Door de [straatnaam A] werd in ieder geval met de Volkswagen Polo gereden op 29 april, 20 mei, 2 keer op 21 mei en in de nacht van 26 op 27 mei 2017, met de gestolen BMW op 29 mei, 30 mei en 31 mei 2017 en lopend op 29 mei en 30 mei 2017; proces-verbaal resume pagina 268 tot en met 313
Hof Amsterdam, 11-02-2022, nr. 23-003074-18
ECLI:NL:GHAMS:2022:360
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-02-2022
- Zaaknummer
23-003074-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:360, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:944
Uitspraak 11‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Onderzoek Geep (schietpartij De Clercqstraat) en onderzoek Baudette (voorbereidingshandelingen liquidatie). Levenslange gevangenisstraf. Deze verdachte heeft zich op 13 mei 2015, samen met een tweede onbekend gebleven persoon, schuldig gemaakt aan een moord en pogingen tot moord op twee personen (onderzoek Geep). De verdachte heeft met een militair aanvalsgeweer in de De Clercqstraat een regen van kogels afgevuurd, waarbij een jonge man is komen te overlijden. Twee kogels hebben een passerende tram doorboord, vlakbij de plek waar de bestuurster en een trampassagier zaten. Twee jaar later heeft de verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een liquidatie (onderzoek Baudette). Het hof veroordeelt de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf. Vanwege de hoeveelheid en de ernst van de feiten kan met name vanuit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank opgelegd en door het Openbaar Ministerie was gevorderd.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003074-18
datum uitspraak: 11 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-728106-17 (hierna te noemen: ‘zaak A onderzoek Geep’) en 13-728028-17 (hierna te noemen: ‘zaak B onderzoek Baudette’) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2021, 10, 11, 13 en 28 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het Openbaar Ministerie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg en in hoger beroep toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A onderzoek Geep
1.hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade [slachtoffer A Geep] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapen(s) één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A Geep] geschoten/afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer A Geep] is overleden;
2.hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade [slachtoffer B Geep] en/of [slachtoffer C Geep] en/of één of meer anderen van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, in ieder geval éénmaal, in/op de De Clercqstraat, met (een) vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer B Geep] en/of [slachtoffer C Geep] en/of één of mee andere personen (zich bevindende in een tram op het kruispunt van de Bilderdijkstraat en de De Clercqstraat) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, te weten:
een pistool (9 mm) en/of een volautomatisch aanvalsgeweer (model Kalashnikov AK-47, kaliber 7.62 x 39 millimeter) en/of een of meerdere nog onbekend gebleven pistolen en/of vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III, te weten: een of meer patronen van kaliber voorhanden heeft/hebben gehad 7.62 x 39 mm en/of 9mm;
4.hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer D Geep] (eigenaar [shishalounge] ) en/of [slachtoffer E Geep] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), opzettelijk dreigend een (automatisch) vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van die [slachtoffer D Geep] en/of die [slachtoffer E Geep] gericht en/of aan die [slachtoffer D Geep] en/of die [slachtoffer E Geep] getoond en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer D Geep] en/of [slachtoffer E Geep] dreigend de woorden toegevoegd: "Handen omhoog",althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
Zaak B onderzoek Baudette
1.hij in of omstreeks de periode van 20 april 2017 tot en met 1 juni 2017 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het met (een) ander(en) te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord c.q. doodslag als bedoeld in de artikelen 289 c.q. 287 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- -
een vuurwapen, te weten een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm luger)) en/of
- -
een patroonmagazijn (met daarin een of meer (10) patro(o)n(en) (model volmantel rondneus, kaliber 9 mm luger (synoniem 9x19 mm)) en/of
- -
een (personen)auto (van het merk Volkswagen, type Polo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) en/of
- -
drie, in elk geval een of meer, gestolen (personen)auto’s (van het merk BMW, type 5er, Reihe 530i (origineel kenteken [kenteken 2] , voorzien van (een) valse en/of gedupliceerde en/of gestolen kentekenpla(a)t(en) van het kenteken [kenteken 3] ) en/of van het merk BMW, type 5-serie (origineel kenteken [kenteken 4] , voorzien van (een) valse en/of gedupliceerde en/of gestolen kentekenpla(a)t(en) van het kenteken [kenteken 5] ) en/of van het merk Volkswagen type Caddy sdi 55kw bestel (origineel kenteken [kenteken 6] , voorzien van (een) valse en/of gedupliceerde en/of gestolen kentekenpla(a)t(en) van het kenteken [kenteken 7] )) en/of
- -
een of meer (encrypted) telefoon(s) (merk: Blackberry en/of iphone) en/of
- -
een fles(je) met daarin benzine en/of een fles(je) met daarin ammoniak, in ieder geval (telkens) een brandbare vloeistof en/of
- -
een of meer la(a)g(en) zwarte/donkerkleurige kleding (over elkaar) en/of
- -
een of meer pa(a)r(en) plastic en/of tuin handschoenen en/of
- -
een muts,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf;
2.hij op of omstreeks 1 juni 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapen(s) en/of munitie te weten
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm luger)) en/of
- -
een patroonmagazijn (met daarin een of meer (10) patro(o)n(en) (model volmantel rondneus, kaliber 9 mm luger (synoniem 9x19 mm)), van categorie III
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 april 2017 tot en met 1 juni 2017 en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
- -
een gestolen (personen)auto (van het merk BMW, type 5er, Reihe: 530i, voorzien van (een) valse en/of gedupliceerde en/of gestolen kentekenpla(a)t(en) (vals kenteken [kenteken 3] , origineel kenteken [kenteken 2] ) en/of
- -
een gestolen (personen)auto (van het merk BMW, type 5-serie, voorzien van (een) valse en/of gedupliceerde en/of gestolen kentekenpla(a)t(en) (vals kenteken [kenteken 5] , origineel kenteken [kenteken 4] ) en/of
- -
een gestolen (personen)auto (van het merk Volkswagen, type Caddy sdi 55kw, voorzien van (een) valse en/of gedupliceerde en/of gestolen kentekenpla(a)t(en) (vals kenteken [kenteken 7] , origineel kenteken [kenteken 6] )
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betroffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring en een andere strafbeslissing komt dan de rechtbank.
Zaak A onderzoek Geep
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aan de hand van haar schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle in onderzoek Geep ten laste gelegde feiten. De advocaat-generaal heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen tot de conclusie leiden dat [verdachte] de man met het aanvalsgeweer in de deurpost is geweest. Ook het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) uitgevoerde verfsporenonderzoek van 12 november 2015 is daarbij van belang. Het alternatieve scenario dat door de verdediging is aangevoerd wordt niet ondersteund door de onderzoeksbevindingen in het dossier.
Hieruit volgt ook dat het [verdachte] is geweest die met een aanvalsgeweer in de richting van het slachtoffer [slachtoffer A Geep] heeft geschoten waarbij laatstgenoemde dodelijk is getroffen en ook een tram is geraakt. Dat [verdachte] met zijn handlanger het doel heeft gehad om [doelwit Geep] te liquideren en uiteindelijk niet hij maar [slachtoffer A Geep] het slachtoffer is geworden, staat niet in de weg aan het aannemen van voorbedachte raad. Het medeplegen van de moord op [slachtoffer A Geep] (feit 1) kan worden bewezen. Verder kan de poging tot doodslag op [slachtoffer B Geep] en [slachtoffer C Geep] (feit 2) worden bewezen. Ten aanzien van de ten laste gelegde overige passagiers van de tram alsmede het medeplegen heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd.
Het medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en de munitie (feit 3) kan eveneens worden bewezen. Daarbij is ook van belang het proces-verbaal van technisch onderzoek van 7 januari 2022.
Tot slot kan ook de bedreiging van [slachtoffer E Geep] en [slachtoffer D Geep] (feit 4) op grond van hun aangifte en het voorhanden steunbewijs worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn schriftelijk pleidooi vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 wegens gebrek aan bewijs. De verdachte is weliswaar aanwezig geweest in de shishalounge maar heeft niet het aanvalsgeweer gehanteerd waarmee deze feiten zijn gepleegd; dat is zijn handlanger geweest. Nu hij geen opzet heeft gehad op iets anders dan een incasso is geen sprake van medeplegen van de schietpartij.
Ten aanzien van feit 3, voor zover het ziet op het medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie, en ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 13 mei 2015 zijn rond 00:15 uur twee mannen op een scooter aangekomen bij de shishalounge ‘ [shishalounge] ’ aan de De Clercqstraat [straatnummer shishalounge] in Amsterdam. De mannen zijn beiden met een helm op de shishalounge ingegaan, één van hen met een handvuurwapen, namelijk een pistool, en de ander met een aanvalsgeweer.
De man met het handvuurwapen is verder de zaak ingelopen en de man met het aanvalsgeweer is
bij de voordeur blijven staan in de hal. In de shishalounge is een schot gevallen waardoor de man met het aanvalsgeweer werd geraakt en op de grond is gevallen. Hij is vervolgens naar buiten gegaan de De Clercqstraat in, waar hij op straat meerdere kogels heeft afgevuurd. Daar bevond zich [slachtoffer A Geep] die zijn auto vlakbij de shishalounge tot stilstand had gebracht en was uitgestapt. De man met het aanvalsgeweer heeft meermalen in de richting van [slachtoffer A Geep] geschoten, die door de kogels is geraakt en op de grond is gevallen. De man met het aanvalsgeweer (hierna: de schutter) is vervolgens op hem afgelopen en heeft nog een aantal keren op [slachtoffer A Geep] geschoten.
De schutter is vervolgens achterop een gereedstaande scooter met bestuurder gestapt. De scooter is weggereden in de richting van de Admiraal de Ruijterweg.
[slachtoffer A Geep] is viermaal door kogels geraakt en is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen.
Op het moment dat [slachtoffer A Geep] werd beschoten, reed een tram met enkele inzittenden over de kruising van de Bilderdijkstraat met de De Clercqstraat. Bij onderzoek aan de tram zijn kogelgaten aangetroffen. In totaal zijn er drie beschadigingen aan de linkerzijde van de tram geconstateerd: een ricochetbeschadiging in een plafondplaat bij de bestuurder, een doorschotbeschadiging in een ruit en een doorschotbeschadiging in de bestuurderscabine.
Er zijn 16 hulzen van het kaliber 7.62 x 39 aangetroffen, waarvan 14 op de rijbaan van de De Clercqstraat. Ook werd een stalen kern aangetroffen, hetgeen duidt op gebruik van verzwaarde munitie. Er zijn op verschillende hoogtes kogelinslagen geconstateerd in verschillende objecten op/aan de De Clercqstraat.
Bij onderzoek in de shishalounge is een schotbeschadiging geconstateerd in de deurpost op een hoogte van 129,5 centimeter vanaf de drempel gemeten. In de hal van de shishalounge is een kogelpunt aangetroffen met daarop DNA van [verdachte] . Onderzoek naar de schootlijn heeft uitgewezen dat het projectiel vanuit de shishalounge is afgevuurd.
[verdachte] is tijdens de schietpartij door een kogel in zijn buik geraakt op het moment dat hij zich in de buurt van de in- en uitgang van de shishalounge bevond.
De beoordeling door het hof van feit 1
Vaststaat dat [verdachte] op 13 mei 2015 één van de twee mannen is geweest die met een zwarte helm op de shishalounge is ingegaan. Ook staat vast dat één van hen een aanvalsgeweer had en dat deze de persoon is die in de De Clercqstraat [slachtoffer A Geep] heeft doodgeschoten. De te beantwoorden vraag is of, zoals het Openbaar Ministerie stelt, het [verdachte] is geweest die het aanvalsgeweer heeft gehanteerd.
Het scenario van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de man met het aanvalsgeweer de verdachte is geweest. Daartoe is gewezen op het aangetroffen DNA van [verdachte] op de kogelpunt die in hal van de shishalounge is gevonden, op de onderzoeksresultaten van de schootsbaan waaruit blijkt dat de kogel vanuit de shishalounge is afgevuurd, op het door de getuige [slachtoffer D Geep] afgegeven signalement van de man met het aanvalsgeweer en het daarin passende signalement van de verdachte, op de littekens in de buik en rug van de verdachte in combinatie met de hoogte van de schotbeschadiging in de deurpost, en ten slotte op het verfsporenonderzoek waaruit een verband blijkt tussen de verfsporen op de kogel met het DNA van [verdachte] en de verfsporen bij de inschotopening.
Het scenario van de verdediging
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 13 mei 2015 in verband met een incassoklus met een ander in de shishalounge is geweest. De bedoeling was om daar degene te zoeken die geld verschuldigd was aan een ander en hem tot betalen te dwingen. [verdachte] is met een klein wapen in zijn hand naar binnen gegaan, heeft “handen omhoog” geroepen en is langs de tafels gegaan op zoek naar de betreffende persoon. Daarbij heeft hij geen naam genoemd. Zijn handlanger stond met een aanvalsgeweer bij de deur en heeft de mensen in de shishalounge onder schot gehouden. Op de vraag of het [doelwit Geep] was naar wie de verdachte op zoek was, heeft [verdachte] ter zitting in hoger beroep verklaard die naam nog nooit te hebben gehoord.
Het was druk in de shishalounge. Toen [verdachte] een schot hoorde, werd het chaotisch in de shishalounge en is hij achterwaarts richting de uitgang gelopen. Vlakbij de uitgang hoorde hij een tweede schot en voelde hij dat hij geraakt was. [verdachte] heeft binnen twee of drie schoten en ook buiten meerdere schoten gehoord. Hij heeft niemand zien schieten en ook niemand op de grond zien liggen. [verdachte] pakte buiten de scooter, waarna zijn handlanger achterop stapte en ze vervolgens zijn weggereden. Zijn handlanger bleek aan zijn been gewond te zijn geraakt.
[verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep zijn handlanger omschreven als iets langer dan hijzelf, dreadlocks tot op de schouders en een donkerdere huidskleur dan die van [verdachte] .
De scenario’s in het licht van de bewijsmiddelen
De getuige [slachtoffer D Geep] heeft verklaard dat de man met het aanvalsgeweer bij binnenkomst in het halletje bij de ingang bleef staan, “handen omhoog” riep en later gewond is geraakt. Hij heeft verder verklaard dat hij hoorde dat de man met een Surinaams/Antilliaans accent sprak. Hij heeft de man goed kunnen zien en omschrijft hem als een man met een Surinaams/Antilliaans uiterlijk, een zeer donkere huidskleur en een ringbaardje. Uit een proces-verbaal van 30 mei 2015 blijkt dat [verdachte] op dat moment – ruim twee weken na de schietpartij – een baard/sik had. [slachtoffer D Geep] heeft verklaard dat de man, nadat hij beschoten was, is gevallen en de shishalounge probeerde te verlaten, waarna [slachtoffer D Geep] – na naar de kelder te zijn gevlucht – meerdere knallen heeft gehoord. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij hebben verklaard dat zij nadat zij een knal hebben gehoord een man voor de deur van de shishalounge zagen liggen. Zij hebben gezien dat de man vervolgens is opgestaan en is gaan schieten. [getuige 2] heeft gezien dat de man met een geweer schoot.
De verklaring van [slachtoffer D Geep] wordt door [verdachte] op onderdelen bevestigd. Hij heeft immers verklaard “handen omhoog” te hebben geroepen toen hij binnenkwam en bij de in- en uitgang van de shishalounge te zijn geraakt door een kogel. Dat komt overeen met de verdere onderzoeksbevindingen in het dossier, waaronder de in de deurpost van de shishalounge aangetroffen schotbeschadiging en de hoogtes van de bij [verdachte] geconstateerde littekens. Het litteken op de buik van [verdachte] bevindt zich op een hoogte van 114 centimeter vanaf de vloer. Het litteken op zijn rug bevindt zich op een hoogte van circa 124 centimeter vanaf de vloer. In de deurpost van de hal van de shishalounge is een schotbeschadiging geconstateerd op een hoogte van 129,5 centimeter gemeten vanaf de drempel. Op de vloer van de hal voor de shishalounge is de kogelpunt aangetroffen met daarop DNA-materiaal dat matcht met dat van [verdachte] . Op de kogelpunt zijn groene en witte verfsporen aangetroffen. Door het NFI is een aanvullend vergelijkend verfonderzoek gedaan tussen de verfsporen op de kogelpunt en de verfsporen in het kogelgat in de deurpost van de shishalounge. De conclusie in het rapport luidt dat de resultaten van het vergelijkend verfonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de munitie met het groene deurkozijn in contact is geweest dan wanneer dit contact met een willekeurig ander groen en/of wit geverfd object is geweest. Er is hiermee een verband gelegd tussen de verfsporen op de kogelpunt en de verfsporen in het kogelgat in de deurpost van de shishalounge. Gelet op de hoogtes van de verwondingen van [verdachte] acht het hof het aannemelijk dat de kogel door de buik van [verdachte] het lichaam is ingegaan, vervolgens via zijn rug het lichaam heeft verlaten en daarna de deurpost van de shishalounge heeft geraakt.
[slachtoffer D Geep] heeft verklaard dat hij dacht dat de persoon in zijn been was geraakt, maar dit kan gelet op de schootsbaan en in het licht van het voorgaande niet kloppen. Dat [slachtoffer D Geep] zich kennelijk op dit punt heeft vergist in de plek van de verwonding leidt er op zichzelf genomen niet toe dat, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, zijn verklaring ziet op de tweede gewapende man. [slachtoffer D Geep] heeft het immers slechts over één persoon die bij de deur gewond is geraakt: de man met het aanvalsgeweer. Verder heeft het hof in het dossier ook geen concrete aanwijzingen gevonden dat beide mannen door een kogel gewond zijn geraakt, noch dat [verdachte] de man met het handvuurwapen was. In het bijzonder is van belang dat geen enkele getuige heeft verklaard over een tweede persoon die is geraakt en ook de forensische onderzoeksbevindingen geven geen steun aan dit scenario. Alleen [verdachte] zelf heeft dit verklaard, terwijl deze eerst ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting niet overtuigt. Immers, [verdachte] heeft verklaard dat hij in de drukke shishalounge na het horen van een schot achteruit is gelopen richting het portaal, bij het portaal een tweede schot heeft gehoord en daarbij voelde te zijn geraakt. In een dergelijke chaos is het moeilijk voorstelbaar dat [verdachte] achterwaarts richting de uitgang is gelopen terwijl daar, volgens zijn eigen verklaring, de dreiging vandaan kwam. Vervolgens zou hij dan toevalligerwijs door een kogel zijn getroffen precies op de plek – namelijk bij de in en uitgang van de shishalounge – waarvan de getuige [slachtoffer D Geep] heeft verklaard dat de man met het aanvalsgeweer daar is getroffen.
Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat het scenario dat [verdachte] het handvuurwapen heeft gehanteerd en niet het aanvalsgeweer geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet aannemelijk is geworden, zodat dit scenario als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. De onderzoeksbevindingen sluiten wel naadloos aan op het scenario van het Openbaar Ministerie. Op grond van voornoemde getuigenverklaringen, de hoogte van de in de deurpost van de shishalounge aangetroffen schotbeschadiging, de op de vloer van de hal van de shishalounge aangetroffen kogelpunt met daarop DNA-materiaal dat matcht met [verdachte] , de bevindingen bij het letselonderzoek aan het lichaam van [verdachte] en de resultaten van het aanvullend vergelijkend verfonderzoek concludeert het hof dan ook dat [verdachte] de man met het aanvalsgeweer is geweest.
Opzet op de dood
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte op het moment van schieten het opzet had om [slachtoffer A Geep] dodelijk te treffen. [verdachte] heeft [slachtoffer A Geep] eerst vanaf een afstand met een aanvalsgeweer beschoten, waarna deze is gevallen. Terwijl [slachtoffer A Geep] op de grond lag, liep [verdachte] op hem af en heeft meerdere keren op hem geschoten. Het hof is van oordeel dat [verdachte] daarmee geen andere bedoeling had dan de dood van [slachtoffer A Geep] te verzekeren. Er is dus sprake van opzet op de dood van [slachtoffer A Geep] .
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast.
[verdachte] is met een handlanger zwaarbewapend op een scooter naar de shishalounge gegaan. Daarbij is het wapen dat [verdachte] bij zich had van een zeer zware categorie; het betreft een automatisch militair aanvalsgeweer. Op de De Clercqstraat is na het schietincident een stalen kern aangetroffen wat erop wijst dat geschoten is met verzwaarde munitie.
Beiden zijn met een helm op de shishalounge ingegaan. [verdachte] is bij de ingang blijven staan en zijn handlanger is langs de tafels gegaan waarbij “ [voornaam doelwit Geep] ” werd geroepen. Uit het dossier komt naar voren dat de zoektocht gericht was op [doelwit Geep] die vlak voor de aankomst van [verdachte] en zijn handlanger uit de shishalounge was vertrokken. Aangekomen bij het tafeltje waar [doelwit Geep] had gezeten, stopte de handlanger en heeft hij met een handvuurwapen gedreigd.
Uit het dossier blijkt verder dat [doelwit Geep] eerder doelwit is geweest van een liquidatieplan. Vóór het onderhavige feit werden voorbereidingshandelingen getroffen voor een liquidatie van [doelwit Geep] . In dat verband is niet zonder betekenis dat in dat onderzoek (onderzoek 13Rooibos) DNA van [verdachte] op een geweer van het merk Zastava is aangetroffen.
Uit de gang van zaken in de shishalounge en het gebruikte automatisch militair aanvalsgeweer leidt het hof af, mede in het licht bezien van voornoemde bevindingen, dat het plan was om [doelwit Geep] te liquideren. Er bestond geen vooropgezet plan [slachtoffer A Geep] om het leven te brengen.
Nu het plan zag op levensberoving van een andere persoon doet de vraag zich voor of hier sprake is van voorbedachte raad. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Toen er werd geschoten en [verdachte] werd geraakt, is hij – kennelijk in de veronderstelling verkerend dat het schot van buiten kwam – naar buiten gegaan en heeft hij met het aanvalsgeweer op de De Clercqstraat op de daar aanwezige [slachtoffer A Geep] geschoten. Dat [verdachte] en zijn handlanger rekening hielden met een mogelijke tegenactie van [doelwit Geep] dan wel van personen in zijn omgeving, blijkt ook uit het soort wapens dat zij bij zich hadden en de eerder genoemde manier van handelen in de shishalounge. [verdachte] heeft de aanwezigen in de shishalounge bevolen de handen omhoog te doen en hen met het aanvalsgeweer onder schot gehouden terwijl zijn handlanger met een vuurwapen in de hand naar [doelwit Geep] zocht.
Hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [doelwit Geep] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden. Daaruit volgt dat [verdachte] voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het gebruik van de betreffende vuurwapens, waaronder het automatisch militair aanvalsgeweer, en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord bewezen.
Medeplegen
Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat sprake was van een vooraf besproken plan. [verdachte] en zijn handlanger zijn samen zwaarbewapend op een scooter naar de shishalounge gereden. [verdachte] is met een aanvalsgeweer bij de deur blijven staan terwijl zijn handlanger met het vuistvuurwapen langs de tafels is gegaan op zoek naar [doelwit Geep] . Nadat [verdachte] [slachtoffer A Geep] heeft doodgeschoten, is hij bij zijn handlanger achterop de scooter gestapt en zijn ze weggereden. Het hof stelt op grond hiervan vast dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn handlanger.
De beoordeling door het hof van feit 2
Opzet op de dood van [slachtoffer B Geep] en [slachtoffer C Geep]
Op de De Clercqstraat heeft [verdachte] diverse schoten gelost met het aanvalsgeweer. Daarbij heeft hij voorafgaand aan het gericht schieten op [slachtoffer A Geep] , ongecontroleerd en in het wilde weg op de De Clercqstraat geschoten. Zo blijkt ook uit de in de nabijgelegen gebouwen, in het wegdek en bij een geparkeerd staande auto geconstateerde schotbeschadigingen. Er zijn uiteindelijk op de rijbaan van de De Clerqstraat 14 hulzen aangetroffen afkomstig van het aanvalsgeweer. Vaststaat dat enkele kogels een passerende tram raakten. In de tram zaten op dat moment de bestuurster, [slachtoffer B Geep] , en passagiers, onder wie [slachtoffer C Geep] . Er is een kogelgat geconstateerd ter hoogte van de trambestuurster en een kogelgat in een raam aan de linkerzijde van de tram. [slachtoffer C Geep] heeft verklaard dichtbij de kogelinslag te hebben gezeten ten tijde van het schietincident.
Door op de openbare weg bij een kruispunt waar trams rijden op een dergelijke wijze met een automatisch militair aanvalsgeweer vele schoten te lossen, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de tram aanwezige personen dodelijk zouden worden geraakt. [verdachte] had dan ook opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer B Geep] en [slachtoffer C Geep] .
Uit het dossier volgt niet dat zich andere personen in de buurt van de inschoten in de tram hebben bevonden, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
Zoals hiervoor uiteengezet is het hof van oordeel dat [verdachte] en zijn handlanger er bij de voorbereiding van hun actie rekening mee hebben gehouden dat ook tegen anderen dan [doelwit Geep] vuurwapengeweld gebruikt zou gaan worden. Ze hebben de gelegenheid gehad hierover na te denken en rekening te houden met de gevolgen daarvan. Dit geldt ook ten aanzien van de traminzittenden. Dat niet specifiek is nagedacht over de mogelijkheid dat een voorbijrijdende tram met inzittenden zou kunnen worden geraakt doet hier niet aan af.
Immers, de shishalounge waar [verdachte] en zijn handlanger heen zijn gegaan met het plan om [doelwit Geep] te liquideren, bevond zich aan een weg vlakbij een kruispunt waar ook trams rijden. Bij het aanrijden hebben [verdachte] en zijn handlanger dit ook kunnen zien. Onderdeel van het plan was dat zo nodig op deze drukke locatie geschoten zou worden met het aanvalsgeweer. Naar het oordeel van het hof heeft het plan dan ook mede de mogelijkheid omvat dat de zich ten tijde van de uitvoering van het plan in de nabijheid bevindende personen, zoals de inzittenden van een voorbijrijdende tram, dodelijk zouden kunnen worden geraakt. Ook het medeplegen van poging tot moord ten aanzien van [slachtoffer B Geep] en [slachtoffer C Geep] is dus bewezen.
Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord, meermalen gepleegd, bewezen.
Medeplegen
Ten aanzien van de vraag of sprake is van medeplegen heeft ook hier te gelden dat het voor beiden duidelijk was dat er mogelijk vuurwapengeweld tegen anderen zou worden toegepast. [verdachte] en zijn handlanger zijn samen op een scooter aangekomen, waren beiden gewapend en hebben in de shishalounge ieder een rol gehad. Nadat [verdachte] buiten geschoten had en daarbij de tram was geraakt, is hij met zijn handlanger op de scooter gestapt en zijn ze samen weggereden. Zijn handlanger bestuurde daarbij de scooter en [verdachte] zat achterop. Het voorgaande is in lijn met het plan. Het hof stelt op grond hiervan vast dat ook hier sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn handlanger, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het plan en het daarna gezamenlijk vluchten, zodat sprake is van medeplegen.
De beoordeling door het hof van feit 3
Het Openbaar Ministerie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en heeft bij requisitoir aangegeven dat het hoger beroep slechts betrekking heeft op het medeplegen van het voorhanden hebben van het automatisch vuurwapen en de bijbehorende munitie. De advocaat-generaal heeft verzocht niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van de overige onder feit 3 ten laste gelegde wapens en munitie.
Nu niet overeenkomstig de artikelen 453 en 454 van het Wetboek van Strafvordering tijdig bij akte het hoger beroep gedeeltelijk is ingetrokken, ligt ook dit feit onbeperkt voor aan het hof. Het hof begrijpt het standpunt van de advocaat-generaal aldus dat het Openbaar Ministerie de bezwaren ten aanzien van het laatstgenoemde deel van feit 3 niet langer handhaaft.
Inhoudelijk
Uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [verdachte] op 13 mei 2015 een volautomatisch aanvalsgeweer bij zich had. Hij heeft hier meerdere keren mee geschoten. De aangetroffen hulzen zijn nader onderzocht en uit het proces-verbaal van technisch onderzoek van 7 januari 2022 is gebleken dat het munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie betreft, verschoten met een automatisch militair aanvalsgeweer van het merk Ceská Zbrojovka, zijnde ook een categorie II-wapen. Zoals eerder overwogen is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn handlanger, die mede gericht was op het gezamenlijk voorhanden hebben van de vuurwapens met bijbehorende munitie, zodat sprake is van medeplegen.
Met betrekking tot het handvuurwapen dat de mededader voorhanden heeft gehad ontbreken verdere gegevens, zodat niet vaststaat dat dit een vuurwapen is geweest van de categorie II van de Wet wapens en munitie. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] als medepleger een dergelijk vuurwapen voorhanden heeft gehad en zal hij van dit onderdeel worden vrijgesproken. Voor de overige ten laste gelegde wapens en munitie is evenmin bewijs voorhanden, zodat de verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
De beoordeling door het hof van feit 4
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer E Geep] en [slachtoffer D Geep] .
Zaak B onderzoek Baudette
Inleiding
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “13Baudette”. Vijf verdachten worden vervolgd in dit onderzoek: [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ten aanzien van vier verdachten in dit onderzoek – [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid als [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .
Gevoerd verweer betreffende het gebruik van de OVC-gesprekken (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (hierna: OVC)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd, samengevat weergegeven, dat de in het dossier aanwezige OVC-gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd gelet op de grote verschillen in (onderdelen van) de vertaling van verschillende gesprekken. Op grond hiervan komt aan alle OVC-gesprekken onvoldoende bewijswaarde toe. In dit verband is gewezen op het arrest van dit gerechtshof in de zaak Alpamayo, waarin is bepaald dat bij het duiden van gesprekken grote behoedzaamheid moet worden betracht en voor vaststelling van de duiding van gesprekken bevestiging in overige bewijsmiddelen aanwezig moet zijn. Hoewel voornoemd arrest ziet op tapgesprekken, kan een parallel getrokken worden met de in dit dossier aanwezige OVC-gesprekken. Verder is gewezen op het arrest “Huwala” van dit gerechtshof van 26 oktober 2015 waarin eveneens wordt gewezen op de behoedzaamheid die moet worden betracht bij het interpreteren van OVC-gesprekken. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat enkel van de vertaling van de OVC-gesprekken kan worden uitgegaan voor zover deze bevestiging vinden in de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] . In elk geval kunnen de gesprekken met de opmerkingen “ma pang pang” en “die witte ding” niet voor het bewijs gebezigd worden omdat deze gesprekken, mede gelet op de context, niet belastend zijn. Uit de aard, inhoud en strekking kan worden afgeleid dat deze gesprekken te maken hebben met een incasso en dus door het Openbaar Ministerie verkeerd zijn geduid.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat integrale uitsluiting van de OVC-gesprekken niet aan de orde is. In dat verband heeft zij erop gewezen dat verreweg de meeste gesprekken in de Nederlandse taal zijn gevoerd, soms gecombineerd met straattaal. Voor uitsluiting van deze OVC-gesprekken is geen aanleiding omdat alle procespartijen deze gesprekken hebben kunnen verifiëren. Voor zover het gesprekken in het Sranantongo betreft, dienen de gesprekken en vertalingen als volgt te worden benaderd: als (i) de verdachte gemotiveerd verklaart dat het gesprek anders moet worden vertaald/geïnterpreteerd, (ii) er significante verschillen zijn tussen de verschillende vertalingen en (iii) de overige onderzoeksbevindingen onvoldoende houvast bieden, moet grote behoedzaamheid worden betracht. Die behoedzaamheid kan er toe leiden dat vertalingen van bepaalde (zinnen uit) gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, zoals het gesprek in sessie 394 (het “ma pang pang”-gesprek) en in sessie 376 (het “tunnel”-gesprek). Voor het overige is er geen reden om (vertaalde) gesprekken uit te sluiten van het bewijs omdat de strekking van de vertalingen van de gesprekken gelijkluidend is.
Het oordeel van het hof
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het navolgende.
Vooropgesteld wordt dat de meeste gesprekken in de Nederlandse taal zijn gevoerd, waarbij ook “straattaal” wordt gesproken. Van deze gesprekken zijn transcripties in het dossier aanwezig. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de transcripties van deze gesprekken. Bovendien zijn de audio-opnames van de gesprekken aan de verdediging ter beschikking gesteld om de gesprekken zelf te kunnen beluisteren en beoordelen, wat evenmin tot een gemotiveerde betwisting van die gesprekken heeft geleid. De discussie die is ontstaan, ziet op enkele van de vertalingen van (onderdelen van) de gesprekken die in het Sranantongo zijn gevoerd. Het hof stelt vast dat op onderdelen van de vertaalde gesprekken de vertalingen van de verschillende tolken uiteenlopen. Deze omstandigheid is echter geen reden om alle (vertaalde) OVC-gesprekken van het bewijs uit te sluiten. Het hof zal bij de beoordeling van de verschillende gesprekken per gesprek beoordelen wat uit de beschikbare vertalingen blijkt en welke betekenis hieraan dient te worden toegekend, waarbij ook de context en de strekking van het gesprek worden betrokken.
Voor zover de raadsman verwijst naar de arresten van dit hof in de zaken “Alpamayo” en “Ulawa” geldt het volgende. Niet ter discussie staat dat bij de interpretatie van OVC-gesprekken behoedzaamheid betracht moet worden. Het hof zal in de onderhavige zaak die behoedzaamheid ook in acht nemen en zal bij het vaststellen van de inhoud van de gesprekken mede de context van de overige onderzoeksbevindingen betrekken. Voor zover het de vertalingen van de OVC-gesprekken in het Sranantongo betreft, zal het hof, behalve de hiervoor genoemde context van de overige onderzoeksbevindingen, ook de verschillen in de beschikbare vertalingen en de strekking van deze vertalingen in de beoordeling meewegen.
Gevoerd verweer betreffende de waardering van het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat voor een bewezenverklaring voor voorbereidingshandelingen sprake moet zijn van een voldoende bepaaldheid op welk misdrijf de voorbereiding was gericht en dat uit de rechtspraak afgeleid moet worden dat met een voldoende mate van bepaaldheid dient te worden vastgesteld waarop de intentie van een verdachte was gericht. [verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in de [buurt A] aanwezig was vanwege een incassoklus die hij uitvoerde. De debiteur zou in de [buurt A] in Almere wonen en daarom reed hij daar overdag en in de nachtelijke uren om te gaan posten. Hij heeft [medeverdachte 3] gevraagd om mee te gaan. De debiteur was in elk geval niet [slachtoffer Baudette] . [verdachte] had een wapen dat hij ook bij zich had tijdens het “timeren”. Mogelijk zou hij – enkel – om te dreigen met het wapen in de lucht of op de grond schieten. Er werd rekening gehouden met het risico dat het fout zou gaan, reden waarom vluchtmogelijkheden in de Volkswagen Polo werden besproken. Ook gingen de gesprekken erover dat men geen sporen wilde achterlaten en niet gepakt wilde worden. Ook de omstandigheid dat [verdachte] illegaal in Nederland verbleef, speelt een rol in de interpretatie van de onderzoeksgegevens. Het “rijp”-gesprek gaat over [medeverdachte 4] en niet over de persoon naar wie gezocht werd. Aan het litigieuze “schutter”-gesprek van 22 april 2017 kan niet die conclusie verbonden worden die het Openbaar Ministerie eraan verbindt, omdat van een samenhang met de [straatnaam A] niet is gebleken. Ook op grond van hetgeen daarna wordt besproken is die conclusie niet gerechtvaardigd. Het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario, te weten dat [verdachte] toen en aldaar bezig was met een incassoklus en in dat verband het vaststellen van de verblijfplaats van de debiteur, past in de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. De “modus operandi” in dit dossier is niet specifiek of uniek voor een voorbereiding van een liquidatie; ook het scenario van de incassoklus past hierin. Dit geldt eveneens voor het in brand willen steken van een voertuig.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – zoals hiervoor reeds aangegeven – op het standpunt gesteld dat een enkel(e) (zin uit een) OVC-gesprek niet voor het bewijs kan worden gebezigd (zoals de zin “ma pang pang hij staat in de rij” en het “tunnel”-gesprek). Uit de bewijsmiddelen, waaronder de (overige) OVC-gesprekken kan, ondanks deze omstandigheid, worden afgeleid dat de verdachten bezig waren met het voorbereiden van een liquidatie op [slachtoffer Baudette] die in de [buurt A] in Almere woonde. Er kan met een voldoende mate van bepaaldheid op grond van het dossier worden vastgesteld dat het doel een liquidatie was, met als doelwit [slachtoffer Baudette] . De voorbereidingshandelingen zijn gepleegd met de volgende voorbereidingsmiddelen: een vuurwapen, een patroonmagazijn met patronen, een Volkswagen Polo, twee gestolen BMW’s, een gestolen Volkswagen Caddy, een flesje benzine, een flesje ammoniak, kleding, handschoenen en een muts. Voor de ten laste gelegde encrypted telefoons moet een vrijspraak volgen nu van deze telefoons onvoldoende bepaald kan worden dat deze bestemd waren tot het begaan van het beoogde misdrijf. Er is – gelet op de planmatige voorbereiding – sprake van voorbedachte raad. Ook uit de periode waarin de voorbereiding plaatsvond, is af te leiden dat de verdachten gelegenheid hadden om over het voorgenomen misdrijf na te denken en rekening te houden met de gevolgen daarvan. Hoewel de rollen van de verschillende verdachten verschilden, blijkt dat zij allen intensief samenwerkten – met wetenschap van het beoogde misdrijf en met opzet – en zo ieder een eigen bijdrage leverden, die steeds van voldoende gewicht was zodat van medeplegen gesproken kan worden. Gelet op de uit het dossier volgende redengevende feiten en omstandigheden had het op de weg van de verdachte gelegen om een die redengevendheid ontzenuwende verklaring te geven, waarin de verdachte niet is geslaagd. Op essentiële vragen/punten heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Het oordeel van het hof
Juridisch kader
Bij de beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen zijn bewezen, moet – zoals het hof eerder in het arrest 26Koper heeft overwogen – komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen, stoffen en vervoermiddelen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.
In de bewijslevering zijn aldus een objectieve en een subjectieve component te onderscheiden. De objectieve component heeft betrekking op de bestemming van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft. Deze kan blijken uit de aard van de voorwerpen zelf of uit het samenstel van voorwerpen, bezien in hun onderlinge verband. De te hanteren maatstaf daarbij is de uiterlijke verschijningsvorm. De subjectieve component heeft betrekking op de intentie van de verdachte. Het criminele karakter daarvan kan blijken uit verklaringen van hemzelf of van anderen of uit bewijsmiddelen die zijn drijfveren onthullen, zoals opgenomen en afgeluisterde OVC-gesprekken. Deze beide aspecten in de bewijslevering zijn te onderscheiden maar niet te scheiden. De interpretatie van objectieve gedragingen wordt ingevuld mede aan de hand van inzicht in intenties. De bedoelingen van de verdachte op hun beurt kunnen worden afgeleid uit gedrag. Daarbij past behoedzaamheid van de rechter. Hij dient te waken voor een te vergaande invulling. Naarmate meer inzicht bestaat in de intenties van de verdachte wordt de beoordeling van de bestemming van gedragingen zoals het voorhanden hebben van voorwerpen, vergemakkelijkt. En omgekeerd kunnen de gedragingen van de verdachte of de voorwerpen waarover deze beschikt in hun onderlinge verband en samenhang een zodanige zeggingskracht hebben, dat de intenties min of meer duidelijk naar voren komen. Dat geldt met name voor voorwerpen waaruit naar hun aard geen bijzondere bestemming kan worden afgeleid, zoals auto’s. Pas in hun onderlinge samenhang of in het grotere verband met voorwerpen die wel als zodanig in een criminele context kunnen worden geplaatst, kunnen deze voorwerpen onder omstandigheden als voorbereidingsmiddel worden getypeerd.
Het centrale begrip in het voorgaande is het misdadige doel dat de verdachte voor ogen heeft. In de rechtspraak wordt de maatstaf gehanteerd dat dit misdadige doel met voldoende bepaaldheid moet blijken. Bewezen moet worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de bestemming (het beoogde gebruik) van de voorwerpen die hij voorhanden had. Daaronder is begrepen voorwaardelijk opzet, in die zin dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de gevolgen van het beoogde gebruik bewust heeft aanvaard.
De wetgever heeft, in aansluiting op de rechtspraak, het misdadige doel centraal gesteld. De verhouding tussen de intentie en het te plegen delict hoeft geen lineaire of directe te zijn. Er is een ondergrens die zich als volgt laat omschrijven. De intentionaliteit, opgevat als de criminele gerichtheid, moet vaststaan. Dat geldt ook voor het beoogde gebruik van de voorbereidingsmiddelen en voor de bedoelingen bij de verrichte voorbereidingshandelingen. Tot slot moet buiten redelijke twijfel zijn wat het karakter is van het gronddelict. Reeds vanwege het te hanteren strafmaximum dient duidelijk te zijn op welk misdrijf met een strafbedreiging van acht jaren gevangenisstraf of meer de voorbereiding betrekking heeft gehad.
De enkele intentie van de dader is niet voldoende voor strafbaarheid.
Van een acuut, direct risico, dat onmiddellijk strafvorderlijk ingrijpen urgent heeft gemaakt, hoeft echter evenmin sprake te zijn en ook niet van een gedetailleerd inzicht in het beoogde gebruik van de middelen.
In het onderhavige geval is het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten laste gelegd. Deze deelnemingsvorm vereist een bewuste en nauwe samenwerking, alsmede opzet van de verdachte op de door hemzelf verrichte gedragingen en op de samenwerking. Dat opzet hoeft evenwel niet bij elke deelnemer op gelijke wijze te zijn georiënteerd noch op dezelfde wijze te zijn gevormd.
Tot slot komt in de sleutel van de waardering van het gepresenteerde bewijs betekenis toe aan de volgende omstandigheid. De verdachte heeft gedurende het opsporingsonderzoek en in beide fasen van de berechting grotendeels gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. De verdachte heeft weliswaar – met name in de fasen van de berechting – naar voren gebracht dat er sprake was van een incassoklus, maar ook op tal van vragen die verder inzicht zouden kunnen geven in dat gepresenteerde scenario, zoals bij wie moest geld worden opgehaald, in opdracht van wie, waarom en hoeveel, heeft hij geen antwoord willen geven. Daarmee verschuift het accent in de bewijswaardering in aanzienlijke mate van wat is gebleken over de subjectieve wil van de verdachte naar de context van de uiterlijke verschijningsvorm van het samenstel van voorbereidingsmiddelen ten aanzien waarvan gedragingen van de verdachte zijn gebleken in combinatie met de gesprekken die hij heeft gevoerd.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De bewijsmiddelen hebben blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking op vijf personen. Het gaat om [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [verdachte] en [medeverdachte 3] hadden contact in de periode van 29 mei tot en met 1 juni 2017, waarbij [medeverdachte 2] vaak de Volkswagen Polo bestuurde. [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hadden contact in de periode van 21 tot en met 25 april 2017. Dit blijkt uit de voor het bewijs gebezigde OVC-gesprekken, gevoerd in de Volkswagen Polo in gebruik bij [medeverdachte 2] , de partner van [verdachte] .
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is uiteengezet, stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
- In de periode van 21 april tot en met 31 mei 2017 heeft [verdachte] , in wisselende samenstellingen, veelvuldig door de [buurt A] en in het bijzonder door de [straatnaam A] gereden1.. De [straatnaam A] is gelegen in de [buurt A] , een andere wijk dan (en ook niet in de buurt gelegen van) de wijk waar [verdachte] en [medeverdachte 2] woonachtig waren. Indien zij rijdend op de A6 naar hun woning in de [straatnaam B] wilden gaan, was het niet nodig om door de [buurt A] /de [straatnaam A] te rijden, wat wel regelmatig gebeurde. Het hof stelt verder op grond van openbare bronnen vast dat de [straatnaam A] niet op de route ligt vanaf het centrum van Almere naar de [straatnaam B] .
- In de periode van 21 april tot en met 31 mei 2017 zijn verschillende gesprekken opgenomen in de Volkswagen Polo waaraan [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] op verschillende momenten deelnamen.
21-25 april 2017
- -
[verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] bevonden zich in en verplaatsten zich met de Volkswagen Polo en voerden gesprekken in de auto.
- -
Op 25 april 2017 is de gestolen Volkswagen Caddy in de [buurt B] in Almere aangetroffen. In de Nissan Micra op naam gesteld van [medeverdachte 4] werd een sleutel aangetroffen met dezelfde “plaatjescode” als de originele sleutel van deze gestolen Volkswagen Caddy. Het navigatiesysteem (TomTom) die volgens de aangever in de auto lag, is ook in de Nissan van [medeverdachte 4] aangetroffen. Deze Volkswagen Caddy zou gebruikt worden om te “timeren” (het hof begrijpt: om de aanwezigheid van [slachtoffer Baudette] in de wijk vast te stellen).2.
- Op 25 april 2017 is de Volkswagen Caddy in de [buurt B] geparkeerd en zijn [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op meerdere momenten die avond bij deze Caddy gezien en zijn er door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] handelingen verricht aan de Caddy. Over de Caddy werd ook door [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gesproken. Vervolgens werd de Caddy op de [straatnaam G] geparkeerd.
29 april 2017
- [verdachte] en [medeverdachte 2] reden omstreeks 15:29 uur door de [straatnaam A] .
13-15 mei 2017
- -
In de nacht van 13 op 14 mei 2017 reden [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] van Almere naar de [straatnaam E] in Amsterdam Noord. Aldaar werden de portieren geopend en weer gesloten. Vervolgens is [medeverdachte 2] vertrokken terwijl zij een telefoongesprek voerde met een onbekend gebleven persoon die zij vertelde dat ze “die jongen heeft weggebracht, effe een andere auto ophalen”.
- -
Op 14 mei 2017 rond middernacht is [medeverdachte 4] staande gehouden en kort daarna (inmiddels 15 mei 2017) aangehouden. Hij reed in een gestolen BMW met valse kentekenplaten. Het hof stelt vast dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] deze BMW in de nacht van 13 op 14 mei 2017 hebben opgehaald. Dit kan worden afgeleid uit (i) het bezoek aan de [straatnaam E] in Amsterdam Noord de nacht ervoor, (ii) de mededeling van [medeverdachte 2] kort nadat zij weer vanaf de [straatnaam E] was vertrokken dat “effe een auto moest worden opgehaald”, (iii) de omstandigheid dat [medeverdachte 4] direct nadat de politie hem had staande gehouden contact opnam met [verdachte] en (iv) op 22 mei 2017 – dus slechts enkele dagen later – opnieuw een gestolen BMW werd aangetroffen op het parkeerterrein aan de [straatnaam E] , die nadien door [verdachte] en [medeverdachte 3] is gebruikt (zoals volgt uit de opmerking hieronder).
20-29 mei 2017
- -
[verdachte] en [medeverdachte 2] reden op 20 mei 2017 omstreeks 22:28 uur door de [straatnaam A] .
- -
Om 01:18 uur (inmiddels 21 mei 2017) haalde [medeverdachte 2] [verdachte] op in de omgeving van de [straatnaam A] en om 03:37 uur reden ze vanaf het centrum van Almere via de [straatnaam A] naar hun woning in de [straatnaam B] .
- -
Op 21 mei 2017 omstreeks 15:32 uur reden [verdachte] en [medeverdachte 2] in de Volkswagen Polo door de [straatnaam A] om vervolgens naar Amsterdam te rijden. Later reden zij weer via de [straatnaam A] terug naar de [straatnaam B] .
- -
Op 22 mei 2017 omstreeks 20:57 uur reden [verdachte] en [medeverdachte 2] in de Volkswagen Polo door de [buurt A] .
- -
Op 22 mei 2017 werd op de [straatnaam E] in Amsterdam Noord – in de directe omgeving waar in de nacht van 13 op 14 mei 2017 [medeverdachte 4] en [verdachte] door [medeverdachte 2] waren afgezet – een gestolen BMW met het oorspronkelijke kenteken [kenteken 2] en later voorzien van een valse kentekenplaat met kenteken [kenteken 3] aangetroffen.
- -
Op 23 mei 2017 omstreeks 19:45 uur zette [medeverdachte 2] [verdachte] met de Volkswagen Polo af in de directe nabijheid van de [straatnaam A] ; omstreeks 21:34 uur pikte ze hem een paar straten verderop weer op.
- -
Op 27 mei 2017 omstreeks 01:31 uur reed [verdachte] met [medeverdachte 2] in de Volkswagen Polo door de [straatnaam A] . In de avond, omstreeks 23:25 uur, zette [medeverdachte 2] [verdachte] af vlakbij de [straatnaam A] , om hem daar vervolgens ongeveer een kwartier later weer op te pikken.
- -
Op 29 mei 2017 omstreeks 18:45 uur werd de gestolen BMW (inmiddels voorzien van valse kentekenplaten) naar Almere verplaatst. Omstreeks 23:35 uur reed de BMW door de [straatnaam A] . [medeverdachte 3] en [verdachte] waren enkele minuten daarvoor in de BMW gestapt.
- -
Op 29 mei 2017 omstreeks 23:30 uur zijn twee personen gezien die vanuit een steeg de [straatnaam A] inliepen. Het betrof een negroïde man en een blanke man. De blanke man is herkend als [medeverdachte 3] .
30 mei – 1 juni 2017
- -
Op 30 mei 2017 omstreeks 20:45 uur liep [verdachte] door de [straatnaam A] .
- -
Later die avond reden [verdachte] en [medeverdachte 3] in de Volkswagen Polo naar het benzinestation op de [straatnaam D] en vulden daar een flesje met benzine.
- -
In de schuur bij de woning waar [medeverdachte 2] en [verdachte] toen verbleven is in een blauwkleurige tas een flesje met benzine en een flesje ammoniak (en handschoenen) aangetroffen. Aan het flesje met benzine zat een handschoen geplakt die overeenkomt met de handschoenen die [medeverdachte 3] later tijdens de aanhouding droeg.
- -
Op 30 mei 2017 omstreeks 23:58 uur verplaatste [medeverdachte 3] de BMW naar de [straatnaam A] . Omstreeks 01:42 uur (het is dan 31 mei 2017) maakte de BMW een rondje door de [buurt A] en werd de BMW opnieuw geparkeerd in de [straatnaam A] . Om 02:31 uur werd de BMW naar de [straatnaam F] verplaatst.
- -
Op 31 mei 2017 om 19:22 uur parkeerde de politie de Volkswagen Polo van [slachtoffer Baudette] in de [straatnaam A] .
- -
Op 31 mei 2017 om 19:30 uur reden [medeverdachte 2] en [verdachte] in de Volkswagen Polo door de [straatnaam A] . Om 21:25 uur reden zij nogmaals door deze straat. Zij reden vervolgens naar Rotterdam (na [medeverdachte 3] te hebben opgehaald) en reden op 1 juni 2017 in de nachtelijke uren weer door de [straatnaam A] . Enkele minuten nadat [medeverdachte 3] de BMW in de [buurt C] had verplaatst, brachten [verdachte] en [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] terug naar Amsterdam; [medeverdachte 3] zei tegen [verdachte] dat hij morgen van hem hoort, hetgeen [verdachte] bevestigde.
- -
Op 1 juni 2017 omstreeks 21:50 uur haalden [verdachte] en [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] met de Volkswagen Polo op in Amsterdam. Omstreeks 22:39 uur stapte [medeverdachte 3] in de gestolen BMW en reed weg. Enkele meters later stapte ook [verdachte] in. Vervolgens werden [verdachte] en [medeverdachte 3] omstreeks 22:50 uur aangehouden3.in die gestolen BMW met (i) [medeverdachte 3] in dubbele kleding en met handschoenen aan, (ii) [verdachte] op de achterbank met een vuurwapen in zijn jaszak en een handschoen tussen zijn benen en (iii) allebei in het bezit van PGP-telefoon zonder batterij, terwijl de verdachten de batterijen wel bij zich hadden.
Het scenario van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de OVC-gesprekken, de locatiegegevens en de verklaring van [medeverdachte 1] ten overstaan van de rechtbank, in onderlinge samenhang beschouwd, bevestigen dat de verdachte en zijn medeverdachten voorbereidingen troffen voor de liquidatie van [slachtoffer Baudette] die woonachtig was in de [buurt A] in Almere door (i) vluchtauto’s in die wijk te plaatsen, (ii) een Volkswagen Caddy op de toegangsweg naar de [buurt A] te plaatsen van waaruit getimerd kon worden, (iii) een vuurwapen en een patroonmagazijn aanwezig te hebben, (iv) een flesje benzine bij een benzinestation te vullen en (v) op 1 juni 2017 in een gestolen BMW naar de [buurt A] te rijden terwijl [medeverdachte 3] een dubbele laag kleding aan had en achter het stuur zat, [verdachte] op de achterbank zat met een half doorgeladen wapen in zijn zak en allebei voorzien waren van PGP-telefoons waarvan de batterijen waren verwijderd, maar wel afzonderlijk aanwezig waren. De gevoerde gesprekken in de Volkswagen Polo in het licht van de hiervoor genoemde bevindingen, duiden erop dat de verdachte en zijn medeverdachten op zoek waren naar [slachtoffer Baudette] en voorbereidingen troffen om hem te liquideren.
Het scenario van de verdachte
[verdachte] heeft daartegenover gesteld dat hij in de [buurt A] aanwezig was omdat hij een incassoklus uitvoerde. De bedoeling was de debiteur, van wie hij niet wist waar hij precies woonachtig was, behalve dat het in de [buurt A] in Almere was in een van de drie straten rondom de [straatnaam A] , eerst vriendelijk aan te spreken. De debiteur was niet [slachtoffer Baudette] . Mocht de debiteur niet willen meewerken, zou hij wellicht in de lucht schieten of op de grond, maar het wapen zou alleen voor dreiging gebruikt worden. De gesprekken in de Volkswagen Polo gingen daarover en verder over alledaagse (familie)aangelegenheden. Vanuit de Volkswagen Caddy, die op de toegangsweg naar de [buurt A] geparkeerd zou worden, zou getimerd worden om vast te stellen wanneer de debiteur in de wijk aanwezig was.
De beoordeling door het hof
Het hof stelt voorop dat uit de verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank blijkt dat (i) van een incassoklus geen sprake was, (ii) de gezochte persoon [slachtoffer Baudette] betrof, (iii) vanuit de Caddy zou worden getimerd (iv) [medeverdachte 1] in de gesprekken ook sprak over een ‘andere liquidatie’, (v) dat hij in het gesprek over het vinden van DNA in het busje advies gaf omdat hij bang was dat hij DNA zou achtergelaten, terwijl de sporen weggaan als het busje wordt verbrand en (vi) er het een en ander met [slachtoffer Baudette] zou gebeuren.
[medeverdachte 1] heeft ten overstaan van het hof als getuige in de zaak [verdachte] , verklaard dat hij deze verklaring heeft afgelegd op advies van zijn toenmalige raadsvrouw en dat hij enkel heeft verklaard wat de rechtbank wilde horen, maar het hof acht dit niet geloofwaardig. Niet alleen is het bevreemdend dat [medeverdachte 1] zonder reden een verklaring zou afleggen waarmee hij zichzelf op verschillende punten belast, maar ook is van belang dat de door hem afgelegde verklaring op details bevestiging vindt in de overige bewijsmiddelen, te weten de verschillende OVC-gesprekken, locatiegegevens, het aantreffen van [verdachte] en [medeverdachte 3] op 1 juni 2017 in een gestolen BMW terwijl zij in de richting van de [buurt A] reden en de vaststelling dat [slachtoffer Baudette] in de [straatnaam A] een verblijfadres had. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 1] geloofwaardig en betrouwbaar, temeer omdat hij – zoals hij ook zelf ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard – tijdens de gesprekken in de Volkswagen Polo dacht dat hij in een vertrouwelijke omgeving was en hij vrijuit kon spreken. Met andere woorden, hij achtte zich onbespied en voelde zich vrij te zeggen wat hij wilde. Het hof zal de verklaring van [medeverdachte 1] die hij ten overstaan van de rechtbank heeft afgelegd dan ook voor het bewijs bezigen.
Beoordeling van de scenario’s
Het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde scenario past naar het oordeel van het hof beter bij de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, mede bezien in het licht van de verklaring van [medeverdachte 1] , dan het door de verdachte gepresenteerde scenario. Uitgaande van het door de verdachte gepresenteerde scenario dat het om een incassoklus ging, valt immers niet in te zien dat:
- -
ze dienden te beschikken over een gestolen auto die bovendien verplaatst diende te worden;
- -
een flesje met benzine moest worden gevuld;
- -
[medeverdachte 3] op 1 juni 2017 met een dubbele laag kleding in de gestolen BMW moest zitten;
- -
[verdachte] toen een half doorgeladen wapen in zijn jaszak moest hebben en een handschoen tussen zijn benen klaar moest hebben liggen.
Bovendien past naar het oordeel van het hof het direct voorhanden hebben van het wapen niet bij de verklaring dat eerst getracht zou worden de “debiteur” aan te spreken. Het separaat van de PGP-telefoons bewaren van de batterijen duidt daarnaast op het willen bemoeilijken van traceren, wat zich evenmin goed laat verklaren als enkel een incassoklus werd verricht bestaande uit het in eerste instantie aanspreken door [verdachte] van de debiteur. De verklaring van [medeverdachte 3] ten overstaan van het hof, afgelegd als getuige in de zaak van [verdachte] , dat hij de batterij uit zijn PGP-telefoon had gehaald omdat de batterij leeg was en de verklaring van [verdachte] eveneens ten overstaan van het hof dat de batterij uit zijn PGP was gevallen, acht het hof niet aannemelijk geworden.
Verder is van belang dat ook de in de Volkswagen Polo gevoerde gesprekken beter passen bij het scenario van de advocaat-generaal dat een liquidatie werd voorbereid dan het scenario van de verdachte dat een incassoklus werd uitgevoerd of voorbereid.
Het hof wijst op de navolgende gesprekken:
Het gesprek over het “uitkammen van de wijk” van 21 april 2017.
Hoewel de vertalingen van de politietolken 1 en 2 en de door de RHC benoemde tolk 54.woordelijk wat verschillen, is de strekking van de vertalingen van dit onderdeel van het gesprek duidelijk, namelijk dat ze (het hof begrijpt: de verdachten) naar de wijk gaan rijden en dat ze (het hof begrijpt: de politie) de wijk helemaal gaat uitkammen en dat ze daarom scherp moeten zijn.
Het hof leidt uit dit gesprek af dat ze scherp, voorzichtig moesten zijn omdat, als de politie een melding zou krijgen, ze de hele wijk (het hof begrijpt: de [buurt A] ) zouden uitkammen.
Een dergelijk gesprek past beter bij het scenario dat door de advocaat-generaal is gepresenteerd dan het scenario dat door de verdachte is verteld. Immers een dergelijk grootschalig onderzoek waarbij de hele wijk wordt uitgekamd past beter bij een liquidatie dan in de situatie dat een incassoklus wordt uitgevoerd of voorbereid.
Het gesprek over “schutter” van 22 april 2017 omstreeks 22:00 uur.
[verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] reden in de Volkswagen Polo naar de [straatnaam C] in de [buurt B] in Almere. Daar ging [medeverdachte 4] tanken bij een benzinestation en daar werd het volgende – in de Nederlandse taal gesproken – gesprek gevoerd tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] :
[verdachte] : stel ze hebben kenteken gezien van verdachte (ntv)
[medeverdachte 1] : ja klopt
[verdachte] : ok ze hebben geen gezichten gezien maar gewoon snap je
[medeverdachte 1] : ja ja ja
[verdachte] : maar ze gaan kijken ntv oh dus ik moet tanken ohh
[medeverdachte 1] : Tuurlijk tuurlijk
[verdachte] : deze 2 lijken op die schutter
[medeverdachte 1] : ja klopt, vandaar, dat zijn die domme foutjes toch
en
[medeverdachte 4] : Hier zijn geen camera’s, ik tank hier bijna… weet je hoe vaak ik hier kom ntv
[verdachte] : ntv nog nooit camera’s gezien man.
Het hof leidt uit dit gesprek af dat [verdachte] tegen [medeverdachte 1] zegt dat ze voorzichtig moeten zijn omdat de politie via een kenteken en beelden van het benzinestation hen op grond van een signalement zou kunnen herkennen als de “schutter”. Er werd daar getankt omdat daar geen camera’s hangen. De term schutter past bij het plan om een liquidatie uit te voeren en niet bij het plan om een incassoklus te doen.
Het gesprek van 25 april 2017 omstreeks 00:28 uur.
In de Nederlandse taal wordt gesproken over “problemen met het busje”:
[medeverdachte 1] : ik zei tegen hem over die busje, je weet toch. Gaat niet je weet toch om in die busje te gaan timeren, ik zeg maar dat gaan niet man. Ik zeg tegen hem die ding heeft volgens mij storing ofzo man. Ik zeg tegen hem van de vorige keer we hebben geen lichte aangelaten je weet toch. Ik zeg tegen hem die ding is gewoon ehh die busje is gewoon paranoia broer. Of niet?
[verdachte] : ja tuurlijk.
Het gesprek van 25 april 2017 omstreeks 20:21 uur (eveneens in de Nederlandse taal).
[medeverdachte 1] : we moeten hem sowieso aanduwen
[verdachte] : nee… als ie gewoon niet start …
[medeverdachte 1] : ja
[verdachte] : ja.. dan ga ik die man zeggen van luister dat ding start niet we kunnen het aanduwen dan laten brengen al als het weer niet start ntv ja toch
[medeverdachte 1] : ik heb hem gister gezegd.. ik zei precies zo… ik zei tegen mijn broer luister.. we kunnen die busje daar weer gaan zetten maar ik zeg tegen hem stel je voor hij gaat niet aan voor die deur
[verdachte] : we gaan weer zeggen.. ik heb gezegd ik heb gezegd.. ok ok jullie komen naar me toe… even kijken of hij start. Als hij niet start…
[medeverdachte 1] : ja ja het is wel heet je weet toch. Stel je voor hij kijkt of iemand ziet je of wat dan ook .. ja dan kan je ook.. een hele kale busje hij ziet die busje en daaro belt ie en dan. Eh broer ik zeg je eerlijk he als in die busje zitten broer ik zeg eerlijk ik heb trauma’s van die gannoes bij ons te halen ze … gewoon heel dicht bij ons in die busje.
[verdachte] : ja ja ja
[medeverdachte 1] : mochten ze komen broer.. ben met niks daar brother… ik zit binnen, ben met niks brother… je weet toch ik heb trauma’s met die busje…
[verdachte] : nee nee nee ik weet dat
Uitgaande van de verklaring van [verdachte] dat het busje aan het begin, op de toegangsweg zou staan in de richting van de [buurt A] om te timeren (het hof begrijpt: om te kijken of het subject de wijk in zou rijden om hem vervolgens aan te spreken), zijn eventuele startproblemen met het busje niet relevant. Dit is anders indien het busje zou dienen als plek van waaruit getimerd moest worden in verband met een voorgenomen liquidatie of dat het busje gebruikt zou moeten worden om direct te kunnen vluchten. Overigens heeft [medeverdachte 1] ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij, als hij in het hiervoor genoemde gesprek spreekt over “het niet aangaan voor de deur”, het heeft over de Volkswagen Caddy die dan voor de deur aan de [straatnaam A] staat en dus niet – zoals [verdachte] heeft verklaard – op de toegangsweg richting de [buurt A] .
Het gesprek over “busje in brand” van 25 april 2017 (eveneens in de Nederlandse taal):
[medeverdachte 4] : die actie ntv … toch? Of busje gelijk branden of busje gelijk branden… ntv
[medeverdachte 1] : busje gelijk branden is eigenlijk optimaal
[medeverdachte 4] : ok, als als we gelijk kunnen branden gaan we niet met die benzine in de auto rijden, we gaan…
[medeverdachte 1] : ja ja precies… precies ja…
[medeverdachte 4] : we gaan het wegzetten waar we het gaan branden
[medeverdachte 1] : juist… juist
[verdachte] : hm, hm. Ja tuurlijk
Het is niet aannemelijk dat een busje, dat enkel gebruikt zou worden om vast te stellen of een debiteur met wie een gesprek gevoerd diende te worden zich ergens bevindt, in brand gestoken moest worden. Dat is anders indien men bezig is met het voorbereiden van een liquidatie. In de sleutel van de waardering van het bewijs is in dit verband ook niet zonder betekenis de hiervoor genoemde vaststelling dat [verdachte] en [medeverdachte 3] op 30 mei 2017 een flesje met benzine hebben gevuld en een flesje benzine in de schuur bij de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] is aangetroffen. Uit het gesprek leidt het hof af dat het de bedoeling was dat het busje eerst zou worden weggezet en dan in brand gestoken zou worden. Ze hoefden dan immers ook niet met benzine in die auto te rijden. In dit verband betrekt het hof tevens de verklaring van [medeverdachte 1] ten overstaan van de rechtbank inhoudende dat hij bang was dat hij in het busje (het hof begrijpt: de Volkswagen Caddy) DNA zou achterlaten en dat als het busje verbrand zou worden, de sporen weg zouden zijn.
Tot slot wijst het hof nog op het volgende. Uit de omstandigheden (i) dat de auto van [slachtoffer Baudette] door de politie op 31 mei om 19:22 uur in de [straatnaam A] is geparkeerd, (ii) [verdachte] en [medeverdachte 2] enkele minuten later door die straat reden, (iii) [medeverdachte 3] vervolgens werd opgehaald en ze later op de avond terugkeerden naar Almere en [verdachte] omstreeks 01:40 uur tegen [medeverdachte 3] zei “gaan we kijken als die waggie nog hetzelfde dinge is, plek”, waarna [medeverdachte 3] antwoordde “het is toch te laat nu om te timeren, leidt het hof af dat [verdachte] op 31 mei 2017 zag dat de auto van [slachtoffer Baudette] in de [straatnaam A] geparkeerd stond. Hij is die avond/nacht nog met [medeverdachte 3] gaan kijken of de auto er nog stond en de volgende dag kwamen zij in actie en zijn zij in een gestolen BMW met een wapen naar de [buurt A] gereden.
Voldoende bepaaldheid beoogd misdrijf?
Gelet op hetgeen hiervoor aan feiten en omstandigheden is vastgesteld en is overwogen, is naar het oordeel van het hof met voldoende mate van bepaaldheid vast te stellen dat het misdadige doel in deze zaak de liquidatie van [slachtoffer Baudette] was. Immers, uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer Baudette] stond ingeschreven op de [straatnaam A] . Door de verdachte en medeverdachten is veelvuldig door de [buurt A] en de [straatnaam A] gereden, soms meerdere keren per dag en vaak ook in de nachtelijke uren. Uit de gesprekken die in de Volkswagen Polo werden gevoerd, leidt het hof af dat (i) ze scherp, voorzichtig moeten zijn omdat als de politie een melding krijgt ze de hele wijk (het hof begrijpt: de [buurt A] ) zullen uitkammen; (ii) ze voorzichtig moeten zijn omdat de politie via een kenteken en beelden van het benzinestation hen op grond van een signalement zou kunnen herkennen als de “schutter”; (iii) er (start)problemen met het busje zijn wat grote risico’s oplevert en (iv) het busje beter in brand gestoken kan worden als het weggezet is omdat er dan geen sporen achterblijven. Deze duiding vindt ook voor een groot deel bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 1] zoals door hem ten overstaan van de rechtbank in augustus 2019 afgelegd. Deze omstandigheden in combinatie met (v) de inzet van meerdere gestolen auto’s; (vi) het vullen van een flesje benzine; (vii) de omstandigheid dat [verdachte] op 31 mei 2017 zag dat de auto van [slachtoffer Baudette] in de [straatnaam A] geparkeerd stond en vervolgens de volgende dag – 1 juni 2017 – tot concrete actie is overgegaan, waarna [verdachte] en, een in een dubbele kledinglaag gestoken, [medeverdachte 3] op 1 juni in de gestolen BMW werden aangetroffen met een wapen in de directe nabijheid en beiden met een PGP-telefoon waarvan de batterij was verwijderd, rechtvaardigen de conclusie dat sprake was van een ophanden zijnde liquidatie en dat de verdachte en zijn medeverdachten voorbereidingen hiertoe hebben getroffen.
Gelet op het voorgaande is het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en wordt dit daarom terzijde geschoven.
Voorbereidingsmiddelen
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf voorhanden heeft gehad. Voor de beoordeling of de ten laste gelegde voorwerpen bestemd zijn voor het begaan van het beoogde misdrijf is relevant of de voorwerpen afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte en zijn medeverdachten met het gebruik van de middelen voor ogen stond.
Volkswagen Caddy
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben in de periode 21 tot en met 25 april 2017 de beschikking gehad over de Volkswagen Caddy met origineel kenteken [kenteken 6] en later voorzien van het valse kenteken [kenteken 7] . De Volkswagen Caddy is in de [buurt B] geparkeerd en [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn op meerdere momenten op 25 april 2017 naar deze Caddy gereden en er zijn door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] handelingen verricht aan de Caddy waarover ook door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] in de Volkswagen Polo is gesproken. De Volkswagen Caddy was in de wijk geparkeerd om van hieruit te kunnen timeren om zo zicht te verkrijgen op het doelwit, [slachtoffer Baudette] . Gelet op het feit dat het “timeren” aldus een noodzakelijk onderdeel is van de voorbereiding van de liquidatie zelf en in tijd ook dicht tegen de feitelijke uitvoering van het beoogde misdrijf aan zit, is het hof van oordeel dat de Volkswagen Caddy als voorbereidingsmiddel kan worden beschouwd van het voorgenomen misdrijf. In dit verband komt betekenis toe aan de hiervoor al genoemde OVC-gesprekken over “het uitkammen” en “in brand steken van het busje”, temeer omdat volgens [medeverdachte 1] door het in brand steken van het busje geen sporen zouden achterblijven, terwijl door zijn handelingen in en bij het busje anders zijn DNA daar mogelijk gevonden zou worden.
De BMW met origineel kenteken [kenteken 2]
De BMW met origineel kenteken [kenteken 2] en later voorzien van het valse kenteken [kenteken 3] werd op 22 mei 2017 in Amsterdam Noord door de politie aangetroffen. Op 1 juni 2017 zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] in deze BMW aangehouden terwijl zij op weg waren naar de [buurt A] met – zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld – het doel om [slachtoffer Baudette] te liquideren. Met deze vaststelling staat deze BMW in directe relatie tot de uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
Het wapen en de patroonhouder met munitie
Op 1 juni 2017 werd tijdens de aanhouding van [verdachte] in diens jaszak een half doorgeladen wapen met een patroonhouder voorzien van tien patronen aangetroffen. [verdachte] en [medeverdachte 3] waren toen – zoals hiervoor al overwogen – op weg naar de [buurt A] met het doel [slachtoffer Baudette] van het leven te beroven. Het wapen en het patroonmagazijn met patronen zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm al geschikt voor het uitvoeren van de liquidatie. Een andere reden voor het voorhanden hebben van dit wapen is niet aannemelijk geworden.
Op grond van het voorgaande en gezien het geheel aan bewijsmiddelen, zoals hiervoor uiteengezet, staat buiten redelijke twijfel dat het gebruik van de Volkswagen Caddy en de BMW en het beoogde gebruik van het wapen bestond in de inzet van het beoogde levensdelict.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen kan het hof onvoldoende vaststellen dat deze middelen in een nauw verband staan met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer Baudette] . In het bijzonder merkt het hof nog op dat het flesje met benzine werd aangetroffen in de schuur bij de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] en dus niet direct voorhanden was. Het gesprek gevoerd in de Volkswagen Polo hierover “als we gelijk kunnen branden gaan we niet met die benzine in de auto rijden en we gaan het wegzetten waar we het gaan branden” bevestigt weliswaar dat de benzine niet meegenomen zou worden in de auto, maar maakt het oordeel over het nauwe verband niet anders. Ook de kleding acht het hof in onvoldoende nauw verband staan met het voorgenomen misdrijf nu de kleding veel meer verband lijkt te houden met het voorkomen van het achterlaten van sporen en identificatie. De Volkswagen Polo is weliswaar gedurende een langere periode gebruikt voor voorverkenningen, maar dit levert een voorbereiding van voorbereiding op en is aldus niet een middel voor de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer Baudette] .
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en daarvan rekenschap hebben gegeven.
Gelet op het planmatige karakter stelt het hof vast dat sprake is van voorbedachte raad om [slachtoffer Baudette] van het leven te beroven. Gedurende de periode dat de voorbereidingen werden getroffen hadden de verdachte en zijn medeverdachten gelegenheid om over dit voorgenomen misdrijf na te denken en rekening te houden met de gevolgen daarvan. Gelet op de verschillende opvolgende handelingen, verspreid over verschillende dagen, hebben zij zich daar ook rekenschap van kunnen geven.
Medeplegen
Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat sprake was van een vooraf gemaakt plan om [slachtoffer Baudette] van het leven te beroven. De verdachte en de medeverdachten hebben op verschillende momenten in wisselende samenstelling activiteiten uitgevoerd en voorwerpen voorhanden gehad die maken dat er een sterk verweven geheel is en gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking. Daarbij merkt het hof over ieders rol het volgende op.
[verdachte]
had een leidende rol. Hij bepaalde wanneer en waar werd getimerd en was vanaf het eerste moment waarop de voorbereidingshandelingen zich openbaarden aanwezig tot het moment waarop hij samen met [medeverdachte 3] op 1 juni 2017 in de gestolen BMW op weg was naar de [buurt A] om het voorgenomen plan ten uitvoer te leggen. Hij heeft met alle medeverdachten – [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] – contact onderhouden. Hij had met [medeverdachte 3] contact in de periode van 29 mei 2017 tot en met 1 juni 2017 en was samen met hem op de “actiedag” en in de periode van 21 tot en met 25 april 2017 had hij nauw contact met [medeverdachte 1] en besprak met hem de status van de Volkswagen Caddy. Hij was aldus de verbindende schakel tussen de verschillende medeverdachten.
[medeverdachte 3]
is op 29 mei 2017 in beeld gekomen bij de voorbereidingshandelingen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens gedurende een periode van vier dagen intensief met [verdachte] opgetrokken. Zij hebben meerdere keren de omgeving van de [straatnaam A] verkend; [medeverdachte 3] heeft de gestolen BMW verplaatst, deze in eerste instantie in de [straatnaam A] geparkeerd en later in de wijk waar [verdachte] en [medeverdachte 2] woonachtig waren, om van daaruit op 1 juni 2017 te vertrekken. Hij heeft op 30 mei 2017 bij het benzinestation, zonder dat [verdachte] daarom vroeg, het flesje aangegeven dat vervolgens gevuld is met benzine en is op 31 mei 2017 in de late avonduren met [verdachte] ter plaatse om te controleren dat het doelwit daar aanwezig is. Tot slot is hij op 1 juni 2017 met [verdachte] in de gestolen BMW op weg gegaan naar de [straatnaam A] waar het doelwit zou verblijven zoals zij de avond daarvoor hadden vastgesteld.
[medeverdachte 1]
is in de periode van 21 april tot en met 25 april 2017 regelmatig met [verdachte] en [medeverdachte 4] in de [buurt A] . [medeverdachte 1] was – gelet op het “schuttergesprek” bezien in samenhang met zijn eigen verklaring dat er het een en ander zou gebeuren met [slachtoffer Baudette] – op de hoogte van het voorgenomen plan om [slachtoffer Baudette] te liquideren. [medeverdachte 1] was verantwoordelijk voor het openmaken en klaarmaken van de achterbak van de Volkswagen Caddy om van daaruit te timeren. Bovendien dacht hij actief mee over de voorbereiding van de beoogde liquidatie, door aan te geven dat vanwege technische problemen de Caddy beter niet gebruikt kon worden en door aan te sturen op het in brand steken van dit voertuig. Aldus is ook sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Het enkele feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] niet gelijktijdig handelingen verrichtten is voor de beoordeling dat sprake is van medeplegen met [verdachte] niet relevant. Beiden hebben met [verdachte] op wisselende momenten handelingen verricht met telkens hetzelfde doel, namelijk de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer Baudette] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten in de periode van 21 april tot en met 1 juni in Amsterdam en Almere voorbereidingshandelingen heeft verricht, gericht op de liquidatie van [slachtoffer Baudette] .
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
Het hof stelt op grond van hetgeen ten aanzien van feit 1 is overwogen dat de aanwezigheid van het wapen op 1 juni 2017 deel uitmaakte van het gezamenlijke plan om [slachtoffer Baudette] te liquideren. Bij een dergelijk plan is het voorhanden hebben van een wapen onontkoombaar. Op 1 juni 2017 was – zoals hiervoor onder feit 1 ook overwogen – [medeverdachte 3] samen met [verdachte] in een gestolen BMW onderweg naar de [buurt A] . [medeverdachte 3] reed, [verdachte] zat op de achterbank met een vuurwapen in zijn jaszak. Weliswaar heeft [medeverdachte 3] ontkend te hebben geweten dat [verdachte] op dat moment een wapen bij zich had, maar gelet op het gezamenlijk plan om [slachtoffer Baudette] te gaan liquideren, stelt het hof vast dat [medeverdachte 3] zich bewust is geweest van de feitelijk voor de hand liggende mogelijkheid van aanwezigheid toen en aldaar van het wapen. Gelet op het gezamenlijke plan en de aanwezigheid van het wapen in de directe nabijheid kon [medeverdachte 3] over het wapen beschikken.
Het hof is dan ook van oordeel dat het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen kan worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
Het hof acht bewezen dat [verdachte] zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van verschillende gestolen auto’s. Nu [verdachte] dit feit ook heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak voor dit feit is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de opgave van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de bewijsmiddelenbijlage.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onderzoek Geep onder 1, 2, 3 en 4 en in B onderzoek Baudette onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A onderzoek Geep
1.hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer A Geep] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A Geep] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer A Geep] is overleden;
2.hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer B Geep] en [slachtoffer C Geep] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, in de De Clercqstraat, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer B Geep] en [slachtoffer C Geep] (zich bevindende in een tram op het kruispunt van de Bilderdijkstraat en de De Clercqstraat) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II , te weten: een volautomatisch aanvalsgeweer (kaliber 7.62 x 39 millimeter) en munitie van categorie II, te weten: patronen van kaliber 7.62 x 39 mm voorhanden heeft gehad;
4.hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer D Geep] (eigenaar [shishalounge] ) en [slachtoffer E Geep] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader, opzettelijk dreigend een vuurwapen, op die [slachtoffer E Geep] gericht en een automatisch vuurwapen op die [slachtoffer D Geep] gericht en voornoemde [slachtoffer D Geep] dreigend de woorden toegevoegd: "Handen omhoog";
Zaak B onderzoek Baudette
1.hij in de periode van 21 april 2017 tot en met 1 juni 2017 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- -
een vuurwapen, te weten een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm luger)) en
- -
een patroonmagazijn met daarin 10 patronen (model volmantel rondneus, kaliber 9 mm luger (synoniem 9x19 mm)) en
- -
een gestolen auto van het merk BMW, type 5er, Reihe 530i (origineel kenteken [kenteken 2] , voorzien van valse kentekenplaten van het kenteken [kenteken 3] ) en een gestolen auto van het merk Volkswagen type Caddy sdi 55kw bestel (origineel kenteken [kenteken 6] , voorzien van valse kentekenplaten van het kenteken [kenteken 7] )
voorhanden heeft gehad, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf;
2.hij op 1 juni 2017 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm luger)) en
- -
een patroonmagazijn met daarin 10 patronen (model volmantel rondneus, kaliber 9 mm luger (synoniem 9x19 mm)), van categorie III
voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 13 mei 2017 tot en met 1 juni 2017 te Amsterdam en Almere, tezamen en in vereniging met een ander,
- -
een gestolen personenauto van het merk BMW, type 5er Reihe: 530i, voorzien van valse kentekenplaten (vals kenteken [kenteken 3] , origineel kenteken [kenteken 2] ) en
- -
een gestolen personenauto van het merk BMW, type 5-serie, voorzien van valse kentekenplaten (vals kenteken [kenteken 5] , origineel kenteken [kenteken 4] ) en
- -
een gestolen personenauto van het merk Volkswagen, type Caddy sdi 55kw, voorzien van valse kentekenplaten (vals kenteken [kenteken 7] , origineel kenteken [kenteken 6] )
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen telkens wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Hetgeen in zaak A onderzoek Geep onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onderzoek Baudette onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelenbijlage zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onderzoek Geep onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onderzoek Baudette onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onderzoek Geep onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het in zaak A onderzoek Geep onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onderzoek Geep onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak A onderzoek Geep onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onderzoek Baudette onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord.
Het in zaak B onderzoek Baudette onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak B onderzoek Baudette onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onderzoek Geep onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onderzoek Baudette onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft [verdachte] voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten in de onderzoeken Baudette en Geep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft geëist dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met het gewijzigde regime ter zake van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) omdat de wijziging, die medio 2021 in werking is getreden, zich moeilijk laat rijmen met de legaliteitsgedachte. Daarnaast heeft de raadsman er op gewezen dat andere gerechtshoven zich over dit vraagstuk hebben gebogen en deze wat de strafoplegging betreft in positieve zin rekening hebben gehouden met het gewijzigde VI-regime in die zin dat zij een aanzienlijke lagere straf hebben opgelegd. Tot slot heeft de raadsman verzocht om ook zonder het gewijzigde VI-regime een beduidend lagere gevangenisstraf dan 25 jaren op te leggen nu uit strafopleggingen in vergelijkbare zaken blijkt dat deze straf te hoog is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
[verdachte] heeft zich op 13 mei 2015 als medepleger schuldig gemaakt aan een moord, pogingen tot moord op twee personen, bedreiging van twee personen en het voorhanden hebben van een automatisch militair aanvalsgeweer met munitie. Daarnaast heeft hij zich, twee jaar later, in de periode van april 2017 tot en met 1 juni 2017 als medepleger schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een moord, het voorhanden hebben van een wapen en munitie en heling van voertuigen.
[verdachte] is op 13 mei 2015, zwaar bewapend, samen met zijn mededader een shishalounge ingegaan op zoek naar [doelwit Geep]. In de shishalounge zijn de daar aanwezige personen onder schot genomen en zijn twee personen bedreigd. Dit moet niet alleen voor hen maar ook voor de andere aanwezigen een beangstigende situatie zijn geweest. Toen er een schot werd gelost en [verdachte] kennelijk meende van buiten te zijn beschoten, heeft hij met een militair aanvalsgeweer op de De Clercqstraat een regen van kogels afgevuurd. Daarbij is [slachtoffer A Geep] geraakt. Toen deze al weerloos op de grond lag, is [verdachte] op hem afgelopen en heeft nogmaals meerdere keren gericht op het slachtoffer geschoten. De op zitting getoonde beelden zijn ontstellend te noemen en geven het beeld van een meedogenloze schutter die een man, die weerloos op straat ligt, executeert. Met dit handelen heeft [verdachte] het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen en zijn nabestaanden onherstelbaar leed bezorgd. De reden waarom het slachtoffer het leven moest laten, is nu – bijna zeven jaar later – nog altijd onduidelijk. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt van het grote verdriet en het gemis van hun broer en zoon.
De aanslag is uitgevoerd op de openbare weg. Daarbij hebben twee kogels een passerende tram doorboord vlakbij de plek waar de bestuurster en een trampassagier zich bevonden. Er zijn ook bij nabijgelegen gebouwen, in het trottoir en bij een geparkeerd staande auto schotbeschadigingen geconstateerd. Er is ongecontroleerd en in het wilde weg geschoten, met alle risico’s van dien. Dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen, is een wonder – en in ieder geval niet aan de wil van de verdachte te danken. Het moet voor omwonenden en toevallige voorbijgangers die er in meer of mindere mate getuige van zijn geweest een buitengewoon beangstigende ervaring zijn geweest.
Twee jaar na dit nietsontziende handelen is [verdachte] betrokken geweest bij het voorbereiden van een liquidatie. Daarbij was sprake van een langdurige voorbereiding met een professioneel karakter. Vele malen is de omgeving van de woning van het beoogde slachtoffer in de [buurt A] verkend waarbij ook gebruik werd gemaakt van een gestolen Volkswagen Caddy voorzien van valse kentekenplaten. Op het moment van ingrijpen door de politie zat [verdachte] gewapend in een gestolen BMW terwijl hij op weg was naar de [buurt A] , alwaar het beoogde slachtoffer woonachtig was. Dat het beperkt is gebleven tot de voorbereiding van een liquidatie en toen niet een daadwerkelijke uitvoering heeft plaatsgevonden is te danken aan het tijdig ingrijpen door de politie en geenszins aan het handelen van de verdachte.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een professionele hitman die kennelijk niet gehinderd wordt door een geweten bij het uitvoeren van liquidaties van voor hem onbekende personen.
Er lijkt een samenhang te bestaan tussen de bewezen verklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren plaats heeft gevonden in een conflict tussen twee groeperingen in de onderwereld. Daarbij lijkt een mensenleven voor deze groeperingen van geen enkele waarde te zijn. Deze golf van liquidaties veroorzaakt grote onrust in de samenleving, temeer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld waarbij toevallige voorbijgangers ongewild betrokken raken.
Op zitting heeft [verdachte] geen openheid van zaken gegeven over de beweegredenen van zijn handelen, laat staan verantwoordelijkheid genomen tegenover de slachtoffers en nabestaanden.
Er zijn geen persoonlijke omstandigheden bekend waarmee het hof in diens voordeel rekening kan houden bij de strafoplegging. [verdachte] is al lange tijd illegaal in Nederland. In 2015 is hij het land uitgezet en een paar weken later was hij al weer naar Nederland teruggekeerd.
Uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2021 blijkt bovendien dat [verdachte] eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten, wat evenmin in zijn voordeel weegt.
In het licht van al het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat een zwaardere straf moet worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Daarbij speelt enerzijds mee dat het hof meer bewezen heeft verklaard en anderzijds dat de opgelegde straf en de gevorderde straf onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten.
[verdachte] heeft zich aan uitzonderlijk zware misdrijven schuldig gemaakt en heeft zodanig grensoverschrijdend gehandeld dat ook de grenzen voor strafoplegging in beeld zijn gekomen. Een tijdelijke gevangenisstraf, ook de maximale, doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven en de met strafoplegging na te streven doelen van beveiliging van de maatschappij en vergelding. Met de strafoplegging in deze zaak beoogt het hof bovendien anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dergelijke misdrijven.
Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor dit soort ernstige feiten en niet eerder een langdurige gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen doet aan het voorgaande niet af. Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan met name vanuit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij niet worden volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf. Immers kan uit het handelen van [verdachte] worden afgeleid dat hij als een nietsontziende professionele huurmoordenaar opereerde, hetgeen – mede in aanmerking genomen dat [verdachte] op geen enkele manier heeft laten zien dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet – het ergste doet vrezen voor de toekomst.
Concluderend komt het hof dan ook tot het oordeel dat in deze zaak uitsluitend het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de orde kan zijn. Het hof zal deze dan ook opleggen.
Hierbij merkt het hof op dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Het Nederlandse systeem ten aanzien van levenslanggestraften is thans, mede gelet op de invoering van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften – en het op grond daarvan ingestelde Adviescollege levenslanggestraften – in overeenstemming met de eisen die het EVRM ter zake stelt. Het Nederlandse systeem voorziet thans in een stelsel van herbeoordeling na 25 jaar, waarbij kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf.
In beslag genomen voorwerpen
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool, goednummer: 54396449;
2. 10.00 STK Munitie 9x19, goednummer: 5396452;
3. 1.00 STK Kleding, goednummer 5396644;
4. 1.00 STK Paspoort op naam van [betrokkene 1] , goednummer 5396654;
5. 1.00 Fles met inhoud benzine, goednummer 5398203;
6. 1.00 STK Niet te definiëren goederen (schoonmaakmiddelen), goednummer 5398206;
7. 1.00 STK Handschoen Kleur: Oranje Werckmann, goednummer: 5398208;
8. 1.00 STK Kleding in gele Jumbotas, goednummer: 5398215;
9. 1.00 STK Kentekenbewijs VW Golf [kenteken 1] , goednummer: 5398287;
10. 1.00 STK Sleutel VW Polo, goednummer: 5438099;
11. 1.00 STK Valse kentekenplaat [kenteken 7] voor, goednummer: 5398377;
12. 1.00 STK Valse kentekenplaat [kenteken 7] achter, goednummer: 5398379;
13. 1.00 STK Schroevendraaier Kleur: Zwart, goednummer: 5398390.
De rechtbank heeft de onder 1, 2, 4 tot en met 7 genummerde voorwerpen onttrokken aan het verkeer en de onder 8 tot en met 13 genummerde voorwerpen verbeurd verklaard. Ten aanzien van het onder 3 genummerde voorwerp is de teruggave aan de verdachte gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde beslissingen omtrent het beslag neemt als de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht de kleding aan de verdachte te retourneren. Van de overige in beslag genomen voorwerpen is ter terechtzitting afstand gedaan door de verdachte.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven (tas met) kleding zoals onder de posten 3 (kleding met goednummer 5396644) en 8 (kleding in gele Jumbo-tas met goednummer 5398215) genummerd, aangezien deze goederen aan de verdachte toebehoren en niet is gebleken van enige relatie tot de bewezen verklaarde feiten.
Afstand overige goederen
Ten aanzien van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen (onder de nummers 1, 2, 4 tot en met 7 en 9 tot en met 13) heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof afstand gedaan, waardoor het beslag op deze goederen is geëindigd. In zoverre hoeft het hof dus geen beslissing meer te nemen.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer A Geep]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.111,85, vermeerderd met de wettelijke rente, en strekt tot vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 3.000,00 aan begrafeniskosten in Marokko en € 2.111,85 aan reiskosten van de nabestaanden van [slachtoffer A Geep] naar Marokko. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, met rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de vordering geheel toe te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht een bedrag van € 2.723,97 toe te kennen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onderzoek Geep onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De gevorderde schadevergoeding komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 mei 2015, tot aan de dag waarop de vordering in haar geheel is voldaan.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Daarbij zal het hof de duur van de gijzeling bepalen op nul dagen, gelet op het feit dat aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onderzoek Geep onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onderzoek Baudette onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onderzoek Geep onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onderzoek Baudette onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: nr. 3 (1.00 STK Kleding, goednummer 5396644) en nr. 8 (1.00 STK Kleding in gele Jumbotas, goednummer: 5398215).
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer A Geep]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer A Geep] ter zake van het in zaak A onderzoek Geep onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.111,85 (vijfduizend honderdelf euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande slachtoffer A Geep] , ter zake van het in zaak A onderzoek Geep onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.111,85 (vijfduizend honderdelf euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 mei 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M. Iedema en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑02‑2022
Verklaring [medeverdachte 1] afgelegd als verdachte in eerste aanleg ten overstaan van de rechtbank op 22 augustus 2019 en de verklaring van [verdachte] afgelegd als verdachte in hoger beroep op 10 januari 2022, zijn tevens in de zaken van de medeverdachten gevoegd.
Persoonsdossier [verdachte] , pag. 3 en Persoonsdossier [medeverdachte 3] , pag. 3.
Beluisteren opgewaardeerde gesprekken door tolk 1 en 2 pagina 341 ev en transcriptie en vertaling van tolk GEH1956 van 30 augustus 2021 (los bijgevoegd pag 3 van 72)