ook contact met de verdachte en kwam ook weleens [a-straat 1] in [plaats] .
[betrokkene 2] gebruikte het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: # [telefoonnummer 3] ), waarvan op grond van de inhoud van de getapte gesprekken is vastgesteld dat de gebruiker ook [betrokkene 2] werd genoemd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zo werd genoemd vanwege zijn lengte en slanke postuur.
De verdachte reed in mei 2018 in een Volvo V40 met het kenteken [kenteken 2] , die hij op 8 april 2018 in België heeft gehuurd en op 3 mei 2018 heeft ingeleverd. De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij dacht dat hij die dag alleen (dus niet in gezelschap van iemand anders) de Volvo V40 is gaan ophalen in België.
(...)
2.3.
Met betrekking tot de feiten 1 tot en met 4
Bevindingen in relatie tot de plaats delict
Op 2 mei 2018 rond 23:05 uur is in de Krootstraat in Amsterdam [slachtoffer 1] met een vuurwapen in zijn borst geschoten. Hij overleed ter plaatse. [slachtoffer 1] , 19 jaar oud, zat als bestuurder in een Mercedes-Benz Vito en had deze auto in die straat geparkeerd. Met de achterkant gericht naar de achterkant van deze Vito bus stond een Renault Megane geparkeerd, met als bestuurder [slachtoffer 2] . Hij is met een vuurwapen in zijn been en borst beschoten en is zwaar gewond naar het AMC gebracht.
Voorafgaand aan deze schietincidenten was geschoten op een Toyota Aygo met als bestuurder [slachtoffer 4] en als bijrijder [slachtoffer 3] , vlak nadat deze vanuit de Krootstraat de hoek om de Krombekstraat in reed. De auto werd door een kogel geraakt, waarbij het raam aan de linkerkant van de auto, achter de bestuurdersstoel, is kapot gegaan en [slachtoffer 3] heeft gevoeld dat glas op haar lichaam kwam.
Op de plaats delict zijn diverse kogels en hulzen aangetroffen:
In de Vito op de bijrijdersstoel een huls met als bodemstempel 9 mm S&B;
In de Renault Megane op de bestuurdersstoel en onder de vloermat een huls met als bodemstempel 9 mm S&B en op de rijbaan een kogel;
In de Krombekstraat ter hoogte van perceelnummer 230 een huls met als bodemstempel 9 mm S&B en glas. In de Toyota Aygo is een gedeformeerde kogel aangetroffen in het rubber van de B-stijl.
Het NFI heeft deze hulzen en kogels onderzocht en geconcludeerd dat de hulzen van het kaliber 9 mm Browning Kort zijn; de letters S&B duiden op het munitiemerk Sellier & Bellot. De kogels passen gezien de massa’s en de uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber 9mm Browning Kort en passen gezien de uiterlijke kenmerken bij patronen van onder meer het merk Sellier & Bellot.
In het rapport wordt geconcludeerd dat in de hulzen sporen aanwezig zijn die zijn veroorzaakt tijdens het verschieten uit een vuurwapen. De algemene vorm, plaats en grootte van deze systeemsporen komen overeen in de vier hulzen. De krassporen in de groeven van de kogels sluiten voor een deel aan.
De bevindingen van het vergelijkend huls- en kogelonderzoek zijn tenminste zeer veel waarschijnlijker als de hulzen met één en hetzelfde vuurwapen zijn verschoten en zeer veel waarschijnlijker als de kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop dan met twee vuurwapens/uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi automatisch werkend pistool.
Na onderzoek is in de Vito op 3 mei 2018 een verborgen ruimte aangetroffen met een breedte van 145 cm, een hoogte van 132 cm en een diepte van 33 cm. In die verborgen ruimte is een blok aangetroffen dat omwikkeld was met bruin verpakkingstape. Onder het tape zat transparant plastic, daaronder was een tot een rechthoekig blok geperst wit poeder aanwezig. Op een zijde van het blok was de lettercombinatie SPA geperst. Na onderzoek bleek het blok samengeperst poeder, dat 1090 gram woog, cocaïne te bevatten.
In de Vito zijn daarnaast onder meer de volgende voorwerpen gevonden: een poststuk van de VVE [a-straat] [plaats] , geadresseerd aan de verdachte; een gesloten FedEx envelop gericht aan [betrokkene 3] [betrokkene 1] met een postcode in [plaats] ; een kassabon van een Shell benzinestation van 27 april 2018 en een leren jas en onder de bijrijdersstoel een zwarte pet, beide van het merk d’Arlau.
De eigenaar van de Vito bleek te zijn [A] B.V., een bedrijf van [betrokkene 4] in Amstelveen. (Deze [betrokkene 4] huurde, zoals hiervoor vermeld, een bedrijfsruimte aan de Dekkershoek in Den Haag, waar op 12 april 2018 een van de Nikkelstraat 18 in Lelystad afkomstige container was geplaatst.)
Op 28 april 2018 heeft [betrokkene 4] rond 20:51 uur telefonisch aangifte gedaan van diefstal van de Vito. [betrokkene 4] heeft als verdachte verklaard dat een kennis genaamd [betrokkene 2] de Vito ongeveer 15 keer had gebruikt (zonder [betrokkene 4] daarvoor te betalen).
Uit historische telefoongegevens bleek dat [betrokkene 4] op 28 april 2018 als telefoonnummer van [betrokkene 2] [telefoonnummer 3] in zijn contactenlijst heeft gezet.
Omdat [betrokkene 2] de Vito kennelijk meermalen had gebruikt, zijn ook de historische verkeersgegevens van # [telefoonnummer 3] opgevraagd. Hieruit bleek dat dit telefoonnummer op 2 mei 2018 tussen 22:52 uur en 23:12 uur rondom de tijdstippen van de schietincidenten zendmasten had aangestraald die dekking gaven aan de plaats delict.
Telefoon # [telefoonnummer 3] had in dat tijdsbestek meermalen contact met [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] . Later die avond/nacht had # [telefoonnummer 3] op verscheidene tijdstippen contact met [telefoonnummer 8] van [betrokkene 8] .
Tactische actie op 6 mei 2019
Op 6 mei 2019 rond 11:30 uur is [betrokkene 3] benaderd door een verbalisant, die niet als zodanig kenbaar was, rijdend op een scooter, toen zij met [betrokkene 13] bij een bushalte in Diemen stond. De verbalisant bood haar een doosje aan, waarop een foto was aangebracht van de plaats delict op 2 mei 2018 en hij zei daarbij in het Spaans: Quien a hierro mata a hierro muere. [verdachte] y [betrokkene 1] saben a lo que me refiero. [slachtoffer 1] fu e asesinado el ano pasado. De letterlijke vertaling daarvan luidt: Wie met ijzer doodt gaat ook door ijzer dood. [verdachte] en [betrokkene 1] weten wat ik bedoel. [slachtoffer 1] is vorig jaar vermoord.
De verbalisant nam waar dat de beide dames hun hoofd schudden en zeiden: No, no. Hij constateerde dat [betrokkene 3] het doosje niet wilde aanpakken en legde het in de Action boodschappentas die zij bij zich had en zei daarbij nogmaals: [verdachte] y [betrokkene 1] saben. [betrokkene 3] liet het doosje vallen en de vrouwen liepen weg.
In het kader van deze actie was OVC apparatuur aangebracht in de woning aan het [b-straat 1] in [plaats] , in de door de verdachte gebruikte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] en in de door [betrokkene 2] gebruikte Opel Vectra met kenteken [kenteken 3] .De OVC gesprekken werden gevoerd in de Spaanse taal en deze, alsmede de vertalingen daarvan, maken deel uit van het dossier.
Verklaring van [betrokkene 2]
is als eerste persoon als verdachte van de feiten 1 tot en met 4 aangemerkt.
Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 2 mei 2018 ’s avonds in de Krootstraat in Amsterdam is geweest, waar hij heeft gezien dat een man met een vuurwapen schoot op een kleine auto; dit bleek te gaan om de genoemde Toyota Aygo.
[betrokkene 2] gebruikte destijds telefoon # [telefoonnummer 3] . Hij reed die avond met zijn vriend [betrokkene 7] in een Volkswagen Golf en zag dat vanaf Groeneveen een Mercedes Vito aan kwam rijden, die hierna de Bijlmerdreef op reed in de richting van de Gooiseweg. [betrokkene 2] herkende de (gestolen Vito-)bus en wilde deze terugpakken. Hij constateerde dat een kleine witte Renault de bus leek te vergezellen. Hij belde meteen naar iemand die hij niet bij naam wilde noemen en die hij verder heeft aangeduid als nummer 1. Vervolgens heeft hij een ander gebeld, die hij verder heeft aangeduid als nummer 2. Hij vond het logisch om juist deze twee personen te bellen met als doel de bus terug te pakken.
[betrokkene 2] probeerde rijdend in de Volkswagen Golf de bus te volgen en belde intussen meermalen naar nummer 1, die had gezegd dat hij eraan kwam, om de locaties van de Vito door te geven. Onderweg heeft de bus nog stil gestaan op het Annie Romeinplein. [betrokkene 7] is daar uitgestapt om te gaan pinnen. Voordat [betrokkene 7] terug was, waren de bus en de Renault alweer vertrokken. [betrokkene 2] had vervolgens even geen zicht meer op de Vito, maar nummer 1 liet hem telefonisch weten dat hij de Vito zag. [betrokkene 2] keerde om met de Volkswagen Golf en zag dat nummer 1 uit diens auto stapte en om de hoek van de Krootstraat in de Krombekstraat in Amsterdam op een klein rijdend autootje schoot, een Aygo of een C1.
Daarna was nummer 1 enige tijd uit het zicht van [betrokkene 2] , waarna nummer 1 in de Volkswagen bij [betrokkene 2] en [betrokkene 7] op de bijrijdersplaats plaatsnam. Nummer 1 gaf zijn autosleutels aan [betrokkene 2] , die daaruit begreep dat van hem werd verwacht dat hij de auto van nummer 1 zou wegrijden. [betrokkene 2] vroeg aan nummer 1: “En de bus dan?” waarop nummer 1 duidelijk maakte dat ze (zonder de Vito bus) weg zouden gaan.
Daarna had [betrokkene 2] een relatief langdurig telefoongesprek met nummer 2 en hij zag dat deze inmiddels op de plaats delict was aangekomen in een Jeep, of een daarop lijkende auto. [betrokkene 2] is als bestuurder van de auto van nummer 1 (vergezeld door nummer 2 in diens auto) naar [plaats] gereden om de autosleutels aan nummer 1 terug te geven. [betrokkene 2] is daarna met nummer 2 naar [plaats] gereden. Later heeft hij verklaard dat hij met nummer 2 naar het adres [b-straat 1] in [plaats] is gereden, destijds (als gezegd) het officiële adres van de vriendin van de verdachte [betrokkene 3] en haar zoon [betrokkene 1] . [betrokkene 2] heeft in [plaats] zijn vriend [betrokkene 8] gebeld en is met hem naar de Krootstraat gereden, waar [betrokkene 8] de Krootstraat is ingelopen en hem zei dat er iemand onder een zeil lag. Ten slotte is [betrokkene 2] naar zijn moeder op het [e-straat 1] in [plaats] gegaan en heeft hij haar over de gebeurtenissen van die avond verteld.
Als getuige ter terechtzitting van het hof heeft [betrokkene 2] op 23 mei 2022 verklaard dat hij er op 2 mei 2018 bij het zien van de gestolen bus niet aan heeft gedacht om [betrokkene 4] te bellen; hij vond het logisch om de nummers 1 en 2 daarvan op de hoogte te stellen, zodat ze samen de bus konden terugpakken. [betrokkene 2] heeft toen eveneens verklaard dat hij wel eens telefonisch contact heeft gehad met het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] en dat dit het nummer van nummer 1 is.
3. Bewijsoverwegingen
3.1.
Inleiding
De verdachte ontkent dat hij op 2 mei 2018 in de Krootstraat in Amsterdam is geweest en dus ook dat hij de schutter is geweest en dat hij telefoon # [telefoonnummer 1] gebruikte.
Hij heeft verklaard dat hij geen bijzondere herinneringen aan die avond heeft en ervan uit gaat dat hij, zoals gebruikelijk, vroeg is gaan slapen in zijn huis in [plaats] .
Niemand heeft dat bevestigd, de verdachte heeft dus geen alibi.
[betrokkene 2] heeft als getuige bij de rechter-commissaris en ter zitting van het hof verklaard dat hij uit angst niet wilde zeggen wie nummer 1 en nummer 2 was en dat de verdachte niet nummer 1 was.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte buiten redelijke twijfel als schutter kan worden aangemerkt, zoals de advocaat-generaal heeft betoogd.
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit arrest zal op verweren van de verdediging zoveel mogelijk worden gerespondeerd bij de bespreking van de betreffende bewijsoverwegingen.
(...)
3.2.
Koppeling van de telefoonnummers aan gebruikers en plaats delict
Tijdlijn van historische gegevens en camerabeelden
Zoals hiervoor overwogen, heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij die bewuste avond nummer 1 en nummer 2 heeft gebeld; het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] heeft hij gekoppeld aan nummer 1.
Het hof stelt allereerst op grond van de historische verkeersgegevens vast op welke tijdstippen op 2 mei 2018 [betrokkene 2] (# [telefoonnummer 3] ) telefonisch contact had met nummer 1 # [telefoonnummer 1] en welk nummer aan nummer 2 kan worden gekoppeld en vermeldt daarbij de relevante delen uit de verklaringen van [betrokkene 2] . Ook worden relevante camerabeelden in de tijdlijn weergegeven.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het proces-verbaal waarin verbalisanten verslag doen van hun waarnemingen van de camerabeelden van Hilhorst, als ondersteunend bewijs kan worden gebruikt. Daartoe overweegt het hof dat verbalisanten transparant en zorgvuldig in het proces-verbaal hebben aangegeven op grond van welke beelden zij hebben vastgesteld dat de voertuigen op de beelden gelijkenissen vertonen met het type voertuigen die, zoals is af te leiden uit andere bewijsmiddelen, gebruikt zijn door de aanwezigen. Op de in het proces-verbaal opgenomen stills zijn bovendien kenmerken van de betreffende voertuigen, zoals kleuren en vormen, te herkennen.
(...)
Datum/tijdstip | Historische gegevens telefoonverkeerd, gebruik CELL ID/zendmast en camerabeelden | Nummers die zendmasten gebruiken met bereik op de PD |
2 mei 2018 22:52 | [betrokkene 2] gebruikt een zendmast aan de C Grubbehoeve 1 Amsterdam en belt # [telefoonnummer 1] . (verklaring [betrokkene 2] : Mijn vriend en ik reden in een zwarte Volkswagen Golf. Toen we bij de Bijlmerdreef reden zag ik de (Mercedes) Vito bus rijden. Ik belde nummer 1 zodra ik de Vito zag rijden) | # [telefoonnummer 3] |
22:52-22:56 | In beeld: witte Renault Megane en grijze Mercedes bus komen vanaf de Bijlmerdreef het Annie Romeinplein op rijden en parkeren. Hierna komt een zwarte Volkswagen Golf aanrijden en parkeert. De bestuurder van de Renault loopt naar een pinautomaat en gaat daar in de rij staan. De bijzitter van de Golf stapt tevens uit, loopt naar de pinautomaat en gaat achter de bestuurder van de Renault staan. Nadat de bestuurder van de Renault is terug gelopen naar zijn auto, rijden de Renault en de Mercedes weg. De bijrijder van de Golf loopt vervolgens terug naar de Golf. Hierna rijdt de Golf weg in dezelfde richting als de Mercedes en de Renault.(Verklaring [betrokkene 2] : We zijn (in de zwarte Golf) achter de bus aangereden. De bus stond stil bij het Annie Romeinplein te Amsterdam. Mijn vriend ( [betrokkene 7] ) is daar uitgestapt om te pinnen. Ondertussen reed eerst die witte Renault en daarna ook die bus al weg. Toen mijn vriend terug was, ging ik er weer achter aan.) | |
22:54 | [betrokkene 2] belt # [telefoonnummer 4] en gebruikt een zendmast aan de Emmeline Pankhurststraat 13 Amsterdam. (verklaring [betrokkene 2] : Ik belde meteen daarna nummer 2) | |
22:55 uur | [betrokkene 7] heeft 60 euro opgenomen bij de pinautomaat aan het Annie Romeinplein. | |
22:55 | # [telefoonnummer 4] belt [betrokkene 2] , die dan onder bereik is van een zendmast aan de Florijn 101 Amsterdam. | |
22:56 | [betrokkene 2] , onder bereik van een zendmast aan de Grubbehoeve 1 Amsterdam, belt # [telefoonnummer 1] , die dan de zendmast [zendmast 1] [plaats] aanstraalt. | |
23:00 | # [telefoonnummer 4] , die dan de zendmast Rode Kruislaan Diemen aanstraalt, belt [betrokkene 2] , wiens nummer gebruik maakt van een van de zendmasten met bereik op de PD. | # [telefoonnummer 3] |
23:01 | [betrokkene 2] belt met # [telefoonnummer 1] . Beide nummers maken gebruik van een van de zendmasten met bereik op de PD. | # [telefoonnummer 3]# [telefoonnummer 1] |
23:01 | witte Renault Megane (verklaring [slachtoffer 2] en [betrokkene 14] ) in beeld, deze komt uit de richting vd Karspeldreef. | |
23:01 | Toyota Aygo (verklaring [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ) in beeld, deze komt uit de richting van de Karspeldreef. | |
23:01 | Mercedes Vito ( [slachtoffer 1] ) in beeld, deze komt uit de richting van de Karspeldreef. | |
23:02 | Volvo V40 in beeld, opvallende kleur achterlicht, deze komt uit de richting van de Karspeldreef (komt 39 seconden na de Mercedes voorbij, het betreft een recht stuk weg, vermoedelijk vrij zicht voor de bestuurder van de Volvo. Tussendoor zijn geen andere voertuigen waargenomen. | |
23:02 | Zeer dicht daarachter komt de zwarte Volkswagen Golf in beeld (conform de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 7] ), deze komt uit de richting van de Karspeldreef. | |
23:03 | [betrokkene 2] en # [telefoonnummer 1] bellen. Beide nummers maken gebruik van één van de zendmasten met bereik op de PD. | # [telefoonnummer 3]# [telefoonnummer 1] |
23:04 | [betrokkene 2] belt # [telefoonnummer 4] , beide nummers maken gebruik van één van de zendmasten met bereik op de PD. | |
23:04 | # [telefoonnummer 1] probeert # [telefoonnummer 3] te bereiken, krijgt geen contact. # [telefoonnummer 1] maakt gebruik van één van de zendmasten met bereik op de PD. | # [telefoonnummer 1] |
23:05 | Toyota Aygo in beeld, rijdt met zeer hoge snelheid weg uit het gebied. ( [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij nummer 1 zag schieten op de Aygo/C1) | |
23:05 | [betrokkene 2] belt 212 seconden # [telefoonnummer 4] . Beide nummers maken gebruik van een zendmast met bereik op de PD | # [telefoonnummer 3]# [telefoonnummer 4] |
23:05 | zwarte VW Golf is in beeld, rijdt weg uit het gebied. | |
23:06 | zwarte VW Golf rijdt achteruit, stopt enkele seconden. (Volgens [betrokkene 2] is nummer 1 ingestapt, heeft zijn autosleutels aan [betrokkene 2] gegeven en is [betrokkene 2] uitgestapt) | |
23:06 | zwarte Volkswagen Golf rijdt weg in de richting van de Karspeldreef | |
2 mei 18 23:06 uur | 112-Melding van de bewoonster Krombekstraat 222 Amsterdam: om de hoek van de straat is geschoten en zij heeft een man zien wegrennen (opmerking hof: dit is nog geen minuut nadat de Aygo met hoge snelheid wegreed) | |
23:07 | Jeep achtige auto in beeld die met hoge snelheid rijdt in de richting van de schietincidenten.(Volgens de verklaring van [betrokkene 2] was nummer 2 later ter plaatse) | |
23:08 | Jeep achtige auto rijdt weg uit het gebied. | |
23:08 | Jeep achtige auto komt weer terug. | |
23:09 | Volvo V40 rijdt weg uit het gebied. | |
23:09 | Volvo V40 rijdt in de richting van de PD. [betrokkene 2] , onder bereik van een zendmast aan de Emmeline Pankhurstraat 13 Amsterdam, belt met # [telefoonnummer 1] , die dan onder bereik valt van een zendmast aan de Elsrijkdreef, ten noorden van de Krootstraat. | |
23:10 | [betrokkene 2] , onder bereik van een zendmast aan de Emmeline Pankhurstraat 13 Amsterdam, belt met # [telefoonnummer 1] | |
23:10 | Volvo V40 (verklaring [betrokkene 2] ) rijdt gebied uit, met de Jeep erachteraan. (verklaring van [betrokkene 2] : ik reed met de auto van nummer 1 weg en nummer 2 reed achter mij aan) | |
23:12 uur | # [telefoonnummer 4] belt [betrokkene 2] . # [telefoonnummer 4] maakt gebruik van een zendmast aan de Florijn 101 te Amsterdam en # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast aan de Kruidhof 9 te Amsterdam. | |
23:12 uur | # [telefoonnummer 1] onder bereik van een zendmast aan de [zendmast 1] te [plaats] | |
23:20:05 | [betrokkene 2] # [telefoonnummer 3] wordt 13 seconden gebruikt terwijl deze onder bereik is van een [zendmast 3] te [plaats] .(Verklaring [betrokkene 2] : In [plaats] gaf ik de autosleutels aan nummer 1) | |
23:20:24 | [betrokkene 2] # [telefoonnummer 3] onder bereik van zendmast in Diemen. (Verklaring [betrokkene 2] : Ik ben daarna met nummer 2 naar [b-straat 1] in Diemen gereden) | |
[betrokkene 2] # [telefoonnummer 3] maakt daarna opnieuw gebruik van een van de zendmasten met bereik op de PD. (Verklaring [betrokkene 2] : Ik ben teruggegaan met [betrokkene 8] ) | # [telefoonnummer 3]# [telefoonnummer 9] |
Als vaststaand kan op grond van het voorgaande worden aangenomen dat [betrokkene 2] op 2 mei 2018 vanaf 22:52 uur meermalen telefonisch contact heeft gehad met # [telefoonnummer 4] en # [telefoonnummer 1] , dat [betrokkene 2] en [betrokkene 7] vanaf dat tijdstip in een zwarte VW Golf achter een Vito bus en een Renault Megane aanreden en dat [betrokkene 2] en de andere twee nummers tussen 23:01 en 23:07 uur enkele keren zendmasten hebben aangestraald die aangestraald konden worden vanuit de Krootstraat/Krombekstraat, waar de Mercedes Vito en de Renault later zijn aangetroffen.
Het hof leidt uit deze gegevens, in combinatie met de verklaring van [betrokkene 2] , af dat de gebruikers van de nummers # [telefoonnummer 1] (door [betrokkene 2] aangeduid als nummer 1) en # [telefoonnummer 4] op verzoek van [betrokkene 2] naar de Krootstraat/Krombekstraat zijn gekomen, de locatie van de Mercedes-Benz Vito bus en Renault Megane. Het hof leidt hieruit tevens af dat telefoonnummer # [telefoonnummer 4] toebehoort aan nummer 2.
Verweer van de verdediging ten aanzien van de locatiebepaling van de gebruiker van # [telefoonnummer 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat aan de hand van historische gegevens geen geografische locatie van de gebruiker kan worden vastgesteld.
Het hof onderschrijft de algemene stelling dat op basis van de locatie van de aangestraalde zendmast niet de exacte locatie van de gebruiker van een telefoonnummer kan worden bepaald. In dit geval stralen echter zowel het nummer # [telefoonnummer 4] als het nummer # [telefoonnummer 1] in korte tijd masten op verschillende locaties aan die aansluiten bij een route die past bij de verklaringen van de getuige [betrokkene 2] , zoals blijkt uit het bovenstaande overzicht. Deze gegevens en de verklaring van [betrokkene 2] versterken elkaar. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de afgelegde route past binnen een min of meer vast leefpatroon van de gebruiker. Het verweer dient derhalve te worden verworpen.
De gebruiker van # [telefoonnummer 4]
Op 22 oktober 2018 is de telefoon van [betrokkene 1] in beslag genomen. [betrokkene 1] opende de telefoon door zijn vinger op het toestel te houden. De verbalisanten hebben ingebeld met het nummer # [telefoonnummer 4] en hoorden dat het inbeslaggenomen toestel overging. Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] , anders dan hij stelt, ook al voor die datum de gebruiker van dit nummer was. Uit tapgesprekken in juli 2018 volgt immers dat de gebruiker van nummer # [telefoonnummer 4] zichzelf [betrokkene 1] noemt, dat hij bevestigt dat zijn adres [b-straat 1] in [plaats] is met als postcode [postcode], en dat degene die bereikbaar is op dit telefoonnummer op genoemd adres aanwezig is.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] ook al op 2 mei 2018 de gebruiker was van # [telefoonnummer 4] . Immers:
- [betrokkene 2] heeft verklaard dat nummer 2 degene is geweest die hem heeft benaderd met de mededeling dat [betrokkene 3] op 6 mei 2019 een pakketje had ontvangen
- Dit plaatst nummer 2 in de directe omgeving van [betrokkene 3], die blijkens de hierna te bespreken OVC gesprekken hierover uitgebreid heeft gepraat met een beperkte groep personen, te weten: de verdachte, [betrokkene 1] , haar nicht [betrokkene 9] en [betrokkene 2] .
- [betrokkene 2] heeft verklaard dat nummer 2 bij zijn moeder thuis over de vloer kwam en dat zijn moeder nummer 2 weleens Bin Laden heeft genoemd, omdat nummer 2 een soortgelijk baardje had.
- [betrokkene 2] heeft als getuige ter zitting van het hof verklaard dat zijn moeder [betrokkene 1] weleens Bin Laden heeft genoemd, vanwege zijn baard.
- Hieruit volgt dat [betrokkene 2] dezelfde persoon heeft aangeduid als nummer 2 én [betrokkene 1] noemt.
- [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op 2 mei 2018 eerst in [plaats] de autosleutels aan nummer 1 heeft gegeven en daarna met nummer 2 naar [b-straat 1] in Diemen is gereden, waar [betrokkene 1] destijds woonde.
- Op 13 februari 2019 heeft [betrokkene 1] een voicenote gestuurd aan [betrokkene 2] met de vraag: Gek, het telefoonnummer dat je gebruikte toen het gebeurde heb je die nog? [betrokkene 2] antwoordde dat zijn nummer destijds was: [telefoonnummer 3] . Vervolgens stuurde [betrokkene 1] een foto met daarop een overzicht van telefoongesprekken in de periode van 18 april 2018 tot en met 3 mei 2018. Op dat overzicht was te zien op welke tijdstippen in de avond van 2 mei 2018 het nummer # [telefoonnummer 3] met # [telefoonnummer 4] heeft gebeld.
Nadat de foto met de specificatie was verzonden stuurde [betrokkene 1] een voicebericht aan [betrokkene 2] met als Nederlandse vertaling: Wat hebben wij veel gesproken.
Onderzoek van de historische gegevens van # [telefoonnummer 4] op 2 mei 2018 heeft (naast de bevindingen in het vorige schema) het volgende resultaat opgeleverd:
Tijdstip op 2 mei 2018 | Inkomend/uitgaand | Zendmastbereik # [telefoonnummer 4] | Tegennummer |
17:03 | inkomend | Verrijn Stuartweg 52 Diemen | # [telefoonnummer 2] van de verdachte |
22:54 | inkomend | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
22:55 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
23:00 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
23:04 | inkomend | Koornhorst 1 Amsterdam | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
23:05 | inkomend | Kortvoort 100 Amsterdam | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
23:12 | uitgaand | Florijn 101 Amsterdam | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
23:34 | uitgaand | Ooster Ringdijk 83 | [telefoonnummer 10] [betrokkene 15] |
23:38 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
23:49 | uitgaand | Kortvoort 100 Amsterdam | onbekend |
3 mei 2018 00:16 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 3] [betrokkene 2] |
00:26 | inkomend | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 2] van de verdachte |
01:49 | uitgaand | Rode Kruislaan Diemen | # [telefoonnummer 2] van de verdachte |
Het hof stelt op grond hiervan vast dat de bevindingen van deze beide schematische overzichten van de historische telefoongegevens van 2 en 3 mei 2018 de verklaring van [betrokkene 2] bevestigen omtrent zijn telefonische contacten met nummer 1 en 2, de (globale) volgorde van die contacten en de plaatsen waar hij zich tijdens die gesprekken bevond. Het hof is daarmee van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [betrokkene 1] op 2 mei 2018 de gebruiker was van # [telefoonnummer 4] .
Daarnaast stelt het hof vast dat [betrokkene 1] als gebruiker van # [telefoonnummer 4] :
- op 2 mei 2018 vanaf 23:04 uur in de buurt van de Krootstraat is geweest;
- op 2 mei 2018 om 17:03 uur telefonisch contact heeft gehad met het nummer van de verdachte # [telefoonnummer 2] en- in de nacht van 2 op 3 mei 2018 tweemaal telefonisch contact heeft gehad met # [telefoonnummer 2] en wel om 00:26 uur en 01:49 uur.
De gebruiker van # [telefoonnummer 1]
Vervolgens onderzoekt het hof of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] en neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
A. # [telefoonnummer 1] Had op 15 januari 2018 contact met #0919, het vaste telefoonnummer van de moeder van de verdachte.
B. Volgens [betrokkene 1] heeft de verdachte twee telefoons; een Belgisch nummer en van het andere nummer weet hij niet of het Belgisch is of Nederlands. Hij heeft nooit gezien dat de verdachte zijn telefoons uitleende, de verdachte heeft de telefoons altijd bij zich.
C. Uit het (als bewijsmiddel opgenomen) proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten blijkt verder onder meer het volgende. # [telefoonnummer 1] Had als meest gebruikte [zendmast 1] in [plaats] , die hoogst waarschijnlijk dekking gaf aan de woning van de verdachte [a-straat 1] . Verbalisanten hebben de historische gegevens van het door de verdachte betwiste # [telefoonnummer 1] en het door de verdachte erkende nummer # [telefoonnummer 2] vergeleken. De nummers gebruikten zendmasten langs dezelfde route, alsof ze met elkaar meereisden. De nummers gebruikten niet tegelijkertijd een zendmast en ook niet net na elkaar zendmasten die ver van elkaar verwijderd waren. Opvallend is dat met # [telefoonnummer 1] naar het telefoonnummer van de moeder van de verdachte is gebeld en dat dit nummer na 3 mei 2018 niet meer in gebruik is geweest. De verbalisanten concluderen dat het aannemelijk is dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] .
D . De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij op 8 april 2018 een Volvo V40 in België heeft gehuurd en deze heeft opgehaald en daarbij niet in het gezelschap was van een ander. Uit het (als bewijsmiddel opgenomen) proces-verbaal blijkt dat de beide nummers # [telefoonnummer 2] en # [telefoonnummer 1] aan het begin van die dag nog in het noorden en midden van Nederland in gebruik waren en aan het einde van de dag in het zuiden.
E. Het dossier bevat een overzicht met de historische gegevens van # [telefoonnummer 1] gedurende de periode van 25 december 2017 tot 3 mei 2018. Het hof constateert het volgende:
- # [telefoonnummer 1] had 308 keer contact met # [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] ;- # [telefoonnummer 1] heeft de zendmast op het [zendmast 1] in [plaats] het vaakst aangestraald (309 keer), daarnaast heeft het nummer ook de [zendmast 2] in [plaats] 155 keer aangestraald. Het adres van de verdachte [a-straat 1] [plaats] viel onder het bereik van deze zendmasten, zoals blijkt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen processen-verbaal.
Deze zendmasten werden ook veelvuldig aangestraald in de dagen voor 2 mei 2018:
Op 29 april 2018: 7 keer (en 1 keer een andere mast);
op 30 april 2018: 9 keer (en 1 keer een andere mast);
op 1 mei 2018: 17 keer (en 4 keer een andere mast);
op 2 mei 2018 tot 23 uur: 13 keer (en 1 keer een andere mast).
Verder constateert het hof dat # [telefoonnummer 1] deze zendmasten op al die dagen op verschillende momenten van de dag aanstraalde. Op basis van dit patroon (met name het verspreide gebruik over de dag) is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat het nummer werd gebruikt door iemand die vaak kort in de omgeving was (bijvoorbeeld voor het ophalen en/of wegzetten van de Mercedes-Benz Vito).
F . Het hof heeft op basis van de verstrekte historische gegevens van de periode van 25 december 2017 tot en met 3 mei 2018 een steekproef gedaan om de conclusie uit het hiervoor onder C vermelde proces-verbaal van bevindingen te toetsen dat de nummers niet vlak na elkaar zendmasten aanstraalden die ver uit elkaar lagen. Daarbij heeft het hof zich gericht op gelegenheden waarbij # [telefoonnummer 2] en # [telefoonnummer 1] binnen een tijdsbestek van een kwartier zijn gebruikt.
Het hof stelt vast dat dit in elk geval 24 keer is gebeurd. Op drie van deze 24 momenten kan het hof niet vaststellen op welke afstand van elkaar deze nummers zijn gebruikt, omdat het dossier de locatie van een van de betreffende zendmasten niet weergeeft. Ten aanzien van de andere 21 keer heeft het hof geen gegevens gevonden die de conclusies uit het proces-verbaal weerspreken.
Het hof stelt op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] naast zijn Belgische telefoonnummer # [telefoonnummer 2] .
Dit vindt tevens bevestiging in de gang van zaken rondom de aangifte van diefstal van de Vito op 28 april 2018, die mede relevant is voor de beoordeling van de feiten 6 en 7.
[betrokkene 2] had de Vito bus regelmatig gebruikt voordat deze als gestolen werd opgegeven, en achtte het blijkens zijn verklaring van belang de Vito terug te pakken, toen hij deze voor het eerst na de diefstal op 2 mei 2018 zag rijden. [betrokkene 2] vond het logisch om daarvoor de nummers 1 # [telefoonnummer 1] , de verdachte, en 2 # [telefoonnummer 4] , [betrokkene 1] , te bellen.
Zoals vermeld was een bedrijf van [betrokkene 4] de eigenaar van de Vito, maar [betrokkene 2] heeft er op 2 mei 2018 na het zien van de als gestolen opgegeven Vito bus niet aan gedacht om hem in te lichten. [betrokkene 4] had de Vito in 2016 gekocht voor 5.000,00 euro, dus hij was de eerst aangewezene met een financieel belang om de bus terug te krijgen.
Het hof leidt hieruit af dat [betrokkene 2] , de verdachte en [betrokkene 1] er belang bij hadden de Vito op 2 mei 2018 terug te pakken, terwijl dat belang kennelijk niet bestond uit (een aandeel in) de relatief geringe aanschafprijs. In de Vito is een verborgen ruimte aangetroffen met ruim 1 kilo cocaïne, met een capaciteit voor het verstoppen van honderden kilo’s cocaïne.
Het hof gaat er op grond van de algemeen bekende straatwaarde van ruim een kilo van deze harddrug van uit dat deze waarde de aanschafwaarde van de bus ruimschoots oversteeg.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van de verborgen ruimte in de Vito en hoe deze geopend diende te worden en dat hij ruim 1 kilo cocaïne daarin heeft vervoerd. Het hof gaat ervan uit dat dit voor hem op 2 mei 2018 de reden was om actie te ondernemen teneinde de gestolen Vito terug te krijgen. Nu geen ander belang uit het dossier kan worden afgeleid, acht het hof aannemelijk dat ook de verdachte en [betrokkene 1] belang hadden bij het terugkrijgen van de cocaïne of het verhullen van het feit dat in de Vito een verborgen ruimte was aangebracht.
Het hof stelt vast dat rondom de gang van zaken met betrekking tot de aangifte van de diefstal van de Vito eveneens een relatie kan worden vastgesteld tussen de gebruikte telefoonnummers # [telefoonnummer 2] en # [telefoonnummer 1] en die van de andere daarbij betrokkenen.
28 april 2018 tijdstip | Aangifte diefstal Mercedes Vito |
08:08 uur | De telefoon van [betrokkene 2] # [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast die dekking geeft aan Dekkershoek 45 Den Haag, waar sinds 12 april 2018 in opdracht van [betrokkene 4] een container was geplaatst, die afkomstig was van het terrein aan de Nikkelhoek 18 in Lelystad. |
17:38 | # [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] maakt gebruik van zendmasten langs de A4; ook het nummer van [betrokkene 5] [telefoonnummer 6] maakt gebruik van zendmasten langs de A4. |
17:41 | #[telefoonnummer 6] van [betrokkene 5] gebruikt een zendmast langs de A4 bij Hoofddorp [betrokkene 5] belt het telefoonnummer van de verdachte # [telefoonnummer 2] , die dan in de buurt is van Badhoevedorp. |
17:53 | De Vito bus wordt gescand op de A10 Zuid bij afrit S112 |
18:00 | # [telefoonnummer 2] van de verdachte belt met [betrokkene 5]; er komt geen contact tot stand. # [telefoonnummer 2] van de verdachte stuurt een sms bericht naar [betrokkene 5]; beide nummers gebruiken dan de [zendmast 3] [plaats] . |
18:20 | # [telefoonnummer 1] van de verdachte is onder bereik van een zendmast aan de [zendmast 1] [plaats] , vlakbij het woonadres van de verdachte. |
18:23 | # [telefoonnummer 1] van de verdachte is onder bereik van een zendmast aan de Dalsteindreef Amsterdam. |
18:26 | # [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] , die dan onder bereik van de [zendmast 3] [plaats] is, belt # [telefoonnummer 4] ( [betrokkene 1] ), dan onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan Diemen. |
18:30 | De Volvo V40 wordt gezien op de oprit A10 Zuid gaande in de richting van de A10 Oost. |
18:32 | # [telefoonnummer 1] van de verdachte straalt dan een [zendmast 4] aan, die het adres [b-straat 1] in [plaats] onder bereik heeft. |
18:35 | # [telefoonnummer 2] van de verdachte straalt dan een [zendmast 4] aan. |
18:24/18:40 | [betrokkene 5] belt 3 keer naar [betrokkene 4] . |
19:01 | [betrokkene 4] telefoon is onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan in Diemen. |
19:08 | In [betrokkene 4] telefoon wordt het nummer van [betrokkene 2] # [telefoonnummer 3] als contact aangemaakt. # [telefoonnummer 3] is dan onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan in Diemen. |
19:30 | [betrokkene 4] telefoon blijft vanaf dat moment nog enige tijd gebruikmaken van zendmasten die dekking geven aan [b-straat 1] in [plaats]. |
20:51 | [betrokkene 4] doet aangifte van diefstal van de Vito bus. |
Ten aanzien van deze “diefstal”, acht het hof het navolgende van belang.
[betrokkene 2] heeft in een OVC-gesprek van 14 mei 2019, toen hij zich onbespied waande, verteld over de manier waarop de Vito was geript toen hij zich met iemand van de organisatie in de bus bevond:
[betrokkene 2] wordt opgewacht door blanke mannen die zich voordeden als recherche. Ze kijken in de bus, maar daar valt niets te zien, want er is een verborgen ruimte (’stash’). Er volgt een worsteling. [betrokkene 2] weet te ontkomen en de man van de eigenaar ook en die zet het op een lopen. Die mannen nemen de auto mee. [betrokkene 2] wil actie ondernemen, maar die man van de eigenaar niet. [betrokkene 2] gaat nog steeds met die organisatie om. Ze zijn nu weer een lijn aan het opzetten en daarbij is [betrokkene 2] weer betrokken.
[betrokkene 4] heeft op 28 april 2018 om 20.51 uur aangifte gedaan van diefstal van de Vito. Kort voorafgaand aan deze aangifte, rond 18.30 uur, waren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en de verdachte in [plaats] en na 19.00 uur was de telefoon van [betrokkene 4] eveneens in [plaats], waar [betrokkene 4] de # [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] in zijn telefoon heeft opgeslagen.
Het hof leidt uit het schema en deze gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, af dat [betrokkene 2] en [betrokkene 5] op 28 april 2018, terwijl zij onderweg waren van Den Haag naar Amsterdam, van de Vito zijn beroofd, dat [betrokkene 5] vervolgens contact heeft gezocht met de verdachte, waarna [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en de verdachte in [plaats] bij elkaar zijn geweest en gezamenlijk hebben overlegd. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betrokken waren bij het doen van de aangifte van de gestolen bus, wellicht om te verhullen dat er een verborgen ruimte in was aangebracht en/of de daarin aanwezige hoeveelheid cocaïne.
De verdachte heeft bij de politie over zijn contact met [betrokkene 2] het volgende verklaard.
Ik heb eenmaal heel kort telefonisch contact gehad met [betrokkene 2] en het is echt nooit verder gegaan dan dat. Ik heb hem mijn vloer gegeven toen ik wegging uit [plaats] , toen heb ik telefonisch contact met hem gehad.
Het hof acht op grond van al het voorgaande deze uitlating volstrekt onaannemelijk en gaat ervan uit dat de verdachte met dit standpunt heeft getracht zijn contact met [betrokkene 2] zo minimaal mogelijk te doen voorkomen teneinde zijn ontkenning van betrokkenheid te illustreren bij de ten laste gelegde feiten waarin [betrokkene 2] een rol van betekenis speelt.
Verweren van de verdediging ten aanzien van # [telefoonnummer 1]
De verdediging heeft als alternatieve verklaring naar voren gebracht dat iemand anders in de avond van 2 mei 2018 de telefoon met nummer # [telefoonnummer 1] bij zich heeft gehad. Het hof overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij één telefoon had, waarop hij zowel zijn Belgisch abonnementsnummer als een Nederlandse whatsappnummer gebruikte. Nadat de politie hem confronteerde met onderzoeksresultaten ten aanzien van het nummer # [telefoonnummer 1] , verklaarde de verdachte dat hij zijn in Nederland wonende moeder af en toe belde met een prepaid telefoon en dat hij deze telefoon niet elke dag bij zich heeft. Bij het voorhouden van de bevindingen over het nummer # [telefoonnummer 1] in hoger beroep heeft de verdachte daarnaast verklaard dat in het huis aan het [b-straat 1] in [plaats] verscheidene telefoons voor het grijpen lagen. Deze werden door eenieder die toegang had tot de woning gebruikt voor gesprekken naar Suriname en de Dominicaanse Republiek.
Dat een ander dan de verdachte met de telefoon met het nummer # [telefoonnummer 1] naar de plaats delict is gegaan acht het hof onaannemelijk. In dit verband is van belang dat de telefoon op 2 mei 2018 tussen 11:01 uur en 16:17 uur 10 keer heeft aangestraald op [zendmast 2] en [zendmast 1] in [plaats] . Ook om 21:10, 22:52 en 22:56 uur is een van deze zendmasten aangestraald. Van deze zendmasten kan worden aangenomen dat zij konden worden aangestraald vanuit de toenmalige woning van de verdachte aan het adres [a-straat] en niet vanuit de woning aan het [b-straat 1] in [plaats]. Dat de telefoon uit de woning aan het [b-straat 1] in [plaats] is meegenomen is dan ook niet aannemelijk. Daar komt bij dat uit de historische gegevens niet blijkt dat in de periode van 25 december 2017 tot 3 mei 2018 met het nummer # [telefoonnummer 1] naar de Dominicaanse Republiek of naar Suriname is gebeld, zodat ook dit niet past in het door de verdachte geschetste scenario.
Evenmin acht het hof aannemelijk dat de verdachte de Volvo V40 waarmee # [telefoonnummer 1] mee bewoog die avond zou hebben uitgeleend. De verdachte heeft vage verklaringen afgelegd over aan wie hij, naast [betrokkene 2] , zijn auto uitleende. Van de enige persoon die hij bij naam heeft genoemd, [betrokkene 1] , kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat hij zich vanuit [plaats] naar de plaats delict heeft begeven. Deze locatie werd niet aangestraald door de zendmast die # [telefoonnummer 1] rond dat tijdstip gebruikte. [betrokkene 2] komt evenmin in aanmerking, omdat hij zich al op de plaats delict bevond en contact heeft opgenomen met # [telefoonnummer 1] , die zich toen op afstand van de plaats delict bevond.
De door de raadsman veronderstelde onbekende gebruiker van # [telefoonnummer 1] zou bovendien de telefoon ook moeten hebben opgenomen, nu uit het dossier blijkt dat daadwerkelijk contact met de gebruiker van dat nummer tot stand is gekomen. [betrokkene 1] ontkent bovendien dat hij of anderen telefoons van de verdachte gebruikten. Daarnaast verklaarde de verdachte dat hij de telefoon die in de auto lag gebruikte om zijn moeder af en toe te bellen. Met het nummer # [telefoonnummer 1] is in de periode van 25 december 2017 tot en met 3 mei 2018 echter slechts één keer gebeld naar een nummer waarvan bekend is dat het in gebruik was bij zijn moeder. Dat zich tussen de contacten nog een ander nummer zou bevinden dat toebehoort aan zijn moeder is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat het nummer, waarmee # [telefoonnummer 1] het vaakst contact heeft gehad, nummer #3398 van [betrokkene 2] was.
Daarnaast heeft de verdediging nog aangevoerd dat het afleggen van de route van het huis van de verdachte en terug in combinatie met de uitgevoerde handelingen op de plaats delict niet kan worden voltooid binnen het tijdsbestek, nu op basis van routeplanners blijkt dat slechts drie minuten zouden overblijven om die handelingen te verrichten. Dat de gebruiker van # [telefoonnummer 1] slechts enkele minuten op de plaats van het delict aanwezig heeft kunnen zijn, is naar het hof geen ontlastende omstandigheid. De reeks aan incidenten heeft zich immers binnen een zeer korte tijd afgespeeld.
3.3.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 2]
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [betrokkene 2] onbetrouwbaar zijn en om die reden niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat de verdachte niet de schutter is geweest. Als het hof dat gedeelte niet voor het bewijs gebruikt maar andere onderdelen wel als bewijs gebruikt dat de verdachte de feiten heeft begaan, zou sprake zijn van ontoelaatbaar shoppen in de verklaring van de getuige. Bovendien heeft de raadsman opgeworpen dat [betrokkene 2] degene was die een duidelijk belang had bij het terugpakken van de cocaïne in de gestolen Vito bus, terwijl dit voor de verdachte niet kan worden bewezen. [betrokkene 2] is volgens de raadsman waarschijnlijk op 2 mei 2018 de schutter geweest.
Het hof overweegt als volgt.
[betrokkene 2] heeft als verdachte vier verklaringen afgelegd bij de politie. Tijdens zijn eerste verhoor op 21 mei 2019 heeft hij zich veelal beroepen op zijn zwijgrecht. Bij de aanvang van zijn tweede verhoor (tien dagen later) kondigde [betrokkene 2] aan dat hij geen namen wilde noemen, maar wel wilde vertellen wat er was gebeurd. Vervolgens heeft hij een gedetailleerde verklaring afgelegd. [betrokkene 2] wijzigde deze verklaring gedeeltelijk in zijn derde verhoor van 13 juni 2019, nadat de politie hem had geconfronteerd met onderzoeksresultaten. Hij verklaarde daarbij dat hij zijn eerdere verklaring heeft afgelegd om de vriend te beschermen bij wie hij in de auto zat ( [betrokkene 7] ), omdat [betrokkene 7] niets te maken heeft met hetgeen er was gebeurd.
Tijdens zijn getuigenverhoor ter terechtzitting van het hof heeft de getuige samengevat bevestigd dat hij nog altijd achter deze laatste verklaring staat, die er op neer komt dat hij nummer 1 heeft zien schieten op de Aygo; dat hij nummer 1 even uit het oog is verloren en dat nummer 1 even later in de auto van [betrokkene 7] is ingestapt, zijn autosleutels aan [betrokkene 2] heeft gegeven, waarna [betrokkene 2] met die auto naar [plaats] is gereden.
Tijdens zijn verhoren bij de politie heeft [betrokkene 2] zich op zijn zwijgrecht beroepen met betrekking tot het noemen van de namen van nummer 1 en nummer 2. Bij de rechter-commissaris en het hof heeft hij daarnaast verklaard dat de verdachte niet nummer 1 is, dat de verdachte tijdens het schietincident niet ter plaatse was en dat de verdachte niet de schutter is geweest. [betrokkene 2] heeft de identiteit van nummer 1 en nummer 2 echter ook tijdens deze verhoren niet willen onthullen. Tijdens de zitting van het hof verklaarde [betrokkene 2] hierover dat hij daarbij de veiligheid van zijn familieleden de doorslag liet geven.
Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van een verklaring voor het bewijs indien een gedeelte van de verklaring van de betrokken getuige ongeloofwaardig wordt geacht.
In een dergelijk geval dient extra zorgvuldig te worden bezien of deze verklaringen voldoende betrouwbaar zijn en of deze in voldoende mate worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 2] deze kritische toets doorstaan.
Daartoe is allereerst van belang dat het hof aannemelijk acht dat [betrokkene 2] er op bedacht was dat de veiligheid van zijn familie in het geding zou zijn als zijn verklaringen zouden leiden tot de veroordeling van de schutter. Daarop duidt reeds dat de getuige de namen van de twee betrokkenen om die reden niet bekend heeft willen maken. Dat de getuige zich reeds eerder zorgen maakte over de veiligheid van zijn familieleden acht het hof bovendien goed voorstelbaar, gelet op de omstandigheid dat de schutter er niet voor heeft terug gedeinsd om vier mensen te beschieten als reactie op de diefstal van een partij cocaïne.
De verklaringen van [betrokkene 2] zijn daarnaast zeer gedetailleerd. Waar deze verklaringen te verifiëren zijn, worden deze bovendien ondersteund door objectieve gegevens. Het hof noemt hier slechts enkele voorbeelden. De eerste twee nummers die [betrokkene 2] heeft gebeld nadat hij de gestolen Vito bus had zien rijden, # [telefoonnummer 1] en # [telefoonnummer 4] , zijn daarna zendmasten gaan aanstralen uit de omgeving van de plaats delict. Dit komt overeen met de verklaring van [betrokkene 2] dat de gebruikers van deze nummers naar de plaats van het delict zijn gekomen. Nadat # [telefoonnummer 1] en # [telefoonnummer 4] de plaats van het delict hadden verlaten, komen de zendmastgegevens van # [telefoonnummer 1] (naar [plaats] ) en # [telefoonnummer 4] (naar [plaats]) eveneens overeen met de verklaring van [betrokkene 2] .
Op camerabeelden die enige tijd voorafgaand aan het schieten zijn gemaakt (rond 22:52 uur) op een andere plaats is te zien dat een auto stopt en dat één van de inzittenden naar een pinautomaat loopt. Dit komt overeen met de verklaring van [betrokkene 2] dat degene met wie hij in de auto zat daar toen is gaan pinnen.
Het hof zal hierna nog andere voorbeelden geven waaruit blijkt dat delen van de verklaring van [betrokkene 2] steun vinden in andere objectieve bewijsmiddelen.
Daarnaast acht het hof van belang dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte en [betrokkene 2] na 2 mei 2018 en ook in mei 2019 meermalen in elkaars gezelschap waren, bijvoorbeeld tijdens het huren van een bus bij KAV, waarbij een minimaal laadvermogen van de klep als voorwaarde werd gesteld. Het hof constateert dat zij kennelijk nog steeds samenwerkten en dat voor [betrokkene 2] mogelijk ook een zakelijk belang bestond om de verdachte niet te belasten, namelijk de voortzetting van hun gezamenlijke activiteiten.
In het hierna weer te geven OVC gesprek op 7 mei 2019 in [b-straat 1] in [plaats] heeft [betrokkene 2] bovendien uitdrukkelijk tegen de verdachte gezegd: Die mensen kunnen zeggen dat ik het ben, niet jij. Jij kan nooit in die ding komen. Dat jij er iets mee te maken hebt, dat weet niemand. Deze opmerking impliceert volgens het hof dat [betrokkene 2] de verdachte liet weten dat hij hem niet had verraden en dat ook niet zou doen.
Dit voert tot de slotsom dat het hof de verklaringen van [betrokkene 2] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs acht, met uitzondering van zijn verklaring dat de verdachte niet de schutter was op 2 mei 2018. Dit gedeelte van de verklaring zal het hof als ongeloofwaardig terzijde schuiven. Dat [betrokkene 2] op één onderdeel ongeloofwaardig heeft verklaard, maakt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet dat het hof zijn verklaringen als getuige in hun geheel onbetrouwbaar acht.
De verdediging heeft ten slotte nog de mogelijkheid onder de aandacht van het hof gebracht dat [betrokkene 2] (één van) de schutter(s) is geweest en dat hij dit door middel van zijn verklaring tracht te verdoezelen. Dit scenario wordt echter door het samenstel van de bewijsmiddelen uitgesloten. Het hof concludeert in paragraaf 3.7 dat slechts sprake is geweest van één schutter. [betrokkene 2] past niet in de omschrijving van de schutter door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , die allen aangeven dat de schutter een fors postuur had. [betrokkene 2] heeft als bijnaam [betrokkene 2] , omdat hij door anderen als mager wordt beschouwd. Bovendien heeft de verdachte in sessie 33 tijdens een OVC gesprek gezegd dat hij heeft geschoten. De bruikbaarheid van dit OVC gesprek wordt in de volgende paragraaf besproken.
Tussenconclusie op basis van de verklaringen van [betrokkene 2] en de historische gegevens
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij nummer 1 met een vuurwapen heeft zien schieten op het kleine autootje (de Aygo). Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer 1] , door [betrokkene 2] telkens aangeduid als nummer 1. Dat de verdachte nummer 1 was, vindt bovendien bevestiging in de verklaring van [betrokkene 2] over het terugbrengen van de auto van nummer 1 en het overhandigen van diens autosleutels aan hem in [plaats] , destijds de woonplaats van de verdachte, en het verder rijden met nummer 2 [betrokkene 1] naar diens woning aan het [b-straat 1] in [plaats]. De bevindingen van het telecomverkeer bevestigen de door [betrokkene 2] genoemde reisbewegingen van die avond. Uit de hiervoor vermelde telefonische contacten tussen [betrokkene 1] en de verdachte # [telefoonnummer 2] blijkt verder dat zij na het gebeuren in de Krootstraat na middernacht nog tweemaal contact hebben gehad, zowel een inkomend als een uitgaand gesprek.
3.4.
De OVC gesprekken
Het hof stelt op grond van de (in de bewijsmiddelen op te nemen delen van de) OVC gesprekken vanaf de actiedag 6 mei 2019 het volgende vast.
Nadat [betrokkene 3] en nicht [betrokkene 9] een doos/pakket aangereikt hadden gekregen heeft [betrokkene 3] de verdachte gebeld, die haar en [betrokkene 9] onmiddellijk met de auto heeft opgehaald. Zij spraken samen over de gebeurtenis. [betrokkene 3] heeft daarop [betrokkene 1] gebeld met de vraag of hij bij de bushalte wilde gaan kijken of de doos/zak er nog lag en heeft daarbij gezegd dat hij voorzichtig moest zijn. De verdachte heeft in zijn auto [betrokkene 1] opgehaald. Zij bespraken dat de zak er niet (meer) lag. De verdachte zei dat de man had gezegd dat [betrokkene 3] het mee moest nemen naar [verdachte] en [betrokkene 1] ; hij was vermoord. Het moest van [betrokkene 2] komen. [betrokkene 3] heeft sinds drie dagen gedroomd over hetgeen een jaar geleden was gebeurd. [betrokkene 1] zei dat het een jaar geleden was; de verdachte antwoordde dat het een jaar en drie dagen geleden was. [betrokkene 1] zei: je weet het uit je hoofd.
In de woning aan het [b-straat 1] in [plaats] spraken de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 9] erover. De verdachte zei dat [betrokkene 2] net een kleine jongen was toen het gebeurde en aan zijn moeder heeft verteld wat er was gebeurd. [betrokkene 3] merkte op dat het rare was dat de naam van [betrokkene 2] niet was genoemd, alleen [verdachte] en [betrokkene 1] , terwijl [betrokkene 2] daar als eerste was.
In de woning had [betrokkene 3] even later een gesprek met de verdachte en [betrokkene 1] en zei: Zij weten dat jullie daar waren; dat [betrokkene 2] daar was, dat weten zij niet. [betrokkene 1] is daar gekomen en [betrokkene 2] was daar eerder. De verdachte zei: Ja, hij heeft met hem gesproken. [betrokkene 1] zei daarop: Natuurlijk, toen ik daar kwam was alles al gebeurd. [verdachte] was alweer weg. [betrokkene 1] zei verder dat [betrokkene 2] naar zijn huis is gegaan op de avond dat het is gebeurd.In een later gesprek in de woning merkte de verdachte op dat [betrokkene 3] niet eens hier was toen het gebeurde. [betrokkene 3] zei: Ja, je weet het van [slachtoffer 1] . Zij dacht het eerst aan [betrokkene 2] , hij weet dat jij (de verdachte) en [betrokkene 1] daar waren; hij is er bij betrokken tot vandaag.
Het hof merkt hierbij nog op dat de verbalisant die haar het pakketje wilde overhandigen als naam van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft genoemd en [betrokkene 3] dus uit anderen hoofde op de hoogte was van zijn volledige voornaam.
Daarna voerde de verdachte in de woning een gesprek met [betrokkene 2] , die hem zei dat hij het aan zijn moeder had verteld, toen geen naam heeft genoemd maar heeft gezegd: de vader van [betrokkene 1] .
Sessienummer 33. Op 6 mei 2019 omstreeks 21:51 uur heeft de verdachte in zijn woning gezegd:
Voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en [betrokkene 2] heeft me daar gelaten. Die jongen heeft me in de spiegel gezien. Ik ben gaan rennen en hij is teruggekomen. Hij is met mij naar binnen gegaan. Daarna, toen we om de hoek waren, heb ik de sleutel gegeven. De jongen is ons achterna gekomen. Die vriend van mij reed.
Op 7 mei 2019 heeft de verdachte in zijn woning gesproken met [betrokkene 2] . De camera bij de voordeur van die woning heeft geregistreerd dat [betrokkene 2] daar om 12:49 uur naar binnen ging en om 13:24 uur met de verdachte de woning uitliep.
Uit de gegevens in de telefoon van [betrokkene 2] is gebleken dat hij tussen 12:56 en 13:02 uur zoekslagen heeft verricht op Google, dus tijdens zijn gezamenlijk verblijf met de verdachte in diens woning. [betrokkene 2] heeft toen en daar gezocht op termen als: Dode in Zuidoost; Dode en gewonde Kraaiennest; Krootstraat dode; Krootstraat dode identiteit en slachtoffer Krootstraat.
Uit de OVC gesprekken blijkt dat de verdachte en [betrokkene 2] in dat tijdsbestek bespraken van wie het afkomstig kon zijn. [betrokkene 3] en [betrokkene 1] vertelden wat er gebeurd was op 6 mei 2019, waarop [betrokkene 3] zei: dat hij daarna zei: ja je weet het: de moord op [slachtoffer 1] . De verdachte zei dat de mensen die het doosje hebben gebracht niet weten van hun aandeel. [betrokkene 2] : Je weet hoe de mensen zijn. Voordat je het weet weten ze allemaal dat jij erbij was. De verdachte zei daarop: Niemand weet het. [betrokkene 2] antwoordde: Die mensen kunnen zeggen dat ik het ben, niet jij. Jij kan nooit in die ding komen. Dat jij er iets mee te maken hebt dat weet niemand.
Op 22 mei 2019 sprak [betrokkene 1] met zijn moeder [betrokkene 3] rond 12:56 uur in de woning [b-straat 1] [plaats]. [betrokkene 1] zei: Moeder, ze weten dat ik met [betrokkene 2] bevriend ben. Ze gaan alles analyseren. Ze zullen zeggen het adres waar die vent vroeger woonde; op diezelfde plek hebben ze aangegeven dat het gestolen (is). Die jongen was degene die met die bus reed; ze zullen het raar vinden.
[betrokkene 1] legt kennelijk het verband tussen de verdachte, die vlakbij In de Korenmolen woonde, de pleegplaats die bij de aangifte van diefstal van de Vito bus is vermeld en het feit dat [betrokkene 2] in die gestolen bus had gereden en dat hij bevriend is met [betrokkene 1] . Men zal dit volgens hem gaan onderzoeken en er vraagtekens bij hebben.
Het hof komt op grond van de OVC gesprekken tot de slotsom dat de verdachte, [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , die er tijdens de opgenomen gesprekken kennelijk van uitgingen dat zij vrijuit konden spreken, veel details kenden over het gebeuren op 2 mei 2018.Deze sluiten bovendien naadloos aan bij hetgeen [betrokkene 2] daarover heeft verklaard én, zoals hiervoor aangestipt, dat [betrokkene 2] als getuige de naam van de verdachte niet heeft willen noemen.
Het hof acht twee onderdelen van de OVC gesprekken in het bijzonder van belang voor het bewijs.
Allereerst benoemt [betrokkene 1] in een van de hiervoor geciteerde gesprekken in aanwezigheid van de verdachte dat hij aankwam nadat alles al was gebeurd en [verdachte] al weg was. Gelet op de context waarin dit gesprek plaats vond, acht het hof deze uitspraak een sterke aanwijzing dat de verdachte rondom het tijdstip van het schietincident op de plaats van het delict is geweest, hetgeen de verdachte zelf ontkent. Dit OVC gesprek doet dan ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verdachte.
Daarnaast is het hof, tevens mede op basis van de context, van oordeel dat uit de bovengenoemde sessie 33 kan worden afgeleid dat de verdachte tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] sprak over het moment op 2 mei 2018 dat hij instapte in de auto van [betrokkene 7] en daarbij benoemde dat hij daarvoor had geschoten.
Daarmee geven de hierboven genoemde gesprekken steun aan de op basis van de historische gegevens en verklaring van [betrokkene 2] gebaseerde conclusie dat de verdachte op 2 mei 2018 naar de Krootstraat is gegaan en daar meermalen geschoten heeft.
Verweren van de verdediging ten aanzien van de OVC gesprekken
De verdediging heeft aangevoerd dat het hiervoor aangehaalde OVC gesprek met sessienummer 33 niet voor één uitleg vatbaar is. Daartoe heeft zij een door een beëdigde tolk opgestelde Spaanstalige weergave van het gesprek overgelegd en gesteld dat de vertaling van het gesprek de intentie van de verdachte niet juist weergeeft. In het bijzonder bestrijdt de verdachte dat hij toen met het woord tirar schieten heeft bedoeld. Hij heeft verklaard dat Dominicanen voor schieten het werkwoord disparar gebruiken. De uitlatingen van de verdachte hadden dan ook niet betrekking op het schietincident, maar op een ander moment, toen [betrokkene 2] de auto van de verdachte had geleend, terwijl de verdachte nog iets in zijn auto had laten liggen. De verdachte zag dat [betrokkene 2] hem zag in de achteruitkijkspiegel, maar [betrokkene 2] reed gewoon door. De verdachte heeft [betrokkene 2] vervolgens gebeld. Het woord tirar had hier dan ook vertaald moeten worden als bellen, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de uitleg van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. In dit verband is van belang dat uit de (hiervoor vermelde) OVC gesprekken voorafgaand en na deze sessie blijkt dat de conversatie plaatsvond in het kader van vragen die bij de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 1] leefden over de afzender van het pakketje op 6 mei 2019, waarbij was verwezen naar de dood van [slachtoffer 1] en de betrokkenheid van [betrokkene 1] en de verdachte daarbij.
Verder is van belang dat het OVC gesprek van sessie 33 naadloos aansluit bij de verklaringen van [betrokkene 2] omtrent het schietincident. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij in de auto met [betrokkene 7] zat en dat zij wegreden van de plaats delict. Vervolgens stopte [betrokkene 7] en stapte nummer 1 in. Hij was blijkbaar achter de auto aan gekomen, maar [betrokkene 2] had dit niet gezien. Daarbij merkte [betrokkene 2] op dat hij op dat moment niet reed en vanuit de bijrijdersstoel niet in de achteruitkijkspiegel kon kijken. Het hof begrijpt [betrokkene 2] aldus dat [betrokkene 7] als bestuurder wél in de spiegel kon kijken en de verdachte moet hebben gezien. Kort nadat ze met zijn drieën wegreden, gaf nummer 1 de sleutel van zijn auto aan [betrokkene 2] . [betrokkene 7] stopte en [betrokkene 2] liep terug om de auto van nummer 1 op te halen. Hij bracht de auto vervolgens naar de woning van nummer 1 in [plaats] .
Deze verklaring van [betrokkene 2] bevat opvallende details die terugkomen in het gewraakte OVC gesprek, te weten het weggaan van de plaats delict, de waarneming in de spiegel, het overdragen van de sleutel en het achterna komen. Daarnaast blijkt uit camerabeelden en een verklaring van de melder dat rond het tijdstip van het schietincident een auto achteruit is gereden, hetgeen aansluit bij de opmerking dat de jongen is teruggekomen na de waarneming.
Gelet hierop en gelet op de context, zonder welke het als sessie 33 opgenomen gesprek niet kan worden gezien, staat voor het hof buiten kijf dat de opmerkingen van de verdachte in dat OVC gesprek betrekking hebben op het schietincident en dat de verdachte met het gebruik van de term tirar schieten heeft bedoeld.
Het hof acht dit bewijsmiddel in het bijzonder van belang, omdat hieruit volgt dat de verdachte, in een omgeving waarin hij zich veilig en onbespied waande, heeft erkend dat hij de schutter was. Het hof volgt daarbij niet de niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat voor het gebruik van het OVC gesprek noodzakelijk is dat de inhoud van het gesprek unieke daderkennis bevat.
3.5.
Andere verbanden tussen het gebeuren op 2 mei 2018 en de verdachte
Het hof constateert dat uit het dossier nog andere verbanden tussen de verdachte en de gebeurtenissen op 2 mei 2018 in Amsterdam zijn af te leiden.
De vriendin van de verdachte [betrokkene 3] verbleef op 2 mei 2018 in de Dominicaanse Republiek. De verbalisanten hebben vastgesteld dat zij destijds telefoonnummer [telefoonnummer 11] gebruikte, waarvan de gebruiker zichzelf ook [betrokkene 3] noemde. In de contactenlijst kwam onder meer een telefoonnummer voor van de verdachte, dat zij had opgeslagen onder verschillende namen, onder meer: [verdachte] .[betrokkene 3] heeft met #[telefoonnummer 11] in de nacht van 3 mei 2018 aan [betrokkene 16] gevraagd om te komen; ze zei dat ze aan [betrokkene 16] zou vertellen wat er speelde, als zij er was; [betrokkene 16] moest voorzichtig zijn en Orange 300 (beltegoed) meebrengen. [betrokkene 3] heeft met #[telefoonnummer 11] om 01:24 uur ook aan [betrokkene 17] gevraagd om te komen en heeft daarbij vermeld: problemen.Om 02:10 uur stuurde #[telefoonnummer 11] een artikel van de AT5 website over een schietpartij in de Krootstraat naar iemand met telefoontoestel #[telefoonnummer 12]. Toen was [betrokkene 3] daarvan kennelijk dus al op de hoogte.Om 03:54 uur die nacht vroeg [betrokkene 17] aan [betrokkene 3] via whats app of [betrokkene 3] zich al wat rustiger voelde. [betrokkene 3] reageerde met de tekst: Ik ben in Gods handen. [betrokkene 17] zei: Vraag aan God (..) dat je morgen je man kan bellen zodat je rustiger bent.Om 22:43 uur vroeg [betrokkene 17] of [betrokkene 3] haar man had gesproken, [betrokkene 3] zei dat ze hem had gesproken en daarna dat ze wanhopig werd van het denken.
In de laadruimte van de Vito bus zijn stukken op naam van de verdachte en [betrokkene 3] aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij het magisch vond hoe deze daar zijn terechtgekomen en dat [betrokkene 1] of [betrokkene 2] deze stukken erin heeft gelegd. Het hof acht die stelling niet aannemelijk omdat daarvoor geen enkel aanknopingspunt in het dossier is te vinden. Het ligt dan ook voor de hand dat de verdachte, die heeft erkend dat hij in de Vito heeft gereden en een keer is meegereden, deze stukken daar heeft achtergelaten.
Het in de Vito aangetroffen rechthoekige blok cocaïne met de indruk SPA heeft dezelfde letters in dezelfde volgorde als de letters in een plaat die bij persblokken is aangetroffen. Deze plaat en persblokken maakten deel uit van een complete cocaïne wasserij, die is aangetroffen in de gestapelde container van de verdachte (container 2). Op die plaat is ook cocaïne aangetroffen, hetgeen er volgens de verbalisanten op wijst dat deze daadwerkelijk is gebruikt voor het persen van cocaïne in poedervorm tot een rechthoekig blok.
De verdachte reed destijds in de gehuurde zilverkleurige/lichtgrijze Volvo V40 met het Belgische kenteken [kenteken 2]. Op 24 april 2018 is [betrokkene 2] als bestuurder van die auto staande gehouden. De betreffende verbalisanten hebben aan [betrokkene 2] meegedeeld dat uit de huurovereenkomst op naam van de verdachte blijkt dat de verzekering eventuele schade slechts dekt indien de huurder zelf de auto bestuurt. Het hof acht hiermee de verklaring van de verdachte dat hij de Volvo V40 regelmatig aan anderen uitleende, die daarvoor bovendien niets hoefden te betalen, zonder steun daarvoor in het dossier, niet aannemelijk.
In het kader van een buurtonderzoek bij de plaats delict heeft de bewoner van de Krombekstraat 230 aan de verbalisant samengevat het volgende medegedeeld. De bewoner was op 2 mei 2018 thuis en heeft schoten gehoord, gevolgd door glasgerinkel. Hij keek door het oogje van de voordeur en zag glas op straat liggen. Hij zag dat een grijze auto de straat in reed in de richting van de Krootstraat, waarna deze auto achteruit reed en met de achterkant de Krombekstraat in reed, waar de auto even stilstond. De bewoner zag daarna een grijze Jeepachtige auto voorbijrijden in de richting van de eerdergenoemde auto. De Jeepachtige auto stond even stil. De bewoner hoorde een deur open en dicht gaan alsof iemand instapte. Direct daarna ging de Jeep weer rijden en toen deze ter hoogte was van de andere auto reden beide auto’s met hoge snelheid weg. Volgens de bewoner leek de eerstgenoemde grijze auto op een Volvo V40. Zijn buurman had ook een Volvo V40 en deze auto zag er hetzelfde uit.
Het hof merkt op dat deze waarnemingen niet alleen aansluiten bij de verklaring van [betrokkene 2] (dat hij de autosleutels van nummer 1 had gekregen om diens auto weg te rijden en dat hij tegelijkertijd met nummer 2 in diens auto de plaats delict heeft verlaten), en eveneens illustreren dat de verdachte met diens Volvo V40 in de Krootstraat/Krombekstraat aanwezig was.
3.6.
Het signalement van de schutter
De melder van het schietincident heeft na het horen van schoten een man zien wegrennen met een gezet postuur, een kalend hoofd en een licht getinte huidskleur.
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij op 2 mei 2018 in hun Toyota Aygo wegreden uit de Krombekstraat. Twee mensen liepen in de richting van hun auto. Degene die voorop liep wenkte. Op het moment dat zij dichterbij kwamen, schoot de voorste persoon twee of drie keer op hun auto. Bij het laatste schot ging het linker achterraam aan de zijkant kapot.
Zij gaven samengevat als signalement van de schutter op: een lange man met een licht getinte huidskleur, en een fors/breed/mollig postuur, een bol/dik gezicht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij is beschoten terwijl hij achter het stuur zat van de witte Renault Megane. De schutter heeft hem eerst door het geopende autoraam in zijn been geschoten en daarna van dichtbij in zijn borst. Hij omschreef de schutter als een grote, lange man met een fors/stevig postuur met een licht getinte huidskleur en plat geschoren haar.
De verdachte, die een licht getinte huidskleur heeft, heeft over zijn uiterlijk onder meer verklaard dat hij in 2018 ongeveer 10 kilo zwaarder was dan nu; dat hij destijds regelmatig trainde bij een sportschool en gespierd was; dat hij geen hoofdhaar had, maar dat op zijn hoofd tattoo’s zijn aangebracht waardoor het lijkt alsof zijn haar heel kort is geschoren. Hij heeft eveneens verklaard dat [betrokkene 2] iets langer is dan hij, terwijl [betrokkene 2] heeft verklaard 1.93 meter lang te zijn.
Het hof constateert dat de verdachte in de signalementen past die de genoemde melder, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben opgegeven.
Verweren van de verdediging
Dat de getuigen geen tatoeage, bril en gezichtsbeharing hebben waargenomen maakt niet dat het hof van oordeel is dat de verdachte niet de schutter kan zijn geweest. De tatoeage van de verdachte bevindt zich op zijn armen en uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de schutter een jas droeg. Verder heeft de verdachte, ondanks herhaalde verzoeken, geen document overgelegd waaruit blijkt dat hij een zodanige oogafwijking voor (ver) zien heeft, dat hij niet kan functioneren zonder bril of lenzen. Gezichtsbeharing ten slotte is niet permanent.
Het hof verwerpt voorts het verweer dat de verklaring van [slachtoffer 2] vanwege inconsistenties niet voor het bewijs zou mogen worden gebruikt. Het hof stelt vast dat [slachtoffer 2] in hoofdlijnen consistent heeft verklaard over hetgeen hij heeft waargenomen: hij is beschoten door een grote, lange man met een fors/stevig postuur met een licht getinte huidskleur en plat geschoren haar. Dat signalement komt overeen met de signalementen die de overige getuigen van de dader hebben gegeven en past bij het signalement van de verdachte. Dat [slachtoffer 2] de taal van de dader niet (direct) heeft kunnen duiden, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar, evenmin als het feit dat hij de leeftijd van de dader eerst heeft geschat op tussen de 30 en 40 jaar oud en later begin tot midden 40 jaar oud, hetgeen een gering verschil betreft; volgens [slachtoffer 2] was de dader in elk geval een volwassen man, hetgeen past bij de verdachte, die ten tijde van het schietincident 48 jaar oud was.
Het hof zal de uitkomst van de fotoconfrontatie met [slachtoffer 2] niet voor het bewijs bezigen, zodat het daartegen gerichte verweer geen bespreking behoeft.
3.7.
Eén schutter schietincidenten feit 1, 2 en 3 en bewezenverklaring feit 1, 2, 3 en 4
Het hof gaat er, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, van uit dat één schutter heeft geschoten op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] in de Toyota Aygo, [slachtoffer 2] in de witte Renault Megane en [slachtoffer 1] in de Vito bus. Op relevante locaties zijn hulzen en kogels aangetroffen waarvan op basis van het NFI-rapport kan worden geconcludeerd dat zeer veel waarschijnlijker is dat deze afkomstig zijn uit één en hetzelfde vuurwapen dan uit verschillende vuurwapens. Het gebruikte vuurwapen is door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] beschreven als een (klein) zwart vuurwapen.
Uit de gegevens in de hiervoor geschetste tijdlijnen volgt dat de schoten op de verschillende personen, waarbij het gaat om drie verschillende schietincidenten, binnen een kort tijdsbestek zijn gelost: eerst op de hoek van de Krombekstraat en de Krootstraat, zoals ook [betrokkene 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben verklaard, en even later in de Krootstraat, waar de voertuigen met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met de achterzijden tegen elkaar en dus vlakbij elkaar stonden geparkeerd. De drie plaatsen waar is geschoten, lagen dus dicht bij elkaar.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij nummer 1 zag schieten op de Aygo, waarna hij de schutter even uit het oog is verloren. [slachtoffer 2] zag de schutter om de hoek van de Krootstraat aan komen lopen en heeft verklaard dat dezelfde man op hem én [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan deze verklaring van [slachtoffer 2] .
Dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] twee personen hebben gezien, doet aan deze bevindingen niet af. Ook als aangenomen zou worden dat de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waargenomen mannen bij elkaar hoorden, hetgeen uit die verklaringen niet onomstotelijk blijkt, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat degene die op de Toyota heeft geschoten het wapen vervolgens heeft overhandigd aan zijn metgezel. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] beschrijven de schutter immers als een licht getinte man met een fors / groot postuur. [slachtoffer 2] beschrijft degene die op hem heeft geschoten eveneens als een licht getinte man met een fors postuur. Bovendien had de man (de schutter), aldus [slachtoffer 2] , plat geschoren haar.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] beschrijven de tweede man daarentegen als een slanke / dunne man, waarbij [slachtoffer 4] zag dat de tweede man lang haar had, dat onder zijn muts uitstak.
De beschrijving van de schutter door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft zodanige overeenkomsten en verschilt zodanig van de beschrijving van de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waargenomen tweede persoon, dat het hof dit scenario reeds daarom onaannemelijk acht.
Overige verweren van de verdediging ten aanzien het bewijs inzake feit 1 tot en met 4
Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat (nog) een ander (of anderen) dan de verdachte de schutter zou(den) kunnen zijn geweest en heeft daartoe verschillende scenario’s opgeworpen. Zo zouden naast de hiervoor reeds verworpen scenario’s betreffende [betrokkene 2] en de ‘tweede man’, ook [betrokkene 7] , [betrokkene 1] , [betrokkene 18] of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) daarvoor in aanmerking komen.Het hof is van oordeel dat deze scenario’s worden weerlegd door de bewijsmiddelen, waarvan de selectie en waardering hiervoor is uitgebreid besproken, en de scenario’s niet meer behelzen dan niet nader onderbouwde hypothesen van de verdediging, die op basis van het dossier als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kunnen worden geschoven. Het hof zal deze scenario’s daarom niet afzonderlijk bespreken.
Opzet feit 1, 2 en 3
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de verdachte bij alle drie de schietincidenten opzet op de dood heeft gehad. Het op zeer korte afstand schieten in de borst, een lichaamsdeel waarin zich vitale organen bevinden, van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2), levert opzet op de dood op. Met het van achteren schieten op een wegrijdende auto heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 3) door een kogel zouden worden geraakt en als gevolg daarvan zouden kunnen komen te overlijden.
Voorbedachte raad feit 1, 2 en 3
(...)Uit de hiervoor door het hof vermelde feiten en omstandigheden, in het bijzonder ook de weergegeven tijdlijn, leidt het hof het volgende af:
- [betrokkene 2] zag de gestolen Vito op 2 mei 2018 rijden en belde meteen, om 22:52 uur, de verdachte (en daarna [betrokkene 1] , nummer 2), met als doel de bus terug te pakken.
- De verdachte bevond zich op dat moment op (enige) afstand van de plek waar de Vito reed, getuige het feit dat [betrokkene 2] hem een aantal keren belde (om 22:56 uur en 23:01 uur) om de locatie van de Vito door te geven en de verdachte aldus naar de juiste locatie te geleiden; op laatstgenoemd tijdstip straalde het nummer # [telefoonnummer 1] van de verdachte een zendmast van de latere plaats delict aan, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de verdachte zich op dat moment in de nabijheid van de plaats delict bevond;
- Om 23:06 uur werd een 112-melding gedaan omtrent de schietpartij, waarin de melder aangaf dat zij een man had zien wegrennen; het hof neemt op grond hiervan aan dat de schietpartij kort daarvoor heeft plaatsgevonden.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in een tijdsbestek van ongeveer 10 minuten, gerekend vanaf het eerste telefoontje van [betrokkene 2] aan de verdachte om 22:52 uur met het verzoek ter plaatse te komen tot aan de 112-melding om 23:06 uur en onder aftrek van enkele minuten die met het uit de auto stappen, schieten en wegrennen gemoeid zullen zijn geweest, naar de plaats delict is gereden. De verdachte was daarbij bewapend: hij had een vuurwapen en munitie bij zich en heeft vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op de Toyota Aygo geschoten, zonder enige verdere aanleiding, omdat hij kennelijk dacht dat de zich daarin bevindende [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een connectie hadden met de Vito. Het hof is van oordeel dat deze handelwijze, bij gebrek aan enige verklaring van de verdachte daaromtrent, geen andere conclusie laat dan dat de verdachte voornemens was de Vito met niets en niemand ontziend vuurwapengeweld terug te pakken. Zijn handelwijze na de beschieting van de Aygo, waarbij hij de hoek om is gelopen, naar de Renault is gelopen en de zich daarin bevindende [slachtoffer 2] heeft beschoten, eerst in een been en daarna in de borst, gevolgd door het dodelijke schot op [slachtoffer 1] in de Vito, is daarmee in lijn. Het betreft naar de uiterlijke verschijningsvorm een gerichte, doelmatige actie, waarbij de in de ogen van de verdachte bij de diefstal betrokken personen kennelijk uit de weg moesten worden geruimd, teneinde de Vito te bemachtigen. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat in de Vito verdovende middelen aanwezig waren, dat de verdachte belang had bij het terugpakken daarvan, of bij het verhullen van het feit dat in de Vito een (voor het vervoer van verdovende middelen geschikte) verborgen ruimte was aangebracht, en dat algemeen bekend mag worden verondersteld dat de handel in verdovende middelen veelal gepaard gaat met (zeer) ernstige vormen van geweldscriminaliteit. Het hof betrekt hierbij ook dat de Vito al enkele dagen tevoren was ontvreemd; [betrokkene 2] gaf in dit verband aan te zijn geript en dat in dat kader al op 28 april 2018 overleg heeft plaatsgevonden tussen onder meer [betrokkene 2] en de verdachte. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat volgens de verklaring van [betrokkene 2] het logisch was de verdachte te bellen met als doel de Vito terug te pakken, duidt er naar het oordeel van het hof op dat deze actie voor de verdachte ook niet als een verrassing kwam of in een opwelling is geschied.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit samenstel van omstandigheden, de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte is kennelijk doelgericht op pad gegaan om de Vito met vuurwapengeweld terug te pakken en heeft tijdens de rit van 10 minuten naar de plaats delict ruim gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft meteen bij aankomst ter plaatse zonder enige verdere aanleiding geschoten op de Aygo, is gericht naar de Renault van [slachtoffer 2] gelopen en vervolgens de Vito waarin [slachtoffer 1] zich bevond en heeft beiden na elkaar gericht (in de borst) beschoten. Deze omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te kwalificeren als poging tot moord en moord. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat sprake is geweest van planmatig optreden.
Dat in het onderhavige geval zou zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of sprake is van enige andere contra-indicatie is niet gesteld en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de onder 1 ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] en de onder 2 en 3 ten laste gelegde pogingen moord op [slachtoffer 2] en op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen acht.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat het hof het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte op 2 mei 2018 een (niet nader aan te duiden) vuurwapen en vier patronen voorhanden heeft gehad.”
2.3.1
De raadsman van de verdachte heeft bij appelschriftuur het verzoek gedaan tot het horen van [betrokkene 1] . Dit verzoek houdt het volgende in:
“Getuigenverzoeken
De verdediging wenst de volgende personen als getuigen te horen:
(...)
3. [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1991Adres: niet bekend bij de verdediging
(...)
Toelichting [betrokkene 1]
De rechtbank heeft vastgesteld dat deze getuige “nummer 2” is. Het verzoek om hem als getuige te horen is in eerste aanleg toegewezen, echter kon hij niet worden getraceerd.
Na de schietincidenten zou [betrokkene 2] de autosleutels van “nummer 1” aan “nummer 1” hebben teruggegeven te [plaats] . Vervolgens zou [betrokkene 2] met “nummer 2” vanuit [plaats] naar Diemen en de PD zijn vertrokken. “Nummer 2” zou volgens [betrokkene 2] dus ook in [plaats] aanwezig zijn geweest. Daarnaast volgt uit het dossier dat “nummer 2” direct betrokken zou zijn bij het Mercedes busje en is het dus aannemelijk dat zij elkaar kennen. [betrokkene 2] heeft immers beiden gebeld toen hij het busje zag rijden.
Uitgaande van de vaststelling dat deze getuige “nummer 2” is, moet hij de identiteit van “nummer 1” kennen. Het is dan ook in het belang van de verdediging om deze getuige te vragen naar onder meer de koppeling tussen deze getuige en “nummer 2”, of hij die avond in [plaats] is geweest, of hij cliënt aldaar heeft gezien en wat hij kan verklaren over de stellingname dat cliënt door zou gaan voor “nummer 1” en dus de schutter zou zijn. Daarnaast wil ik deze getuige bevragen over de OVC-gesprekken waaraan hij deelnam en welke voor het bewijs zijn gebruikt.
De verdediging verzoekt u dan ook om nogmaals alles in het werk te stellen om deze getuige op te sporen.”
2.3.2
Op de terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte dit verzoek herhaald en toegelicht. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt daarover het volgende in:
“De voorzitter deelt het volgende mee met betrekking tot de onderzoekswensen:
Er zijn bij schriftuur een vijftal getuigenverzoeken opgegeven:
(...)
3. [betrokkene 1] ;
(...)
De advocaat-generaal heeft op 28 oktober 2021 gereageerd op deze onderzoekswensen.
De raadsman brengt het volgende naar voren:
(...) Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen de vijf verzochte getuigen. Gelet op de straf die is opgelegd en het belang van de verdachte om de feiten en omstandigheden duidelijk te krijgen, dienen de verzochte getuigen te worden toegewezen. (...) De overige verzochte getuigen zijn ook op de plaats delict geweest. De signalementen van de dader, zoals die uit het dossier blijken, komen niet overeen met het uiterlijk van mijn cliënt.”
2.3.3
Het hof heeft op die terechtzitting het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige afgewezen en heeft daartoe als volgt overwogen:
“ [betrokkene 1] . Deze getuige heeft geen belastende verklaring afgelegd over de tenlastegelegde feiten. De verdediging wenst hem te horen omdat hij mogelijk een ontlastende getuige is. Dit heeft de verdediging echter niet verder onderbouwd. Dat de getuige een mogelijke ontlastende getuige is, betreft dan ook enkel een hypothetische stelling. Door het niet horen van deze getuige wordt de verdediging redelijkerwijs niet in haar belangen geschaad.”
2.4.1
In zijn uitspraak in de zaak Keskin tegen Nederland (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16) heeft het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) onderscheid gemaakt tussen zogenoemde “prosecution witnesses” (getuigen à charge) en “defence witnesses” (getuigen à décharge). De overwegingen van het EHRM houden onder meer het volgende in:
“a) Relevant principles
(...)
40. As is apparent from the text of Article 6 § 3 ( d ) (...), this provision sets out a right relating to the examination of witnesses against the accused. The Court has defined such witnesses, to whom it also frequently refers as “prosecution witnesses”, as persons whose deposition may serve to a material degree as the basis for a conviction and which thus constitutes evidence for the prosecution (see Lucà v. Italy, no. 33354/96, § 41, ECHR 2001-II). Paragraph 3 ( d ) also contains a right to obtain the attendance and examination of witnesses on behalf of the accused, or “defence witnesses”, that is to say witnesses whose statements are in favour of the defendant (see, for instance, Pello v. Estonia, no. 11423/03, § 31, 12 April 2007).
41. The case-law of the Court reflects the fact that paragraph 3 ( d ) of Article 6 comprises those two distinct rights. The Court has developed general principles which relate exclusively to the right to examine, or have examined, prosecution witnesses, as well as general principles specifically concerning the right to obtain the attendance and examination of defence witnesses.
(i) The right to obtain the attendance and examination of defence witnesses
42. When it comes to defence witnesses, it is the Court’s established case-law that Article 6 § 3 ( d ) does not require the attendance and examination of every witness on the accused’s behalf, the essential aim of that provision, as indicated by the words “under the same conditions”, being to ensure a full “equality of arms” in the matter (see, amongst many authorities, Murtazaliyeva v. Russia [GC], no. 36658/05, § 139, 18 December 2018, in which judgment the Court reaffirmed and further clarified the general principles concerning the right to obtain attendance and examination of defence witnesses). The concept of “equality of arms” does not, however, exhaust the content of paragraph 3 ( d ) of Article 6, nor that of paragraph 1, of which this phrase represents one application among many others (see, among other authorities, Vidal v. Belgium, 22 April 1992, § 33, Series A no. 235-B).
43. As a general rule, it is for the domestic courts to assess the relevance of the evidence which defendants seek to adduce, and Article 6 § 3 ( d ) leaves it to them, again as a general rule, to assess whether it is appropriate to call a particular witness (see Perna, cited above, § 29). It is not sufficient for a defendant to complain that he or she has not been allowed to question certain witnesses; he or she must, in addition, support the request by explaining why it is important for the witnesses concerned to be heard, and their evidence must be capable of influencing the outcome of a trial or must reasonably be expected to strengthen the position of the defence (see Perna, cited above, § 29, and Murtazaliyeva, cited above, §§ 140 and 160). Whether the defendant has advanced “sufficient reasons” for his or her request to call a witness will depend on the role of the testimony of that witness in the circumstances of any given case (ibid., § 161). The Court has formulated the following three-pronged test where a request for the examination of a defence witness on behalf of the accused has been made in accordance with domestic law (ibid., § 158):
(i) Whether the request to examine a witness was sufficiently reasoned and relevant to the subject matter of the accusation?
(ii) Whether the domestic courts considered the relevance of that testimony and provided sufficient reasons for their decision not to examine a witness at trial?
(iii) Whether the domestic courts’ decision not to examine a witness undermined the overall fairness of the proceedings?
(ii) The right to cross-examine prosecution witnesses
44. As regards the right to the examination of prosecution witnesses, the Court has held that, before an accused can be convicted, all evidence against him must normally be produced in his presence at a public hearing with a view to adversarial argument. Exceptions to this principle are possible but must not infringe the rights of the defence, which, as a rule, require that the accused should be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him, either when that witness makes his statement or at a later stage of proceedings (see Lucà v. Italy, cited above, § 39, and Al-Khawaja and Tahery v. the United Kingdom [GC], nos. 26766/05 and 22228/06, § 118, ECHR 2011).
45. Contrary to the situation with defence witnesses, the accused is not required to demonstrate the importance of a prosecution witness. In principle, if the prosecution decides that a particular person is a relevant source of information and relies on his or her testimony at the trial, and if the testimony of that witness is used by the court to support a guilty verdict, it must be presumed that his or her personal appearance and questioning are necessary (see Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia, nos. 11082/06 and 13772/05, § 712, 25 July 2013, and Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia (no. 2), nos. 51111/07 and 42757/05, § 484, 14 January 2020).”
2.4.2
In zijn arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Deze motiveringsplicht houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden.
2.4.3
Naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin tegen Nederland heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 onder meer geoordeeld dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2). Uit dit arrest volgt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (rechtsoverweging 2.9.3).
2.5.1
In deze zaak heeft de verdediging verzocht om [betrokkene 1] als getuige op te roepen en te horen. Aan dat verzoek is ten grondslag gelegd dat de verdediging [betrokkene 1] wenst te bevragen (i) over de koppeling tussen [betrokkene 1] en “nummer 2” en de koppeling tussen de verdachte en “nummer 1”, (ii) of hij de betreffende avond in [plaats] is geweest en of hij de verdachte daar heeft gezien, en (iii) over de OVC-gesprekken waaraan [betrokkene 1] deelnam en die voor het bewijs zijn gebruikt.
2.5.2
De verklaring van [betrokkene 1] als getuige die door de rechtbank en door het hof (als bewijsmiddel 37) is gebruikt en hiervoor is weergegeven onder 2.2.2, houdt in dat de verdachte twee telefoons heeft, dat de verdachte een Belgisch nummer heeft en dat [betrokkene 1] van het andere nummer niet weet of het Nederlands of Belgisch is, dat [betrokkene 1] nooit heeft gezien dat de verdachte zijn telefoons uitleende en dat de verdachte ze altijd bij zich heeft. Uit de onderbouwing van het verzoek blijkt dat de verdediging [betrokkene 1] niet wenste te horen over deze afgelegde verklaring. Uit dat verzoek en uit wat zich vervolgens tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft afgespeeld, blijkt ook niet dat de verdediging die verklaring heeft betwist. Daarom doet zich hier in zoverre niet de situatie voor dat de verdachte zijn ondervragingsrecht wil uitoefenen ten aanzien van een voor het bewijs gebruikte of te gebruiken, hem belastende verklaring. Het hiertoe strekkende oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1931 en HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498.)
2.5.3
Het hof heeft verder vastgesteld dat [betrokkene 1] een van de deelnemers is aan met onder anderen de verdachte gevoerde OVC-gesprekken, waarvan een weergave is opgenomen in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. De betreffende uitlatingen van [betrokkene 1] kunnen niet worden aangemerkt als een buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde getuigenverklaring in de hiervoor onder 2.4.3 bedoelde zin, waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende persoon mag worden verlangd (vgl. HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177). Het hof heeft daarom, zonder miskenning van wat onder 2.4 is vooropgesteld, bij de beoordeling van het verzoek tot uitgangspunt genomen dat van de verdediging een nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van deze persoon als getuige kon worden verlangd.
2.5.4
Het hof heeft geoordeeld dat de verdediging [betrokkene 1] wenst te horen omdat hij “mogelijk een ontlastende getuige is”, maar dat dit verzoek niet verder is onderbouwd en dat door het niet horen van [betrokkene 1] de verdediging redelijkerwijs niet in haar belangen wordt geschaad. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op de hiervoor onder 2.3.1 en 2.3.2 weergegeven toelichting van de verdediging op het verzoek, waaruit niet blijkt over welke aspecten van de OVC-gesprekken zij [betrokkene 1] wilde ondervragen en zij ook geen aanknopingspunten heeft gegeven waarom het ondervragen van [betrokkene 1] over de koppeling tussen de verdachte en “nummer 1” en de aanwezigheid van [betrokkene 1] in [plaats] kan leiden tot een andere, voor de verdachte niet-belastende waardering van de resultaten van het onderzoek. Daarbij neemt de Hoge Raad verder in aanmerking de niet onbegrijpelijke vaststelling van het hof dat het de verdachte zelf was die in een OVC-gesprek met [betrokkene 1] (weergegeven in bewijsmiddel 55), in een omgeving waarin hij zich veilig en onbespied waande, heeft gezegd: “voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en [betrokkene 2] heeft me daar gelaten.”
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E. M . Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.
Conclusie 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling wegens onder meer moord en meervoudige poging moord te Amsterdam-Zuidoost. Middelen over afwijzing getuigenverzoek (M1), afwijzing nader DNA-onderzoek (M2), beslissingen en vaststellingen mbt telefoon verdachte (M3), verwerping verweer over interpretatie OVC-gesprek (M4), bewijsvoering voorbedachte raad (M5) en samenloop (M6). AG is van mening dat alle middelen falen. Middel 2, 3, 4 en 6 komen in aanmerking voor afdoening ex 81.1 RO.Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02657
Zitting 11 juli 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 14 juli 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “moord”, 2. “poging tot moord”, 3. “poging tot moord, meermalen gepleegd”, 4. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”, 5. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”, 6. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod”, 7. “Medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden ofte bevorderen, voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit” en 8. “witwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslissingen genomen over inbeslaggenomen goederen en de vorderingen van zes benadeelde partijen en aan de verdachte zes schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, zes middelen van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Gelet op de bewijsvoering en de strafmaatoverwegingen van het hof draait het in deze zaak vooral om het volgende. Op 2 mei 2018 hebben zeer kort na elkaar drie schietincidenten plaatsgevonden in de (omgeving van de) Krootstraat in Amsterdam-Zuidoost. Hierbij is [slachtoffer 1] dodelijk getroffen, [slachtoffer 2] zwaar gewond geraakt en is de auto geraakt waarin [slachtoffer 3]1.en [slachtoffer 4] zaten. De schietincidenten houden verband met een gestolen busje met daarin een verborgen ruimte met cocaïne. De 19-jarige [slachtoffer 1] bevond zich op 2 mei 2018 in dit busje, kennelijk nietsvermoedend met betrekking tot de verborgen ruimte met cocaïne. Op enig moment die avond heeft een bekende van de verdachte, die eerder samen met een ander van dat busje was beroofd, het busje zien rijden en vervolgens de verdachte telefonisch aanwijzingen gegeven om hem naar de locatie van dit busje te loodsen. Bij aankomst heeft de verdachte geschoten op de auto van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , die zich – naar achteraf is gebleken – toevallig in de buurt bevonden, en daarnaast op [slachtoffer 1] en op [slachtoffer 2] , die die avond bij zijn vriend [slachtoffer 1] verbleef.
4. De rechtbank heeft de verdachte verantwoordelijk gehouden voor de drie schietincidenten en hem ter zake daarvan in eerste aanleg veroordeeld wegens doodslag en pogingen tot doodslag. Ook heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld wegens het voorhanden hebben van wapens en munitie, Opiumwetdelicten en witwassen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
5. De verdachte en het openbaar ministerie hebben tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Anders dan de rechtbank, acht het hof voorbedachte raad op de dood van de vier hiervoor genoemde slachtoffers wel bewezen. Het hof heeft een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 30 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het eerste middel
6. Met het eerste middel wordt opgekomen tegen de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen. In het bijzonder wordt in het middel de juistheid en/of de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat die [betrokkene 1] niet als een belastende getuige moet worden beschouwd, bestreden.
7. Ik begin mijn bespreking van het middel met de vaststelling dat in eerste aanleg door de rechtbank een bewijsmiddel voor het bewijs is gebezigd dat een proces-verbaal van verhoor bevat van de getuige waar het middel betrekking op heeft. Het gaat om het volgende bewijsmiddel (p. 55 van het vonnis van de rechtbank):
“Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] van 4 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambteren T299 en T125, doorgenummerde pag. B 05 05 001 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Voor zover ik weet heeft [verdachte] twee telefoons. Hij heeft een Belgisch nummer en van het andere nummer weet ik niet of het Nederlands of Belgisch is. Ik heb nooit gezien dat hij zijn telefoons aan iemand uitleende.”
8. Naast het hierboven weergegeven bewijsmiddel zijn door de rechtbank enkele OVC-gesprekken voor het bewijs gebruikt waaraan dezelfde getuige - in de bewijsmiddelen soms aangeduid met zijn volledige naam ( [betrokkene 1] ) en soms aangeduid als ‘ [betrokkene 1] ’ - deelnam. Op deze OVC-gesprekken kom ik hieronder nog terug.
9. In hoger beroep is bij appelmemorie van 22 februari 2021 een verzoek gedaan om deze getuige te horen. Deze appelmemorie bevat voor zover relevant het volgende:2.
“Getuigenverzoeken
De verdediging wenst de volgende personen als getuigen te horen:
[…]
3. [betrokkene 1] […]
Toelichting [betrokkene 1]
De rechtbank heeft vastgesteld dat deze getuige “nummer 2” is. Het verzoek om hem als getuige te horen is in eerste aanleg toegewezen, echter kon hij niet worden getraceerd.
Na de schietincidenten zou [betrokkene 2] de autosleutels van “nummer 1” aan “nummer 1” hebben teruggegeven te [plaats] . Vervolgens zou [betrokkene 2] met “nummer 2” vanuit [plaats] naar [plaats] en de PD zijn vertrokken. “Nummer 2” zou volgens [betrokkene 2] dus ook in [plaats] aanwezig zijn geweest. Daarnaast volgt uit het dossier dat “nummer 2” direct betrokken zou zijn bij het Mercedes busje en is het dus aannemelijk dat zij elkaar kennen. [betrokkene 2] heeft immers beiden gebeld toen hij het busje zag rijden.
Uitgaande van de vaststelling dat deze getuige “nummer 2” is, moet hij de identiteit van “nummer 1” kennen. Het is dan ook in het belang van de verdediging om deze getuige te vragen naar onder meer de koppeling tussen deze getuige en “nummer 2”, of hij die avond in [plaats] is geweest, of hij cliënt aldaar heeft gezien en wat hij kan verklaren over de stellingname dat cliënt door zou gaan voor “nummer 1” en dus de schutter zou zijn. Daarnaast wil ik deze getuige bevragen over de OVC-gesprekken waaraan hij deelnam en welke voor het bewijs zijn gebruikt.
De verdediging verzoekt u dan ook om nogmaals alles in het werk te stellen om deze getuige op te sporen.”
10. Op de terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2021 (een regiezitting) heeft de raadsman van de verdachte dit verzoek herhaald. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt hierover het volgende in:
“De voorzitter deelt het volgende mee met betrekking tot de onderzoekswensen:
Er zijn bij schriftuur een vijftal getuigenverzoeken opgegeven:
[…]
3. [betrokkene 1] ;
[…]
De advocaat-generaal heeft op 28 oktober 2021 gereageerd op deze onderzoekswensen.
De raadsman brengt het volgende naar voren:
[…] Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen de vijf verzochte getuigen. Gelet op de straf die is opgelegd en het belang van de verdachte om de feiten en omstandigheden duidelijk te krijgen, dienen de verzochte getuigen te worden toegewezen.”
11. Het hof heeft het verzoek ter terechtzitting van 2 november 2021 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede:
[…]
Het hof wijst af het verzoek om als getuige te horen:
4. [betrokkene 1] . Deze getuige heeft geen belastende verklaring afgelegd over de tenlastegelegde feiten. De verdediging wenst hem te horen omdat hij mogelijk een ontlastende getuige is. Dit heeft de verdediging echter niet verder onderbouwd. Dat de getuige een mogelijke ontlastende getuige is, betreft dan ook enkel een hypothetische stelling. Door het niet horen van deze getuige wordt de verdediging redelijkerwijs niet in haar belangen geschaad.”
12. Het cassatiemiddel is gericht tegen deze afwijzing.
13. Dat het hof in die fase van het geding heeft geoordeeld dat het verzoek om deze getuige te horen geen betrekking had op – kort gezegd – een belastende getuige, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het uitgangspunt van de Keskin-jurisprudentie is weliswaar dat het belang een getuige te horen, moet worden voorondersteld indien de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen,3.maar deze vooronderstelling kan - zoals alle vooronderstellingen - worden weerlegd, in het bijzonder door wat aan het verzoek ten grondslag wordt gelegd. In dit geval heeft de verdediging er, een half jaar na het post-Keskin-arrest, voor gekozen om niet het feit dat de rechtbank de verklaring van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt aan het verzoek ten grondslag te leggen – in welk geval de verdediging niet tot een nadere onderbouwing gehouden was – maar heeft ze in plaats daarvan twee andere kwesties genoemd waarover ze de getuige zou willen horen. Deze kwesties betroffen, zo volgt uit de appelmemorie: (i) de vraag wat de getuige kon verklaren over “nummer 1” (de schutter) en (ii) wat hij kon verklaren over de OVC-gesprekken (waaraan hij zelf deelnam). Het hof heeft in die stand van de procedure kunnen oordelen dat het verzoek dus kennelijk niet betrekking had op onderdelen van de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] , kort gezegd inhoudende dat de verdachte twee telefoons had (hetgeen door de verdachte nadat hij door de politie met de resultaten van de onderzoeksgegevens was geconfronteerd overigens ook niet langer is betwist4.), en dat het verzoek dus moest worden aangemerkt als een verzoek tot het horen van een ontlastende getuige.5.Hierbij neem ik nog in aanmerking dat de verdediging noch op dat moment, noch op enig later moment in de procedure voor het hof heeft betwist dat het verzoek betrekking had op een ontlastende getuige, terwijl daarvoor verderop in de procedure alle gelegenheid heeft bestaan.
14. Op de terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2022 (de inhoudelijke behandeling) is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen vanwege een andere samenstelling van het hof. De afwijzende beslissing van het hof met betrekking tot het horen van [betrokkene 1] is daarbij in stand gebleven, nu het een beslissing in de zin van art. 287 en 288 Sv betreft en dergelijke beslissingen op grond van art. 322 lid 4 Sv in stand blijven wanneer het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.6.Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak, die vijf zittingsdagen in beslag heeft genomen,7.is namens de verdachte geen nieuw verzoek gedaan om [betrokkene 1] te horen.8.Evenmin is voor zover ik heb kunnen zien - en dit wordt in cassatie ook niet aangevoerd - op enig moment in de procedure voor het hof het hierboven weergegeven oordeel bestreden dat de verzochte getuige [betrokkene 1] als een ontlastende getuige moet worden aangemerkt.
15. Tegen deze achtergrond resteert de vraag of het hof gelet op de Keskin-jurisprudentie gehouden was om op een later moment in de procedure, in de nieuwe samenstelling, alsnog ambtshalve over te gaan tot het oproepen en horen van de getuige [betrokkene 1] .9.In cassatie wordt niet met zoveel woorden een klacht geformuleerd over het feit dat het hof dit niet heeft gedaan. Wel wordt door de stellers van het middel gewezen op de bewijsconstructie van het hof, op grond waarvan zij de hiervoor genoemde afwijzende beslissing van 2 november 2021 opnieuw aanvallen. In het licht daarvan bespreek ik de vraag of het hof, gelet op de uiteindelijke bewijsvoering en het eerder afgewezen verzoek tot het horen van [betrokkene 1] , in een later moment in de procedure alsnog gehouden was tot het horen van deze getuige.
16. De stellers van het middel wijzen voor hun – dus eerst in cassatie betrokken – stelling dat de getuige [betrokkene 1] als een belastende getuige in de zin van de Keskin-jurisprudentie moet worden opgevat, op drie door het hof voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen (p. 13-14 van de schriftuur). Dit zijn de bewijsmiddelen die in de aanvulling op het arrest de nummers 37, 52 en 54 hebben gekregen. De bewijsmiddelen 52 en 54 bevatten geschriften die een uitwerking bevatten van een OVC-gesprek, waaraan naast de persoon waar het om gaat (in deze bewijsmiddelen aangeduid als ‘ [betrokkene 1] ’), ook ‘ [betrokkene 3] ’ en ‘ [verdachte] ’ (de verdachte) deelnemen. Voor uitlatingen die in dergelijke gesprekken worden gedaan, moet naar het mij voorkomt gelden dat deze niet kunnen worden aangemerkt als een buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde getuigenverklaring in de zin van – kort gezegd – de Keskin-jurisprudentie.10.Voor dergelijke getuigen pleegt de Hoge Raad op te merken dat het arrest van 20 april 2021 (het post-Keskin-arrest) “geen verandering gebracht” heeft in de toepasselijkheid van het voordien bestaande kader (het arrest van 4 juli 2017). Gelet daarop moet het middel falen voor zover de stelling dat het hof de getuige onterecht niet als belastende verklaring in de zin van de Keskin-jurisprudentie heeft aangemerkt, berust op de opname van deze twee bewijsmiddelen.
17. Het bewijsmiddel dat dan overblijft (nummer 37) betreft een verhoor van de getuige [betrokkene 1] bij de politie. Dit betreft in wezen hetzelfde bewijsmiddel dat ik hiervoor onder 7 heb weergegeven. Omdat het hof het bewijsmiddel in een iets andere vorm heeft opgenomen, citeer ik het bewijsmiddel in de vorm waarin het door het hof is opgenomen hieronder:
“37. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] van 4 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-299 en T-125 (dossierpagina’s B 05 05 001 tot en met B 05 014).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juni 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Voor zover ik weet heeft [verdachte] (= de verdachte) twee telefoons. Hij heeft een Belgisch nummer en van het andere nummer weet ik niet of het Nederlands of Belgisch is. Ik heb nooit gezien dat [verdachte] zijn telefoons uitleende. Hij heeft ze altijd bij zich.
Als de telefoon van [verdachte] overgaat, neem ik niet op want het is niet mijn telefoon.”
18. Gelet op het feit dat het hof de bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] slechts op deze wijze voor het bewijs heeft gebruikt – die naar de kern bezien overeenkomt met de wijze waarop de rechtbank dat heeft gedaan – meen ik dat het hof niet tot het ambtshalve alsnog oproepen van deze getuige was gehouden. Door niets anders te doen dan de rechtbank heeft gedaan, komt de eerdere afwijzing immers niet in een ander daglicht te staan, terwijl ook door of namens de verdachte op geen enkel moment in de procedure te kennen is gegeven dat de verdediging [betrokkene 1] nog zou willen horen over de bij de door hem bij de politie afgelegde - à charge - verklaring. Ook in zoverre moet het middel dus falen.
19. In het licht van het voorgaande ten overvloede, wijs ik nog kort op de bewijsrelevantie van het bewijsmiddel waar het om gaat (hiervoor weergegeven onder 17). Deze schuilt kort gezegd in het lokaliseren van de verdachte op de plaats waar de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde schietincidenten zich hebben afgespeeld. Bij dit lokaliseren speelt een Nederlands telefoonnummer, eindigend op [telefoonnummer 1] , een rol. De verdachte heeft betwist dat dit nummer bij hem in gebruik was. Het hof – en daarvoor de rechtbank – stellen echter vast dat dit wel het geval is geweest. Daarbij maken zij onder meer gebruik van het feit dat dit Nederlandse telefoonnummer blijkens zendmastgegevens vaak “meereist” met een Belgisch telefoonnummer, eindigend op [telefoonnummer 2] , waarvan de verdachte wel heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. Ook wordt door het hof betekenis toegekend aan het feit dat beide telefoons vaak zijn op plekken waar de verdachte verbleef. Voor een uitgebreidere bespreking van deze bewijsoverweging verwijs ik naar het bestreden arrest. Bij mijn behandeling van het derde middel kom ik hier bovendien nog op terug. Voldoende is hier dat de vaststelling van het hof dat beide telefoonnummers bij de verdachte in gebruik zijn op veel meer steunt dan slechts de voor het eerste middel relevante verklaring van [betrokkene 1] . Zo bezien, zou naar mijn idee ook nog geoordeeld kunnen worden dat zich hier de situatie voordoet waarin het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben.11.Ook met weglating van het bewijsmiddel heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte op de plaats was waar de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde schietincidenten zich hebben afgespeeld.
20. Het middel faalt.
Het tweede middel
21. Het tweede middel bevat de klacht dat ’s hofs afwijzing van het verzoek tot het doen van nader DNA-onderzoek niet, althans niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
22. Het verzoek om nader DNA-onderzoek waarop de klacht betrekking heeft, betreft een verzoek dat is gedaan bij appelmemorie van 22 februari 2021 en is herhaald op de regiezitting van 2 november 2021. Het hof heeft het verzoek op deze terechtzitting afgewezen. Op de terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2022 – de inhoudelijke behandeling – is het onderzoek vanwege een andere samenstelling van het hof opnieuw aangevangen. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de verdediging het verzoek met betrekking tot het doen van nader DNA-onderzoek niet herhaald.
23. Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2022, 7 juni 2022, 10 juni 2022, 23 juni 2022 en 14 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij art. 422 lid 2 Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
24. De beslissing van het hof op het verzoek tot het doen van nader DNA-onderzoek betreft geen beslissing als bedoeld in art. 322 lid 4 Sv,12.welk artikel op grond van art. 415 lid 1 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is. Dit brengt mee dat de afwijzing van het verzoek tot het doen van nader DNA-onderzoek niet in stand is gebleven toen het onderzoek ter terechtzitting op 23 mei 2022 opnieuw is aangevangen. Over de afwijzing van dit verzoek kan in cassatie dan ook niet worden geklaagd.
25. Het tweede middel moet daarom onbesproken blijven.
Het derde middel
26. Het derde middel valt uiteen in drie deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van een telecom-deskundige niet zonder meer begrijpelijk is, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd. De tweede deelklacht luidt dat het hof ten onrechte niet heeft gereageerd op het verzoek van de verdediging tot het verstrekken van de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , althans dat de kennelijke afwijzing van dit verzoek niet zonder meer begrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed. Met de derde deelklacht wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] naast zijn Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Dit oordeel is aldus de steller van het middel niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
De eerste deelklacht
27. Het proces-verbaal van de hiervoor al meermaals genoemde regiezitting van 2 november 2021 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:
“De raadsman brengt het volgende naar voren:
Ten aanzien van de historische printgegevens verzoek ik een telecom-deskundige te benoemen.
[…]
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede:
[…]
Het verzoek om een telecommunicatie deskundige te benoemen wordt afgewezen omdat het hof zich – mede in het licht van het door de advocaat-generaal overgelegde aanvullende proces-verbaal van 28 oktober jl. – voldoende voorgelicht acht. De noodzaak voor het verzochte ontbreekt.”
28. Het middel mist feitelijke grondslag voor zover het berust op de opvatting dat het hof het verzoek tot het horen van een deskundige op het gebied van telecommunicatie heeft afgewezen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2021 blijkt immers dat het hof het verzoek tot het benoemen van een telecommunicatiedeskundige heeft afgewezen. Het betreft dus een verzoek tot het nemen van een beslissing als bedoeld in art. 315 lid 3, tweede volzin, Sv en niet tot het nemen van een beslissing in de zin van art. 315 lid 3, eerste volzin, Sv. Reeds hierom moet de eerste deelklacht falen.
29. Ten overvloede merk ik op dat over de afwijzing van het verzoek tot het benoemen van een telecommunicatiedeskundige in dit geval in cassatie niet had kunnen worden geklaagd, aangezien dit een beslissing betreft die niet valt onder art. 322 lid 4 Sv jo. 415 lid 1 Sv,13.waardoor de beslissing niet in stand is gebleven toen het onderzoek ter terechtzitting op 23 mei 2022 opnieuw is aangevangen, terwijl het verzoek nadien niet opnieuw is gedaan.
30. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
31. De tweede deelklacht houdt als gezegd in dat het hof ten onrechte niet heeft gereageerd op het verzoek van de verdediging tot het verstrekken van de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 1] en/of [telefoonnummer 2] , althans dat het hof de kennelijke afwijzing niet zonder meer begrijpelijk en/of onvoldoende met redenen heeft omkleed.
32. In de toelichting op het middel wordt allereerst gewag gemaakt van verzoeken die zijn gedaan in de hiervoor al meermaals aan de orde gekomen fase waarin het hof optrad in een andere samenstelling. Om de hiervoor besproken redenen kan aan de onderdelen van de klacht die op die fase betrekking hebben, worden voorbijgegaan. Ik vang mijn bespreking daarom aan met het verzoek dat is gedaan op de terechtzitting van 7 juni 2022. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt, voor zover relevant voor de beoordeling van dit middel, in:
“De raadsman deelt mee:
[…]
Mijn tweede verzoek ziet op de historische verkeersgegevens. De politie heeft een samenvatting gepresenteerd van de bewegingen van de telefoontoestellen. Het beeld is gecreëerd dat het prepaid toestel met nummer [telefoonnummer 1] altijd in de buurt van mijn cliënt is geweest. Mijn indruk is dat nummer [telefoonnummer 1] frequent niet in de buurt van de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] is geweest. De politie presenteert een compilatie van vermoedens als waarheid.
De rechtbank achtte aannemelijk dat het nummer [telefoonnummer 1] aan mijn cliënt toebehoorde. Ik heb een Excel-bestand ontvangen met daarin de historische verkeersgegevens van het nummer [telefoonnummer 2] , maar van het nummer [telefoonnummer 1] heb ik niets kunnen vinden. De gegevens van dat nummer wil ik graag ontvangen, net als de gegevens van het nummer [telefoonnummer 3] , het nummer van [betrokkene 2] . Het betreft de gegevens over de periode 20 december 2017 tot en met 20 juni 2018.
De jongste raadsheer deelt mee dat het hof de gegevens van [telefoonnummer 2] wel heeft ontvangen, dat het hof een vergelijking heeft gemaakt tussen de gegevens van de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] door steekproefgewijs te controleren of de desbetreffende nummers binnen een periode van 15 minuten bij elkaar in de buurt zijn en dat daarvan een overzicht is gemaakt. Dit overzicht wordt aan alle procesdeelnemers verstrekt en in het dossier gevoegd.
De raadsman deelt mee dat bij een groot deel de locaties van de Cell ID’s niet vermeld staan.
De jongste raadsheer deelt mee dat een deel van de locaties in het procesdossier vermeld zijn.
De raadsman vervolgt:
Ik zou meer gegevens willen hebben. Nummer [telefoonnummer 1] wordt gekoppeld aan [telefoonnummer 2] . De nummers worden geplaatst in een ruimer verband van drugs. [betrokkene 2] zou bij die groep horen. Ik wil ook de gegevens van zijn telefoon. Ik wil weten wie heeft op welk moment welk toestel in handen heeft gehad. Er is een connectie tussen [betrokkene 2] en het abonnementsnummer [telefoonnummer 2] . Ik wil de groep kunnen analyseren. Mijn cliënt verklaart dat hij nummer [telefoonnummer 1] niet heeft gebruikt. Wie heeft het toestel dal wel in zijn handen gehad? Ik wil daarom ook graag de gegevens van [betrokkene 2] .
[…]
De jongste raadsheer onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
Het hof hervat het onderzoek ter terechtzitting.
De jongste raadsheer deelt mee dat gelet op het standpunt van de advocaat-generaal twee verzoeken resteren om op te beslissen en deelt als beslissingen daarop van het hof mee:
Met betrekking tot het verzoek tot verstrekking van de historische verkeersgegevens van nummer [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] is het hof van oordeel dat uit de onderbouwing van het verzoek de noodzaak tot verstrekking niet is gebleken. Dit verzoek wordt afgewezen.”
33. Uit het voorgaande maak ik om te beginnen op dat de verzochte gegevens met betrekking tot telefoonnummer [telefoonnummer 2] op dat moment reeds aan de verdediging waren verstrekt. Dit vindt ook bevestiging in het hieronder weer te geven vervolg van het procesverloop en het in cassatie bestreden arrest (zie onder 37). Om die reden merk ik hier vast op dat de tweede deelklacht faalt voor zover zij betrekking heeft op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Met betrekking tot de klachten over [telefoonnummer 1] geldt het volgende.
34. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2022:
“De voorzitter deelt mee dat de verdediging per e-mail van 9 juni 2022 heeft verzocht om lijsten waarop de locaties van de aangestraalde Cell ID’s vermeld staan met betrekking tot nummer [telefoonnummer 1] .
De raadsman deelt mee:
Bij de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 1] staan alleen de nummers van de Cell ID’s vermeld, niet de locatie van die Cell ID’s. Ik wil graag de beschikking krijgen over een lijst waar de locaties van de aangestraalde Cell ID’s op staan.
De advocaat-generaal deelt mee kennis te hebben genomen van de e-mail van 9 juni 2022, het verzoek te hebben uitgezet bij de politie en de lijst indien deze beschikbaar is te zullen verstrekken.
[…]
De voorzitter deelt mee dat gelet op de toezeggingen van de advocaat-generaal het hof hierop geen beslissing hoeft te nemen.”
35. Een blik achter de papieren muur leert mij dat in een mail van 14 juni 2022 een lijst is verstrekt waarop onder meer de locatiegegevens van verschillende zendmasten staan. Uit daaropvolgende correspondentie blijkt ook dat deze lijst kennelijk niet alle locaties van alle Cell ID’s staan vermeld.
36. Op de terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2022 heeft de raadsman van de verdachte gepleit overeenkomstig zijn pleitnota. Deze pleitnota bevat niets wat voor de klacht relevant is. Wel heeft de raadsman in dupliek nog het volgende opgemerkt:
“Ik blijf van mening dat oneerlijk is dat we niet de beschikking hebben gekregen over alle relevante zendmast locaties. Als de provider deze gegevens niet geeft, betekent dit dan ook dat ze er niet zijn? Volgens mij bestaan die gegevens wel degelijk. Aan het hof wordt nu een selectie gepresenteerd waar u niet in moet trappen.”
37. Blijkens de in het bestreden arrest opgenomen bewijsoverwegingen heeft het hof de hierboven weergegeven opmerking als een verweer aangemerkt. Het hof heeft hierover in het arrest het volgende overwogen:
“Resterende verweren van de verdediging (eerlijk proces)
[…]
Met betrekking tot de historische gegevens van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] overweegt het hof als volgt. Op verzoek van de verdediging zijn in hoger beroep de gegevens verstrekt die de politie van de providers heeft ontvangen. Bij de gegevens met betrekking tot nummer [telefoonnummer 1] bevonden zich wel de nummers, maar niet de locaties van de zendmasten. Inmiddels zijn deze locaties voor de politie niet meer te achterhalen, zoals naar voren is gebracht in een e-mailbericht van de advocaat-generaal. Het hof is van oordeel dat vanwege het verstrijken van de tijd het ontbreken van deze gegevens niet aan het Openbaar Ministerie valt te verwijten. Ook is het hof van oordeel dat de verdediging met het ontbreken van deze gegevens niet zodanig in haar belangen is geschaad dat geen effectieve verdediging kon worden gevoerd. De resultaten van een analyse van de gegevens zijn vervat in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Bovendien waren de locaties van de belangrijkste masten reeds vanaf het begin in het dossier opgenomen. Enige vorm van controle op de conclusies in het proces-verbaal is daarmee wel degelijk mogelijk geweest. De verdediging heeft tenslotte geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal.”
38. Voor zover de tweede deelklacht berust op de veronderstelling dat het hof niet heeft gereageerd op het verzoek tot het verstrekken van de historische verkeersgegevens met betrekking tot het nummer [telefoonnummer 1] , mist het gelet op bovenstaande overweging feitelijke grondslag. Uit het procesverloop blijkt dat de verdediging gaandeweg de procedure over een gedeelte van de verzochte gegevens de beschikking heeft gekregen, maar dat een ander gedeelte - gegevens die betrekking hadden op de locatie van een aantal zendmasten - niet meer viel te achterhalen. In zoverre heeft het hof geoordeeld dat inwilliging van het verzoek niet mogelijk was. Dat feitelijke oordeel acht ik gelet op het hierboven weergegeven oordeel niet onbegrijpelijk. In de schriftuur wordt ook niet aangevoerd waarom dit oordeel over de feitelijke onmogelijkheid onbegrijpelijk zou zijn. Daarbij neem ik nog in aanmerking dat aan het ‘verzoek’ niet meer ten grondslag is gelegd dan dat het ‘oneerlijk’ is dat niet alle zendmastlocaties zijn verstrekt, zonder dat daarbij is aangevoerd waarom dat het geval zou zijn en op welke manier een wel complete lijst een ander licht zou (kunnen) doen schijnen op het tenlastegelegde.
39. Ook de tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht
40. De derde deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] naast zijn Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 2] , niet zonder meer begrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed. De stellers van het middel voeren hiertoe een tweetal argumenten aan waar ik na het weergeven van de relevante onderdelen van het arrest nader op inga.
41. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
“De gebruiker van [telefoonnummer 1]
Vervolgens onderzoekt het hof of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] en neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
A. [telefoonnummer 1] Had op 15 januari 2018 contact met #0919, het vaste telefoonnummer van de moeder van de verdachte.
B. Volgens [betrokkene 1] heeft de verdachte twee telefoons; een Belgisch nummer en van het andere nummer weet hij niet of het Belgisch is of Nederlands. Hij heeft nooit gezien dat de verdachte zijn telefoons uitleende, de verdachte heeft de telefoons altijd bij zich.
C. Uit het (als bewijsmiddel opgenomen) proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten blijkt verder onder meer het volgende. [telefoonnummer 1] Had als meest gebruikte zendmast [zendmast 1] in [plaats] , die hoogst waarschijnlijk dekking gaf aan de woning van de verdachte [a-straat 1] ; Verbalisanten hebben de historische gegevens van het door de verdachte betwiste [telefoonnummer 1] en het door de verdachte erkende nummer [telefoonnummer 2] vergeleken. De nummers gebruikten zendmasten langs dezelfde route, alsof ze met elkaar meereisden. De nummers gebruikten niet tegelijkertijd een zendmast en ook niet net na elkaar zendmasten die ver van elkaar verwijderd waren. Opvallend is dat met [telefoonnummer 1] naar het telefoonnummer van de moeder van de verdachte is gebeld en dat dit nummer na 3 mei 2018 niet meer in gebruik is geweest. De verbalisanten concluderen dat het aannemelijk is dat de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] .
D. De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij op 8 april 2018 een Volvo V40 in België heeft gehuurd en deze heeft opgehaald en daarbij niet in het gezelschap was van een ander. Uit het (als bewijsmiddel opgenomen) proces-verbaal blijkt dat de beide nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] aan het begin van die dag nog in het noorden en midden van Nederland in gebruik waren en aan het einde van de dag in het zuiden.
E. Het dossier bevat een overzicht met de historische gegevens van [telefoonnummer 1] gedurende de periode van 25 december 2017 tot 3 mei 2018. Het hof constateert het volgende:
- [telefoonnummer 1] had 308 keer contact met [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] ;
- [telefoonnummer 1] heeft de [zendmast 1] in [plaats] het vaakst aangestraald (309 keer), daarnaast heeft het nummer ook de [zendmast 2] in [plaats] 155 keer aangestraald. Het adres van de verdachte [a-straat 1] [plaats] viel onder het bereik van deze zendmasten, zoals blijkt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen processen-verbaal. Deze zendmasten werden ook veelvuldig aangestraald in de dagen voor 2 mei 2018:
Op 29 april 2018: 7 keer (en 1 keer een andere mast);
op 30 april 2018: 9 keer (en 1 keer een andere mast);
op 1 mei 2018: 17 keer (en 4 keer een andere mast);
op 2 mei 2018 tot 23 uur: 13 keer (en 1 keer een andere mast).
Verder constateert het hof dat [telefoonnummer 1] deze zendmasten op al die dagen op verschillende momenten van de dag aanstraalde. Op basis van dit patroon (met name het verspreide gebruik over de dag) is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat het nummer werd gebruikt door iemand die vaak kort in de omgeving was (bijvoorbeeld voor het ophalen en/of wegzetten van de Mercedes-Benz Vito).
F. Het hof heeft op basis van de verstrekte historische gegevens van de periode van 25 december 2017 tot en met 3 mei 2018 een steekproef gedaan om de conclusie uit het hiervoor onder C vermelde proces-verbaal van bevindingen te toetsen dat de nummers niet vlak na elkaar zendmasten aanstraalden die ver uit elkaar lagen. Daarbij heeft het hof zich gericht op gelegenheden waarbij [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] binnen een tijdsbestek van een kwartier zijn gebruikt.
Het hof stelt vast dat dit in elk geval 24 keer is gebeurd. Op drie van deze 24 momenten kan het hof niet vaststellen op welke afstand van elkaar deze nummers zijn gebruikt, omdat het dossier de locatie van een van de betreffende zendmasten niet weergeeft. Ten aanzien van de andere 21 keer heeft het hof geen gegevens gevonden die de conclusies uit het proces-verbaal weerspreken.
Het hof stelt op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] naast zijn Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Dit vindt tevens bevestiging in de gang van zaken rondom de aangifte van diefstal van de Vito op 28 april 2018, die mede relevant is voor de beoordeling van de feiten 6 en 7.
[betrokkene 2] had de Vito bus regelmatig gebruikt voordat deze als gestolen werd opgegeven, en achtte het blijkens zijn verklaring van belang de Vito terug te pakken, toen hij deze voor het eerst na de diefstal op 2 mei 2018 zag rijden. [betrokkene 2] vond het logisch om daarvoor de nummers 1 [telefoonnummer 1] , de verdachte, en 2 [telefoonnummer 4] , [betrokkene 1] , te bellen.
Zoals vermeld was een bedrijf van [betrokkene 4] de eigenaar van de Vito, maar [betrokkene 2] heeft er op 2 mei 2018 na het zien van de als gestolen opgegeven Vito bus niet aan gedacht om hem in te lichten. [betrokkene 4] had de Vito in 2016 gekocht voor 5.000,00 euro, dus hij was de eerst aangewezene met een financieel belang om de bus terug te krijgen.
Het hof leidt hieruit af dat [betrokkene 2] , de verdachte en [betrokkene 1] er belang bij hadden de Vito op 2 mei 2018 terug te pakken, terwijl dat belang kennelijk niet bestond uit (een aandeel in) de relatief geringe aanschafprijs. In de Vito is een verborgen ruimte aangetroffen met ruim 1 kilo cocaïne, met een capaciteit voor het verstoppen van honderden kilo’s cocaïne.
Het hof gaat er op grond van de algemeen bekende straatwaarde van ruim een kilo van deze harddrug van uit dat deze waarde de aanschafwaarde van de bus ruimschoots oversteeg. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van de verborgen ruimte in de Vito en hoe deze geopend diende te worden en dat hij ruim 1 kilo cocaïne daarin heeft vervoerd. Het hof gaat ervan uit dat dit voor hem op 2 mei 2018 de reden was om actie te ondernemen teneinde de gestolen Vito terug te krijgen. Nu geen ander belang uit het dossier kan worden afgeleid, acht het hof aannemelijk dat ook de verdachte en [betrokkene 1] belang hadden bij het terugkrijgen van de cocaïne of het verhullen van het feit dat in de Vito een verborgen ruimte was aangebracht.
Het hof stelt vast dat rondom de gang van zaken met betrekking tot de aangifte van de diefstal van de Vito eveneens een relatie kan worden vastgesteld tussen de gebruikte telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] en die van de andere daarbij betrokkenen.
28 april 2018 tijdstip | Aangifte diefstal Mercedes Vito |
08:08 uur | De telefoon van [betrokkene 2] [telefoonnummer 3] maakt gebruik van een zendmast die dekking geeft aan Dekkershoek 45 Den Haag, waar sinds 12 april 2018 in opdracht van [betrokkene 4] een container was geplaatst, die afkomstig was van het terrein aan de Nikkelhoek 18 in Lelystad. |
17:38 | [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] maakt gebruik van zendmasten langs de A4; ook het nummer van [betrokkene 5] [telefoonnummer 5] maakt gebruik van zendmasten langs de A4. |
17:41 | [telefoonnummer 6] van [betrokkene 5] gebruikt een zendmast langs de A4 bij Hoofddorp [betrokkene 5] belt het telefoonnummer van de verdachte [telefoonnummer 2] , die dan in de buurt is van Badhoevedorp. |
17:53 | De Vito bus wordt gescand op de A10 Zuid bij afrit S112. |
18:00 | [telefoonnummer 2] van de verdachte belt met [betrokkene 5] ; er komt geen contact tot stand. [telefoonnummer 2] van de verdachte stuurt een sms bericht naar [betrokkene 5] ; beide nummers gebruiken dan de [zendmast 3] [plaats] . |
18:20 | [telefoonnummer 1] van de verdachte is onder bereik van een [zendmast 1] [plaats] , vlakbij het woonadres van de verdachte. |
18:23 | [telefoonnummer 1] van de verdachte is onder bereik van een zendmast aan de Dalsteindreef Amsterdam. |
18:26 | [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] , die dan onder bereik van de [zendmast 3] [plaats] is, belt [telefoonnummer 4] ( [betrokkene 1] ), dan onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan Diemen. |
18:30 | De Volvo V40 wordt gezien op de oprit A10 Zuid gaande in de richting van de A10 Oost. |
18:32 | [telefoonnummer 1] van de verdachte straalt dan een [zendmast 4] aan, die het adres [b-straat 1] in [plaats] onder bereik heeft. |
18:35 | [telefoonnummer 2] van de verdachte straalt dan een [zendmast 4] aan. |
18:24/ 18:40 | [betrokkene 5] belt 3 keer naar [betrokkene 4] . |
19:01 | [betrokkene 4] telefoon is onder bereik een zendmast aan de Rode Kruislaan in Diemen. |
19:08 | In [betrokkene 4] telefoon wordt het nummer van [betrokkene 2] [telefoonnummer 3] als contact aangemaakt. [telefoonnummer 3] is dan onder bereik van een zendmast aan de Rode Kruislaan in [plaats] . |
19:30 | [betrokkene 4] telefoon blijft vanaf dat moment nog enige tijd gebruikmaken van zendmasten die dekking geven aan [b-straat 1] in [plaats] . |
20:51 | [betrokkene 4] doet aangifte van diefstal van de Vito bus. |
Ten aanzien van deze “diefstal”, acht het hof het navolgende van belang.
[betrokkene 2] heeft in een OVC-gesprek van 14 mei 2019, toen hij zich onbespied waande, verteld over de manier waarop de Vito was geript toen hij zich met iemand van de organisatie in de bus bevond: [betrokkene 2] wordt opgewacht door blanke mannen die zich voordeden als recherche. Ze kijken in de bus, maar daar valt niets te zien, want er is een verborgen ruimte (‘stash’). Er volgt een worsteling. [betrokkene 2] weet te ontkomen en de man van de eigenaar ook en die zet het op een lopen. Die mannen nemen de auto mee. [betrokkene 2] wil actie ondernemen, maar die man van de eigenaar niet. [betrokkene 2] gaat nog steeds met die organisatie om. Ze zijn nu weer een lijn aan het opzetten en daarbij is [betrokkene 2] weer betrokken.
[betrokkene 4] heeft op 28 april 2018 om 20.51 uur aangifte gedaan van diefstal van de Vito. Kort voorafgaand aan deze aangifte, rond 18.30 uur, waren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en de verdachte in Diemen en na 19.00 uur was de telefoon van [betrokkene 4] eveneens in Diemen, waar [betrokkene 4] de [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] in zijn telefoon heeft opgeslagen.
Het hof leidt uit het schema en deze gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, af dat [betrokkene 2] en [betrokkene 5] op 28 april 2018, terwijl zij onderweg waren van Den Haag naar Amsterdam, van de Vito zijn beroofd, dat [betrokkene 5] vervolgens contact heeft gezocht met de verdachte, waarna [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en de verdachte in [plaats] bij elkaar zijn geweest en gezamenlijk hebben overlegd. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betrokken waren bij het doen van de aangifte van de gestolen bus, wellicht om te verhullen dat er een verborgen ruimte in was aangebracht en/of de daarin aanwezig hoeveelheid cocaïne.
De verdachte heeft bij de politie over zijn contact met [betrokkene 2] het volgende verklaard.
Ik heb eenmaal heel kort telefonisch contact gehad met [betrokkene 2] en het is echt nooit verder gegaan dan dat. Ik heb hem mijn vloer gegeven toen ik wegging uit [plaats] , toen heb ik telefonisch contact met hem gehad.
Het hof acht op grond van al het voorgaande deze uitlating volstrekt onaannemelijk en gaat ervan uit dat de verdachte met dit standpunt heeft getracht zijn contact met [betrokkene 2] zo minimaal mogelijk te doen voorkomen teneinde zijn ontkenning van betrokkenheid te illustreren bij de ten laste gelegde feiten waarin [betrokkene 2] een rol van betekenis speelt.
Verweren van de verdediging ten aanzien van [telefoonnummer 1]
De verdediging heeft als alternatieve verklaring naar voren gebracht dat iemand anders in de avond van 2 mei 2018 de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] bij zich heeft gehad. Het hof overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij één telefoon had, waarop hij zowel zijn Belgisch abonnementsnummer als een Nederlandse whatsappnummer gebruikte. Nadat de politie hem confronteerde met onderzoeksresultaten ten aanzien van het nummer [telefoonnummer 1] , verklaarde de verdachte dat hij zijn in Nederland wonende moeder af en toe belde met een prepaid telefoon en dat hij deze telefoon niet elke dag bij zich heeft. Bij het voorhouden van de bevindingen over het nummer [telefoonnummer 1] in hoger beroep heeft de verdachte daarnaast verklaard dat in het huis aan het [b-straat 1] in [plaats] verscheidene telefoons voor het grijpen lagen. Deze werden door eenieder die toegang had tot de woning gebruikt voor gesprekken naar Suriname en de Dominicaanse Republiek.
Dat een ander dan de verdachte met de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] naar de plaats delict is gegaan acht het hof onaannemelijk. In dit verband is van belang dat de telefoon op 2 mei 2018 tussen 11:01 uur en 16:17 uur 10 keer heeft aangestraald op [zendmast 2] en [zendmast 1] in [plaats] . Ook om 21:10, 22:52 en 22:56 uur is een van deze zendmasten aangestraald. Van deze zendmasten kan worden aangenomen dat zij konden worden aangestraald vanuit de toenmalige woning van de verdachte aan het adres [a-straat] en niet vanuit de woning aan het [b-straat 1] in [plaats] . Dat de telefoon uit de woning aan het [b-straat 1] in [plaats] is meegenomen is dan ook niet aannemelijk. Daar komt bij dat uit de historische gegevens niet blijkt dat in de periode van 25 december 2017 tot 3 mei 2018 met het nummer [telefoonnummer 1] naar de Dominicaanse Republiek of naar Suriname is gebeld, zodat ook dit niet past in het door de verdachte geschetste scenario.
Evenmin acht het hof aannemelijk dat de verdachte de Volvo V40 waarmee [telefoonnummer 1] mee bewoog die avond zou hebben uitgeleend. De verdachte heeft vage verklaringen afgelegd over aan wie hij, naast [betrokkene 2] , zijn auto uitleende. Van de enige persoon die hij bij naam heeft genoemd, [betrokkene 1] , kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat hij zich vanuit [plaats] naar de plaats delict heeft begeven. Deze locatie werd niet aangestraald door de zendmast die [telefoonnummer 1] rond dat tijdstip gebruikte. [betrokkene 2] komt evenmin in aanmerking, omdat hij zich al op de plaats delict bevond en contact heeft opgenomen met [telefoonnummer 1] , die zich toen op afstand van de plaats delict bevond.
De door de raadsman veronderstelde onbekende gebruiker van [telefoonnummer 1] zou bovendien de telefoon ook moeten hebben opgenomen, nu uit het dossier blijkt dat daadwerkelijk contact met de gebruiker van dat nummer tot stand is gekomen. [betrokkene 1] ontkent bovendien dat hij of anderen telefoons van de verdachte gebruikten. Daarnaast verklaarde de verdachte dat hij de telefoon die in de auto lag gebruikte om zijn moeder af en toe te bellen. Met het nummer [telefoonnummer 1] is in de periode van 25 december 2017 tot en met 3 mei 2018 echter slechts één keer gebeld naar een nummer waarvan bekend is dat het in gebruik was bij zijn moeder. Dat zich tussen de contacten nog een ander nummer zou bevinden dat toebehoort aan zijn moeder is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat het nummer, waarmee [telefoonnummer 1] het vaakst contact heeft gehad, nummer [telefoonnummer 3] van [betrokkene 2] was.
Daarnaast heeft de verdediging nog aangevoerd dat het afleggen van de route van het huis van de verdachte en terug in combinatie met de uitgevoerde handelingen op de plaats delict niet kan worden voltooid binnen het tijdsbestek, nu op basis van routeplanners blijkt dat slechts drie minuten zouden overblijven om die handelingen te verrichten. Dat de gebruiker van [telefoonnummer 1] slechts enkele minuten op de plaats van het delict aanwezig heeft kunnen zijn, is naar het hof geen ontlastende omstandigheid. De reeks aan incidenten heeft zich immers binnen een zeer korte tijd afgespeeld.”
42. De stellers van het middel voeren met betrekking tot de derde deelklacht allereerst aan dat het hof het relaas van bevindingen van de verbalisanten voor het bewijs heeft gebruikt, waarmee het hof een verklaring in de bewijsconstructie heeft opgenomen die voor het bewijs ontoelaatbare conclusies inhoudt. De stellers van het middel specificeren niet om welk bewijsmiddel het zou gaan. In het algemeen deel van de toelichting op het middel wordt wel het proces-verbaal van bevindingen van 22 augustus 2018 opgemaakt door opsporingsambtenaar T-688 (bewijsmiddel 32) geciteerd. Daarom ga ik ervan uit dat het de stellers van het middel om dit proces-verbaal te doen is. Deze houdt het volgende in:
“32. Een proces van bevindingen van 22 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-688 (dossierpagina’s E 03 009 en E 03 010).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Bevraging historische verkeersgegevens [telefoonnummer 1] .
Aangezien de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] rondom het schietincident contact had met [betrokkene 2] hebben wij de historische verkeersgegevens opgevraagd.
Eén van de registraties is op 15 januari 2018 met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] . Dit nummer staat volgens CIOT op het adres [c-straat 1] op naam van [betrokkene 6] , de moeder van [verdachte] .
De meest gebruikte Cell ID van [telefoonnummer 1] is op locatie [zendmast 1] [plaats] . Dit is in de buurt van [a-straat 1] te [plaats] . Op de locatie van de diefstal van de Mercedes Benz Vito, [d-straat] , is een netwerkmeting gedaan. De Cell ID [zendmast 1] geeft dekking aan [d-straat] . [a-straat 1] ligt 400 nieter van [d-straat] .
Hoogstwaarschijnlijk geeft Cell ID locatie [zendmast 1] ook dekking aan de verblijfadres van [verdachte] .
De nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] gebruiken niet tegelijkertijd Cell ID’s en ook niet net na elkaar Cell ID's die een heel eind uit de buurt liggen. De nummers gebruiken Cell ID’s langs dezelfde route, in dezelfde periode, alsof ze met elkaar meereizen.
Op basis van bovenstaande gegevens is aannemelijk geworden dat [verdachte] de gebruiker is van het [telefoonnummer 1] nummer.”
43. Ik ga ervan uit dat de stellers van het middel menen dat de laatste zin (“Op basis van bovenstaande gegevens is aannemelijk geworden dat [verdachte] de gebruiker is van het [telefoonnummer 1] nummer”) een ontoelaatbare conclusie behelst.
44. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt inderdaad dat het hof door op deze wijze het relaas van bevindingen van de verbalisant in de aanvulling met bewijsmiddelen op te nemen, een verklaring heeft gebruikt die voor het bewijs een ontoelaatbare conclusie inhoudt.14.Uit die jurisprudentie volgt echter ook dat een dergelijk gebruik van een bewijsmiddel niet onder alle omstandigheden tot cassatie hoeft te leiden, bijvoorbeeld als de door het hof gemaakte gevolgtrekking overeenkomt met de in de verklaring getrokken conclusie.15.Daarvan is in het onderhavige geval sprake en daarmee faalt de klacht.
45. Uit de onder randnummer 41 weergegeven bewijsoverwegingen blijkt immers dat het hof de conclusie dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] , heeft getrokken op basis van (onder meer) de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien:
- het nummer [telefoonnummer 1] had op 15 januari 2018 contact met het vaste telefoonnummer van de moeder van de verdachte;
- [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte twee telefoons had, dat hij nooit gezien heeft dat de verdachte zijn telefoons uitleende en dat hij zijn telefoons altijd bij zich had;
- het nummer [telefoonnummer 1] had als meest gebruikte zendmast [zendmast 1] in [plaats] (309 keer), die dekking geeft aan de woning van de verdachte [a-straat 1] ;
- het nummer [telefoonnummer 1] straalde daarnaast de [zendmast 2] in [plaats] vaak aan (155 keer), die eveneens dekking gaf aan de woning van de verdachte [a-straat 1] ;
- het hof acht het niet aannemelijk dat het nummer [telefoonnummer 1] werd gebruikt door iemand die vaak kort in de omgeving van deze zendmasten was, gelet op het feit dat [telefoonnummer 1] deze zendmasten op verschillende momenten van de dag aanstraalde;
- het nummer [telefoonnummer 1] en het door de verdachte erkende nummer [telefoonnummer 2] gebruikten zendmasten langs dezelfde route, alsof ze met elkaar meereisden;
- de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] gebruikten niet tegelijkertijd een zendmast en ook niet net na elkaar zendmasten die ver van elkaar verwijderd waren;
- de verdachte heeft verklaard dat hij op 8 april 2018 in België is geweest en daarbij niet in het gezelschap was van een ander. Beide nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] waren aan het begin van die dag in het noorden en midden van Nederland in gebruik en aan het einde van de dag in het zuiden.
46. Door deze omstandigheden in aanmerking te nemen heeft het hof zijn oordeel dat de verdachte de gebruiker was van [telefoonnummer 1] toereikend gemotiveerd. In het licht van deze vaststellingen is dat oordeel van het hof ook niet onbegrijpelijk.
47. Aan het slot van de toelichting maken de stellers van het middel nog bezwaar tegen de “steekproef” die het hof in zijn bewijsconstructie heeft betrokken. Dit onderdeel van de klacht stuit af op het gegeven dat deze steekproef - en de verstrekking hiervan aan de procespartijen - ter terechtzitting (zie hiervoor onder randnummer 32 van deze conclusie) door het hof ter sprake is gebracht en dat er vervolgens op geen moment in de procedure bezwaar tegen is gemaakt door de verdediging, terwijl hierover niet voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd.
48. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het vierde middel
49. Het vierde middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte met het in een OVC-gesprek gebezigde woord “tirar” schieten heeft bedoeld, gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk is, zodat de verwerping van het verweer en/of de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
50. Het hof heeft het verweer van de verdediging met betrekking tot de vertaling van het woord “tirar” in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
“De verdediging heeft aangevoerd dat het hiervoor aangehaalde OVC gesprek met sessienummer 33 niet voor één uitleg vatbaar is. Daartoe heeft zij een door een beëdigde tolk opgestelde Spaanstalige weergave van het gesprek overgelegd en gesteld dat de vertaling van het gesprek de intentie van de verdachte niet juist weergeeft. In het bijzonder bestrijdt de verdachte dat hij toen met het woord tirar schieten heeft bedoeld. Hij heeft verklaard dat Dominicanen voor schieten het werkwoord disparar gebruiken. De uitlatingen van de verdachte hadden dan ook niet betrekking op het schietincident, maar op een ander moment, toen [betrokkene 2] de auto van de verdachte had geleend, terwijl de verdachte nog iets in zijn auto had laten liggen. De verdachte zag dat [betrokkene 2] hem zag in de achteruitkijkspiegel, maar [betrokkene 2] reed gewoon door. De verdachte heeft [betrokkene 2] vervolgens gebeld. Het woord tirar had hier dan ook vertaald moeten worden als bellen, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de uitleg van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. In dit verband is van belang dat uit de (hiervoor vermelde) OVC gesprekken voorafgaand en na deze sessie blijkt dat de conversatie plaatsvond in het kader van vragen die bij de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 1] leefden over de afzender van het pakketje op 6 mei 2019, waarbij was verwezen naar de dood van [slachtoffer 1] en de betrokkenheid van [betrokkene 1] en de verdachte daarbij.
Verder is van belang dat het OVC gesprek van sessie 33 naadloos aansluit bij de verklaringen van [betrokkene 2] omtrent het schietincident. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij in de auto met [betrokkene 7] zat en dat zij wegreden van de plaats delict. Vervolgens stopte [betrokkene 7] en stapte nummer 1 in. Hij was blijkbaar achter de auto aan gekomen, maar [betrokkene 2] had dit niet gezien. Daarbij merkte [betrokkene 2] op dat hij op dat moment niet reed en vanuit de bijrijdersstoel niet in de achteruitkijkspiegel kon kijken. Het hof begrijpt [betrokkene 2] aldus dat [betrokkene 7] als bestuurder wél in de spiegel kon kijken en de verdachte moet hebben gezien. Kort nadat ze met zijn drieën wegreden, gaf nummer 1 de sleutel van zijn auto aan [betrokkene 2] . [betrokkene 7] stopte en [betrokkene 2] liep terug om de auto van nummer 1 op te halen. Hij bracht de auto vervolgens naar de woning van nummer 1 in [plaats] .
Deze verklaring van [betrokkene 2] bevat opvallende details die terugkomen in het gewraakte OVC gesprek, te weten het weggaan van de plaats delict, de waarneming in de spiegel, het overdragen van de sleutel en het achterna komen. Daarnaast blijkt uit camerabeelden en een verklaring van de melder dat rond het tijdstip van het schietincident een auto achteruit is gereden, hetgeen aansluit bij de opmerking dat de jongen is teruggekomen na de waarneming.
Gelet hierop en gelet op de context, zonder welke het als sessie 33 opgenomen gesprek niet kan worden gezien, staat voor het hof buiten kijf dat de opmerkingen van de verdachte in dat OVC gesprek betrekking hebben op het schietincident en dat de verdachte met het gebruik van de term tirar schieten heeft bedoeld.
Het hof acht dit bewijsmiddel in het bijzonder van belang, omdat hieruit volgt dat de verdachte, in een omgeving waarin hij zich veilig en onbespied waande, heeft erkend dat hij de schutter was. Het hof volgt daarbij niet de niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat voor het gebruik van het OVC gesprek noodzakelijk is dat de inhoud van het gesprek unieke daderkennis bevat.”
51. Vervolgens heeft het hof het betreffende gesprek voor het bewijs gebruikt:
“55. Een geschrift, te weten een weergave van een OVC-gesprek van 6 mei 2019 (dossierpagina D 04 99).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Herkomst tap: [b-straat 1] , [postbus] [plaats]
Begin opname: 21:51:12
Sessienr: 33
[verdachte] : voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en [betrokkene 2] heeft me daar gelaten en die jongen heeft me in de spiegel gezien. Ik ben gaan rennen en hij is terug gekomen. Hij is met mij naar binnen gegaan.
Willian [betrokkene 2] , … ntv
[verdachte] : daarna toen we de hoek om waren heb ik heb de sleutel gegeven. En de jongen is ons achterna gekomen.”
52. Bij de bespreking van dit middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie de juistheid van door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden niet getoetst kan worden. De vaststellingen van de feitenrechter kunnen slechts op begrijpelijkheid worden onderzocht.16.
53. Het hof heeft geoordeeld dat de uitleg van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven en dat de verdachte met het gebruik van de term “tirar” schieten heeft bedoeld. De stellers van het middel komen hiertegen op met de algemene klacht dat dit oordeel “gelet op hetgeen door en namens de verdediging is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk is”. Zij lichten evenwel niet toe welke onderdelen van de motivering onbegrijpelijk zouden zijn en/of aan welke onderdelen van het verweer het hof onvoldoende gemotiveerd voorbij zou zijn gegaan. Zelf zie ik ook niet in waarom dit het geval zou zijn, gelet op wat het hof heeft overwogen over de context van het desbetreffende OVC-gesprek (sessie 33). Uit de OVC-gesprekken voorafgaand aan en na sessie 33 blijkt aldus het hof dat deze conversatie plaatsvond in het kader van vragen over de afzender van het pakketje op 6 mei 2019, waarbij was verwezen naar de dood van [slachtoffer 1] en de betrokkenheid van [betrokkene 1] en de verdachte daarbij. Ook heeft het hof overwogen dat sessie 33 naadloos aansluit bij de verklaringen van [betrokkene 2] over het schietincident. Het oordeel van het hof dat de verdachte met de term “tirar” niet “bellen”, maar “schieten” heeft bedoeld, acht ik dan ook geenszins onbegrijpelijk.
54. Het middel faalt.
Het vijfde middel
55. In het vijfde middel wordt opgekomen tegen de bewezenverklaring van de feiten 1 t/m 3 met betrekking tot het bestanddeel ‘met voorbedachte raad’. Deze bewezenverklaring, althans de verwerping van het gevoerde verweer ten aanzien daarvan, geeft volgens de stellers van het middel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd.
56. In (de toelichting op) het middel wordt niet nader ingegaan op enig verweer dat ter terechtzitting is gevoerd tegen de beschuldiging dat sprake zou zijn van voorbedachte raad.17.Om die reden laat ik de klacht voor zover die gericht is tegen de verwerping van enig verweer hier rusten en richt ik mij in de bespreking van het middel slechts op de motivering van de voorbedachte raad als zodanig.
57. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaard dat hij:
“1.
op 2 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten op [slachtoffer 1] ;
2.
op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen in de richting van de door [slachtoffer 4] bestuurde auto heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
58. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen met betrekking tot voorbedachte raad:
“Voorbedachte raad feit 1, 2 en 3
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Uit de hiervoor door het hof vermelde feiten en omstandigheden, in het bijzonder ook de weergegeven tijdlijn, leidt het hof het volgende af:
[betrokkene 2] zag de gestolen Vito op 2 mei 2018 rijden en belde meteen, om 22:52 uur, de verdachte (en daarna [betrokkene 1] , nummer 2), met als doel de bus terug te pakken.
De verdachte bevond zich op dat moment op (enige) afstand van de plek waar de Vito reed, getuige het feit dat [betrokkene 2] hem een aantal keren belde (om 22:56 uur en 23:01 uur) om de locatie van de Vito door te geven en de verdachte aldus naar de juiste locatie te geleiden; op laatstgenoemd tijdstip straalde het nummer [telefoonnummer 1] van de verdachte een zendmast van de latere plaats delict aan, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de verdachte zich op dat moment in de nabijheid van de plaats delict bevond;
Om 23:06 uur werd een 112-melding gedaan omtrent de schietpartij, waarin de melder aangaf dat zij een man had zien wegrennen; het hof neemt op grond hiervan aan dat de schietpartij kort daarvoor heeft plaatsgevonden.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in een tijdsbestek van ongeveer 10 minuten, gerekend vanaf het eerste telefoontje van [betrokkene 2] aan de verdachte om 22:52 uur met het verzoek ter plaatse te komen tot aan de 112-melding om 23:06 uur en onder aftrek van enkele minuten die met het uit de auto stappen, schieten en wegrennen gemoeid zullen zijn geweest, naar de plaats delict is gereden. De verdachte was daarbij bewapend: hij had een vuurwapen en munitie bij zich en heeft vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op de Toyota Aygo geschoten, zonder enige verdere aanleiding, omdat hij kennelijk dacht dat de zich daarin bevindende [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een connectie hadden met de Vito. Het hof is van oordeel dat deze handelwijze, bij gebrek aan enige verklaring van de verdachte daaromtrent, geen andere conclusie laat dan dat de verdachte voornemens was de Vito met niets en niemand ontziend vuurwapengeweld terug te pakken. Zijn handelwijze na de beschieting van de Aygo, waarbij hij de hoek om is gelopen, naar de Renault is gelopen en de zich daarin bevindende [slachtoffer 2] heeft beschoten, eerst in een been en daarna in de borst, gevolgd door het dodelijke schot op [slachtoffer 1] in de Vito, is daarmee in lijn. Het betreft naar de uiterlijke verschijningsvorm een gerichte, doelmatige actie, waarbij de in de ogen van de verdachte bij de diefstal betrokken personen kennelijk uit de weg moesten worden geruimd, teneinde de Vito te bemachtigen. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat in de Vito verdovende middelen aanwezig waren, dat de verdachte belang had bij het terugpakken daarvan, of bij het verhullen van het feit dat in de Vito een (voor het vervoer van verdovende middelen geschikte) verborgen ruimte was aangebracht, en dat algemeen bekend mag worden verondersteld dat de handel in verdovende middelen veelal gepaard gaat met (zeer) ernstige vormen van geweldscriminaliteit. Het hof betrekt hierbij ook dat de Vito al enkele dagen tevoren was ontvreemd; [betrokkene 2] gaf in dit verband aan te zijn geript en dat in dat kader al op 28 april 2018 overleg heeft plaatsgevonden tussen onder meer [betrokkene 2] en de verdachte. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat volgens de verklaring van [betrokkene 2] het logisch was de verdachte te bellen met als doel de Vito terug te pakken, duidt er naar het oordeel van het hof op dat deze actie voor de verdachte ook niet als een verrassing kwam of in een opwelling is geschied.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit samenstel van omstandigheden, de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte is kennelijk doelgericht op pad gegaan om de Vito met vuurwapengeweld terug te pakken en heeft tijdens de rit van 10 minuten naar de plaats delict ruim gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft meteen bij aankomst ter plaatse zonder enige verdere aanleiding geschoten op de Aygo, is gericht naar de Renault van [slachtoffer 2] gelopen en vervolgens de Vito waarin [slachtoffer 1] zich bevond en heeft beiden na elkaar gericht (in de borst) beschoten. Deze omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te kwalificeren als poging tot moord en moord. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat sprake is geweest van planmatig optreden.
Dat in het onderhavige geval zou zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of sprake is van enige andere contra-indicatie is niet gesteld en ook anderszins niet aannemelijk geworden.”
59. De vaste jurisprudentie over de betekenis en de bewijsvoering van het bestanddeel voorbedachte raad is door het hof op juiste wijze weergegeven in de eerste twee alinea’s in het hierboven weergegeven citaat.18.In zoverre is het hof dus uitgegaan van een juiste rechtsopvatting.
60. Het middel (en de toelichting daarop) bevat verschillende klachten, die door de stellers van het middel zijn verpakt in zeer veel herhalingen van vaststellingen van het hof en algemene vooropstellingen. Deze ontnemen het zicht aan de klachten, die daardoor niet scherp te identificeren en/of onderscheiden vallen. Als ik het goed zie, gaat het de stellers van het middel om het volgende (nummering mijnerzijds): (i) de vaststelling van het hof dat de verdachte na aankomst op de plek van de schietincidenten “vrijwel onmiddellijk” is gaan schieten, valt niet te rijmen met het oordeel dat hij heeft gehandeld met voorbedachte raad; (ii) het gegeven dat een en ander zich heeft afgespeeld in een tijdsbestek van 10 minuten na het eerste telefoontje van [betrokkene 2] is als zodanig een (te) kort tijdsbestek voor het vellen van dit oordeel; (iii) de vaststelling van het hof dat de verdachte van plan was de Vito “met niets en niemand ontziend vuurwapengeweld terug te pakken” volgt niet uit de bewijsmiddelen en is niet zonder meer begrijpelijk, nu het enkele voorhanden hebben van een vuurwapen niet zonder meer inhoudt dat dat wapen ook daadwerkelijk zal worden gebruikt. Ten slotte lijken de stellers van het middel nog afzonderlijke aandacht te vragen voor (iv) de voorbedachte raad ten aanzien van de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] (feit 2) alsmede [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 3). Dit betreffen personen die niet in de Vito zaten maar in onderscheidenlijk de ter plaatse ook aanwezige Renault en Toyota Aygo.
61. Met betrekking tot de hierboven als (i) en (ii) aangeduide klachten, merk ik het volgende op. Het hof heeft in het bestreden arrest vastgesteld dat op 28 april 2018 overleg heeft plaatsgevonden tussen onder meer [betrokkene 2] en de verdachte naar aanleiding van de ‘rip’ van de Mercedes Vito. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat het volgens de verklaring van [betrokkene 2] “heel logisch” was om de verdachte te bellen nadat hij de Vito had gelokaliseerd, duidt er volgens het hof op dat de actie voor de verdachte niet als een verrassing kwam of in een opwelling is geschied. In deze overwegingen ligt als oordeel van het hof besloten dat het plan al op 28 april 2018, of in elk geval ruim voor het uiteindelijke schietincident, bestond. Het hiervoor door mij als onderdeel (ii) genummerde onderdeel van het middel faalt daarom. Hiermee samenhangend, zie ik ook niet in waarom de vaststelling van het hof dat de verdachte na aankomst op de plek van de schietincidenten “vrijwel onmiddellijk” is gaan schieten, niet zou samengaan met het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Juist wanneer men vooraf een plan heeft beraamd, is het zeer goed denkbaar dat op het moment dat de kans zich voordoet, onmiddellijk tot actie wordt overgegaan. De door mij als (i) aangeduide deelklacht faalt daarmee eveneens.
62. Dan de klacht over vaststelling van het hof dat de verdachte van plan was “de Vito met niets en niemand ontziend vuurwapengeweld terug te pakken”. Het hof heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat er vooraf een plan was gemaakt om de Vito terug te pakken, dat de verdachte ter uitvoering van dit plan naar de plaats delict is gegaan met een vuurwapen en munitie en dat hij vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse, zonder enige verdere aanleiding, is gaan schieten. Dat het hof op basis van deze vaststellingen en bij gebrek aan enige verklaring van de verdachte daaromtrent, de conclusie heeft getrokken dat het plan van de verdachte mede het gebruik van vuurwapengeweld omvatte, acht ik niet onbegrijpelijk. Deelklacht (iii) treft dan ook geen doel.19.
63. Met de begrijpelijkheid van de vaststelling van het hof dat het plan inhield “de Vito met niets en niemand ontziend vuurwapengeweld [mijn cursivering, D.P.] terug te pakken”, is het lot van de laatste deelklacht (iv), waarin het oordeel over voorbedachte raad ten aanzien van feit 2 en 3 aan de kaak wordt gesteld, eveneens bezegeld. Het hof heeft met deze vaststelling namelijk tot uitdrukking gebracht dat het voornemen van de verdachte mede de bereidheid omvatte om niets en niemand te ontzien in het gebruik van vuurwapengeweld, met andere woorden: indien nodig met een vuurwapen te schieten op een ieder die in de weg staat aan het terugnemen van de Vito. Dit impliceert minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van die personen. Nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte dit plan enkele dagen eerder gemaakt had, is de begrijpelijkheid van het oordeel dat ook ten aanzien van feit 2 en 3 sprake is van voorbedachte raad wat mij betreft gegeven.20.
64. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het zesde middel
65. Het zesde middel gaat over samenloop en valt uiteen in drie deelklachten. De eerste deelklacht heeft betrekking op het kennelijke oordeel van het hof dat de feiten 1, 2, 3 en 4 meerdaadse samenloop opleveren en klaarblijkelijk geen eendaadse samenloop. De tweede deelklacht ziet op de kwalificatiebeslissing van feit 3. De derde deelklacht richt zich tegen het kennelijke oordeel van het hof dat de feiten 6 en 7 meerdaadse samenloop opleveren en klaarblijkelijk geen eendaadse samenloop, althans voortgezette handeling.
66. Voordat ik de deelklachten bespreek, herhaal ik eerst de bewezenverklaring, alsmede de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop het hof de straf heeft gegrond en sta ik stil bij het toepasselijke juridisch kader voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling. Voor de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten verwijs ik naar randnummer 1 van deze conclusie.
67. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 2 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten op [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen in de richting van de door [slachtoffer 4] bestuurde auto heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 2 mei 2018 te Amsterdam een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen, en munitie van categorie III, te weten vier patronen, kaliber 9mm, S&B, type volmantel, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 21 mei 2019 te Lelystad een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Amadeo Rossi, type 88, kaliber.38 special en munitie van categorie III te weten vijf, kaliber.38 special, S&B, model loden projectiel, voorhanden heeft gehad;
6.
hij in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad;
7.
hij op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en vervoeren van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen telkens voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en diens mededaders wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers heeft verdachte met zijn mededaders in de pleegperiode en op de pleegplaats contacten onderhouden met personen in Nederland inzake vervoer van harddrugs en grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waaronder twee containers aan de Nikkelstraat te Lelystad, inhoudende:
(Container 1)
- twee zakken met elk ongeveer 20 kilo Norit Activated Carbon en
- een vacuümmachine en
- een etiketteermachine en
- een zak met ongeveer 10,82 kilo levamisol en
(Container 2)
- een steekwagen en
- een opengesneden 5 literjerrycan en
- vier 200 liter dopvaten, gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne en
- een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne en
- achtenzeventig 20 literjerrycans en
- een houten zeef en droogrek en
- een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer en drie 75 liter emmers en een metalen plaat met een slang en een luchtslang en
- drie 300 liter containers met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter en een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt en een tas met daarin glaswerk (waaronder maatcilinders, tape en een weegschaal) en een tas met daarin een rol krimpfolie en acht emmers en
- een magnetron en een zak met opschrift “Soda Polska 20 kg” en een 20 liter jerrycan en
- twee 300 liter containers met daarin onder andere drie deksels en vuile lakens en een bak met een blauwe opengesneden 20 literjerrycan en stokken en een stampertje en
- twee koolstoffilters en
- een 200 liter klemdekselvat en
- een 200 liter vat met daarin onder meer emmers en een maatbeker en een trechter en
- een 200 liter vat met daarin onder meer drie drukhouders van gasflessen en maatbekers en een zeefbakje en een 20 literjerrycan met filterdoek en een slang en
- 200 liter vaten en
- 200 liter dopvaten en
- twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinden een verwarmingsspiraal en
- een RVS ketel en
- een droogkast en
- een isolatiekast met onder meer afzuigslangen en magnetrons en
- een afzuigkast en
- vijf 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en een ventilator, sealzakken en zeef en zeventien zakken zilver fijn soda en
- persmallen met daarin de indruk SPA en
- vaten en zakken met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat en kaliumpermanganaat en methanol en zoutzuur en
- stoffen bevattende een concentratie aan cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- een auto (Mercedes Vito) voorzien van een verborgen ruimte
waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten.
8.
hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland een Volkswagen Golf (ter waarde van 7200 euro) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.”
68. Het hof heeft in het bestreden arrest onder het kopje “toepasselijke wettelijke voorschriften" wel art. 57 Sr vermeld (meerdaadse samenloop), maar niet art. art. 55 lid 1 Sr (eendaadse samenloop) of art. 56 Sr (voortgezette handeling).
69. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen relevant:
- art. 55 Sr (eendaadse samenloop), dat luidt:
“1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
- art. 56 Sr (voorgezette handeling), dat luidt:
“1. Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf misdrijf of overtreding opleverende, in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, dan wordt slechts één strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
2. Insgelijks wordt slechts één strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valsheid of muntschennis en aan het gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid of muntschennis gepleegd is.”
- art. 57 Sr (meerdaadse samenloop), dat luidt:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
70. Verder moet worden vooropgesteld dat de Hoge Raad op 20 juni 2017 een vijf overzichtsarresten heeft gewezen over de regelingen van art. 55 en 56 Sr.21.Uit deze arresten volgt dat het leerstuk van samenloop beoogt onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten te voorkomen. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Het ene feit gaat dan als het ware op in het andere. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. In dat geval is sprake van een sterke feitelijke en chronologische samenhang. Zowel bij eendaadse samenloop als bij toepassing van de regeling van de voortgezette handeling wordt slechts één strafbepaling toegepast – en wel die met het zwaarste strafmaximum.
71. Uit deze jurisprudentie kan verder worden afgeleid dat het toepassingsbereik van art. 55 en 56 Sr wat ruimer moet worden opgevat dan door feitenrechters werd aangenomen op basis van eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. In het bijzonder geldt voortaan dat een enigszins uiteenlopen van de strekking van de toepasselijke strafbepalingen (bijvoorbeeld bij poging doodslag (287 Sr) en zware mishandeling (302 Sr)) niet (meer) in de weg staat aan het aannemen van eendaadse samenloop indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat. Een dergelijk uiteenlopen is evenmin een blokkade voor het aannemen van een voortgezette handeling.
72. Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop heeft de Hoge Raad in voormelde jurisprudentie bevestigd dat het in beginsel aan de feitenrechter is om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting.
De eerste deelklacht
73. De eerste deelklacht houdt in dat het kennelijke oordeel van het hof dat de feiten 1, 2, 3 en 4 meerdaadse samenloop opleveren en geen eendaadse samenloop, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of niet zonder meer begrijpelijk is. Daartoe voeren de stellers van het middel aan dat er met betrekking tot de moord en de pogingen tot moord en het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie sprake is van gedragingen die in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
74. In de onderhavige zaak is het hof ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1 t/m 4 (kennelijk) niet uitgegaan van eendaadse samenloop als bedoeld in art. 55 Sr. In dit opzicht heeft het hof dezelfde lijn gevolgd als de rechtbank in eerste aanleg. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging met betrekking tot het (kennelijke) oordeel van de rechtbank geen verweer gevoerd.
75. Het oordeel van het hof geeft naar mijn oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, nu bij de feiten 1, 2 en 3 sprake is van uiteenlopende slachtoffers,22.terwijl daarnaast de strekking van de toepasselijke strafbepalingen bij (poging tot) moord enerzijds en handelen in strijd met art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie anderzijds meer dan enigszins uiteenloopt.
76. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
77. De tweede deelklacht houdt in dat de kwalificatiebeslissing van feit 3 (poging tot moord, meermalen gepleegd) getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Ik vat deze klacht zo op dat hiermee geklaagd wordt dat het hof aan de kwalificatie van feit 3 ten onrechte “meermalen gepleegd” heeft toegevoegd. Daartoe voeren de stellers van het middel aan dat er met het schieten in de richting van een auto waarin zich twee personen bevinden, sprake is van gedragingen die in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt moet worden gemaakt.
78. Bij de beoordeling van deze klacht stel ik voorop dat het uitgangspunt bij gevolgdelicten is dat elk gevolg – ook indien de verschillende gevolgen uit hetzelfde feit of feitencomplex voortvloeien – een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving oplevert en dat daarom in beginsel van eendaadse samenloop of van voortgezette handeling geen sprake is.23.
79. In de onderhavige zaak heeft de verdachte geschoten op een auto waarin zich twee verschillende personen bevonden. Nu uit dit feit twee gevolgen voortvloeien (poging tot moord op [slachtoffer 4] en poging tot moord op [slachtoffer 3] ) die een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving opleveren, getuigt het oordeel van het hof dat in zoverre sprake is van meerdaadse samenloop, niet van een onjuiste rechtsopvatting.
80. De tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht
81. Met de derde deelklacht worden de pijlen gericht op feit 6 en 7. Volgens de stellers van het middel geeft het kennelijke oordeel van het hof dat deze feiten meerdaadse samenloop opleveren, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
82. De bewezenverklaring van feit 6 betreft – kort gezegd – het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 16 april 2018 t/m 28 april 2018. De bewezenverklaring van feit 7 omvat samengevat het in de periode van 16 april 2018 t/m 21 mei 2019 voorhanden hebben van voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen, om een feit bedoeld in art. 10 lid 4 Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en vervoeren van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen.
83. Het hof heeft in de bewijsoverwegingen van het bestreden arrest het volgende overwogen met betrekking tot feiten 6 en 7, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel:
“Feiten 6 en 7
Het hof bespreekt deze feiten gezamenlijk vanwege het onderlinge verband en de samenhang.
[…]
Uit al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien volgt:
dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 16 tot en met 28 april 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, zodat het hof het ten laste gelegde onder feit 6 wettig en overtuigend bewezen acht;
alsmede dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen als bedoeld in de Opiumwet heeft verricht, zodat het hof ook het ten laste gelegde onder feit 7 wettig en overtuigend bewezen acht.
Het hof merkt hierbij op dat deze bewezen verklaarde periode aanvangt bij de aanvangsdatum van het bewezen verklaarde onder feit 6, nu dat feit het eveneens in het kader van de voorbereidingshandelingen ten laste gelegde vervoer van cocaïne in de Vito bus behelst.”
Uit deze overwegingen volgt volgens de stellers van het middel – als ik het goed begrijp – dat het vervoeren van cocaïne in de Vito (feit 6) eveneens is bewezenverklaard in het kader van de voorbereidingshandelingen (feit 7). Feit 6 zou in hun lezing betrekking hebben op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex over een gezamenlijkheid van voorwerpen als een onderdeel van feit 7. Ik kan hen hierin niet volgen. De bewezenverklaring van feit 6 betreft het vervoeren en aanwezig hebben van 1090 gram cocaïne. In de bewezenverklaring van feit 7 keert weliswaar wel het voorhanden hebben van de Vito met verborgen ruimte terug (onder het laatste gedachtestreepje), maar niet de 1090 gram cocaïne (maar slechts “stoffen bevattende een concentratie aan cocaïne”). Het gaat dus in wezen om twee te onderscheiden delicten, die niet alleen deels naar tijd (gelet op het verschil in periode in de bewezenverklaring), maar ook naar aard (voorbereidingsproducten versus het “voltooide” product) verschillen. Dat het in abstracto denkbaar is dat de strekking van de bewezenverklaarde strafbepalingen (art. 2 onder B en C Opiumwet ten aanzien van feit 6 en art. 10a Opiumwet ten aanzien van feit 7), niet zodanig uiteenlopen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt,24.maakt dit niet anders nu hier gelet op de feiten van de onderhavige zaak geen sprake van is.
84. De derde deelklacht moet hierom falen.
85. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
86. Alle middelen falen. In ieder geval de middelen 2, 3 en 4 en 6 kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
87. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
88. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑07‑2023
Met weglating van voetnoten. Cursiveringen, onderstrepingen en vetgedrukt als in origineel.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (post-Keskin), r.o. 2.9.2.
Zie p. 17 van het bestreden arrest.
Indien een verklaring door rechtbank (en het hof) voor het bewijs is gebruikt, terwijl die onderdelen niet door de verdachte worden betwist, is geen sprake van een Keskin-situatie en is het horen van de getuige ter terechtzitting niet noodzakelijk in het licht van de Keskin-jurisprudentie. Zie bijv. 20 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:944.
Het betreft een beslissing uit hoofde van art. 287 lid 3 Sv, aangezien de verdediging bij appelmemorie heeft verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen, de advocaat-generaal zich niet heeft verzet tegen dit verzoek, de getuige ter terechtzitting in hoger beroep niet is verschenen en de verdediging aldaar het verzoek opnieuw heeft gedaan.
Het bestreden arrest vermeld dat het hof uitspraak doet naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 3 mei 2022, 7 juni 2022, 10 juni 2022, 23 juni 2022 en 14 juli 2022.
De indruk is bij mij zelfs ontstaan dat het verzoek is ingetrokken. In het proces-verbaal dan de terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2022 staat immers als mededeling van de raadsman van de verdachte “dat hij geen afstand doet van de getuige [slachtoffer 2] ” [mijn cursivering, DP]. Omdat hieruit niet ondubbelzinnig blijkt dat hij wel afstand doet van de andere door hem bij appelschriftuur gedane getuigenverzoeken, ga ik hier in het vervolg aan voorbij.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (post-Keskin), r.o. 2.12.1.
Zie in het bijzonder HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177, r.o. 2.5 (Whatsapp-gesprekken) en HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498 (“verklaring” in het blad Panorama).
Vgl. 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930
Vgl. HR 25 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3785, r.o. 3.2; HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8865, r.o. 2.4 en 2.5; HR 1 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1363, r.o. 2.4; HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3029, NJ 2011/606 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4.
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 20.
Vgl. HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021, 110 m.nt. W.H. Vellinga.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021, 110 m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.4.2. Zie ook HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 3.5.
Op p. 54 van de schriftuur staat onder de toelichting op het vijfde middel slechts dat “[n]amens de verdachte […] (om meerdere redenen) vrijspraak bepleit” is.
Deze passage is zo goed als woordelijk gelijk aan het kader dat door de Hoge Raad is vooropgesteld in HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. B.F. Keulen, r.o. 3.3-3.4; o.a. herhaald in HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1653, r.o. 2.3.
Hoewel over dit specifieke punt niet is geklaagd en dit niet afdoet aan het voorgaande, hecht ik er in dit verband nog wel aan op te merken dat een belangrijk onderdeel van het plan dat de verdachte volgens het hof had, namelijk het terugpakken van de Vito, niet in de praktijk is gebracht. Het hof heeft hier in zijn motivering geen aandacht aan besteed.
Vgl. HR 20 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:944 (81 lid 1 RO).
HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111-5, NJ 2019/111-5 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 2.1-2.9.
Vgl. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1115, NJ 2019/115 m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1115, NJ 2019/115 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 2.4.
Vgl. HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358, r.o. 2.4. In dit arrest wordt enkel met betrekking tot art. 2, onder C, Opiumwet overwogen dat de strekking van dit artikel niet zodanig uiteenloopt met de strekking van art. 10a Opiumwet dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Ik meen dat hetzelfde gezegd kan worden over art. 2, onder B, Opiumwet ten opzichte van art. 10a Opiumwet, nu art. 10a lid 1 Opiumwet ziet op handelingen ter voorbereiding of bevordering van een feit bedoeld in art. 10 lid 4 Opiumwet, te weten het handelen in strijd met een in art. 2 onder B of D gegeven verbod.