Hier is overduidelijk sprake van een vergissing.
HR, 20-06-2023, nr. 22/00542
ECLI:NL:HR:2023:944
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-06-2023
- Zaaknummer
22/00542
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:944, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑06‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:475
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:360
ECLI:NL:PHR:2023:475, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑05‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:944
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0123
Uitspraak 20‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen moord en pogingen tot moord (art. 289 Sr), medeplegen voorhanden hebben van wapens (art. 26.1 WWM) en medeplegen bedreiging, meermalen gepleegd (art. 285.1 Sr) door in 2015 in Amsterdam met een volautomatisch aanvalsgeweer te schieten op een ander ten gevolge waarvan deze is overleden en waarbij twee kogels een passerende tram hebben doorboord. Veroordeling tot levenslange gevangenisstraf. Post-Keskin. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan getuigenverzoek o.g.v. noodzaakcriterium. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2017:1015 m.b.t. motiveringseisen aan getuigenverzoeken en HR:2021:576 (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van getuigenverzoeken door feitenrechter in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl getuige al (in vooronderzoek of anderszins) belastende verklaring heeft afgelegd. Hof heeft (niet onbegrijpelijk) verzoek tot horen getuige zo uitgelegd dat het ertoe strekt “om verklaring van verdachte te ondersteunen dat hij niet persoon was met aanvalsgeweer (AK-47) maar persoon met pistool”. ’s Hofs oordeel dat geen sprake is van situatie waarin belang bij horen van getuige moet worden voorondersteld, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Situatie dat verdachte zijn ondervragingsrecht wil uitoefenen t.a.v. een voor het bewijs gebruikte of te gebruiken, hem belastende verklaring, doet zich hier niet voor (vgl. HR:2022:498). Hof heeft (niet onbegrijpelijk) geoordeeld dat door verdediging geschetst scenario over persoon die aanvalsgeweer hanteerde, niet aannemelijk is geworden, waarbij hof onder meer acht heeft geslagen op de voor bewijs gebruikte resultaten van forensisch onderzoek. Daarvan uitgaande heeft hof geoordeeld dat horen van getuige niet noodzakelijk is “gelet op huidige stand van zaken in onderzoek”. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is, mede gelet op onderbouwing van verzoek, waaruit ook niet blijkt waarover verdediging deze getuige (in het licht van zijn tot stukken behorende eerdere verklaring) nader wilde bevragen, toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00542
Datum 20 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2022, nummer 23-003074-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
“Zaak A onderzoek Geep
1. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, in de [a-straat], met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (zich bevindende in een tram op het kruispunt van de [c-straat] en de [a-straat]) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, te weten: een volautomatisch aanvalsgeweer (kaliber 7.62 x 39 millimeter) en munitie van categorie II, te weten: patronen van kaliber 7.62 x 39 mm voorhanden heeft gehad;
4. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 4] (eigenaar [A]) en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader, opzettelijk dreigend een vuurwapen, op die [slachtoffer 5] gericht en een automatisch vuurwapen op die [slachtoffer 4] gericht en voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Handen omhoog".”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5, waaronder bewijsmiddel 1, 3 tot en met 5, 8, 9, 12 tot en met 17 en 19, die luiden:
“1. De ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2022 afgelegde verklaring van verdachte [verdachte] .
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 13 mei 2015 met een andere man bij de shishalounge aan de [a-straat 1] te Amsterdam. Toen ik in de shishalounge kwam, heb ik direct “handen omhoog” gezegd. Ik ben in mijn buik geraakt en weet niet waar het schot vandaan kwam. Ik ben geraakt in de buurt van de in- en uitgang van de shishalounge.
Zowel mijn handlanger als ik hebben met de vuurwapens de aanwezigen in de shishalounge onder controle gehouden.
(...)
3. Een proces-verbaal van verhoor (...) van 27 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren G-120 en T-626 (doorgenummerde pag. 150005-150008).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 27 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Ik zat in de shishalounge en zag twee schutters binnenkomen. Een met een handwapen en een met een AK47. Ze hadden allebei een helm op. Ik hoorde dat “[betrokkene 2]” werd gezegd.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 30014-30021).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik ben mede-eigenaar van [A], gelegen aan [a-straat 1] te Amsterdam. Ik stond vanavond met mijn rug voor de linker gokkast. Ik zag dat een persoon de centrale toegangsdeur opende, en het halletje aan de linkerzijde van de [A] betrad. Ik zag dat de persoon in het halletje bleef staan.Ik zag dat de persoon met een groot zwartkleurig vuurwapen met een lengte van ongeveer 50 à 60 centimeter voor me stond en tegen mij riep: “Handen omhoog”. Ik stond op een afstand van ongeveer 2 à 2,5 meter. Ik heb hem goed van voren gezien. Ik zag dat de man in het halletje bleef staan. Ik kan hem als volgt omschrijven:
- Surinaams/Antilliaanse man;
- zeer donkere huidskleur;
- ringbaardje;
- scooterhelm;
- grote zwarte schoudertas 50 a 60 centimeter lang.
Ik hoorde dat de man een Surinaams/Antilliaans accent gebruikte.Ik hoorde plots een harde knal. Ik zag dat de man meteen naar de grond ging en begon te schreeuwen. Ik zag dag de man probeerde de zaak te verlaten. Ik ben naar de trap gelopen. In de kelder hoorde ik meerdere knallen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-385 (doorgenummerde pag. 50134-50135).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 30 mei 2015 is het signalement van [verdachte] geregistreerd. Hij had toen de volgende gelaatbeharing: een baard/sik en snor.
(...)
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 16 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-328 en T-661 (doorgenummerde pag. 30151-30153).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 16 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik liep op 13 mei 2015 ter hoogte van de [d-straat] in Amsterdam toen ik een knal hoorde. Ik keek de kant van de knal op en zag iemand op zijn rug liggen, precies voor de deur van de [A]. Hij lag met zijn voeten richting de deur en hoofd richting de rijbaan. Hij stond op en begon te schieten.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-661 en T-328 (doorgenummerde pag. 3 0154 en 0155).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 14 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik stond op 13 mei 2015 in de coffeeshop aan de [a-straat 3] naar buiten te kijken. Toen ik een knal hoorde zag ik iemand vanuit de shishalounge naar buiten vallen. Toen de man probeerde op te staan hoorde ik knallen en zag ik vuur uit het geweer komen dat de man vast had.
(...)
12. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een sporenonderzoek van 20 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (inclusief bijlagen pag. 80004-80074).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Door ons zijn de volgende sporen gefotografeerd en veiliggesteld:
- een projectiel, mogelijk 9 mm, aangetroffen op de vloer van de hal van de [A] (AAD6328NL);
- een huls, voorzien van bodemstempel “17 65”, kaliber 7.62 x 39, aangetroffen op de trottoirband van het fietspad aan de even zijde van de [a-straat] (AAID6332NL);
- een huls, voorzien van bodemstempel “17 65”, kaliber 7.62 x 39, aangetroffen op de rijbaan aan de even zijde van de [a-straat] (AAID6336NL), en
- een huls, voorzien van bodemstempel “17 65”, kaliber 7.62 x 39. Aangetroffen op de rijbaan aan de even zijde van de [a-straat] (AAID6338NL).In totaal troffen wij 17 hulzen aan waarvan 16 voorzien van bodemstempel “17 65”. Daarvan zijn 14 hulzen aangetroffen op de rijbaan van de [a-straat]. Ook is daar een stalen kern aangetroffen. Gezien het aantreffen van een stalen kern is er waarschijnlijk met verzwaarde munitie geschoten. Wij zagen beschadigingen gelijkend op schotbeschadigingen in een ruit van een filiaal van Albert Heijn aan de [a-straat]. Daarnaast zagen wij twee beschadigingen gelijkend op schotbeschadigingen op de straat voor deze ruit. In een daar langs het trottoir geparkeerde BMW zagen wij eveneens schotbeschadigingen.Er zijn op verschillende hoogtes kogelinslagen geweest:
- in het wegdek van de rijbaan van de [a-straat]
- op een hoogte van ongeveer één meter en één meter en zestig centimeter (beide elektriciteitskast)- op een hoogte van ongeveer één meter en zeventig centimeter (toegangsdeur van een bankfiliaal)
- op een hoogte van ongeveer twee meter en vijftig centimeter (ruit van het bankfiliaal en de naastgelegen pilaar).
13. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een sporenonderzoek van 14 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 80091-80111).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
In het tochtportaal van de shishalounge op het adres [a-straat 1] zagen wij aan de linkerkant van de deurpost (gezien vanaf de openbare weg) een beschadiging die wij herkenden als een mogelijke schotbeschadiging. De beschadiging bevond zich op een hoogte van 129,5 centimeter gemeten vanaf de drempel. De pinchpoint in deze beschadiging bevond zich aan de rechterzijde, wat betekent dat het projectiel enkel uit de richting van de lounge gekomen kan zijn.
14. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 3 augustus 2015, opgemaakt door drs. B.J. Blankers, NFl-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (doorgenummerde pag. 80171-80174).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het projectiel (kogel) AAID6328NL is bemonsterd. Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering (AAID6328NL#01) matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 29178. Dit betekent dat het sporenmateriaal in dit DNA-profielcluster afkomstig kan zijn van dezelfde onbekende persoon. De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard.
15. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 9 juni 2017, opgemaakt door ing. J.L.W. Dieltjes, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (doorgenummerde pag. 80214-80218).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het DNA van [verdachte] is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank. Dit DNA-profiel matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 29178.
16. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een sporenonderzoek van 21 september 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 4] (pag. 80126- 80127).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Door ons is het volgende spoor veiliggesteld (het hof begrijpt: in perceel [a-straat 1] te Amsterdam) verf uit een kogelgat (AAIL1718NL).
17. Een geschrift, zijnde een niet-ondertekend rapport betreffende aanvullend vergelijkend verfonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 12 november 2015, opgemaakt door ir. M.L. Hordijk (doorgenummerde pag. 80180-80188).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op de munitie (projectiel/kogel(punt)) AAID6328NL is groene en witte verf aangetroffen. De resultaten van het vergelijkend verfonderzoek tussen de op de munitie aangetroffen groene en witte verf enerzijds en de referentieverf uit het kogelgat van het groene deurkozijn (AA1L1718NL) anderzijds, zijn waarschijnlijker wanneer de munitie (projectiel) (AA1D6328NL) met het groene deurkozijn in contact is geweest dan wanneer dit in contact is geweest met een of meer willekeurig andere groen en/of wit geverfde objecten.
(...)
19. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 4] (inclusief bijlagen doorgenummerde pag. 80219- 80238).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Tijdens het letselonderzoek aan het lichaam van [verdachte] op 19 januari 2018 zagen wij dat het litteken op de buik zich op een hoogte van circa 114 centimeter vanaf de vloer bevond en het litteken op de rug op een hoogte van circa 124 centimeter vanaf de vloer.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 13 mei 2015 zijn rond 00:15 uur twee mannen op een scooter aangekomen bij de shishalounge ‘[A]’ aan de [a-straat 1] in Amsterdam. De mannen zijn beiden met een helm op de shishalounge ingegaan, één van hen met een handvuurwapen, namelijk een pistool, en de ander met een aanvalsgeweer.
De man met het handvuurwapen is verder de zaak ingelopen en de man met het aanvalsgeweer is bij de voordeur blijven staan in de hal. In de shishalounge is een schot gevallen waardoor de man met het aanvalsgeweer werd geraakt en op de grond is gevallen. Hij is vervolgens naar buiten gegaan de [a-straat] in, waar hij op straat meerdere kogels heeft afgevuurd. Daar bevond zich [slachtoffer 1] die zijn auto vlakbij de shishalounge tot stilstand had gebracht en was uitgestapt. De man met het aanvalsgeweer heeft meermalen in de richting van [slachtoffer 1] geschoten, die door de kogels is geraakt en op de grond is gevallen. De man met het aanvalsgeweer (hierna: de schutter) is vervolgens op hem afgelopen en heeft nog een aantal keren op [slachtoffer 1] geschoten.
De schutter is vervolgens achterop een gereedstaande scooter met bestuurder gestapt. De scooter is weggereden in de richting van de [b-straat].
[slachtoffer 1] is viermaal door kogels geraakt en is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen.
Op het moment dat [slachtoffer 1] werd beschoten, reed een tram met enkele inzittenden over de kruising van de [c-straat] met de [a-straat]. Bij onderzoek aan de tram zijn kogelgaten aangetroffen. In totaal zijn er drie beschadigingen aan de linkerzijde van de tram geconstateerd: een ricochetbeschadiging in een plafondplaat bij de bestuurder, een doorschotbeschadiging in een ruit en een doorschotbeschadiging in de bestuurderscabine.
Er zijn 16 hulzen van het kaliber 7.62 x 39 aangetroffen, waarvan 14 op de rijbaan van de [a-straat]. Ook werd een stalen kern aangetroffen, hetgeen duidt op gebruik van verzwaarde munitie. Er zijn op verschillende hoogtes kogelinslagen geconstateerd in verschillende objecten op/aan de [a-straat].
Bij onderzoek in de shishalounge is een schotbeschadiging geconstateerd in de deurpost op een hoogte van 129,5 centimeter vanaf de drempel gemeten. In de hal van de shishalounge is een kogelpunt aangetroffen met daarop DNA van [verdachte] . Onderzoek naar de schootlijn heeft uitgewezen dat het projectiel vanuit de shishalounge is afgevuurd.
[verdachte] is tijdens de schietpartij door een kogel in zijn buik geraakt op het moment dat hij zich in de buurt van de in- en uitgang van de shishalounge bevond.
De beoordeling door het hof van feit 1
Vaststaat dat [verdachte] op 13 mei 2015 één van de twee mannen is geweest die met een zwarte helm op de shishalounge is ingegaan. Ook staat vast dat één van hen een aanvalsgeweer had en dat deze de persoon is die in de [a-straat] [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten. De te beantwoorden vraag is of, zoals het Openbaar Ministerie stelt, het [verdachte] is geweest die het aanvalsgeweer heeft gehanteerd.
Het scenario van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de man met het aanvalsgeweer de verdachte is geweest. Daartoe is gewezen op het aangetroffen DNA van [verdachte] op de kogelpunt die in hal van de shishalounge is gevonden, op de onderzoeksresultaten van de schootsbaan waaruit blijkt dat de kogel vanuit de shishalounge is afgevuurd, op het door de getuige [slachtoffer 4] afgegeven signalement van de man met het aanvalsgeweer en het daarin passende signalement van de verdachte, op de littekens in de buik en rug van de verdachte in combinatie met de hoogte van de schotbeschadiging in de deurpost, en ten slotte op het verfsporenonderzoek waaruit een verband blijkt tussen de verfsporen op de kogel met het DNA van [verdachte] en de verfsporen bij de inschotopening.
Het scenario van de verdediging
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 13 mei 2015 in verband met een incassoklus met een ander in de shishalounge is geweest. De bedoeling was om daar degene te zoeken die geld verschuldigd was aan een ander en hem tot betalen te dwingen. [verdachte] is met een klein wapen in zijn hand naar binnen gegaan, heeft “handen omhoog” geroepen en is langs de tafels gegaan op zoek naar de betreffende persoon. Daarbij heeft hij geen naam genoemd. Zijn handlanger stond met een aanvalsgeweer bij de deur en heeft de mensen in de shishalounge onder schot gehouden. Op de vraag of het [betrokkene 2] was naar wie de verdachte op zoek was, heeft [verdachte] ter zitting in hoger beroep verklaard die naam nog nooit te hebben gehoord.
Het was druk in de shishalounge. Toen [verdachte] een schot hoorde, werd het chaotisch in de shishalounge en is hij achterwaarts richting de uitgang gelopen. Vlakbij de uitgang hoorde hij een tweede schot en voelde hij dat hij geraakt was. [verdachte] heeft binnen twee of drie schoten en ook buiten meerdere schoten gehoord. Hij heeft niemand zien schieten en ook niemand op de grond zien liggen. [verdachte] pakte buiten de scooter, waarna zijn handlanger achterop stapte en ze vervolgens zijn weggereden. Zijn handlanger bleek aan zijn been gewond te zijn geraakt.
[verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep zijn handlanger omschreven als iets langer dan hijzelf, dreadlocks tot op de schouders en een donkerdere huidskleur dan die van [verdachte] .
De scenario's in het licht van de bewijsmiddelen
De getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de man met het aanvalsgeweer bij binnenkomst in het halletje bij de ingang bleef staan, "handen omhoog" riep en later gewond is geraakt. Hij heeft verder verklaard dat hij hoorde dat de man met een Surinaams/Antilliaans accent sprak. Hij heeft de man goed kunnen zien en omschrijft hem als een man met een Surinaams/Antilliaans uiterlijk, een zeer donkere huidskleur en een ringbaardje. Uit een proces-verbaal van 30 mei 2015 blijkt dat [verdachte] op dat moment – ruim twee weken na de schietpartij – een baard/sik had. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de man, nadat hij beschoten was, is gevallen en de shishalounge probeerde te verlaten, waarna [slachtoffer 4] – na naar de kelder te zijn gevlucht – meerdere knallen heeft gehoord. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Zij hebben verklaard dat zij nadat zij een knal hebben gehoord een man voor de deur van de shishalounge zagen liggen. Zij hebben gezien dat de man vervolgens is opgestaan en is gaan schieten. [betrokkene 5] heeft gezien dat de man met een geweer schoot.
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt door [verdachte] op onderdelen bevestigd. Hij heeft immers verklaard "handen omhoog” te hebben geroepen toen hij binnenkwam en bij de in- en uitgang van de shishalounge te zijn geraakt door een kogel. Dat komt overeen met de verdere onderzoeksbevindingen in het dossier, waaronder de in de deurpost van de shishalounge aangetroffen schotbeschadiging en de hoogtes van de bij [verdachte] geconstateerde littekens. Het litteken op de buik van [verdachte] bevindt zich op een hoogte van 114 centimeter vanaf de vloer. Het litteken op zijn rug bevindt zich op een hoogte van circa 124 centimeter vanaf de vloer. In de deurpost van de hal van de shishalounge is een schotbeschadiging geconstateerd op een hoogte van 129.5 centimeter genieten vanaf de drempel. Op de vloer van de hal voor de shishalounge is de kogelpunt aangetroffen met daarop DNA-materiaal dat matcht met dat van [verdachte] . Op de kogelpunt zijn groene en witte verfsporen aangetroffen. Door het NFI is een aanvullend vergelijkend verfonderzoek gedaan tussen de verfsporen op de kogelpunt en de verfsporen in het kogelgat in de deurpost van de shishalounge. De conclusie in het rapport luidt dat de resultaten van het vergelijkend verfonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de munitie met het groene deurkozijn in contact is geweest dan wanneer dit contact met een willekeurig ander groen en/of wit geverfd object is geweest. Er is hiermee een verband gelegd tussen de verfsporen op de kogelpunt en de verfsporen in het kogelgat in de deurpost van de shishalounge. Gelet op de hoogtes van de verwondingen van [verdachte] acht het hof het aannemelijk dat de kogel door de buik van [verdachte] het lichaam is ingegaan, vervolgens via zijn rug het lichaam heeft verlaten en daarna de deurpost van de shishalounge heeft geraakt.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij dacht dat de persoon in zijn been was geraakt, maar dit kan gelet op de schootsbaan en in het licht van het voorgaande niet kloppen. Dat [slachtoffer 4] zich kennelijk op dit punt heeft vergist in de plek van de verwonding leidt er op zichzelf genomen niet toe dat, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, zijn verklaring ziet op de tweede gewapende man. [slachtoffer 4] heeft het immers slechts over één persoon die bij de deur gewond is geraakt: de man met het aanvalsgeweer. Verder heeft het hof in het dossier ook geen concrete aanwijzingen gevonden dat beide mannen door een kogel gewond zijn geraakt, noch dat [verdachte] de man met het handvuurwapen was. In het bijzonder is van belang dat geen enkele getuige heeft verklaard over een tweede persoon die is geraakt en ook de forensische onderzoeksbevindingen geven geen steun aan dit scenario. Alleen [verdachte] zelf heeft dit verklaard, terwijl deze eerst ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting niet overtuigt. Immers, [verdachte] heeft verklaard dat hij in de drukke shishalounge na het horen van een schot achteruit is gelopen richting het portaal, bij het portaal een tweede schot heeft gehoord en daarbij voelde te zijn geraakt. In een dergelijke chaos is het moeilijk voorstelbaar dat [verdachte] achterwaarts richting de uitgang is gelopen terwijl daar volgens zijn eigen verklaring, de dreiging vandaan kwam. Vervolgens zou hij dan toevalligerwijs door een kogel zijn getroffen precies op de plek – namelijk bij de in en uitgang van de shishalounge – waarvan de getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de man met het aanvalsgeweer daar is getroffen.
Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat het scenario dat [verdachte] het handvuurwapen heeft gehanteerd en niet het aanvalsgeweer geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet aannemelijk is geworden, zodat dit scenario als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. De onderzoeksbevindingen sluiten wel naadloos aan op het scenario van het Openbaar Ministerie. Op grond van voornoemde getuigenverklaringen, de hoogte van de in de deurpost van de shishalounge aangetroffen schotbeschadiging, de op de vloer van de hal van de shishalounge aangetroffen kogelpunt met daarop DNA-materiaal dat matcht met [verdachte] , de bevindingen bij het letselonderzoek aan het lichaam van [verdachte] en de resultaten van het aanvullend vergelijkend verfonderzoek concludeert het hof dan ook dat [verdachte] de man met het aanvalsgeweer is geweest.
Opzet op de dood
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte op het moment van schieten het opzet had om [slachtoffer 1] dodelijk te treffen. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] eerst vanaf een afstand met een aanvalsgeweer beschoten, waarna deze is gevallen. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, liep [verdachte] op hem af en heeft meerdere keren op hem geschoten. Het hof is van oordeel dat [verdachte] daarmee geen andere bedoeling had dan de dood van [slachtoffer 1] te verzekeren. Er is dus sprake van opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast.
[verdachte] is met een handlanger zwaarbewapend op een scooter naar de shishalounge gegaan. Daarbij is het wapen dat [verdachte] bij zich had van een zeer zware categorie: het betreft een automatisch militair aanvalsgeweer. Op de [a-straat] is na het schietincident een stalen kern aangetroffen wat erop wijst dat geschoten is met verzwaarde munitie.Beiden zijn met een helm op de shishalounge ingegaan. [verdachte] is bij de ingang blijven slaan en zijn handlanger is langs de tafels gegaan waarbij "[betrokkene 2]” werd geroepen. Uit het dossier komt naar voren dat de zoektocht gericht was op [betrokkene 2] die vlak voor de aankomst van [verdachte] en zijn handlanger uit de shishalounge was vertrokken. Aangekomen bij het tafeltje waar [betrokkene 2] had gezeten, stopte de handlanger en heeft hij met een handvuurwapen gedreigd.
Uit het dossier blijkt verder dat [betrokkene 2] eerder doelwit is geweest van een liquidatieplan. Vóór het onderhavige feit werden voorbereidingshandelingen getroffen voor een liquidatie van [betrokkene 2]. In dat verband is niet zonder betekenis dat in dat onderzoek (onderzoek 13Rooibos) DNA van [verdachte] op een geweer van het merk Zastava is aangetroffen.
Uit de gang van zaken in de shishalounge en het gebruikte automatisch militair aanvalsgeweer leidt het hof af, mede in het licht bezien van voornoemde bevindingen, dat het plan was om [betrokkene 2] te liquideren. Er bestond geen vooropgezet plan [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
Nu het plan zag op levensberoving van een andere persoon doet de vraag zich voor of hier sprake is van voorbedachte raad. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Toen er werd geschoten en [verdachte] werd geraakt, is hij – kennelijk in de veronderstelling verkerend dat het schot van buiten kwam – naar buiten gegaan en heeft hij met het aanvalsgeweer op de [a-straat] op de daar aanwezige [slachtoffer 1] geschoten. Dat [verdachte] en zijn handlanger rekening hielden met een mogelijke tegenactie van [betrokkene 2] dan wel van personen in zijn omgeving, blijkt ook uit het soort wapens dat zij bij zich hadden en de eerder genoemde manier van handelen in de shishalounge. [verdachte] heeft de aanwezigen in de shishalounge bevolen de handen omhoog te doen en hen met het aanvalsgeweer onder schot gehouden terwijl zijn handlanger met een vuurwapen in de hand naar [betrokkene 2] zocht.
Hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [betrokkene 2] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden. Daaruit volgt dat [verdachte] voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het gebruik van de betreffende vuurwapens, waaronder het automatisch militair aanvalsgeweer, en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord bewezen.
MedeplegenHiervoor heeft het hof vastgesteld dat sprake was van een vooraf besproken plan. [verdachte] en zijn handlanger zijn samen zwaarbewapend op een scooter naar de shishalounge gereden. [verdachte] is met een aanvalsgeweer bij de deur blijven staan terwijl zijn handlanger met het vuistvuurwapen langs de tafels is gegaan op zoek naar [betrokkene 2]. Nadat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten, is hij bij zijn handlanger achterop de scooter gestapt en zijn ze weggereden. Het hof stelt op grond hiervan vast dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn handlanger.
De beoordeling door het hof van feit 2
Opzet op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Op de [a-straat] heeft [verdachte] diverse schoten gelost met het aanvalsgeweer. Daarbij heeft hij voorafgaand aan het gericht schieten op [slachtoffer 1] , ongecontroleerd en in het wilde weg op de [a-straat] geschoten. Zo blijkt ook uit de in de nabijgelegen gebouwen, in het wegdek en bij een geparkeerd staande auto geconstateerde schotbeschadigingen. Er zijn uiteindelijk op de rijbaan van de [a-straat] 14 hulzen aangetroffen afkomstig van het aanvalsgeweer. Vaststaat dat enkele kogels een passerende tram raakten. In de tram zaten op dat moment de bestuurster, [slachtoffer 2] , en passagiers, onder wie [slachtoffer 3] . Er is een kogelgat geconstateerd ter hoogte van de tram bestuurster en een kogelgat in een raam aan de linkerzijde van de tram. [slachtoffer 3] heeft verklaard dichtbij de kogelinslag te hebben gezeten ten tijde van het schietincident.
Door op de openbare weg bij een kruispunt waar trams rijden op een dergelijke wijze met een automatisch militair aanvalsgeweer vele schoten te lossen, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de tram aanwezige personen dodelijk zouden worden geraakt. [verdachte] had dan ook opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Uit het dossier volgt niet dat zich andere personen in de buurt van de inschoten in de tram hebben bevonden, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
Zoals hiervoor uiteengezet is het hof van oordeel dat [verdachte] en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [betrokkene 2] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden. Ze hebben de gelegenheid gehad hierover na te denken en rekening te houden met de gevolgen daarvan. Dit geldt ook ten aanzien van de traminzittenden. Dat niet specifiek is nagedacht over de mogelijkheid dat een voorbijrijdende tram met inzittenden zou kunnen worden geraakt doet hier niet aan af.
Immers, de shishalounge waar [verdachte] en zijn handlanger heen zijn gegaan met het plan om [betrokkene 2] te liquideren, bevond zich aan een weg vlakbij een kruispunt waar ook trams rijden. Bij het aanrijden hebben [verdachte] en zijn handlanger dit ook kunnen zien. Onderdeel van het plan was dat zo nodig op deze drukke locatie geschoten zou worden met het aanvalsgeweer. Naar het oordeel van het hof heeft het plan dan ook mede de mogelijkheid omvat dat de zich ten tijde van de uitvoering van het plan in de nabijheid bevindende personen, zoals de inzittenden van een voorbijrijdende tram, dodelijk zouden kunnen worden geraakt. Ook het medeplegen van poging tot moord ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is dus bewezen.
Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord, meermalen gepleegd, bewezen.
Medeplegen
Ten aanzien van de vraag of sprake is van medeplegen heeft ook hier te gelden dat het voor beiden duidelijk was dat er mogelijk vuurwapengeweld tegen anderen zou worden toegepast. [verdachte] en zijn handlanger zijn samen op een scooter aangekomen, waren beiden gewapend en hebben in de shishalounge ieder een rol gehad. Nadat [verdachte] buiten geschoten had en daarbij de tram was geraakt, is hij met zijn handlanger op de scooter gestapt en zijn ze samen weggereden. Zijn handlanger bestuurde daarbij de scooter en [verdachte] zat achterop. Het voorgaande is in lijn met het plan. Het hof stelt op grond hiervan vast dat ook hier sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn handlanger, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het plan en het daarna gezamenlijk vluchten, zodat sprake is van medeplegen.”
2.3.1
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2019 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte een verzoek gedaan om [betrokkene 1] als getuige te horen. Dat verzoek houdt het volgende in:
“- Horen (...) [betrokkene 1] ;
Deze personen waren aanwezig in de Shisha Lounge op het moment dat [verdachte] binnenkwam met het handvuurwapen en zijn medeverdachte bleef staan in deuropening met het aanvalsgeweer. [verdachte] heeft te kennen gegeven dat er vanuit de Sisha lounge op hem geschoten is als gevolg waarvan hij een verwonding heeft opgelopen aan buik en rug. De medeverdachte is blijkens de verklaring van [slachtoffer 4] in zijn been geraakt. De verdediging wenst de getuigen te horen omtrent hetgeen heeft plaatsgehad in de Shisha lounge, met name omtrent de kogels die zijn afgevuurd en vanuit welke hoek en door wie deze zijn afgevuurd. De te stellen vragen houden alle direct verband met de onderbouwing van de verklaring van [verdachte] zodat deze relevant zijn voor de vragen van artikel 350 Sv.”
2.3.2
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ter terechtzitting op 14 november 2019 afgewezen en heeft daartoe als volgt overwogen:
“Het hof acht hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, onvoldoende om de noodzaak van het verzochte aan te nemen, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
2.3.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2021 houdt verder het volgende in:
“De voorzitter deelt voorts mede dat het hof de motivering van de afwijzende beslissingen op de getuigenverzoeken, gelet op het arrest Keskin, ambtshalve tegen het licht heeft gehouden. Het hof is van oordeel dat de beslissingen op de getuigenverzoeken in stand blijven. Wat de motivering van de afwijzende beslissingen betreft, geldt het volgende.
(...)
• Aan de beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot het horen als getuige van (...) en [betrokkene 1] wordt als aanvullende motivering het volgende ten grondslag gelegd.(...)De verklaring van de getuige [betrokkene 1] is door de rechtbank voor het bewijs gebruikt wat betreft de vaststelling dat er twee schutters waren en dat zij ‘[betrokkene 2]’ zeiden (bewijsmiddel 5). De verdachte [verdachte] heeft zelf eveneens verklaard dat er twee schutters waren. De reden om [betrokkene 1] als getuige te horen, is – zo begrijpt het hof de verdediging – om de verklaring van de verdachte te ondersteunen dat hij niet de persoon was met het aanvalsgeweer (de AK-47), maar de persoon met het pistool. Gelet op deze motivering dient de verzochte getuige in zoverre te worden aangemerkt als een getuige à décharge. Het hof ziet – gelet op de huidige stand van zaken in het onderzoek – geen noodzaak deze getuige te horen.”
2.4.1
In zijn arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Deze motiveringsplicht houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden.
2.4.2
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) in de zaak Keskin tegen Nederland heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 onder meer geoordeeld dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2). Uit dit arrest volgt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (rechtsoverweging 2.9.3).
2.5.1
Het hof heeft – niet onbegrijpelijk – het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige zo uitgelegd dat het ertoe strekt “om de verklaring van de verdachte te ondersteunen dat hij niet de persoon was met het aanvalsgeweer (de AK-47), maar de persoon met het pistool.” Daarvan uitgaande heeft het hof geoordeeld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld onder 2.4.2, waarin – gelet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin – het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat de rechtbank en het hof de verklaring van de getuige uitsluitend voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten hebben gebruikt voor zover de verklaring inhoudt dat twee schutters de shishalounge in zijn gelopen – een schutter met een handwapen en de ander met een AK-47 – dat zij allebei een helm op hadden en dat “[betrokkene 2]” werd gezegd. Deze door het hof aan onder meer de verklaring van [betrokkene 1] ontleende feiten en omstandigheden zijn door de verdediging niet betwist. Gelet hierop faalt het cassatiemiddel voor zover het betoogt dat de beslissing tot afwijzing van het verzoek [betrokkene 1] als getuige te horen in strijd komt met de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin. De situatie dat de verdachte zijn ondervragingsrecht wil uitoefenen ten aanzien van een voor het bewijs gebruikte of te gebruiken, hem belastende verklaring, doet zich hier niet voor (vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498).
2.5.2
Het hof heeft – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat het door de verdediging geschetste scenario over de persoon die het aanvalsgeweer hanteerde, niet aannemelijk is geworden, waarbij het hof onder meer acht heeft geslagen op de voor het bewijs gebruikte resultaten van het forensisch onderzoek zoals weergegeven onder 2.2.2. Daarvan uitgaande heeft het hof geoordeeld dat het horen van [betrokkene 1] niet noodzakelijk is “gelet op de huidige stand van zaken in het onderzoek”. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, mede gelet op de onderbouwing van het verzoek, waaruit ook niet blijkt waarover de verdediging deze getuige – in het licht van zijn tot de stukken behorende eerdere verklaring – nader wilde bevragen, toereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel faalt ook in zoverre.
3. Beoordeling van het tweede, derde, vierde en vijfde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Omdat de opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar zijn aard niet voor vermindering leent, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2023.
Conclusie 09‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Zaak A (Geep): veroordeling voor o.a. medeplegen van moord en pogingen tot moord (art. (45 en) 289 Sr) en medeplegen voorhanden hebben van wapens, waaronder een volautomatisch aanvalsgeweer. Zaak B (Baudette): veroordeling voor o.a. medeplegen voorbereiding van moord (art. 46 en 289 Sr) en medeplegen voorhanden hebben vuurwapen en munitie (art. 26 en 55 WWM). Aan de verdachte is door hof levenslange gevangenisstraf opgelegd. Zaak A betreft een moord op de Amsterdamse De Clercqstraat in 2015 waarbij in plaats van het beoogde doelwit een ander op straat werd geluiquideerd en twee pogingen tot moord (op inzittenden van een passerende tram). Middelen in verband met deze zaak over (1) afwijzing getuigenverzoek (Post-Keskin?), (2) voorbedachte raad en (3) eendaadse samenloop. Zaak B gaat over een voorbereiding van moord in Almere/Amsterdam. AG bespreekt middel over eendaadse samenloop samen met andere klacht daarover in zaak A. Middel 5 betreft de oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00542
Zitting 9 mei 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 11 februari 2022 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens:
- in zaak A onderzoek Geep 1. “medeplegen van moord", 2. “medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 4. “medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd”, en
- in zaak B onderzoek Baudette 1. “medeplegen van voorbereiding van moord”, 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 3. “medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd”.
Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen en de vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij, alsook de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals bepaald in het arrest.
2. Namens de verdachte heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. De eerste drie middelen hebben betrekking op ‘zaak A onderzoek Geep’, het vierde middel ziet op ‘zaak B onderzoek Baudette’ en het vijfde middel keert zich tegen de oplegging van een levenslange gevangenisstraf.
II. Bewezenverklaringen, bewijsvoering en strafmotivering
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“Zaak A onderzoek Geep
1. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, in de [a-straat] , met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (zich bevindende in een tram op het kruispunt van de [c-straat] en de [a-straat] ) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging meteen ander, een wapen van categorie 11, te weten: een volautomatisch aanvalsgeweer (kaliber 7.62 x 39 millimeter) en munitie van categorie II, te weten: patronen van kaliber 7.62 x 39 mm voorhanden heeft gehad;
4. hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 4] (eigenaar [A] ) en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader, opzettelijk dreigend een vuurwapen, op die [slachtoffer 5] gericht en een automatisch vuurwapen op die [slachtoffer 4] gericht en voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Handen omhoog";
Zaak B onderzoek Baudette
1. hij in de periode van 21 april 2017 tot en met 1 juni 2017 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een vuurwapen, te weten een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm luger)) en
- een patroonmagazijn met daarin 10 patronen (model volmantel rondneus, kaliber 9 mm luger (synoniem 9x19 mm)) en
- een gestolen auto van het merk BMW, type 5er, Reihe 530i (origineel kenteken [kenteken 1] , voorzien van valse kentekenplaten van het kenteken [kenteken 2] ) en een gestolen auto van het merk Volkswagen type Caddy sdi 55kw bestel (origineel kenteken [kenteken 3] , voorzien van valse kentekenplaten van het kenteken [kenteken 4] )
voorhanden heeft gehad, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf;
2. hij op 1 juni 2017 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander
- een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm luger)) en
- een patroonmagazijn met daarin 10 patronen (model volmantel rondneus, kaliber 9. mm luger (synoniem 9x19 mm)), van categorie III
voorhanden heeft gehad;
3. hij in de periode van 13 mei 2017 tot en met 1 juni 2017 te Amsterdam en Almere, tezamen en in vereniging met een ander,
- een gestolen personenauto van het merk BMW, type 5er Reihe: 530i, voorzien van valse kentekenplaten (vals kenteken [kenteken 2] , origineel kenteken [kenteken 1] ) en
- een gestolen personenauto van het merk BMW, type 5-serie, voorzien van valse kentekenplaten (vals kenteken [kenteken 5] , origineel kenteken [kenteken 6] ) en
- een gestolen personenauto van het merk Volkswagen, type Caddy sdi 55kw, voorzien van valse kentekenplaten (vals kenteken [kenteken 4] , origineel kenteken [kenteken 3] )
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen telkens wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.”
5. De in ‘zaak A onderzoek Geep’ bewezenverklaarde feiten steunen, voor zover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“Feiten 1, 2, 3 en 4:
1. De ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2022 afgelegde verklaring van verdachte [verdachte] .
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 13 mei 2015 met een andere man bij de shishalounge aan de [a-straat 1] te Amsterdam. Toen ik in de shishalounge kwam, heb ik direct “handen omhoog” gezegd. Ik ben in mijn buik geraakt en weet niet waar het schot vandaan kwam. Ik ben geraakt in de buurt van de in- en uitgang van de shishalounge. Zowel mijn handlanger als ik hebben met de vuurwapens de aanwezigen in de shishalounge onder controle gehouden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-l 55 (doorgenummerde pag. 10002, 10003, 10014, 10015, en 10017).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 13 mei 2015, omstreeks 00:19 uur komen bij meldkamers van politie en ambulance telefonische meldingen binnen dat er op de [a-straat] te Amsterdam bij de [A] c.q. [A] zou zijn geschoten en dat er een slachtoffer is.
Ter hoogte van de verkeerslichten stopt [slachtoffer 1] de Volkswagen en stapt uit. Hij loopt naar de achterzijde van de Volkswagen in de richting van de shishalounge. Vrijwel direct nadat [slachtoffer 1] uitstapt, worden meerdere kogels op hem afgevuurd en valt hij gewond naast zijn Volkswagen op de grond. Terwijl [slachtoffer 1] gewond op de grond ligt, worden er door de schutter nog enkele schoten op hem afgevuurd. De schutter stapt achterop een gereedstaande scooter met bestuurder, die wegrijdt in de richting van de [b-straat] . [slachtoffer 1] overlijdt ter plaatse.
Ter plaatse gekomen op de [c-straat] ter hoogte van de kruising met de [a-straat] zien politieambtenaren een tram staan met kogelgaten.
Op camerabeelden van [B] , gevestigd aan de [a-straat 2] te Amsterdam, is te zien dat op 13 mei 2015, te 00:17 uur een scooter, met daarop twee personen met een zwarte helm, via het trottoir aan komt rijden en stopt ter hoogte van perceel 34. De scooter wordt neergezet en er wordt afgestapt. Op camerabeelden van het Gemeentelijk VervoersBedrijf(GVB), tramlijn 3, is te zien dat er minimaal zeven personen aanwezig waren in de tram op het moment dat deze geraakt wordt door kogels. Gezien wordt dat een aantal van deze passagiers op de grond gaat liggen, kennelijk ten tijde van de inslagen van de kogels.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte1.van 27 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren G-120 en T-626 (doorgenummerde pag. 150005-150008).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 27 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik zat in de shishalounge en zag twee schutters binnenkomen. Een met een handwapen en een met een AK47. Ze hadden allebei een helm op. Ik hoorde dat “ [betrokkene 2] ” werd gezegd.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 30014-30021).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik ben mede-eigenaar van [A] , gelegen aan [a-straat 1] hs te Amsterdam. Ik stond vanavond met mijn rug voor de linker gokkast. Ik zag dat een persoon de centrale toegangsdeur opende, en het halletje aan de linkerzijde van de [A] betrad. Ik zag dat de persoon in het halletje bleef staan.
Ik zag dat de persoon met een groot zwartkleurig vuurwapen met een lengte van ongeveer 50 a 60 centimeter voor me stond en tegen mij riep: “Handen omhoog”. Ik stond op een afstand van ongeveer 2 a 2,5 meter. Ik heb hem goed van voren gezien. Ik zag dat de man in het halletje bleef staan. Ik kan hem als volgt omschrijven:
- Surinaams/Antilliaanse man;
- zeer donkere huidskleur;
- ringbaardje;
- scooterhelm;
- grote zwarte schoudertas 50 a 60 centimeter lang.
Ik hoorde dat de man een Surinaams/Antilliaans accent gebruikte. Ik hoorde plots een harde knal. Ik zag dat de man meteen naar de grond ging en begon te schreeuwen. Ik zag dat de man probeerde de zaak te verlaten. Ik ben naar de trap gelopen. In de kelder hoorde ik meerdere knallen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-385 (doorgenummerde pag. 50134-50135).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 30 mei 2015 is het signalement van [verdachte] geregistreerd. Hij had toen de volgende gelaatbeharing: een baard/sik en snor.
Feiten 1, 2 en 3:
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-515 en T-385, inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 30047-30052).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik kreeg te horen dat de daders op zoek waren naar een persoon genaamd [betrokkene 2] . Hij is een klant van ons. De laatste 2 a 3 weken kwam [betrokkene 2] heel vaak, bijna dagelijks. U laat mij een foto zien van een jongeman met zwart kort krullend haar en een zwart shirt. Ik herken de man op de foto als [betrokkene 2] . Het hele gedoe is om 00:15 uur gebeurd en hij is ongeveer vijf minuten voor het incident vertrokken. Hij zat aan tafel 3. Dat is precies de plek waar de man binnen stopte en met een pistool heeft gedreigd. Opmerking verbalisant: als bijlage bij het proces-verbaal is een foto van [betrokkene 2] gevoegd.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 augustus 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-328 en T-083 (doorgenummerde pag. 30099-30105).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 11 augustus 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
Ik wilde de [A] in lopen, maar voordat ik binnenkwam, zag ik een man met een geweer. De man stond binnen, voor de deur voor de gokkast.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 16 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-328 en T-661 (doorgenummerde pag. 3Q151-30153).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 16 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik liep op 13 mei 2015 ter hoogte van de [d-straat] in Amsterdam toen ik een knal hoorde. Ik keek de kant van de knal op en zag iemand op zijn rug liggen, precies voor de deur van de [A] . Hij lag met zijn voeten richting de deur en hoofd richting de rijbaan. Hij stond op en begon te schieten.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-661 en T-328 (doorgenummerde pag. 3 0154 en 0155).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 14 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik stond op 13 mei 2015 in de coffeeshop aan de [a-straat 3] naar buiten te kijken. Toen ik een knal hoorde zag ik iemand vanuit de shishalounge naar buiten vallen. Toen de man probeerde op te staan hoorde ik knallen en zag ik vuur uit het geweer komen dat de man vast had.
10. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden Connection Systems van 20 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-402 (doorgenummerde pag. 50054-50061).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op camerabeelden van 13 mei 2015 met zicht op de kruising [c-straat] / [a-straat] is het volgende te zien:
00:17:51 uur: Vanuit de richting van de [A] wordt kennelijk geschoten. Aan de andere kant van de straat zijn namelijk lichtflitsen te zien die waarschijnlijk van het schot afkomstig zijn. Gelijktijdig met de lichtflitsen komt uit de richting van de Rozengracht een auto aanrijden. Dit betreft een Volkswagen Polo, van het slachtoffer.
00:17:54 uur: De auto van het slachtoffer remt af en komt tot stilstand.
00:18:05 uur: De bestuurder van de Volkswagen Polo, het slachtoffer, stapt uit en loopt in de richting van de [A] .
00:18:09 uur: Lichtflitsen van meerdere schoten zijn achter elkaar zichtbaar in de richting van het slachtoffer.
00:18:13 uur: De schutter verschijnt in beeld nadat er meerdere schoten gelost zijn. Hij stopt op een moment met schieten. Van het slachtoffer is geen beweging meer te zien. Terwijl het slachtoffer al op de grond ligt, loopt de schutter in de richting van het slachtoffer voordat hij nog enkele keren een schot lost in de richting van het slachtoffer.
00:18:27 uur: Er verschijnt een scooter in beeld waarover door een getuige wordt verklaard dat de verdachte achterop de scooter is gestapt. De scooter vertrekt vervolgens in de richting van de [b-straat] .
11. Een proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , (doorgenummerde pag. 30001-0003).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op woensdag 13 mei 2015 bevond ik mij op de [a-straat] waar ik werd aangesproken door [betrokkene 6] . Hij verklaarde te hebben gezien dat de man met het vuurwapen bij de man achterop de scooter is gesprongen en weggereden zijn over de [a-straat] in de richting van de [b-straat] te Amsterdam.
12. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een sporenonderzoek van 20 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (inclusief bijlagen pag. 80004-80074).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Door ons zijn de volgende sporen gefotografeerd en veiliggesteld:
- een projectiel, mogelijk 9 mm, aangetroffen op de vloer van de hal van de [A] (AAID6328NL);
- een huls, voorzien van bodemstempel “17 65”, kaliber 7.62 x 39, aangetroffen op de trottoirband van het fietspad aan de even zijde van de [a-straat] (AAID6332NL);
- een huls, voorzien van bodemstempel “17 65”, kaliber 7.62 x 39, aangetroffen op de rijbaan aan de even zijde van de [a-straat] (AA1D6336NL), en
- een huls, voorzien van bodemstempel “17 65”, kaliber 7.62 x 39. Aangetroffen op de rijbaan aan de even zijde van de [a-straat] (AAID6338NL).
In totaal troffen wij 17 hulzen aan waarvan 16 voorzien van bodemstempel “17 65”. Daarvan zijn 14 hulzen aangetroffen op de rijbaan van de [a-straat] . Ook is daar een stalen kern aangetroffen. Gezien het aantreffen van een stalen kern is er waarschijnlijk met verzwaarde munitie geschoten. Wij zagen beschadigingen gelijkend op schotbeschadigingen in een ruit van een filiaal van Albert Heijn aan de [a-straat] . Daarnaast zagen wij twee beschadigingen gelijkend op schotbeschadigingen op de straat voor deze ruit. In een daar langs het trottoir geparkeerde BMW zagen wij eveneens schotbeschadigingen.
Er zijn op verschillende hoogtes kogelinslagen geweest:
- in het wegdek van de rijbaan van de [a-straat]
- op een hoogte van ongeveer één meter en één meter en zestig centimeter (beide elektriciteitskast)
- op een hoogte van ongeveer één meter en zeventig-centimeter (toegangsdeur van een bankfiliaal)
- op een hoogte van ongeveer twee meter en vijftig centimeter (ruit van het bankfiliaal en de naastgelegen pilaar).
13. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een sporenonderzoek van 14 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 80091-80111).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
In het tochtportaal van de shishalounge op het adres [a-straat 1] zagen wij aan de linkerkant van de deurpost (gezien vanaf de openbare weg) een beschadiging die wij herkenden als een mogelijke schotbeschadiging. De beschadiging bevond zich op een hoogte van 129,5 centimeter gemeten vanaf de drempel. De pinchpoint in deze beschadiging bevond zich aan de rechterzijde, wat betekent dat het projectiel enkel uit de richting van de lounge gekomen kan zijn.
14. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 3 augustus 2015, opgemaakt door drs. B.J. Blankers, NFl-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (doorgenummerde pag. 80171-80174).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het projectiel (kogel) AAID6328NL is bemonsterd. Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering (AAID6328NL#01) matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 29178. Dit betekent dat het sporenmateriaal in dit DNA-profielcluster afkomstig kan zijn van dezelfde onbekende persoon. De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard.
15. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 9 juni 2017, opgemaakt door ing. J.L.W. Dieltjes, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (doorgenummerde pag. 80214-80218).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het DNA van [verdachte] is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank. Dit DNA-profiel matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 29178.
16. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een sporenonderzoek van 21 september 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 4] (pag. 80126- 80127).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Door ons is het volgende spoor veiliggesteld (het hof begrijpt: in perceel [a-straat 1] te Amsterdam) verf uit een kogelgat (AAIL1718NL).
17. Een geschrift, zijnde een niet-ondertekend rapport betreffende aanvullend vergelijkend verfonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 12 november 2015, opgemaakt door ir. M.L. Hordijk (doorgenummerde pag. 80180-80188).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op de munitie (projectiel/kogel(punt)) AAID6328NL is groene en witte verf aangetroffen. De resultaten van het vergelijkend verfonderzoek tussen de op de munitie aangetroffen groene en witte verf enerzijds en de referentieverf uit het kogelgat van het groene deurkozijn (AA1L1718NL) anderzijds, zijn waarschijnlijker wanneer de munitie (projectiel) (AA1D6328NL) met het groene deurkozijn in contact is geweest dan wanneer dit in contact is geweest met een of meer willekeurig andere groen en/of wit geverfde objecten.
18. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende DNA-onderzoeken van 30 januari 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-l 55 (doorgenummerde pag. 50118- 50119).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Onderzoek 13Rooibos betreft de aanhouding van vier mannen op de Knokkestraat te Amsterdam, ter zake overtreding van artikel 289, juncto artikel 46, van het Wetboek van Strafrecht. In de kofferbak van een door de verdachten gebruikte BMW lag een geweer van het merk Zastava. Op dit geweer werd DNA aangetroffen, dat past in profielcluster 29178. Het beoogde slachtoffer in 13Rooibos was [betrokkene 2] .
19. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 4] (inclusief bijlagen doorgenummerde pag. 80219- 80238).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Tijdens het letselonderzoek aan het lichaam van [verdachte] op 19 januari 2018 zagen wij dat het litteken op de buik zich op een hoogte van circa 114 centimeter vanaf de vloer bevond en het litteken op de rug op een hoogte van circa 124 centimeter vanaf de vloer.
20. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden van [B] van 14 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-402 (doorgenummerde pag. 50050-50053).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde opsporingsambtenaar:
Op 13 mei 2015 wordt in de [a-straat] een persoon aangetroffen die blijkt door vuurwapengeweld om het leven te zijn gekomen. Uit dactyloscopisch onderzoek blijkt de persoon te zijn genaamd: [slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
21. Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 mei 2015, opgemaakt door arts en patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, NFl-deskundige forensische pathologie (doorgenummerde pag. 80156-80170).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] werden tekenen van ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld aan het lichaam vastgesteld, passend bij twee doorschoten, één inschot en één schampschot. Het intreden van de dood wordt verklaard door functiestoornissen van vitale organen (primair de longen), algehele weefselschade door doorgemaakt fors bloedverlies en verstikking door inademing van bloed, opgelopen door letsels aan de borstkas passend bij het doorschot aan de borstkas.
Feit 2:
22. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende sporenonderzoek van 14 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 80129-80138).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde opsporingsambtenaren:
Op 13 mei 2015 werd onderzoek ingesteld aan een tram in de Remise Havenstraat die bij een schietincident langsreed en beschoten was. Wij zagen drie beschadigingen aan de linkerzijde van de tram. Twee beschadigingen in het plaatwerk en een beschadiging in een ruit. De beschadiging in de ruit betrof een doorschot. In een lijn met deze beschadiging zagen wij een beschadiging in een plafondplaat nabij de ingang bij de bestuurder, het betrof een ricochetbeschadiging. In de cabine van de bestuurder werd een beschadiging aangetroffen behorend bij de beschadiging in het plaatmateriaal aan de linker buitenzijde van de tram. Het betrof een doorschot.
23. Een proces-verbaal van aangifte van 20 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-559 (doorgenummerde pag. 20001-20002).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 13 mei 2015 zat ik als bestuurster in tram 3. De tram waar ik in zat is geraakt door de kogels waarmee een man op de [a-straat] om het leven is gekomen. Omdat ik bestuurster van de tram ben kon ik niet bukken, ik moest doorrijden. Achteraf hoorde ik dat er 2 kogelinslagen op nog geen meter afstand van mij in de tram zijn gekomen.
24. Een proces-verbaal van aangifte van 22 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-083 (doorgenummerde pag. 20003-20006).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 13 mei 2015 zat ik als passagier in tram 3 die door enkele kogels is geraakt op de kruising met de [a-straat] te Amsterdam. Ik zag dat de ruit in de tram werd geraakt en verbrijzelde. Ik zat daadwerkelijk dicht bij de inslagen en begrijp dat als de schutter maar één centimeter had afgeweken ik zou zijn geraakt.
[…]
Feiten 1 en 4
26. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 17 mei 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-5 15 en T-385, inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 30091-30098).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer 5]:
Ik was in de shishalounge op de [a-straat 1] (het hof leest: in Amsterdam). Plotseling zag ik een man staan met een zwarte helm op. Ik zag dat hij met beide handen een vuurwapen vasthield, ik denk dat het een pistool was. Deze man ging alle personen langs om te kijken wie zij waren. Toen hij bij mij kwam, richtte hij ook het wapen voor zich in mijn richting. Ik voelde me ontzettend bedreigd.
27. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 27 oktober 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-385 en T-515, inclusief bijlagen (doorgenummerde pag. 30022- 30046).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 mei 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer 4]:
Op een gegeven moment trok iemand een op een zwarte Kalasjnikov gelijkend wapen in mijn richting, van “niet bewegen, handen omhoog”.”
6. De bewijsoverwegingen van het hof houden, voor zover hier relevant, in:
“Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 13 mei 2015 zijn rond 00:15 uur twee mannen op een scooter aangekomen bij de shishalounge ‘ [A] ’ aan de [a-straat 1] in Amsterdam. De mannen zijn beiden met een helm op de shishalounge ingegaan, één van hen met een handvuurwapen, namelijk een pistool, en de ander met een aanvalsgeweer.
De man met het handvuurwapen is verder de zaak ingelopen en de man met het aanvalsgeweer is bij de voordeur blijven staan in de hal. In de shishalounge is een schot gevallen waardoor de man met het aanvalsgeweer werd geraakt en op de grond is gevallen. Hij is vervolgens naar buiten gegaan de [a-straat] in, waar hij op straat meerdere kogels heeft afgevuurd. Daar bevond zich [slachtoffer 1] die zijn auto vlakbij de shishalounge tot stilstand had gebracht en was uitgestapt. De man met het aanvalsgeweer heeft meermalen in de richting van [slachtoffer 1] geschoten, die door de kogels is geraakt en op de grond is gevallen. De man met het aanvalsgeweer (hierna: de schutter) is vervolgens op hem afgelopen en heeft nog een aantal keren op [slachtoffer 1] geschoten.
De schutter is vervolgens achterop een gereedstaande scooter met bestuurder gestapt. De scooter is weggereden in de richting van de [b-straat] .
[slachtoffer 1] is viermaal door kogels geraakt en is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen.
Op het moment dat [slachtoffer 1] werd beschoten, reed een tram met enkele inzittenden over de kruising van de [c-straat] met de [a-straat] . Bij onderzoek aan de tram zijn kogelgaten aangetroffen. In totaal zijn er drie beschadigingen aan de linkerzijde van de tram geconstateerd: een ricochetbeschadiging in een plafondplaat bij de bestuurder, een doorschotbeschadiging in een ruit en een doorschotbeschadiging in de bestuurderscabine.
Er zijn 16 hulzen van het kaliber 7.62 x 39 aangetroffen, waarvan 14 op de rijbaan van de [a-straat] . Ook werd een stalen kern aangetroffen, hetgeen duidt op gebruik van verzwaarde munitie. Er zijn op verschillende hoogtes kogelinslagen geconstateerd in verschillende objecten op/aan de [a-straat] .
Bij onderzoek in de shishalounge is een schotbeschadiging geconstateerd in de deurpost op een hoogte van 129,5 centimeter vanaf de drempel gemeten. In de hal van de shishalounge is een kogelpunt aangetroffen met daarop DNA van [verdachte] . Onderzoek naar de schootlijn heeft uitgewezen dat liet projectiel vanuit de shishalounge is afgevuurd.
[verdachte] is tijdens de schietpartij door een kogel in zijn buik geraakt op het moment dat hij zich in de buurt van de in- en uitgang van de shishalounge bevond.
De beoordeling door het hof van feit 1
Vaststaat dat [verdachte] op 13 mei 2015 één van de twee mannen is geweest die met een zwarte helm op de shishalounge is ingegaan. Ook staat vast dat één van hen een aanvalsgeweer had en dat deze de persoon is die in de [a-straat] [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten. De te beantwoorden vraag is of, zoals het Openbaar Ministerie stelt, het [verdachte] is geweest die het aanvalsgeweer heeft gehanteerd.
Het scenario van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de man met het aanvalsgeweer de verdachte is geweest. Daartoe is gewezen op het aangetroffen DNA van [verdachte] op de kogelpunt die in hal van de shishalounge is gevonden, op de onderzoeksresultaten van de schootsbaan waaruit blijkt dat de kogel vanuit de shishalounge is afgevuurd, op het door de getuige [slachtoffer 4] afgegeven signalement van de man met het aanvalsgeweer en het daarin passende signalement van de verdachte, op de littekens in de buik en rug van de verdachte in combinatie met de hoogte van de schotbeschadiging in de deurpost, en ten slotte op het verfsporenonderzoek waaruit een verband blijkt tussen de verfsporen op de kogel met het DNA van [verdachte] en de verfsporen bij de inschotopening.
Het scenario van de verdediging
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 13 mei 2015 in verband met een incassoklus met een ander in de shishalounge is geweest. De bedoeling was om daar degene te zoeken die geld verschuldigd was aan een ander en hem tot betalen te dwingen. [verdachte] is met een klein wapen in zijn hand naar binnen gegaan, heeft “handen omhoog” geroepen en is langs de tafels gegaan op zoek naar de betreffende persoon. Daarbij heeft hij geen naam genoemd. Zijn handlanger stond met een aanvalsgeweer bij de deur en heeft de mensen in de shishalounge onder schot gehouden. Op de vraag of het [betrokkene 2] was naar wie de verdachte op zoek was, heeft [verdachte] ter zitting in hoger beroep verklaard die naam nog nooit te hebben gehoord.
Het was druk in de shishalounge. Toen [verdachte] een schot hoorde, werd het chaotisch in de shishalounge en is hij achterwaarts richting de uitgang gelopen. Vlakbij de uitgang hoorde hij een tweede schot en voelde hij dat hij geraakt was. [verdachte] heeft binnen twee of drie schoten en ook buiten meerdere schoten gehoord. Hij heeft niemand zien schieten en ook niemand op de grond zien liggen. [verdachte] pakte buiten de scooter, waarna zijn handlanger achterop stapte en ze vervolgens zijn weggereden. Zijn handlanger bleek aan zijn been gewond te zijn geraakt.
[verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep zijn handlanger omschreven als iets langer dan hijzelf, dreadlocks tot op de schouders en een donkerdere huidskleur dan die van [verdachte] .
De scenario's in het licht van de bewijsmiddelen
De getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de man met het aanvalsgeweer bij binnenkomst in het halletje bij de ingang bleef staan, "handen omhoog" riep en later gewond is geraakt. Hij heeft verder verklaard dat hij hoorde dat de man met een Surinaams/Antilliaans accent sprak. Hij heeft de man goed kunnen zien en omschrijft hem als een man met een Surinaams/Antilliaans uiterlijk, een zeer donkere huidskleur en een ringbaardje. Uit een proces-verbaal van 30 mei 2015 blijkt dat [verdachte] op dat moment - ruim twee weken na de schietpartij - een baard/sik had. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de man, nadat hij beschoten was, is gevallen en de shishalounge probeerde te verlaten, waarna [slachtoffer 4] - na naar de kelder te zijn gevlucht - meerdere knallen heeft gehoord. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . Zij hebben verklaard dat zij nadat zij een knal hebben gehoord een man voor de deur van de shishalounge zagen liggen. Zij hebben gezien dat de man vervolgens is opgestaan en is gaan schieten. [betrokkene 5] heeft gezien dat de man met een geweer schoot.
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt door [verdachte] op onderdelen bevestigd. Hij heeft immers verklaard "handen omhoog” te hebben geroepen toen hij binnenkwam en bij de in- en uitgang van de shishalounge te zijn geraakt door een kogel. Dat komt overeen met de verdere onderzoeksbevindingen in het dossier, waaronder de in de deurpost van de shishalounge aangetroffen schotbeschadiging en de hoogtes van de bij [verdachte] geconstateerde littekens. Het litteken op de buik van [verdachte] bevindt zich op een hoogte van 114 centimeter vanaf de vloer. Het litteken op zijn rug bevindt zich op een hoogte van circa 124 centimeter vanaf de vloer. In de deurpost van de hal van de shishalounge is een schotbeschadiging geconstateerd op een hoogte van 129.5 centimeter genieten vanaf de drempel. Op de vloer van de hal voor de shishalounge is de kogelpunt aangetroffen met daarop DNA-materiaal dat matcht met dat van [verdachte] . Op de kogelpunt zijn groene en witte verfsporen aangetroffen. Door het NFI is een aanvullend vergelijkend verfonderzoek gedaan tussen de verfsporen op de kogelpunt en de verfsporen in het kogelgat in de deurpost van de shishalounge. De conclusie in het rapport luidt dat de resultaten van het vergelijkend verfonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de munitie met het groene deurkozijn in contact is geweest dan wanneer dit contact met een willekeurig ander groen en/of wit geverfd object is geweest. Er is hiermee een verband gelegd tussen de verfsporen op de kogelpunt en de verfsporen in het kogelgat in de deurpost van de shishalounge. Gelet op de hoogtes van de verwondingen van [verdachte] acht het hof het aannemelijk dat de kogel door de buik van [verdachte] het lichaam is ingegaan, vervolgens via zijn rug het lichaam heeft verlaten en daarna de deurpost van de shishalounge heeft geraakt.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij dacht dat de persoon in zijn been was geraakt, maar dit kan gelet op de schootsbaan en in het licht van het voorgaande niet kloppen. Dat [slachtoffer 4] zich kennelijk op dit punt heeft vergist in de plek van de verwonding leidt er op zichzelf genomen niet toe dat, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, zijn verklaring ziet op de tweede gewapende man. [slachtoffer 4] heeft het immers slechts over één persoon die bij de deur gewond is geraakt: de man met het aanvalsgeweer. Verder heeft het hof in hel dossier ook geen concrete aanwijzingen gevonden dat beide mannen door een kogel gewond zijn geraakt, noch dat [verdachte] de man met het handvuurwapen was. In het bijzonder is van belang dat geen enkele getuige heeft verklaard over een tweede persoon die is geraakt en ook de forensische onderzoeksbevindingen geven geen steun aan dit scenario. Alleen [verdachte] zelf heeft dit verklaard, terwijl deze eerst ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting niet overtuigt. Immers, [verdachte] heeft verklaard dat hij in de drukke shishalounge na het horen van een schot achteruit is gelopen richting het portaal, bij het portaal een tweede schot heeft gehoord en daarbij voelde te zijn geraakt. In een dergelijke chaos is het moeilijk voorstelbaar dat [verdachte] achterwaarts richting de uitgang is gelopen terwijl daar volgens zijn eigen verklaring, de dreiging vandaan kwam. Vervolgens zou hij dan toevalligerwijs door een kogel zijn getroffen precies op de plek - namelijk bij de in en uitgang van de shishalounge - waarvan de getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de man met het aanvalsgeweer daar is getroffen.
Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat het scenario dat [verdachte] het handvuurwapen heeft gehanteerd en niet het aanvalsgeweer geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet aannemelijk is geworden, zodat dit scenario als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. De onderzoeksbevindingen sluiten wel naadloos aan op het scenario van het Openbaar Ministerie. Op grond van voornoemde getuigenverklaringen, de hoogte van de in de deurpost van de shishalounge aangetroffen schotbeschadiging. de op de vloer van de hal van de shishalounge aangetroffen kogelpunt met daarop DNA-materiaal dat matcht met [verdachte] , de bevindingen bij het letselonderzoek aan het lichaam van [verdachte] en de resultaten van het aanvullend vergelijkend verfonderzoek concludeert het hof dan ook dat [verdachte] de man met het aanvalsgeweer is geweest.
Opzet op de dood
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte op het moment van schieten het opzet had om [slachtoffer 1] dodelijk te treffen. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] eerst vanaf een afstand met een aanvalsgeweer beschoten, waarna deze is gevallen. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, liep [verdachte] op hem af en heeft meerdere keren op hem geschoten. Het hof is van oordeel dat [verdachte] daarmee geen andere bedoeling had dan de dood van [slachtoffer 1] te verzekeren. Er is dus sprake van opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast.
[verdachte] is met een handlanger zwaarbewapend op een scooter naar de shishalounge gegaan. Daarbij is het wapen dat [verdachte] bij zich had van een zeer zware categorie: het betreft een automatisch militair aanvalsgeweer. Op de [a-straat] is na het schietincident een stalen kern aangetroffen wat erop wijst dat geschoten is met verzwaarde munitie.
Beiden zijn met een helm op de shishalounge ingegaan. [verdachte] is bij de ingang blijven slaan en zijn handlanger is langs de tafels gegaan waarbij " [betrokkene 2] ” werd geroepen. Uit het dossier komt naar voren dat de zoektocht gericht was op [betrokkene 2] die vlak voor de aankomst van [verdachte] en zijn handlanger uit de shishalounge was vertrokken. Aangekomen bij het tafeltje waar [betrokkene 2] had gezeten, stopte de handlanger en heeft hij met een handvuurwapen gedreigd.
Uit het dossier blijkt verder dat [betrokkene 2] eerder doelwit is geweest van een liquidatieplan. Vóór het onderhavige feit werden voorbereidingshandelingen getroffen voor een liquidatie van [betrokkene 2] . In dat verband is niet zonder betekenis dat in dat onderzoek (onderzoek 13Rooibos) DNA van [verdachte] op een geweer van het merk Zastava is aangetroffen.
Uit de gang van zaken in de shishalounge en het gebruikte automatisch militair aanvalsgeweer leidt het hof af, mede in het licht bezien van voornoemde bevindingen, dat het plan was om [betrokkene 2] te liquideren. Er bestond geen vooropgezet plan [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
Nu het plan zag op levensberoving van een andere persoon doet de vraag zich voor of hier sprake is van voorbedachte raad. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Toen er werd geschoten en [verdachte] werd geraakt, is hij - kennelijk in de veronderstelling verkerend dat het schot van buiten kwam - naar buiten gegaan en heeft hij met het aanvalsgeweer op de [a-straat] op de daar aanwezige [slachtoffer 1] geschoten. Dat [verdachte] en zijn handlanger rekening hielden met een mogelijke tegenactie van [betrokkene 2] dan wel van personen in zijn omgeving, blijkt ook uit het soort wapens dat zij bij zich hadden en de eerder genoemde manier van handelen in de shishalounge. [verdachte] heeft de aanwezigen in de shishalounge bevolen de handen omhoog te doen en hen met het aanvalsgeweer onder schot gehouden terwijl zijn handlanger met een vuurwapen in de hand naar [betrokkene 2] zocht.
Hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [betrokkene 2] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden. Daaruit volgt dat [verdachte] voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het gebruik van de betreffende vuurwapens, waaronder het automatisch militair aanvalsgeweer, en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord bewezen.
De beoordeling door het hof van feit 2
Opzet op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Op de [a-straat] heelt [verdachte] diverse schoten gelost met het aanvalsgeweer. Daarbij heeft hij voorafgaand aan het gericht schieten op [slachtoffer 1] , ongecontroleerd en in het wilde weg op de [a-straat] geschoten. Zo blijkt ook uit de in de nabijgelegen gebouwen, in het wegdek en bij een geparkeerd staande auto geconstateerde schotbeschadigingen. Er zijn uiteindelijk op de rijbaan van de [a-straat] 14 hulzen aangetroffen afkomstig van het aanvalsgeweer. Vaststaat dat enkele kogels een passerende tram raakten. In de tram zaten op dat moment de bestuurster, [slachtoffer 2] , en passagiers, onder wie [slachtoffer 3] . Er is een kogelgat geconstateerd ter hoogte van de tram bestuurster en een kogelgat in een raam aan de linkerzijde van de tram. [slachtoffer 3] heeft verklaard dichtbij de kogelinslag te hebben gezeten ten tijde van het schietincident.
Door op de openbare weg bij een kruispunt waar trams rijden op een dergelijke wijze met een automatisch militair aanvalsgeweer vele schoten te lossen, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de tram aanwezige personen dodelijk zouden worden geraakt. [verdachte] had dan ook opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Uit het dossier volgt niet dat zich andere personen in de buurt van de inschoten in de tram hebben bevonden, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
Zoals hiervoor uiteengezet is het hof van oordeel dat [verdachte] en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [betrokkene 2] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden. Ze hebben de gelegenheid gehad hierover na te denken en rekening te houden met de gevolgen daarvan. Dit geldt ook ten aanzien van de tram inzittenden. Dat niet specifiek is nagedacht over de mogelijkheid dat een voorbijrijdende tram met inzittenden zou kunnen worden geraakt doet hier niet aan af.
Immers, de shishalounge waar [verdachte] en zijn handlanger heen zijn gegaan met het plan om [betrokkene 2] te liquideren, bevond zich aan een weg vlakbij een kruispunt waar ook trams rijden. Bij het aanrijden hebben [verdachte] en zijn handlanger dit ook kunnen zien. Onderdeel van het plan was dat zo nodig op deze drukke locatie geschoten zou worden met het aanvalsgeweer. Naar het oordeel van het hof heeft het plan dan ook mede de mogelijkheid omvat dat de zich ten tijde van de uitvoering van het plan in de nabijheid bevindende personen, zoals de inzittenden van een voorbijrijdende tram, dodelijk zouden kunnen worden geraakt. Ook het medeplegen van poging tot moord ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is dus bewezen.
Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord, meermalen gepleegd, bewezen.
Medeplegen
Ten aanzien van de vraag of sprake is van medeplegen heeft ook hier te gelden dat het voor beiden duidelijk was dat er mogelijk vuurwapengeweld tegen anderen zou worden toegepast. [verdachte] en zijn handlanger zijn samen op een scooter aangekomen, waren beiden gewapend en hebben in de shishalounge ieder een rol gehad. Nadat [verdachte] buiten geschoten had en daarbij de tram was geraakt, is hij met zijn handlanger op de scooter gestapt en zijn ze samen weggereden. Zijn handlanger bestuurde daarbij de scooter en [verdachte] zat achterop. Het voorgaande is in lijn met het plan. Met hof stelt op grond hiervan vast dat ook hier sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn handlanger, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het plan en het daarna gezamenlijk vluchten, zodat sprake is van medeplegen”
7. De strafmotivering van het hof luidt als volgt:
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft [verdachte] voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten in de onderzoeken Baudette en Geep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft geëist dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met het gewijzigde regime ter zake van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) omdat de wijziging, die medio 2021 in werking is getreden, zich moeilijk laat rijmen met de legaliteitsgedachte. Daarnaast heeft de raadsman er op gewezen dat andere gerechtshoven zich over dit vraagstuk hebben gebogen en deze wat de strafoplegging betreft in positieve zin rekening hebben gehouden met het gewijzigde Vl-regime in die zin dat zij een aanzienlijke lagere straf hebben opgelegd. Tot slot heeft de raadsman verzocht om ook zonder het gewijzigde Vl-regime een beduidend lagere gevangenisstraf dan 25 jaren op te leggen nu uit strafopleggingen in vergelijkbare zaken blijkt dat deze straf te hoog is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
[verdachte] heeft zich op 13 mei 2015 als medepleger schuldig gemaakt aan een moord, pogingen tot moord op twee personen, bedreiging van twee personen en het voorhanden hebben van een automatisch militair aanvalsgeweer met munitie. Daarnaast heeft hij zich, twee jaar later, in de periode van april 2017 tot en met 1 juni 2017 als medepleger schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een moord, het voorhanden hebben van een wapen en munitie en heling van voertuigen.
[verdachte] is op 13 mei 2015, zwaar bewapend, samen met zijn mededader een shishalounge ingegaan op zoek naar [betrokkene 2] . In de shishalounge zijn de daar aanwezige personen onder schot genomen en zijn twee personen bedreigd. Dit moet niet alleen voor hen maar ook voor de andere aanwezigen een beangstigende situatie zijn geweest. Toen er een schot werd gelost en [verdachte] kennelijk meende van buiten te zijn beschoten, heeft hij met een militair aanvalsgeweer op de [a-straat] een regen van kogels afgevuurd. Daarbij is [slachtoffer 1] geraakt. Toen deze al weerloos op de grond lag, is [verdachte] op hem afgelopen en heeft nogmaals meerdere keren gericht op het slachtoffer geschoten. De op zitting getoonde beelden zijn ontstellend te noemen en geven het beeld van een meedogenloze schutter die een man, die weerloos op straat ligt, executeert. Met dit handelen heeft [verdachte] het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen en zijn nabestaanden onherstelbaar leed bezorgd. De reden waarom het slachtoffer het leven moest laten, is nu - bijna zeven jaar later - nog altijd onduidelijk. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt van het grote verdriet en het gemis van hun broer en zoon.
De aanslag is uitgevoerd op de openbare weg. Daarbij hebben twee kogels een passerende tram doorboord vlakbij de plek waar de bestuurster en een trampassagier zich bevonden. Er zijn ook bij nabijgelegen gebouwen, in het trottoir en bij een geparkeerd staande auto schotbeschadigingen geconstateerd. Er is ongecontroleerd en in het wilde weg geschoten, met alle risico’s van dien. Dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen, is een wonder - en in ieder geval niet aan de wil van de verdachte te danken. Het moet voor omwonenden en toevallige voorbijgangers die er in meer of mindere mate getuige van zijn geweest een buitengewoon beangstigende ervaring zijn geweest.
Twee jaar na dit nietsontziende handelen is [verdachte] betrokken geweest bij het voorbereiden van een liquidatie. Daarbij was sprake van een langdurige voorbereiding met een professioneel karakter. Vele malen is de omgeving van de woning van het beoogde slachtoffer in de [wijk] verkend waarbij ook gebruik werd gemaakt van een gestolen Volkswagen Caddy voorzien van valse kentekenplaten. Op het moment van ingrijpen door de politie zat [verdachte] gewapend in een gestolen BMW terwijl hij op weg was naar de [wijk] , alwaar het beoogde slachtoffer woonachtig was. Dat het beperkt is gebleven tot de voorbereiding van een liquidatie en toen niet een daadwerkelijke uitvoering heeft plaatsgevonden is te danken aan het tijdig ingrijpen door de politie en geenszins aan het handelen van de verdachte.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een professionele hitman die kennelijk niet gehinderd wordt door een geweten bij het uitvoeren van liquidaties van voor hem onbekende personen.
Er lijkt een samenhang te bestaan tussen de bewezen verklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren plaats heeft gevonden in een conflict tussen twee groeperingen in de onderwereld. Daarbij lijkt een mensenleven voor deze groeperingen van geen enkele waarde te zijn. Deze golf van liquidaties veroorzaakt grote onrust in de samenleving, temeer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld waarbij toevallige voorbijgangers ongewild betrokken raken.
Op zitting heeft [verdachte] geen openheid van zaken gegeven over de beweegredenen van zijn handelen, laat staan verantwoordelijkheid genomen tegenover de slachtoffers en nabestaanden.
Er zijn geen persoonlijke omstandigheden bekend waarmee het hof in diens voordeel rekening kan houden bij de strafoplegging. [verdachte] is al lange tijd illegaal in Nederland. In 2015 is hij het land uitgezet en een paar weken later was hij al weer naar Nederland teruggekeerd.
Uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2021 blijkt bovendien dat [verdachte] eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten, wat evenmin in zijn voordeel weegt.
In het licht van al het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat een zwaardere straf moet worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Daarbij speelt enerzijds mee dat het hof meer bewezen heeft verklaard en anderzijds dat de opgelegde straf en de gevorderde straf onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten.
[verdachte] heeft zich aan uitzonderlijk zware misdrijven schuldig gemaakt en heeft zodanig grensoverschrijdend gehandeld dat ook de grenzen voor strafoplegging in beeld zijn gekomen. Een tijdelijke gevangenisstraf, ook de maximale, doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven en de met strafoplegging na te streven doelen van beveiliging van de maatschappij en vergelding. Met de strafoplegging in deze zaak beoogt het hof bovendien anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dergelijke misdrijven.
Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor dit soort ernstige feiten en niet eerder een langdurige gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen doet aan het voorgaande niet af. Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan met name vanuit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij niet worden volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf. Immers kan uit het handelen van [verdachte] worden afgeleid dat hij als een nietsontziende professionele huurmoordenaar opereerde, hetgeen - mede in aanmerking genomen dat [verdachte] op geen enkele manier heeft laten zien dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet - het ergste doet vrezen voor de toekomst.
Concluderend komt het hof dan ook tot het oordeel dat in deze zaak uitsluitend het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de orde kan zijn. Het hof zal deze dan ook opleggen.
Hierbij merkt het hof op dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Het Nederlandse systeem ten aanzien van levenslanggestraften is thans, mede gelet op de invoering van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften - en het op grond daarvan ingestelde Adviescollege levenslanggestraften - in overeenstemming met de eisen die het EVRM ter zake stelt. Het Nederlandse systeem voorziet thans in een stelsel van herbeoordeling na 25 jaar, waarbij kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf.”
III. Het eerste cassatiemiddel (zaak A onderzoek Geep)
8. Het eerste middel klaagt dat het hof het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
9. Gezien het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2019 heeft de raadsman van de verdachte aldaar overeenkomstig de aan dat proces-verbaal gehechte pleitnota een aantal onderzoekswensen naar voren gebracht. Een daarvan betreft het horen van de getuige [betrokkene 1] . De pleitnota houdt daarover het volgende in:
“ - Horen [slachtoffer 4] / [slachtoffer 5] / [betrokkene 7] / [betrokkene 1] ;
Deze personen waren aanwezig in de Sisha Lounge op het moment dat [verdachte] binnenkwam met het handvuurwapen en zijn medeverdachte bleef staan in deuropening met het aanvalsgeweer. [verdachte] heeft te kennen gegeven dat er vanuit de Sisha lounge op hem geschoten is als gevolg waarvan hij een verwonding heeft opgelopen aan buik en rug. De medeverdachte is blijkens de verklaring van [slachtoffer 4] in zijn been geraakt. De verdediging wenst de getuigen te horen omtrent hetgeen heeft plaatsgehad in de Sisha lounge, met name omtrent de kogels die zijn afgevuurd en vanuit welke hoek en door wie deze zijn afgevuurd. De te stellen vragen houden alle direct verband met de onderbouwing van de verklaring van [verdachte] zodat deze relevant zijn voor de vragen van artikel 350 Sv.”
10. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 november 2019 heeft het hof dit verzoek in de zaak van de verdachte afgewezen op de volgende grond:
“Het hof acht hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, onvoldoende om de noodzaak van het verzochte aan te nemen, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.”
11. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2021 vermeldt dat het hof de motivering van (onder meer) zijn afwijzende beslissing op voormeld getuigenverzoek ( [betrokkene 1] ) ambtshalve tegen het licht heeft gehouden “gelet op het arrest Keskin”. Het hof is van oordeel dat deze beslissing in stand kan blijven en legt daaraan de volgende aanvullende motivering ten grondslag:
“De verklaring van de getuige [betrokkene 1] is door de rechtbank voor het bewijs gebruikt wat betreft de vaststelling dat er twee schutters waren en dat zij ‘ [betrokkene 2] ’ zeiden (bewijsmiddel 5).2.De verdachte [verdachte] heeft zelf eveneens verklaard dat er twee schutters waren. De reden om [betrokkene 1] als getuige te horen, is - zo begrijpt het hof de verdediging - om de verklaring van de verdachte te ondersteunen dat hij niet de persoon was met het aanvalsgeweer (de AK-47), maar de persoon met het pistool. Gelet op deze motivering dient de verzochte getuige in zoverre te worden aangemerkt als een getuige a décharge. Het hof ziet - gelet op de huidige stand van zaken in het onderzoek - geen noodzaak deze getuige te horen.”
12. In de toelichting op het eerste middel wordt – met verwijzing naar HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021, NJ 2022/22 en HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1654, NJ 2023/80, m.nt. Jörg – aangevoerd dat in de zogenoemde post ‘Keskin-rechtspraak’ als centraal thema naar voren komt dat het recht van een verdachte om een getuige te horen verstevigd wordt en daarbij zwaar weegt of het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang kan zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, waarvoor onder meer van belang zijn de inhoud van de beschuldiging, de andere resultaten van het onderzoek en de procesopstelling van de verdachte. De inhoud van de beschuldiging in de onderhavige zaak, aldus de steller van het middel, brengt mee dat het belang van de verdediging een getuige over een vitaal onderdeel daarvan te horen moet worden voorondersteld en, mede gelet op de resultaten van het onderzoek zoals in de overwegingen van het hof naar voren zijn gekomen en de ontkennende procesopstelling van de verdachte, niet gezegd kan worden dat de verdachte geen enkel belang kan hebben bij het horen van de getuige [betrokkene 1] of dat diens verklaring geen toegevoegde waarde zal hebben. Volgens de steller van het middel is “‘s-Hofs oordeel dat er geen noodzaak is deze als getuige à décharge aangemerkte getuige te horen in het licht van het voorgaande mitsdien onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk”.
13. Ik merk in dit verband nog wel op dat de steller van het middel betoogt dat het hof het ‘Keskin- kader’ had moeten toepassen bij de herbeoordeling van zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] als getuige te horen, maar in het middel en de toelichting daarop niet een nadrukkelijke bestrijding te lezen is van het oordeel van het hof dat “de verzochte getuige in zoverre [dient] te worden aangemerkt als een getuige à décharge”. Op een dergelijke getuige heeft het ‘Keskin-kader’ echter geen betrekking. Niettemin begrijp ik de inhoud van de klacht aldus, dat het hof – kort gezegd – ten onrechte heeft geoordeeld dat het in zoverre om een ontlastende getuige gaat en dus bij de beoordeling van het getuigenverzoek het noodzaakcriterium van toepassing is, nu [betrokkene 1] als een belastende getuige dient te worden aangemerkt waarop het beoordelingskader van de ‘Keskin-rechtspraak’ ziet. De klacht aldus begrepen, zal ik het middel hieronder bespreken.
Het juridisch kader
14. Het EHRM hanteert in het verband van het belang bij het oproepen en horen van een getuige in zijn rechtspraak een onderscheid tussen een prosecution witness (getuige à charge) en een defence witness (getuige à décharge). In beginsel mag slechts in geval van een defence witness een onderbouwing van het verzoek worden verlangd.3.De vraag wanneer sprake is van een zogenoemde belastende dan wel ontlastende getuige, is in de Nederlandse strafvorderingspraktijk niet altijd eenvoudig te markeren. Formeel gezien wordt in ons wettelijk stelsel immers zo een onderscheid in getuigen niet gemaakt.
15. Naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM van 19 januari 2021, nr. 2205/16 in de zaak Keskin tegen Nederland heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes zijn eerdere rechtspraak4.over het oproepen en horen van bepaalde getuigen op onderdelen bijgesteld. De Hoge Raad attendeert er in dit arrest vooreerst op dat het Nederlandse Wetboek van Strafvordering in de voorschriften die zien op het oproepen en horen van getuigen geen onderscheid maakt tussen prosecution witnesses en defence witnesses (rov. 2.4 en 2.7.1) en sluit daarom aan bij de strekking van de verklaring van de getuige. In lijn daarmee is de overweging van de Hoge Raad in dit arrest (rov. 2.9.2) dat het belang bij het oproepen en horen moet worden verondersteld bij getuigen ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking; de strekking van de verklaring is belastend als die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Dat betekent evenwel niet, zo vervolgt de Hoge Raad (rov. 2.9.3), dat elk verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Zo verzet art. 6 EVRM zich er niet tegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich volgens de Hoge Raad voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.5.
16. Het door de Hoge Raad uitgewerkte toetsingskader in – kort gezegd – ( post ) Keskin-zaken heeft in de volgende voorbeelden meer reliëf gekregen.
17. In HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1090, NJ 2021/370, m.nt. Jörg gaat de zaak over de diefstal van konijnen uit een dierenfokkerij door een dierenactivist. De verdediging wilde de aangeefster in die zaak ondervragen. Ondanks dat het hof haar verklaring voor het bewijs had gebruikt, ging het volgens de Hoge Raad gelet op de strekking van het verweer niet om een verzoek dat betrekking had op het uitoefenen van het ondervragingsrecht in verband met een door de getuige afgelegde belastende verklaring die voor het bewijs kon worden gebruikt of al was gebruikt. Weliswaar had het hof als bewijsmiddel 1 een door de aangeefster afgelegde verklaring over het wegnemen van een nest konijnen door de verdachte tot het bewijs gebezigd, maar uit het verzoek van de raadsman bleek dat die verklaring niet werd betwist, terwijl blijkens de als bewijsmiddel 2 gebruikte verklaring van de verdachte door de verdachte niet werd weersproken dat hij een moederkonijn met haar jongen uit de fokkerij van de aangeefster had weggenomen. Het verzoek was namelijk gedaan met het oog op het onderbouwen van het beroep op noodtoestand en (psychische) overmacht.
18. Het arrest van 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, NJ 2022/22 betreft een zedenzaak waarin de verdachte en het slachtoffer onder meer Whatsapp-berichten naar elkaar hadden gestuurd. Het slachtoffer legde een belastende verklaring af. Het verzoek van de verdediging om haar als getuige te horen, werd echter afgewezen. Volgens het hof viel niet in te zien waarom het horen van het slachtoffer van belang kon zijn voor enige in deze strafzaak te beantwoorden vraag. De Hoge Raad vond dat oordeel onder de omstandigheden van dat geval niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigen en evenmin onbegrijpelijk. Hij paste daarvoor het uitgewerkte toetsingskader toe door in rov. 2.4.1 te refereren aan het voormelde arrest van 20 april 2021 en te herhalen dat de rechter het verzoek om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al in het vooronderzoek of anderszins een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking op te roepen en te horen, niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Daarnaast expliceerde de Hoge Raad in dit arrest van 21 december 2021 (rov. 2.4.2) dat voor het oordeel dat zich een dergelijke situatie voordoet onder meer van belang zijn “de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging”.6.
19. In HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498 kleefde evenmin een gebrek aan de afwijzende beslissing van het hof op het verzoek van de verdediging om A als getuige te horen wiens verklaring door het hof voor het bewijs was gebruikt. Het hof had deze beslissing gebaseerd op de grond dat de noodzaak daartoe niet was gebleken. De Hoge Raad overwoog allereerst dat hof kennelijk had geoordeeld dat dit verzoek niet was gericht op het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt, waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende persoon mag worden verlangd. Dit oordeel getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk, nu de aan de verklaring van A ontleende feiten en/of omstandigheden op zichzelf geen betrekking hadden op de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten en deze feiten en/of omstandigheden evenmin door de verdediging waren betwist. In deze situatie geldt dus de in HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. De Hoge Raad merkte nadrukkelijk op dat het arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes daarin geen verandering heeft gebracht. Voorts had het hof naar het oordeel van de Hoge Raad het verzoek terecht getoetst aan het noodzaak-criterium en zijn beslissing naar behoren gemotiveerd.
20. In HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1654, NJ 2023/80, m.nt. Jörg had het hof het verzoek van de verdediging om de aangeefster te horen afgewezen, omdat de verklaring in haar aangifte werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de (grotendeels bekennende) verklaring van de verdachte. Voor de Hoge Raad was dat niet voldoende voor de afwijzing van het getuigenverzoek, omdat het hof de bewezenverklaring uitsluitend had doen steunen op de verklaringen van de aangeefster en de verdachte, terwijl de verklaringen van de aangeefster tevens betrekking hadden op feiten en omstandigheden die door de verdachte werden betwist. Daaruit volgde naar het oordeel van de Hoge Raad niet dat het horen van de aangeefster als getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zou zijn of geen toegevoegde waarde zou hebben.
21. In de zaak die leidde tot HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1728, NJ 2023/81, m.nt. Jörg was de verdachte in een hennepkwekerij in een woning aangetroffen en voor het telen van een grote hoeveelheid hennep in die woning veroordeeld. De verdediging wenste A als getuige te horen omtrent de betrokkenheid van een ander bij de kwekerij. Maar omdat de door die getuige afgelegde verklaringen betrekking hadden op feiten en omstandigheden die weliswaar door het hof voor het bewijs waren gebruikt, doch door de verdachte niet waren betwist, deed zich volgens de Hoge Raad niet de situatie voor waarin het hof, vanwege het gebruik van de verklaringen van A voor het bewijs, het belang bij het oproepen en horen van deze getuige had moeten vooronderstellen en het van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang had mogen verlangen. Het cassatieberoep werd verworpen.
22. Het arrest van HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:406 ziet op een zaak waarin het hof had overwogen dat uit de onderbouwing van het verzoek bleek dat de verdediging de getuigen niet wenste te bevragen over de door hen afgelegde verklaring, maar deze getuigen wilde confronteren met ‘de jas en/of de verdachte’ ten einde beiden te vragen of zij ‘de jas en/of de verdachte’ herkenden. Het hof leidde daaruit af dat de juistheid van de afgelegde getuigenverklaringen alsmede de betrouwbaarheid daarvan niet ter discussie stond en het verzoek zo bezien diende te worden beschouwd als een verzoek om nader onderzoek. Daartoe was naar het oordeel van het hof de noodzaak niet gebleken. Dat oordeel achtte de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk: “Aan het verzoek is immers ten grondslag gelegd dat de verdediging de getuigen wil horen over het door hen gegeven, voor de verdachte belastende, signalement van een man die zij kort na de tenlastegelegde diefstal met braak hebben achtervolgd, en de getuigen met de jas en/of de foto van de verdachte wil confronteren. De verdediging is niet eerder in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuigen uit te oefenen. Daarmee doet zich hier het geval voor waarin het belang bij het oproepen en horen van de getuigen moet worden voorondersteld, terwijl de door het hof bij de afwijzing van het verzoek in aanmerking genomen grond en ook wat is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek, niet met zich brengen dat dit belang in deze zaak ontbreekt.”
23. Uit de voorgaande voorbeelden kan het volgende worden afgeleid. Het uitgangspunt dat het belang bij het oproepen en horen moet worden verondersteld bij getuigen ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking – een verklaring dus die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt – brengt nog niet mee dat elk verzoek tot het oproepen en horen van deze getuige door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. De rechter kan, zonder daarmee in strijd met art. 6 EVRM te handelen, het verzoek afwijzen als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is, zoals wanneer het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Blijkens HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, NJ 2022/22 preciseert de Hoge Raad dat voor beantwoording van de vraag of het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben (onder meer) van belang zijn “de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging”. Volledige duidelijkheid heeft de Hoge Raad met deze precisering mijns inziens evenwel nog niet gegeven. Zo kan bij de eerste beoordelingsfactor – de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging – in meer algemene zin worden gedacht aan de aard en ernst van de beschuldiging, maar deze factor zou ook zo kunnen worden begrepen dat het moet gaan om een verklaring die betrekking heeft op in de tenlastelegging voorkomende gedraging(en). Bij de tweede factor – de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals verklaringen van andere getuigen – gaat het denk ik vooral om materiaal dat tot bewijs van het tenlastegelegde kan dienen of al heeft gediend. De derde beoordelingsfactor – de procesopstelling van de verdachte – kan evenals de eerste beoordelingsfactor op verschillende manieren worden uitgelegd, namelijk als zijn opstelling in bewijstechnische zin (bekennend of ontkennend), of meer specifiek als zijn houding tegenover de verklaring van de getuige in die zin of hij de inhoud daarvan wel of niet betwist. Dat dit laatste hier hoe dan ook een belangrijke rol speelt, blijkt uit rechtspraak waaruit volgt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering (in de regel) van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Het schijnt mij toe dat in dat geval het uitgewerkte toetsingskader niet in volle omvang hoeft te worden toegepast. Ter adstructie wijs ik op HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1728, NJ 2023/81, m.nt. Jörg. Daarin deed zich de situatie voor dat de door de getuige afgelegde verklaringen betrekking hadden op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet waren betwist. Reeds daaruit volgde, zo begrijp ik de overweging van de Hoge Raad, dat zich niet de situatie voordeed waarin het hof, vanwege het gebruik van de verklaringen van de getuige voor het bewijs, het belang bij het oproepen en horen van deze getuige had moeten vooronderstellen en het van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang had mogen verlangen.7.Voor zover het cassatiemiddel uitging van een andere opvatting, was het tevergeefs voorgesteld. Dit alles impliceert tevens dat in het geval het verzoek betrekking heeft op het horen van een getuige die een verklaring heeft afgelegd die voor het bewijs is gebruikt of kan worden gebruikt en bovendien niet eerder door de verdediging is gehoord, maar waarbij het belang van het oproepen en horen van deze getuige niet hoeft te worden verondersteld, een onderbouwing van het verzoek mag worden verlangd. In dat geval komt het noodzaakcriterium in beeld.8.
Bespreking van het middel
24. In de voorliggende zaak is het verzoek van de verdediging erop gericht de getuige [betrokkene 1] te horen over een punt waarover het hof niet iets heeft vastgesteld, namelijk over hetgeen eerst heeft plaatsgevonden in de shishalounge (zie randnummer 9). De raadsman geeft daarvoor als reden op dat de verdachte te kennen heeft gegeven dat er vanuit (ik, A-G, begrijp in) de shishalounge op hem geschoten is als gevolg waarvan hij een verwonding heeft opgelopen aan buik en rug, en dat de te stellen vragen alle verband houden met de onderbouwing van deze verklaring van de verdachte. De raadsman voegt daaraan nog toe dat deze te stellen vragen relevant zijn voor de vragen van art. 350 Sv, maar licht dit niet toe.
25. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2021 legt het hof deze onderbouwing van het verzoek om (onder meer) [betrokkene 1] te horen aldus uit, dat de reden daarvoor is om de verklaring van de verdachte te ondersteunen dat hij niet de persoon was met het aanvalsgeweer, maar de persoon met het pistool (zie randnummer 11). Daarnaast stelt het hof vast (i) dat de verklaring van [betrokkene 1] door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt wat betreft de vaststelling dat er twee schutters waren en dat zij ‘ [betrokkene 2] ’ zeiden en (ii) de verdachte ook zelf heeft verklaard dat er twee schutters waren. Dit een en ander maakt naar het oordeel van het hof dat de verzochte getuige dient te worden aangemerkt als een getuige à décharge.
26. In deze overwegingen ligt als oordeel van het hof besloten dat het oproepen en horen van [betrokkene 1] als getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, nu de door hem voor het bewijs gebruikte verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet zijn betwist en overigens aan de tenlastegelegde moord en pogingen tot moord voorafgaan. Het hof heeft daarmee kennelijk geoordeeld dat dit verzoek niet is gericht op het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt, waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende persoon mag worden verlangd. Daarom hoefde ook het uitgewerkte toetsingskader niet te worden toegepast. Daarbij zij nog opgemerkt dat het bewijs voor de vaststelling dat het de verdachte was die het volautomatische aanvalsgeweer in handen had, uit andere bewijsmiddelen volgt – het hof heeft die andere bewijsmiddelen in zijn bewijsoverwegingen uitvoerig de revue laten passeren –, en dat het hof heeft vastgesteld dat het scenario van de verdachte (dat hij het handvuurwapen heeft gehanteerd) geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet aannemelijk is geworden, hetgeen in cassatie niet wordt bestreden.
27. Op grond van het voorgaande en in aanmerking genomen wat de verdediging ter onderbouwing van het getuigenverzoek heeft aangevoerd, meen ik dat het middel faalt voor zover het betoogt dat ’s hofs beslissing tot afwijzing van het verzoek van de verdediging [betrokkene 1] als getuige te horen in het licht van de ( post ) Keskin-rechtspraak onbegrijpelijk is. Aan het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak de noodzaak tot het horen van deze getuige niet is gebleken, kleeft naar mijn inzicht geen motiveringsgebrek.
28. Het middel faalt.
IV. Het tweede cassatiemiddel (zaak A onderzoek Geep)
29. Het tweede middel behelst de klacht dat het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde – medeplegen van moord en medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd – niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid zodat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu telkens met name de voorbedachte raad daaruit niet kan volgen.
Het juridisch kader9.
30. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen bewezenverklaring van voorbedachte raad pleiten.
31. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
32. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven; vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat (dus) sprake is van voorbedachte raad.
Vaststellingen hof
33. Uit de bewijsvoering van het hof kan, voor zover hier relevant, het volgende worden opgemaakt. De verdachte en de medeverdachte, die ik verder in navolging van het hof de handlanger zal noemen, zijn op 13 mei 2015 naar de aan de [a-straat] in Amsterdam gelegen shishalounge [A] gegaan, op zoek naar [betrokkene 2] die het doelwit van een liquidatie was. De verdachte was uitgerust met een volautomatisch aanvalsgeweer, de handlanger met een handvuurwapen. [betrokkene 2] was echter bij de shishalounge vertrokken kort voordat de verdachte en de handlanger daar arriveerden. Na binnenkomst in de shishalounge is de handlanger richting het tafeltje gelopen waar [betrokkene 2] eerder op de avond had gezeten. De verdachte bleef bij de deur naar de hal staan. Beiden hielden de aanwezigen onder schot en de verdachte heeft “handen omhoog” geroepen. Vervolgens werd een kogel afgevuurd, die de verdachte raakte. Het hof heeft kennelijk niet kunnen achterhalen wie dat schot loste, maar heeft in dat verband wel vastgesteld dat vanuit de shishalounge is geschoten. De verdachte verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat er vanaf de straat was geschoten en is naar buiten gegaan. Daar op de [a-straat] heeft hij met het aanvalsgeweer enkele schoten afgevuurd op [slachtoffer 1] die net zijn auto was uitgestapt en in de richting van de shishalounge kwam aangelopen. Nadat het slachtoffer was geraakt en op de grond lag, liep de verdachte op hem af en heeft hij nog eens meerdere schoten op hem gelost. Het slachtoffer overleed ter plaatse aan zijn verwondingen. Voorafgaand aan dit feit heeft de verdachte op de [a-straat] ongecontroleerd en in het wilde weg geschoten. De kogels van het aanvalsgeweer – het hof spreekt in de strafmotivering van het afvuren van “een regen van kogels” – zijn buiten ingeslagen op meerdere plekken in nabijgelegen gebouwen, in het wegdek, bij een geparkeerde auto en in een – vlakbij – passerende tram. Twee inslagen hebben de trambestuurster en een inzittende passagier op een haar na gemist.
Overwegingen hof over voorbedachte raad met betrekking tot feit 1 ( [slachtoffer 1] ) en feit 2 ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] )
34. Hoewel, naar uit het feitenonderzoek is gebleken, [slachtoffer 1] niet het oorspronkelijke doelwit van de verdachte en zijn handlanger was, staat dit gegeven een bewezenverklaring van moord niet in de weg. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de bewezenverklaring van de pogingen tot moord op de inzittenden van de tram.
35. Het hof heeft de tenlastegelegde feiten 1 en 2 afzonderlijk op de aanwezigheid van voorbedachte raad beoordeeld. Dat neemt niet weg dat aan deze beoordelingen gemeenschappelijke overwegingen van het hof ten grondslag liggen. Dat zijn, als ik goed zie, de volgende zeven:
- (i) de verdachte en zijn handlanger zijn zwaarbewapend naar de shishalounge gegaan, namelijk met een pistool en een automatisch militair aanvalsgeweer;
- (ii) een aangetroffen stalen kern wijst erop dat sprake was van verzwaarde munitie;
- (iii) beiden droegen een helm toen zij de shishalounge in gingen en daar hun posities innamen;
- (iv) de verdachte beval de aanwezigen in de shishalounge hun handen omhoog te doen en hield hen met het aanvalsgeweer onder schot terwijl zijn handlanger met een vuurwapen in de hand naar het doelwit [betrokkene 2] zocht;
- (v) de verdachte en zijn handlanger waren (gezien deze omstandigheden) bedacht op een mogelijke tegenactie bestaande uit vuurwapengeweld van [betrokkene 2] of omstanders; en
- (vi) uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [betrokkene 2] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden;
- (vii) er waren eerder voorbereidingshandelingen getroffen om [betrokkene 2] te liquideren
Met betrekking tot feit 2 ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) komt daar nog bij dat:
- (a) de verdachte en zijn handlanger bij het aanrijden op de scooter hebben kunnen zien dat de shishalounge (waar zij naar toe zijn gegaan met het voornemen om [betrokkene 2] te liquideren) zich aan een weg bevond vlakbij een kruispunt waar ook trams rijden; en
- (b) het plan de mogelijkheid omvatte dat zo nodig op deze drukke locatie geschoten zou worden met het aanvalsgeweer en zich in de nabijheid bevindende personen, zoals inzittenden van een tram, dodelijk geraakt konden worden.
36. Al deze omstandigheden, ook in onderling verband bezien, brengen het hof tot het oordeel dat met betrekking tot beide tenlastegelegde feiten gezegd kan worden dat de verdachte voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het gebruik van de vuurwapens, waaronder het automatisch militair aanvalsgeweer, en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Bespreking van het middel
37. Volgens de steller van het middel kan de redenering van het hof de toets der kritiek niet doorstaan. Met betrekking tot het bewijs van voorbedachte raad als bedoeld in het tenlastegelegde feit 1 voert hij daarvoor de volgende twee argumenten aan. In de eerste plaats impliceert een planmatige aard van de voorbereiding om [betrokkene 2] te liquideren nog niet (zonder meer) een liquidatie per vergissing van [slachtoffer 1] , terwijl het hof “niet [heeft] beslist dat sprake is geweest van daadwerkelijk beraad”. In de tweede plaats herkent hij in de gedragingen van de verdachte enkele contra-indicaties om [slachtoffer 1] van het leven te beroven: de verdachte is bij de deur naar het halletje blijven staan en hij heeft het bevel ‘handen omhoog’ gegeven. Dat bevel is volgens de steller van het middel bezwaarlijk anders te verstaan dan juist als een ontwapenings-order of sommatie tot overgave Daarnaast wijst hij op het zeer korte tijdsverloop waarbinnen de schietpartij zich heeft voltrokken.
38. Ik deel dit standpunt niet. Daarmee wordt er namelijk aan voorbijgegaan dat het hof expliciet heeft overwogen dat, gezien de door het hof genoemde feiten en omstandigheden, het ervoor gehouden moet worden dat de verdachte en zijn handlanger bedacht waren op een mogelijke tegenactie bestaande uit vuurwapengeweld van [betrokkene 2] of omstanders en zij bij de voorbereiding van hun actie rekening hebben gehouden met het gebruik van vuurwapengeweld tegen anderen dan [betrokkene 2] . Dit kan begrijpelijkerwijs worden afgeleid uit het voorhanden hebben van een volautomatisch militair aanvalsgeweer met verzwaarde munitie en het bevel aan de aanwezigen van de shishalounge om de handen omhoog te doen. De steller van het middel werpt nog tegen dat een tegenactie waarbij vuurwapengeweld is voorzien, niet betekent dat ook dodelijk vuurwapengeweld is overwogen. Dat lijkt mij een wat gekunstelde waardering van de feiten, als een van de daders rondloopt met een volautomatisch militair aanvalsgeweer dat ook nog eens van verzwaarde munitie is voorzien. Het hof heeft naar het mij voorkomt dan ook terecht geoordeeld dat het gebruik van dodelijk vuurwapengeweld in het plan was ingecalculeerd.
39. Dat [slachtoffer 1] niet het oorspronkelijke doelwit van de liquidatie was, staat aan een bewezenverklaring van moord op hem niet in de weg. De belangrijkste bewijsschakel daarvoor wordt gevormd door de omstandigheid dat de verdachte en zijn handlanger bedacht waren op een mogelijke tegenactie van anderen en zich daartegen bewapend hadden met onder meer een vuurwapen van een zeer zware categorie. Toen de verdachte geraakt werd door een kogel, heeft hij zodoende met zijn tegenactie ‘volgens plan’ daarop gereageerd, zo maak ik op uit de overwegingen van het hof. Dat later is gebleken dat [slachtoffer 1] niet degene is geweest van wie die tegenactie uitging, doet aan het bestreden oordeel van het hof niet af.
40. Dat de schietpartij minder dan een minuut heeft geduurd, acht ik in het geheel niet contra-indicatief voor de aanwezigheid van voorbedachte raad. Dit is ook niet het tijdsverloop waarop de Hoge Raad doelt in zijn rechtspraak hierover. Daarin gaat het om het tijdsverloop waarbinnen (kort gezegd) voor de betrokkene gelegenheid bestaat (daadwerkelijk) na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De tijdsduur van een schietpartij is daarin uiteraard geen maatstaf; integendeel, zo een schietpartij zal in de regel volgens plan juist zo kort mogelijk worden gehouden om snel weer weg te zijn. Evenmin contra-indicatief in de hier bedoelde zin is het bevel ‘handen omhoog’. Een dergelijk bevel heeft de functie om de situatie onmiddellijk onder controle te krijgen. Het zegt evenwel niets over het verdere verloop van de gebeurtenissen waarover tevoren weloverwogen is nagedacht (langs de lijn van het beraad op het te nemen of het genomen besluit).
41. Ook lijkt mij de gedachtegang van het hof voor het bewijs van voorbedachte raad in het kader van het tenlastegelegde feit 2 goed te volgen, ook al is hier twijfel mogelijk. In de motivering van de poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , de inzittenden van de tram, heeft het hof tevens de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden (i) tot en met (vii) betrokken. Dus ook dat de verdachte en zijn handlanger bij de voorbereiding van hun actie rekening hebben gehouden met het gebruik van het aanvalsgeweer (naast het handvuurwapen) tegen anderen dan het doelwit [betrokkene 2] . Daarbij komt dat zij naar de bevindingen van het hof tevoren wisten dat zij zich vlakbij een druk kruispunt met tramverkeer bevonden. Ook in dit verband vormt de bij de voorbereiding ingecalculeerde beantwoording van een tegenactie en het voorhanden hebben van een volautomatisch militair aanvalsgeweer met verzwaarde munitie mijns inziens belangrijke schakels voor het bewijs van voorbedachte raad. Ik meen namelijk dat het daarbij niet (alleen) om een (voorwaardelijk) opzetkwestie op dat specifieke moment gaat, maar dat al deze omstandigheden redelijkerwijs in het oordeel over het bestaan van voorbedachte raad als bedoeld in feit 2 kunnen worden betrokken. Anders dan de steller van het middel meent, doet daaraan niet af dat het hof heeft overwogen dat de verdachte voorafgaand aan het gericht schieten op [slachtoffer 1] op de [a-straat] ongecontroleerd en in het wilde weg heeft geschoten.
42. Naar mijn inzicht heeft het hof met betrekking tot zowel feit 1 als feit 2 in overeenstemming met het hier toepasselijke beoordelingskader voldoende objectieve indicaties voor het bewijs van voorbedachte raad aangewezen waarin daadwerkelijk beraad besloten ligt. In de overwegingen van het hof is genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat de verdachte vanaf de gezamenlijke voorbereidingen voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het besluit om gebruik te maken van het volautomatisch aanvalsgeweer bij de acties in en nabij de shishalounge en dat geen (contra-indicatieve) feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit kan volgen dat de verdachte niet in overeenstemming met dat besluit is blijven handelen of anderszins kenbaar van dat genomen besluit afstand heeft genomen.10.Daarmee is tegelijkertijd gezegd dat (mijns inziens) het hof heeft voldaan aan de eisen die ter zake aan de bewijsmotivering worden gesteld. Mitsdien getuigen de bestreden oordelen van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting, noch zijn zij onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
43. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
V. Het derde en het vierde cassatiemiddel (zaak A onderzoek Geep respectievelijk zaak B onderzoek Baudette)
44. Beide middelen bevatten de klacht dat het hof heeft verzuimd de eendaadse samenloopregeling als bedoeld in art. 55, eerste lid, Sr toe te passen. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
45. Voordat ik deze middelen bespreek, vat ik de relevante punten uit het arrest van het hof samen en haal ik daarna het toepasselijk juridisch kader voor de samenloopregeling aan.
Het bestreden arrest
46. In de ‘zaak Geep’ heeft het hof onder meer bewezenverklaard (kort gezegd) poging tot moord door met het volautomatisch militair aanvalsgeweer in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te schieten (feit 2), het voorhanden hebben van dit aanvalsgeweer (feit 3) en bedreiging van [slachtoffer 4] door dit aanvalsgeweer op hem te richten (feit 4). Onder meer deze drie feiten zijn op die 13e mei 2015 gepleegd in dan wel nabij de shishalounge aan de [a-straat] in Amsterdam. Uit de bewijsvoering blijkt dat het steeds om hetzelfde volautomatisch aanvalsgeweer (kaliber 7.62 x 39 millimeter) en dezelfde munitie (patronen van kaliber 7.62 x 39 millimeter) gaat.
47. In de ‘zaak Baudette’ heeft het hof onder meer bewezenverklaard (kort gezegd en voor zover hier van belang) ‘ter voorbereiding van moord het voorhanden hebben van een vuurwapen en een patroonmagazijn’ in de periode van 21 april 2017 tot en met 1 juni 2017 te Almere en Amsterdam (feit 1) en het voorhanden hebben van een vuurwapen en een patroonmagazijn op 1 juni 2017 te Almere (feit 2). Het vuurwapen betreft voor deze beide feiten eenzelfde pistool van het merk Glock, model 26, kaliber 9x19 millimeter (synoniem 9 mm luger) en een patroonmagazijn met daarin 10 patronen, model volmantel rondneus, kaliber 9 mm luger (synoniem 9x19 mm).
48. Het hof heeft onder het hoofd “Toepasselijke wettelijke voorschriften”, voor zover hier relevant, onder meer art. 57 Sr vermeld (meerdaadse samenloop). De bestreden uitspraak houdt niet in dat het hof ten aanzien van de ‘zaak Geep’ en/of de ‘zaak Baudette’ art. 55, eerste lid, Sr (eendaadse samenloop) heeft toegepast, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat dit niet is gebeurd.
Het juridisch kader
49. Art. 55, eerste lid, Sr houdt in:
"Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld."
Art. 57 Sr luidt:
"1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum."
50. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, NJ 2019/111-115, m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop gegeven. De overwegingen uit deze arresten kunnen, voor zover hier van belang, op hoofdlijnen als volgt worden samengevat.11.De eendaadse samenloop vervult een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Het beoogde doel sluit daarmee in zekere zin aan op dat van art. 68 Sr, welke bepaling ook dubbele bestraffing wil voorkomen. In dat licht kan een parallel worden getrokken met de voor die bepaling relevante vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ omdat de strekking van de bepalingen niet wezenlijk uiteenloopt. Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht.
51. De Hoge Raad merkt in de genoemde arresten nog op dat de samenloopregeling van art. 55, eerste lid, Sr in zijn rechtspraak zelden aan de orde komt, omdat de daarop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen, nu in die gevallen de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan.
Bespreking van de middelen
52. In de toelichting op het derde middel wordt aangevoerd dat in de ‘zaak Geep’ sprake is van één strafrechtelijk relevant verwijt voor zover in de bewezenverklaringen van de feiten 3 en 4 wordt gerept van een volautomatisch aanvalsgeweer respectievelijk een automatisch vuurwapen. Volgens de steller van het middel wordt blijkens de gebezigde bewijsmiddelen in dit verband telkens op hetzelfde vuurwapen gedoeld en volgt uit deze bewijsmiddelen tevens dat met dit wapen is geschoten als bedoeld in feit 2. Dit impliceert, aldus de steller van het middel, “dat één strafrechtelijk relevant verwijt aan de orde is, nu de feiten 2 en 4 niet zonder het vuurwapen als bedoeld in feit 3 (kunnen) zijn gepleegd”.
53. Ik meen dat de steller van het middel daarmee in zekere zin een punt heeft. De in (de toelichting op) het middel genoemde bewezenverklaarde gedragingen leveren voor wat betreft het voorhanden hebben en het gebruik maken van het volautomatisch aanvalsgeweer een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op (feit 3 in relatie tot de feiten 2 en 4), dat de verdachte in dat opzicht één verwijt wordt gemaakt.
54. In de toelichting op het vierde middel wordt betoogd dat in de ‘zaak Baudette’ de onderlinge samenhang en verbondenheid van de feiten 1 en 2 evident is, omdat “het bewezenverklaarde voorbereidingsdelict ziet op het voorhanden hebben van de sub 2 bewezenverklaarde wapens”. Ook in zoverre is volgens de steller van het middel het arrest niet voldoende met redenen omkleed.
55. Ook in dit opzicht heeft de steller van het middel naar mijn inzicht het gelijk aan zijn zijde. Het in de ‘zaak Baudette’ bewezenverklaarde voorhanden hebben van een vuurwapen en een patroonmagazijn (feit 2) gaat – kort gezegd – in zijn geheel op in een substantieel deel van de onder 1 bewezenverklaarde voorbereiding van een poging tot moord. Derhalve is ook in dit geval sprake van eendaadse samenloop.
56. Op grond van het voorgaande stel ik vast dat het hof (in zoverre) ten onrechte art. 55 Sr niet heeft genoemd onder het hoofd ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’ en (kennelijk) deze bepaling niet heeft toegepast. Heeft dit verzuim in de onderhavige zaak in cassatie consequenties? Anders dan de steller van het middel ben ik van mening dat de verdachte in dit verband geen rechtens te respecteren belang heeft bij cassatie. De motivering van het oordeel dat in de onderhavige strafzaak uitsluitend een levenslange gevangenisstraf aan de orde kan zijn, heeft het hof vrijwel geheel gewijd aan de omstandigheden waaronder de moord en de pogingen tot moord in de ‘zaak Geep’ zijn begaan, de omstandigheden waaronder de moord in de ‘zaak Baudette’ is voorbereid en de persoon van de verdachte. Het hof noemt onder meer de ‘meedogenloze’ executie van het slachtoffer [slachtoffer 1] door de verdachte op straat, het ongecontroleerd in het wilde weg schieten met een zwaar wapen en het afvuren van een regen van kogels met alle risico’s van dien. Vervolgens overweegt het hof dat de verdachte na dit ‘nietsontziende handelen’ betrokken is geweest bij de langdurige voorbereiding van een liquidatie die in de ‘zaak Baudette’ centraal staat. Het hof karakteriseert de verdachte daarna als een professionele hitman, een nietsontziende professionele huurmoordenaar die niet wordt gehinderd door zijn geweten en die zich aan uitzonderlijk zware misdrijven schuldig heeft gemaakt, waarbij hij zodanig grensoverschrijdend heeft gehandeld dat de grenzen voor strafoplegging in beeld zijn gekomen. Het zijn, zo maak ik uit de strafmotivering van het hof op, specifiek déze omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het hof een levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd. Het voorhanden hebben van het wapen zoals omschreven in feit 3 in de ‘zaak Geep’ respectievelijk in feit 2 in de ‘zaak Baudette’ heeft als zodanig daarbij geen rol van betekenis gespeeld.
57. Zowel het derde middel als het vierde middel is tevergeefs voorgesteld.
VI. Het vijfde cassatiemiddel (strafoplegging)
58. Het vijfde middel keert zich met een drietal deelklachten tegen de strafmotivering.
59. De eerste deelklacht heeft betrekking op de volgende overweging in ’s hofs strafmotivering:
“Er lijkt een samenhang te bestaan tussen de bewezen verklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren plaats heeft gevonden in een conflict tussen twee groeperingen in de onderwereld. Daarbij lijkt een mensenleven voor deze groeperingen van geen enkele waarde te zijn. Deze golf van liquidaties veroorzaakt grote onrust in de samenleving, temeer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld waarbij toevallige voorbijgangers ongewild betrokken raken.”
60. Volgens de eerste deelklacht heeft het hof allereerst met de formulering dat er een samenhang lijkt (cursivering van de steller van het middel) te bestaan tussen de bewezenverklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties in de afgelopen jaren, een speculatief element aan de oplegging van de levenslange gevangenisstraf ten grondslag gelegd, waardoor zijns inziens de motivering van deze straf in afwijking van de eis van de advocaat-generaal ter terechtzitting (een gevangenisstraf voor de duur van 27 jaren, met aftrek van het voorarrest) ontoereikend dan wel onbegrijpelijk is. De steller van het middel voert aan dat de verdachte zich niet heeft kunnen verdedigen tegen deze beweerdelijke of speculatief aangenomen samenhang en dat hij mede verantwoordelijk is gehouden voor andere liquidaties en een conflict tussen twee groeperingen in de onderwereld. Dat zou strijdig zijn met een “fair hearing” als bedoeld in art. 6, derde lid sub a, EVRM “inhoudend dat de verdachte tijdig in detail moet worden geïnformeerd over de nature and cause of the accusations aganst him”.
61. Ik meen dat deze deelklacht op een verkeerde lezing van het arrest berust en derhalve feitelijke grondslag mist. Het hof heeft de genoemde golf van geweld en andere liquidaties niet in de schoenen van de verdachte geschoven en aldus ten grondslag gelegd aan de onderhavige strafoplegging. Het hof heeft de bedoelde ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten in een bredere maatschappelijke context geplaatst om tot uitdrukking te brengen hoezeer dit soort, kennelijk niemand ontziende, liquidaties, waarbij toevallige voorbijgangers ongewild betrokken raken, tot maatschappelijke onrust leiden. Van schending van het bepaalde in art. 6, derde lid aanhef en onderdeel a, EVRM is geen sprake.
62. De tweede deelklacht richt zich tegen déze overweging van het hof:
“Immers kan uit het handelen van [verdachte] worden afgeleid dat hij als een nietsontziende professionele huurmoordenaar opereerde, hetgeen - mede in aanmerking genomen dat [verdachte] op geen enkele manier heeft laten zien dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet - het ergste doet vrezen voor de toekomst.”
63. De steller van het middel komt in de schriftuur, op grond van door hem gepresenteerde statistische gegevens, met een berekening en uitkomst waarmee het oordeel van het hof, dat het ergste valt te vrezen voor de toekomst in geval van een maximale tijdelijke gevangenisstraf, niet te rijmen zou zijn, nu de verdachte bij oplegging van een maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar en toepassing van de huidige VI-bepalingen zo rond zijn 65e of 66e levensjaar in vrijheid zou worden gesteld en een bejaarde moordenaar volgens die statistische gegevens in Nederland een unicum is.
64. Dat het hof het handelen van de verdachte en de daaraan verbonden kwalificatie van ‘nietsontziende professionele huurmoordenaar’ tot uitgangspunt heeft genomen, en niet de gemiddelde leeftijd van een moordenaar in Nederland, die volgens de toelichting op het middel bij “zogeheten liquidaties” op 30 jaar ligt, is bepaald niet onbegrijpelijk. Deze klacht mist evident doel.
65. De derde deelklacht betreft de overweging van het hof:
“Er zijn geen persoonlijke omstandigheden bekend waarmee het hof in diens voordeel rekening kan houden bij de strafoplegging. [verdachte] is al lange tijd illegaal in Nederland. In 2015 is hij het land uitgezet en een paar weken later was hij al weer naar Nederland teruggekeerd.”
66. De steller van het middel meent dat het hof op die manier, zonder dat sprake is van een ad informandum gevoegd strafbaar feit, ten nadele van de verdachte rekening heeft gehouden met het misdrijf van art. 197 Sr, althans een relatie heeft gelegd tussen het illegaal verblijf van de verdachte in Nederland en de bewezenverklaarde feiten, hetgeen eveneens ontoelaatbaar zou zijn en in zoverre de strafmotivering onbegrijpelijk zou maken.
67. Naar het mij voorkomt berust ook deze deelklacht op een verkeerde lezing van het arrest en mist zij mitsdien feitelijke grondslag. Het hof plaatst deze overweging slechts in de bredere context van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaruit geen factoren kunnen worden afgeleid die in het voordeel van de verdachte (zouden kunnen) werken.
68. Het vijfde middel faalt in alle onderdelen.
V. Slotsom
69. Het eerste, het tweede en het vijfde middel falen. Het derde en het vierde middel zijn tevergeefs voorgesteld. Het vijfde middel kan worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
70. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
71. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2023
Deze verklaring is door het hof opgenomen als bewijsmiddel 3.
Zie (o.m.) EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin tegen Nederland).
Daarbij kan in het bijzonder worden gewezen op HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans.
Zo ook HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1728, NJ 2023/81, m.nt. Jörg (rov. 2.4.2) en HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:406.
In dezelfde zin: HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1654, NJ 2023/80, m.nt. Jörg (rov. 2.4.2); HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:5, NJ 2023/49 (rov. 3.3.2); HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:406 (rov. 2.4.1).
In de aan dit arrest voorafgaande conclusie (m.n. randnummer 19) leidt mijn ambtgenoot Keulen uit eerdere post Keskin-rechtspraak van de Hoge Raad af, dat van een verzoek tot het horen van een belastende getuige alleen sprake is “als het verzoek strekt tot het stellen van vragen over het belastende en tevens betwiste deel van een afgelegde verklaring”. Hij verwijst daarvoor naar HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:993, rov. 2.5.2; HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1088, NJ 2021/365 m.nt. Jörg, rov. 2.5.2; HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1254, NJ 2021/367 m.nt. Jörg, rov. 3.4.2; HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1280, NJ 2021/371 m.nt. Jörg, rov. 2.6; HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1494, rov. 2.5.1; HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:341, rov. 2.3; en HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498. Vgl. voorts HR 10 januari 2023 ECLI:NL:HR:2023:5, een zaak waarin de verklaring van de aangeefster die de verdediging wenste te horen werd betwist.
Zie HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans en HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498.
Het navolgende onder dit cursiefje is ontleend aan HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1653, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, m.nt. Keulen en HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518. Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, achtste druk, p. 246 – 249 (par. IV.4.4).
Vgl. HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:581, NJ 2017/301, m.nt. Rozemond.
Zie ook HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, NJ 2019/116, m.nt. Mevis en HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358.