De zaak 16/02556 is later bij de Hoge Raad binnen gekomen en de aanzeggingstermijn is nog niet verstreken.
HR, 24-04-2018, nr. 16/03530
ECLI:NL:HR:2018:507
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-04-2018
- Zaaknummer
16/03530
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:507, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑04‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:377
ECLI:NL:PHR:2018:377, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:507
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑03‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0194 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2020/270 met annotatie van P. Mevis
NbSr 2018/127 met annotatie van Mr. J. Boksem
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
1. HR komt terug op gewoonteregel m.b.t. ambtshalve beperking cassatieberoep. 2. Witwassen, art. 420bis.1.b Sr. Geldbedrag uit misdrijf afkomstig? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:CA1610 m.b.t omvang van het beroep in cassatie tegen uitspraken in strafzaken. HR oordeelt dat in dit arrest genoemde gewoonteregel, op grond waarvan HR in zaken met meerdere, cumulatief tlgd. feiten door verdachte zonder enige beperking ingesteld beroep in cassatie ambtshalve pleegt te beperken tot - naar de kern bezien - verdachte belastende beslissingen, heroverweging behoeft. Uit achterwege blijven gebruik bevoegdheden tot instelling cassatieberoep tegen gedeelte uitspraak of (gedeeltelijke) intrekking beroep leidt HR voortaan af dat niet beperken beroep berust op weloverwogen keuze en dat hij zich zonder onderzoek dat voormelde gewoonteregel met zich brengt uit te voeren, kan concentreren op beslissingen waartegen cassatieschriftuur zich keert, met dien verstande dat HR die gewoonteregel nog wel toepast in zaken waarin schriftuur is ingediend vóór 1 juli 2018. Dit brengt geen verandering in op art. 427 Sv gebaseerde beoordeling van ontvankelijkheid van zonder beperking ingesteld cassatieberoep in gevallen als in ECLI:NL:HR:2006:AV2354 m.b.t. bijzondere gevallen waarin primair een misdrijf en subsidiair een overtreding is tenlastegelegd en cassatieberoep o.g.v. art. 427.2 Sv n-o wordt verklaard. Ad 2. ’s Hofs oordeel dat vastgestelde f&o vermoeden rechtvaardigen dat geldbedrag van € 13.451,81 dat verdachte voorhanden heeft gehad uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van haar mag worden verlangd dat zij concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor herkomst geld geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. ’s Hofs oordeel dat verdachte zodanige verklaring niet heeft gegeven is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat namens verdachte onder overlegging van bescheiden is aangevoerd dat zij in periode 2003-2007 geldbedragen van in totaal € 13.451,81 heeft ontvangen t.z.v. uitgekeerde schadevergoedingen en verzekeringsgelden. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met ECLI:NL:HR:2018:385 (geen middelen ingediend).
Partij(en)
24 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/03530
ES/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 april 2016, nummer 23/001114-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Aan de beoordeling van het cassatieberoep voorafgaande beschouwing
1.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59 de volgende beschouwingen gewijd aan de omvang van het beroep in cassatie tegen uitspraken in strafzaken:
"2.1. Ingevolge art. 429 Sv kan het beroep in cassatie tegen een gedeelte van een in hoger beroep gewezen uitspraak worden ingesteld, omdat - aldus de memorie van toelichting - "in het cassatieproces niet de redenen gelden, die bij het hooger beroep volledige kennisneming van de zaak door den appèlrechter noodig maken" (Kamerstukken II 1913-1914, 286, nr. 3, p. 52).
2.2.
In de rechtspraak heeft zich de gewoonteregel ontwikkeld dat in zaken met meerdere, cumulatief tenlastegelegde feiten het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep in cassatie pleegt te worden opgevat als niet te zijn gericht tegen (bijvoorbeeld) de vrijspraak van het cumulatief tenlastegelegde feit. In andere zaken, zoals zaken met, kort gezegd, een primaire en subsidiaire tenlastelegging waarin de verdachte is veroordeeld ter zake van het subsidiair tenlastegelegde met (bijvoorbeeld) vrijspraak van het primair tenlastegelegde, kan het beroep door de verdachte op de voet van art. 429 Sv worden beperkt tot die veroordeling (vgl. HR 12 oktober 2010, LJN BN4347). Die beperking van het beroep dient tot uitdrukking te worden gebracht in de cassatieakte dan wel de verklaring als bedoeld in art. 451a Sv en niet in de cassatieschriftuur (vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV3455). Die beperking kan voorts tot stand worden gebracht door een onbeperkt ingesteld beroep nadien op de wijze als voorzien in de art. 453-455 Sv gedeeltelijk in te trekken.
2.3.
Niet elke beperking van het cassatieberoep kan echter worden aanvaard. Zo is in het verleden reeds geoordeeld dat moet worden voorkomen dat als gevolg van een cassatieberoep dat zich niet uitstrekt over zogenoemde deelvrijspraken - dus vrijspraken van onderdelen van de tenlastelegging - de verdachte na verwijzing (of terugwijzing) van de zaak moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging op grond van de enkele omstandigheid dat de verwijzingsrechter met betrekking tot een - rechtens niet noodzakelijke - keuze tussen voor de strafrechtelijke waardering van het tenlastegelegde niet relevante alternatieven tot een ander oordeel komt dan de rechter wiens uitspraak in cassatie is vernietigd (vgl. HR 18 september 1989, LJN ZC8164, NJ 1990/135 ten aanzien van het vroegere art. 430 Sv). Daaraan kan worden toegevoegd dat ook meer in het algemeen moet worden vermeden dat de verwijzingsrechter als gevolg van het beperkte cassatieberoep niet meer in staat zou zijn het beslissingsschema van de art. 348 en 350 Sv in acht te nemen of anderszins niet meer naar behoren (opnieuw) recht kan doen op het bestaande hoger beroep. Beperkingen in het cassatieberoep die dat effect kunnen hebben, acht de Hoge Raad ontoelaatbaar.
2.4.
Een redelijke, aan de behoeften van de praktijk beantwoordende uitleg van art. 429 Sv brengt daarom mede dat
(i) in geval van een samengestelde tenlastelegging het cassatieberoep kan worden beperkt tot de beslissingen over (cumulatieve, alternatieve en/of primaire) onderdelen van de tenlastelegging waarin een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is omschreven, en
(ii) het cassatieberoep kan worden beperkt tot een der in de art. 348-350 Sv genoemde beslissingen, mits de ingevolge die bepalingen daarop voortbouwende of daarmee onlosmakelijk verbonden beslissingen niet zijn uitgezonderd. Als voorbeeld kan worden genoemd dat bij een veroordeling tot een samenstel van straffen het cassatieberoep niet kan worden beperkt tot de bewezenverklaring of tot een gedeelte van de opgelegde straffen.
2.5.
Opmerking verdient nog dat de onder 2.2 vermelde gewoonteregel dat in zaken met meerdere, cumulatief tenlastegelegde feiten het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep pleegt te worden opgevat als niet te zijn gericht tegen (bijvoorbeeld) de vrijspraak van het cumulatief tenlastegelegde feit, onverkort gehandhaafd blijft zodat dergelijke beperkingen niet behoeven te worden opgenomen in de cassatieakte of de in art. 451a Sv bedoelde verklaring.
2.6.
In voorkomende gevallen zal de Hoge Raad de in de akte vervatte, een beperking inhoudende verklaring van degene die beroep in cassatie heeft ingesteld (of nadien door middel van een partiële intrekking heeft beperkt), waar mogelijk zo opvatten dat die beperking in overeenstemming is met hetgeen hiervoor is overwogen. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan zal worden voorbijgegaan aan beperkingen van het cassatieberoep die in het licht van het vorenoverwogene ontoelaatbaar zijn omdat de Hoge Raad ervan uitgaat dat de betrokken procespartij zijn cassatieberoep dan zonder die beperkingen wil doorzetten en dat het daarom niet in zijn belang zou zijn dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dat beroep."
1.2.
Op grond van voormelde gewoonteregel pleegt de Hoge Raad in zaken met meerdere, cumulatief tenlastegelegde feiten het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep in cassatie ambtshalve te beperken tot - naar de kern bezien - de verdachte belastende beslissingen. De Hoge Raad is van oordeel dat deze ambtshalve beperking van het cassatieberoep heroverweging behoeft. Dat berust op het volgende.
1.3.
Zoals in de arresten van de Hoge Raad van 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, ECLI:NL:HR:2012:BX0129, NJ 2013/242, ECLI:NL:HR:2012:BX7004, NJ 2013/243 en ECLI:NL:HR:2012:BX0132, NJ 2013/244 inzake art. 80a RO is overwogen, zal in gevallen waarin die bepaling kan worden toegepast, het gebruik van het bijzondere instrument van ambtshalve cassatie niet snel aan de orde zijn, onder meer omdat ervan moet worden uitgegaan dat misslagen in de bestreden uitspraak of fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure zijn opgemerkt en dat het achterwege blijven van een daarop toegespitste klacht berust op een weloverwogen keuze, en omdat het bij een beperkte capaciteit om cassatieberoepen te behandelen en gelet op de noodzaak zaken binnen een aanvaardbare termijn af te doen, in de rede ligt de behandeling in cassatie te concentreren op de door rechtsgeleerde tussenkomst ingediende klachten.
1.4.
Ook ten aanzien van het instellen van het beroep in cassatie en het al dan niet beperken van dat beroep of het al dan niet (gedeeltelijk) intrekken daarvan mag worden aangenomen dat dit berust op een weloverwogen keuze. Op grond van art. 429 Sv zijn partijen immers bevoegd het beroep in cassatie slechts tegen een gedeelte van een uitspraak in te stellen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid het beroep in cassatie geheel of gedeeltelijk in te trekken op de wijze die in de art. 453-455 Sv is voorzien. Dat partijen aldus zelf de reikwijdte van het cassatieberoep kunnen bepalen is van belang omdat de Hoge Raad in toenemende mate te maken krijgt met zaken waarin een reeks feiten cumulatief en/of alternatief is tenlastegelegd terwijl niet altijd duidelijk is of de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld de verdachte aldus één (samengesteld) strafbaar feit dan wel meerdere zelfstandige strafbare feiten te verwijten. Het ligt niet op de weg van de Hoge Raad om vragen die dergelijke tenlasteleggingen oproepen met betrekking tot de omvang van het cassatieberoep ambtshalve te beoordelen en te beslissen.
1.5.
Uit het achterwege blijven van het gebruik van voormelde bevoegdheden leidt de Hoge Raad daarom voortaan af dat het niet beperken van het beroep berust op een weloverwogen keuze en dat hij zich zonder een onderzoek dat voormelde gewoonteregel met zich brengt uit te voeren, kan concentreren op de beslissingen waartegen de cassatieschriftuur zich keert.
1.6.
In de omstandigheid dat de advocatuur en het openbaar ministerie niet bedacht konden zijn op de afschaffing van meergenoemde gewoonteregel, vindt de Hoge Raad aanleiding die regel nog te blijven toepassen in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingediend vóór 1 juli 2018.
1.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt evenwel geen verandering in de op art. 427 Sv gebaseerde beoordeling van de ontvankelijkheid van een zonder beperking ingesteld cassatieberoep in zaken waarin primair een misdrijf en subsidiair een overtreding is tenlastegelegd en waarin (i) de verdachte van het primair tenlastegelegde is vrijgesproken of anderszins geen veroordeling is gevolgd ter zake van het primair tenlastegelegde misdrijf, (ii) hij uitsluitend ter zake van de overtreding ofwel schuldig is verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel ofwel is veroordeeld tot een geldboete van niet meer dan € 250,-, (iii) het Openbaar Ministerie geen beroep in cassatie heeft ingesteld tegen de beslissing ter zake van het primair tenlastegelegde en (iv) niet blijkt van een rechtens te respecteren belang van de verdachte bij zijn beroep in cassatie tegen de beslissing ter zake van het primair tenlastegelegde. In dergelijke uitzonderlijke gevallen placht en pleegt de Hoge Raad een door de verdachte onbeperkt ingesteld beroep in cassatie - mede om redenen van proceseconomie - op te vatten als uitsluitend te zijn gericht tegen de veroordeling ter zake van de subsidiair tenlastegelegde overtreding. In aanmerking genomen dat uit de tekst en de strekking van art. 427 Sv volgt dat voor de vraag of cassatieberoep openstaat de beslissing ter zake van de overtreding bepalend is en niet de wijze waarop de tenlastelegging is ingericht, leidt het vorenstaande ertoe dat in de hiervoor omschreven bijzondere gevallen het cassatieberoep op grond van het tweede lid van art. 427 Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard. (Vgl. HR 16 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2354, NJ 2007/312.)
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Het beroep is zonder enige beperking ingesteld, maar is kennelijk niet gericht tegen (i) de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 cumulatief eerste tot en met derde, negende, tiende, twaalfde en dertiende gedachtestreepje tenlastegelegde, (ii) de vrijspraak van het onder 1 cumulatief tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 98.750,00 en de sieraden die zijn aangetroffen in een beautycase in de slaapkamer van de verdachte, gecodeerd als 01.06.A.29, en (iii) de vrijspraak van het eerste gedeelte van het onder 3 cumulatief tenlastegelegde.
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing tot verbeurdverklaring betreft ter zake van de in de conclusie genoemde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel komt op tegen het onder 1 bewezenverklaarde witwassen en de daarmee verband houdende verbeurdverklaring en klaagt onder meer dat van een deel van het aangetroffen geld (€ 13.451,81) niet toereikend kan worden bewezen dat het van misdrijf afkomstig is.
3.2.1.
Het Hof heeft onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
"in de periode van 29 augustus 2004 tot en met 18 januari 2009, te Purmerend telkens diverse voorwerpen en/of goederen waaronder:
- een geldbedrag van 16.746 Amerikaanse dollar en een hoeveelheid goud en een hoeveelheid sieraden (aangetroffen in een koffer in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] en waarbij de sieraden zijn gecodeerd als 01.06.A.01.02 en 01.06.A.01.04 en 01.06.A.01.05 en/of 01.06.A.01.06 en 01.06.A.01.07 en 01.06.A.01.08 en 01.06.A.01.Z en 01.06.A.15.02) en
- geldbedragen van 22.325 euro en 550 Surinaamse dollar (aangetroffen in een beautycase in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] ) en
- geldbedragen van 5.055 euro en 190 Britse pond (aangetroffen in een nachtkastje in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] ) en
- een geldbedrag van 555 euro (aangetroffen in een tas in de woonkamer in de woning aan de [a-straat 1] ) en
- een geldbedrag van 115 euro en een hoeveelheid Blokker cadeaubonnen (aangetroffen in de personenauto merk KIA met kenteken [AA-00-BB] ) en
- een hoeveelheid Pokemon goederen en meerdere geheugenkaarten en meerdere flessen parfum/eau de toilette (merk Slazenger) en meerdere MP3-spelers (aangetroffen in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] ), voorhanden heeft gehad, te weten voornoemde goederen en geldbedragen, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 tot en met 9.
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Cliënte heeft in 2003, 2004 en 2007 aanzienlijke bedragen teruggekregen (zie bijlage). Het betrof schadevergoedingen die zijn uitgekeerd door het College van Procureurs-Generaal naar aanleiding van een onterechte inbeslagneming van geld en goederen van cliënte in 2001. Het betrof een bedrag ad € 7.714,26 d.d. 8 januari 2003 wegens ten onrechte inbeslaggenomen geld, een bedrag ad € 613,55 d.d. 15 maart 2003 rente over inbeslaggenomen geld en een bedrag ad € 4250,- d.d. 11 november 2004 schadevergoeding wegens ten onrechte weggegeven spullen uit de woning (zie bijlage brief College van Procureurs-Generaal). Daarnaast heeft cliënte van de verzekering op 19 september 2007 ook nog een bedrag uitgekeerd gekregen van € 874,- (zie bijlage). Het gaat in totaal om een bedrag ad € 13.451,81 in de periode 2003 tot en met 2007. Dat bedrag bevond zich deels in haar beautycase deels in haar nachtkastje en was deels in buitenlandse valuta in de beautycase en het nachtkastje. (...) Nu cliënte gemotiveerd kan aangeven waar de bedragen vandaan komen verzoek ik u cliënte vrij te spreken van witwassen voor de genoemde bedragen."
3.3.2.
Het Hof heeft het aangevoerde verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"Uit het dossier blijkt dat de verdachte in 2001 en ook de jaren daarvoor een uitkering op bijstandsniveau ontving (dossierpagina 2038), zodat het onmogelijk is dat zij de grote hoeveelheid aangetroffen goederen, vaak nog in de originele verpakkingen en met prijskaartjes, op legale wijze heeft gekregen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, het goud, de sieraden en de goederen. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (ECLI:NL:HR:2010:BM2471).
Het hof stelt vast dat de verdachte niet met een dergelijke verklaring is gekomen. Weliswaar heeft de verdachte aangegeven dat zij in de periode 2003 tot en met 2007 een bedrag uitgekeerd heeft gekregen van een verzekering en in verband met schadevergoedingen (het gaat in totaal om een bedrag van € 13.451,81, dit bedrag kan de aangetroffen geldbedragen (waaronder ook die in buitenlandse valuta's) niet verklaren."
3.4.
In zijn overweging heeft het Hof geoordeeld dat de daarin vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van € 13.451,81 dat de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte een zodanige verklaring niet heeft gegeven. In aanmerking genomen dat namens de verdachte onder overlegging van bescheiden is aangevoerd dat zij in de periode 2003 tot en met 2007 geldbedragen van in totaal € 13.451,81 heeft ontvangen ter zake van uitgekeerde schadevergoedingen en verzekeringsgelden, is dit oordeel, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.5.
De klacht is gegrond.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeelonderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel en het eerste middel voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, waaronder dus begrepen de beslissingen als bedoeld in art. 353-354 Sv omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
1. HR komt terug op gewoonteregel m.b.t. ambtshalve beperking cassatieberoep. 2. Witwassen, art. 420bis.1.b Sr. Geldbedrag uit misdrijf afkomstig? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:CA1610 m.b.t omvang van het beroep in cassatie tegen uitspraken in strafzaken. HR oordeelt dat in dit arrest genoemde gewoonteregel, op grond waarvan HR in zaken met meerdere, cumulatief tlgd. feiten door verdachte zonder enige beperking ingesteld beroep in cassatie ambtshalve pleegt te beperken tot - naar de kern bezien - verdachte belastende beslissingen, heroverweging behoeft. Uit achterwege blijven gebruik bevoegdheden tot instelling cassatieberoep tegen gedeelte uitspraak of (gedeeltelijke) intrekking beroep leidt HR voortaan af dat niet beperken beroep berust op weloverwogen keuze en dat hij zich zonder onderzoek dat voormelde gewoonteregel met zich brengt uit te voeren, kan concentreren op beslissingen waartegen cassatieschriftuur zich keert, met dien verstande dat HR die gewoonteregel nog wel toepast in zaken waarin schriftuur is ingediend vóór 1 juli 2018. Dit brengt geen verandering in op art. 427 Sv gebaseerde beoordeling van ontvankelijkheid van zonder beperking ingesteld cassatieberoep in gevallen als in ECLI:NL:HR:2006:AV2354 m.b.t. bijzondere gevallen waarin primair een misdrijf en subsidiair een overtreding is tenlastegelegd en cassatieberoep o.g.v. art. 427.2 Sv n-o wordt verklaard. Ad 2. ’s Hofs oordeel dat vastgestelde f&o vermoeden rechtvaardigen dat geldbedrag van € 13.451,81 dat verdachte voorhanden heeft gehad uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van haar mag worden verlangd dat zij concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor herkomst geld geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. ’s Hofs oordeel dat verdachte zodanige verklaring niet heeft gegeven is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat namens verdachte onder overlegging van bescheiden is aangevoerd dat zij in periode 2003-2007 geldbedragen van in totaal € 13.451,81 heeft ontvangen t.z.v. uitgekeerde schadevergoedingen en verzekeringsgelden. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met ECLI:NL:HR:2018:385 (geen middelen ingediend).
Nr. 16/03530 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 29 april 2016 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. ”witwassen, meermalen gepleegd”; 2. “in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd”; 3. “een bankbiljet waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan drie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, beide met aftrek als omschreven in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met zaak 16/02556 en 16/02469. In de tweede zaak zal ik vandaag ook concluderen.1.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel komt op tegen het onder 1 bewezenverklaarde witwassen en de daarmee samenhangende verbeurdverklaring en valt uiteen in diverse klachten. Zo zou het hof niet toereikend hebben gemotiveerd waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de aangetroffen gelden, het goud, de sieraden en cadeaubonnen niet aan de verdachte toebehoorden, dat (derhalve) niet bewezen kan worden dat deze van misdrijf afkomstig waren en dat, voor zover dat laatste wel het geval zou zijn, het aan wetenschap daarvan bij verdachte heeft ontbroken.
5. Het hof heeft onder 1 ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat zij:
“in de periode van 29 augustus 2004 tot en met 18 januari 2009, te Purmerend telkens diverse voorwerpen en/of goederen waaronder:
- een geldbedrag van 16.746 Amerikaanse dollar en een hoeveelheid goud en een hoeveelheid sieraden (aangetroffen in een koffer in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] en waarbij de sieraden zijn gecodeerd als 01.06.A.01.02 en 01.06.A.01.04 en 01.06.A.01.05 en/of 01.06.A.01.06 en 01.06.A.01.07 en 01.06. A.01.08 en 01.06.A.01.Z en 01.06.A.15.02) en
- geldbedragen van 22.325 euro en 550 Surinaamse dollar (aangetroffen in een beautycase in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] ) en
- geldbedragen van 5.055 euro en 190 Britse pond (aangetroffen in een nachtkastje in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] ) en
- een geldbedrag van 555 euro (aangetroffen in een tas in de woonkamer in de woning aan de [a-straat 1] ) en
- een geldbedrag van 115 euro en een hoeveelheid Blokker cadeaubonnen (aangetroffen in de personenauto merk KIA met kenteken [AA-00-BB] ) en
- een hoeveelheid Pokemon goederen en meerdere geheugenkaarten en meerdere flessen parfum/eau de toilette (merk Slazenger) en meerdere MP3-spelers (aangetroffen in de slaapkamer van [verdachte] in de woning aan de [a-straat 1] ), voorhanden heeft gehad, te weten voornoemde goederen en geldbedragen, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf”.
6. Het hof heeft in de aanvulling op het verkort arrest inzake de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring van feit 1 berust, overwogen dat het de bewijsmiddelen “zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep” onder de nummers 1 tot en met 9 en 11 tot en met 14 overneemt, met dien verstande dat het bewijsmiddel 2 deels anders leest en het een zinsnede toevoegt aan bewijsmiddel 3. Het hof heeft de aanvulling verkort vonnis aan de aanvulling op het verkort arrest gehecht en de bewijsmiddelen genummerd. Voorts heeft het hof de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 in de aanvulling op het verkort arrest aangevuld.
7. De bewijsmiddelen 1 tot en met 9 en 11 tot en met 14 in de aanvulling verkort vonnis luiden, met weglating van verwijzingen en het vervangen deel van bewijsmiddel 2, als volgt:
‘1. Het proces-verbaal (…), gedateerd 20 januari 2009, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 17 januari 2009 werd [betrokkene 1] aangehouden in verband met het tweemaal ter betaling aanbieden op die dag van een vermoedelijk vals eurobiljet van € 50,00 bij een filiaal van Albert Heijn. Op grond van aanwijzingen bestond het vermoeden dat [betrokkene 1] verbleef in de woning van zijn moeder, verdachte, aan de [a-straat 1] te Purmerend. Met machtiging van de hulpofficier van justitie is op 17 januari 2009 om 20.50 uur in die woning binnengetreden en heeft onder leiding van de rechtercommissaris belast met de behandeling van strafzaken tussen 17 januari 2009 te 22.35 uur en 18 januari 2009 te 05.20 uur een doorzoeking plaatsgevonden.
2. Een geschrift, zijnde kennisgeving van inbeslagneming op 17 januari 2009 om 23.00 uur op het adres [a-straat 1] te Purmerend, gedateerd 5 november 2009 en opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (…):
(BFK: vervangen door het hof; zie het volgend nummer)
3. Een geschrift, zijnde kennisgeving van inbeslagneming op 17 januari 2009 om 23.00 uur op het adres [a-straat 1] te Purmerend, gedateerd 5 november 2009 en opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (…):
01.02. E.02 4 x € 5,-
01.02. E.03 enveloppe 18 x € 20,-+ 2 x € 50,-+ 4 x € 10,-
01.02. E.04 3 x € 10,- + 5 x € 5,- + 4 x 20,-
4. Een geschrift, zijnde kennisgeving van inbeslagneming op 17 januari 2009 om 15.00 uur uit de Kia van verdachte voor het adres [a-straat 1] te Purmerend, gedateerd 5 november 2009 en opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (…):
02.02. K02 envelop met cadeaubonnen Blokker
02.02. K02 envelop met 5 x € 20,- en 3 x €5,-
5. Een geschrift, zijnde kennisgeving van inbeslagneming op 17 januari 2009 om 23.00 uur op het adres [a-straat 1] te Purmerend, gedateerd 5 november 2009 en opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (…):
(Aangetroffen in de slaapkamer van verdachte op de eerste etage):
02.06. A. 02 Pokemondesks
02.06. A. 03 Pokemonverpakking groot
02.06. A. 04 Pokemonverpakking klein
02.06. A. 05 Pokemonverpakking >100 kaarten
02.06. A.06 memory cards meerdere merken
02.06. A.07 Pokemoncards
02.06. A.13 parfum 7 x Slazenger en 5 varia
02.06. A.14 ongebruikte MP3spelers, merk: Ultraslim
6. Een geschrift, zijnde een overzicht van de aangetroffen ruimtes op de eerste etage van de woning aan de [a-straat 1] te Purmerend (…), waaruit blijkt dat de slaapkamer van de moeder, verdachte, op slot zat.
7. Een proces-verbaal van verhoor (…), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de door [betrokkene 2] op 17 januari 2009 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] afgelegde verklaring:
Ik woon hier in dit huis aan de [a-straat 1] te Purmerend. De slaapkamer van mijn moeder is altijd afgesloten.
8. Een proces-verbaal van verhoor (…), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven — de door [betrokkene 3] op 11 december 2009 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
Ik had € 25.000,- gespaard. In november 2008 gingen wij op vakantie en ik wilde het geld niet in mijn woning achterlaten. Ik heb het bedrag, dat bestond uit biljetten van €50,-, aan [betrokkene 4] gegeven. Zij zou het geld bij haar moeder brengen en zorgen dat het veilig zou worden opgeborgen.
9. Het proces-verbaal van verhoor (…), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de door [betrokkene 4] op 12 maart 2009 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
Ik heb geld en goud bij mijn moeder in huis gelegd, omdat ik op vakantie ging. Van dat geld was € 25.000,- van mijn partner. Het geld en goud zat in een zwarte koffer met cijfersloten. Het geld zag (BFK: zat) in verschillende enveloppes. Ik heb het geld samen met mijn moeder geteld. Het geld is door mijn moeder en mij in Postbank enveloppes gedaan. Mijn moeder heeft de bedragen op de enveloppes geschreven. De koffer is daarna gesloten en door mijn moeder bewaard op haar slaapkamer. Mijn moeder had de codes van de cijfersloten.
11. Het proces-verbaal van verhoor (…) onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de door verdachte op 8 mei 2009 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] afgelegde verklaring:
Ik gebruikte de Kia in de periode dat de doorzoeking was. Ik rijd er al gedurende acht maanden in. Alles wat in de auto lag en in mijn slaapkamer lag, is van mij. ...
Wat niet goed is, breng ik terug naar Blokker en daarvoor krijg ik tegoedbonnen. ...
Ik heb de code van het slot van de koffer gekregen, omdat ik zelf ook spullen in de koffer wilde stoppen, zodat het veilig was. ... Ik heb geld in de koffer gedaan dat van mij is. Ook goud van mij is in de koffer gedaan. ...De dollars in de koffer zijn van mij. De meeste heb ik gekocht in 2001. ...
Het geld in de beautycase was van mij. ...
Als er geld op het nachtkastje in mijn slaapkamer lag, dan is dat van mij.
12. Het proces-verbaal (…), gedateerd 9 november 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
In de slaapkamer van verdachte is een enveloppe van de Deutsche Bank (code 01.06.A44) met bescheiden aangetroffen. In deze enveloppe zaten 23 facturen van geldwisselingen, die op 27 juli 2001 en op 16 en 17 augustus 2001 hebben plaatsgevonden in Duitsland.
Uit de facturen is gebleken dat een groot bedrag in Nederlands geld (NLG 55.000,00) werd omgewisseld in Duitse marken. De omwisselingen vonden plaats bij verschillende banken in meerdere plaatsen. De meeste omwisselingen vonden plaats bij ‘Sparkasse Essen’. Uit onderzoek naar de geldwisselingen is gebleken dat [betrokkene 4] , die blijkens een aangetroffen factuur van 26 op 27 juli 2001 in het Ibis Hotel te Essen heeft verbleven, vermoedelijk gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit, namelijk de naam van een vroegere klasgenoot, [betrokkene 7] .
In de enveloppe bevonden zich ook tien facturen van aankoop van in totaal 2100 gram goud. Het goud is gekocht en betaald met Duitse marken op dezelfde dagen waarop de geldwisselingen plaatsvonden. ...
De dollars zijn verkregen na wisseling met Nederlands geld in of omstreeks 2001.
13. Het proces-verbaal (…), gedateerd 9 november 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
In de slaapkamer van verdachte is een enveloppe (code 01.06.A44) met 18 facturen aangetroffen, die betrekking hadden op wisselingen van Nederlands geld naar Amerikaanse dollars in 2001, totaal voor een bedrag van USD 13.003,00. ...
De wisselingen hebben plaatsgevonden op verschillende data in een periode van twee maanden, soms meermalen op één dag bij verschillende banken dan wel postkantoren. ... Per keer werd niet meer dan circa NLG 2.000,- aangeboden.
14. Het proces-verbaal (…), gedateerd 25 juni 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Tijdens de doorzoeking in het perceel [a-straat 1] te Purmerend werden diverse notities, facturen en andere bescheiden aangetroffen in de slaapkamer van verdachte (code 01.06.A.44). Tot deze bescheiden behoorde een enveloppe van de Rabobank, waarop aan de achterzijde met pen (onder meer) de volgende getallen en berekeningen waren geschreven: US 3743 (388 en 3355 US dollar). ...
USD 13.003 en USD 3743 is USD 16.746. Dit bedrag komt overeen met het aantal dollars dat is aangetroffen in de inbeslaggenomen zwarte koffer. ...
Op dezelfde envelop is ook een berekening met een totaalbedrag van NLG 273.500,00 vermeld.”
8. In bewijsmiddel 2 heeft het hof op de onder het voorgaande nummer opgegeven plaats de volgende passage ingevoegd:
“(aangetroffen in een koffer in de slaapkamer van verdachte op de eerste etage)
01.06.A. 12 enveloppe 70 x 100,- USD + 55 x 50,- USD
01.06.A. 13 enveloppe 66 x 20,- USD + 15 x 100,- USD + 69 x 50,- USD
01.06.A. 14 enveloppe 11 x 1,- USD + 25 x 5,- USD + 59 x 10,- USD
01.06.A. 16 2 x 1000 gram gouden staaf
01.06.A. 17 enveloppe met vermoedelijk 1000 gram goud
01.06.A. 18 6 vermoedelijke plakken goud van 50 gram
01.06.A. 19 11 vermoedelijke plakken goud van 100 gram
01.06.A. 20 6 vermoedelijke plakken goud van 100 gram
01.06.A. 21 2 vermoedelijke plakken goud van 1000 gram
01.06.A. 01.02 enveloppe met negen goudkleurige kettingen, vier ringen, veertig goudkleurige hangers en twee goudkleurige munten
01.06.A.01.04 1 goudkleurige ketting met schakels, 4 goudkleurige kettingen met gekleurde steentjes, 2 goudkleurige kettingen met gekleurde schakels, 1 goudkleurige armband, twee Rembrandt van Rijn 5 euromunten, 1 zilverkleurige ketting in verpakking.
01.06.A.01.05 1 postbank enveloppe met 27 ringen met prijslabels, totaal 3354 euro en drie armbanden 527 euro.
01.06.A.01.06 set met 2 witgoudkleurige oorbellen, 2 armbanden, ketting, 2 losse oorbellen en een armband.
01.06.A.01.07 plastic zak met goudkleurig horloge, plastic zakje met 5 kinderoorbellen, twee marina hangers en twee kettingen (481 euro), paars doosje lucardi, inh. 22 hangers waarvan 20 voorzien van prijslabels (totaal 891 euro), paars lucardi doosje met goudkleurige armband, twee ringen, twee oorbellen, plastic zakje met 9 kettingen met prijslabels (1611 euro), twee papiertjes met acht kettingen en zes oorbellen (datum 27-3- 2007)
01.06.A.01.08 twee kinderoorbellen.
01.06.A.01z Cartier horloge
01.06.A.15.02 zwarte etui met vermoedelijk 14 krt armband
(aangetroffen in een beautycase in de slaapkamer van verdachte op de eerste etage):
01.06.A.25 diverse sieraden
01.06.A.26 1 zakje verzegeld met muntgeld (hoeveelheid onbekend)
01.06.A.27 1 x € 5,- los
01.06.A.28 1 x € 20,- + 1 x € 10,- + 3 x € 5,- in verrassingsei
01.06.A.30 enveloppe 70 x € 100,- + 1 x € 5,-
01.06.A.32 enveloppe 11 x 50 SRD
01.06.A.33 enveloppe 7 x € 50,- + 13 x € 10,- + 20 x € 5,- + 1 x € 20,-
01.06.A.34 enveloppe 2 x € 100,-
01.06.A.35 enveloppe 74 x € 50,-
01.06.A.36 enveloppe 12 x € 50,- + 26 x € 20,- + 35 x € 10,- + 30 x € 5,-
01.06.A.37 enveloppe 5 x € 200,- + 12 x € 100,- + 139 x € 50,-
(aangetroffen in een nachtkastje in de slaapkamer van verdachte op de eerste etage):
01.06.A.38 1 x € 100,- + 15 x € 50,- + 3 x €20,-
01.06.A.39 40 x € 20,- + 22 x € 10,-
01.06.A.40 enveloppe 8 x 20,- + 2 x 10,- + 2 x 5,- Engelse ponden
01.06.A.41 enveloppe 24 x € 20,-
01.06.A.42 enveloppe 18 x € 50,- + 25 x € 20,-
01.06.A.43 enveloppe 7 x € 50,- + 33 x € 20,- + 14 x € 10,- + 19 x € 5,-;”
9. Het hof heeft aan bewijsmiddel 3 als aanhef toegevoegd: “(aangetroffen in de woonkamer van de verdachte)”. Verder heeft het hof de bewijsmiddelen, voor wat betreft feit 1, met de volgende twee bewijsmiddelen aangevuld:
“Het proces-verbaal betreffende aantreffen valse bankbiljetten in auto gedateerd 3 december 2010, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Bij de doorzoeking op 17 januari 2009 in de woning aan de [a-straat 1] te Purmerend werd de sleutel van een personenauto met het kenteken [AA-00-BB] , merk Kia, type Rio, kleur grijs gevonden. Deze auto bleek ter hoogte van de woning aan de [a-straat 1] te Purmerend geparkeerd te staan.”
En:
“De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2016.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde kan ik opmerken dat in de in beslag genomen koffer onder meer Amerikaanse dollars zaten. Mijn oudste dochter ging destijds met vakantie en zij bracht een koffer bij mij om daarop te letten. Ik heb de koffer in mijn slaapkamer geplaatst.
Mijn dochter wilde samen met mij het geld in de koffer tellen. Wij hebben het geld samen geteld. Ik heb op de enveloppen geschreven hoeveel geld er in zat. Ik heb veel geld, goud en sieraden in de koffer gezien. Het verbaasde me dat mijn dochter een koffer met zoveel geld, goud en sieraden had.
Het is juist dat ik op mijn slaapkamer geld in een beautycase had.
In mijn nachtkastje had ik ongeveer €5.000,00 en wat Britse ponden liggen.
Het klopt dat er in de Kia personenauto cadeaubonnen zijn aangetroffen. Ik bewaarde altijd veel goederen in de auto.
In Beverwijk heb ik weleens Pokémonkaarten voor tien eurocent per stuk gekocht.”
10. Voorts heeft het hof in het bestreden arrest onder het kopje ‘Bespreking van gevoerde verweren’ enkele overwegingen opgenomen die onder meer de bewijsverweren en de bewezenverklaring ter zake van het als feit 1 ten laste gelegde betreffen (met weglating van verwijzingen en motiveringen van partiële vrijspraken):
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het haar onder 1 ten laste gelegde witwassen, nu er geen sprake is van onverklaarbaar inkomen en niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde voorwerpen en geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat [betrokkene 5] gemotiveerd heeft aangegeven dat het geldbedrag van € 75.000,00, de twee goudblokken en de twee horloges (Cartier en Rolex) hem toebehoren. Voornoemde [betrokkene 5] heeft op 3 november 2006 in het kader van een belastingteruggave een geldbedrag van € 143.679,78 van de belastingdienst ontvangen. Hij heeft voornoemd(e) geldbedrag en voorwerpen bij zijn dochter [betrokkene 4] (verder: [betrokkene 4] ) in bewaring gegeven, die op haar beurt de voorwerpen en het geldbedrag vanwege een vakantie tijdelijk aan haar moeder, de verdachte, in bewaring heeft gegeven. Met betrekking tot de overige aangetroffen goudstaven hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 6] onder meer verklaard dat respectievelijk twee en drie van de goudstaven van hen waren. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte van het witwassen van een geldbedrag van € 22.325,00 en 550,00 Amerikaanse (of Surinaamse) dollars en een hoeveelheid sieraden aangetroffen in een beautycase (gedachtestreepje 5) en het witwassen van een geldbedrag van € 5.055,00 en 190 Britse ponden aangetroffen in een nachtkastje in de slaapkamer van de verdachte (gedachtestreepje 6) en het witwassen van een geldbedrag van € 555,00 aangetroffen in een tas in de woonkamer (gedachtestreepje 7) dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft in 2003, 2004 en 2007 aanzienlijke schadevergoedingen ontvangen, die zijn uitgekeerd door het College van Procureurs-Generaal naar aanleiding van een onterechte inbeslagneming van geld en goederen van de verdachte in 2001. Daarnaast heeft de verdachte van de verzekering op 19 september 2007 ook nog een bedrag uitgekeerd gekregen. Het gaat in totaal om een bedrag van € 13.451,81 in de periode 2003 tot en met 2007. Dat bedrag bevond zich deels in haar beautycase deels in haar nachtkastje en was deels in buitenlandse valuta omgezet. De verdachte heeft gemotiveerd aangegeven waar de bedragen vandaan komen.
(…)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AP2124 en ECLI:NL:HR:2010:BM0787) kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, het witwassen niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er (zonder meer) sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen jegens de verdachte.
Allereerst overweegt het hof dat het niet onaannemelijk is dat de dochter van de verdachte, [betrokkene 4] , geld in een zwarte koffer bij de verdachte heeft gebracht. [betrokkene 3] -de partner van [betrokkene 4] - heeft bij de rechtbank immers gemotiveerd aangegeven dat € 25.000,00 van hem is en dat [betrokkene 4] dit naar haar moeder, de verdachte, heeft gebracht. Het hof acht de verklaring van [betrokkene 4] , dat het resterende bedrag in de koffer (dat overigens niet klopt met het werkelijk aangetroffen bedrag) aan [betrokkene 5] toebehoorde, voor zover deze verklaring ziet op een geldbedrag van € 75.000,00, geloofwaardig. Volgens [betrokkene 4] zou daarnaast een bedrag van € 15.000,00 van haar zijn.
(…)
Derhalve zal het hof de verdachte vrijspreken van het witwassen van het geldbedrag van € 98.750,00 (het onder 1 cumulatief vierde gedachtestreepje). Ten overvloede overweegt het hof dat het beklag van voornoemde [betrokkene 5] dat ziet op de teruggave van de twee blokken goud en de twee horloges ongegrond is verklaard nu door en namens klager onvoldoende is aangevoerd, en het dossier overigens onvoldoende stukken bevat, die dit verzoek ondersteunen.
(…)
In de onderhavige strafzaak heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 augustus 2004 tot en met 18 januari 2009 te Purmerend heeft beschikt over substantieel meer vermogen dan zij op basis van haar legale inkomen over die periode heeft kunnen genereren. Het hof leidt uit een en ander af dat de legale inkomsten van de verdachte geen ruimte lieten voor het bezit van grote hoeveelheden contant geld en andere voorwerpen.
Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte de overige geldbedragen en het goud in de zwarte koffer heeft gedaan. De verdachte was immers op de hoogte van de codes van de cijfersloten van die koffer. Uit de in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen bescheiden (code 01.06.A.44) zoals facturen, omwisselingnota’s en berekeningen blijkt dat de verdachte met grote sommen geld bezig is geweest. De omwisselingen in Duitse marken (en vervolgens in goud) en in Amerikaanse dollars vonden plaats in 2001. Op de envelop met vermelding van de berekeningen van de Amerikaanse dollars staan ook berekeningen van bedragen in Nederlandse guldens. Gezien het jaartal op de facturen (2001) en de vermelding van de bedragen in Nederlandse guldens is het alleszins waarschijnlijk dat de omwisselingen hebben plaatsgevonden in verband met de invoering van de euro in januari 2002. Het hof is dan ook, evenals de rechtbank, van oordeel dat de verdachte deze berekeningen heeft opgesteld, omdat het overige geld haar toebehoorde en voor de diverse omwisselingen mogelijk hulp heeft gehad van [betrokkene 4] of derden. [betrokkene 4] gebruikte daarbij de naam van een vroegere klasgenoot [betrokkene 7] . Zij waren de enige Indische meisjes in de klas (…). De verdachte heeft bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris wisselende verklaringen afgelegd, die op onderdelen ook nog eens worden weersproken door medeverdachten of getuigen. Zo heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 4] met [betrokkene 6] in Duitsland was voor het aankopen van goud. [betrokkene 6] stelt echter dat hij nooit met [betrokkene 4] in Duitsland is geweest en zelfs niet eens wist dat de verdachte goud had (…). Voorts heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 8] , die in 1961 in Amsterdam woonde, in opdracht van de vader van de verdachte goud voor de verdachte in Duitsland heeft aangekocht. Uit het onderzoek van de Gemeentelijke Basisadministratie te Amsterdam is niet gebleken dat deze [betrokkene 8] in dat register voorkwam (…). Het hof acht de verklaringen van de verdachte dan ook ongeloofwaardig.
Het hof constateert dat er sprake is van diverse typologieën van witwassen. Zo zijn in korte tijdsperioden bij diverse banken per keer niet al te grote geldbedragen omgewisseld. Het hof gaat er van uit dat er iedere keer niet al te grote bedragen werden omgewisseld om de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties te omzeilen. Enkele malen is daarbij door [betrokkene 4] gebruik gemaakt van een valse identiteit. De in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedragen en voorwerpen zijn onder verdachte omstandigheden en op verscheidene plekken aangetroffen. Gezien deze typologieën van witwassen en in aanmerking genomen dat tijdens het onderzoek niet van een legale herkomst van de geldbedragen en de goederen is gebleken, is het hof van oordeel dat ten aanzien van de verdachte een ernstig vermoeden van witwassen met betrekking tot de geldbedragen, het goud, de sieraden en de goederen bestaat. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in 2001 en ook de jaren daarvoor een uitkering op bijstandsniveau ontving (…), zodat het onmogelijk is dat zij de grote hoeveelheid aangetroffen goederen, vaak nog in de originele verpakkingen en met prijskaartjes, op legale wijze heeft gekregen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, het goud, de sieraden en de goederen. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (ECLI:NL:HR:2010:BM2471).
Het hof stelt vast dat de verdachte niet met een dergelijke verklaring is gekomen. Weliswaar heeft de verdachte aangegeven dat zij in de periode 2003 tot en met 2007 een bedrag uitgekeerd heeft gekregen van een verzekering en in verband met schadevergoedingen (het gaat in totaal om een bedrag van € 13.451,81, dit bedrag kan de aangetroffen geldbedragen (waaronder ook die in buitenlandse valuta’s) niet verklaren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de bewezen verklaarde geldbedragen, het goud, de sieraden en de overige goederen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Het hof verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer.”
11. Uit eerdere rechtspraak kan worden afgeleid dat Uw Raad bij het bewijs van het uit enig misdrijf afkomstig zijn van voorwerpen in de context van witwassen het volgende beslisschema hanteert.2.Voorop staat dat op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het betreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.3.Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.4.Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.5.Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat een geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.6.Dat leidt er niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.7.Wel kan de rechter in voorkomende gevallen, indien de in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen en hij tot het oordeel komt dat de door de verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het geld niet aannemelijk is geworden, daaraan de gevolgtrekking verbinden dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dit wist.8.
12. Het hof heeft de bewezenverklaring van witwassen gebaseerd op de overweging dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de bewezen verklaarde geldbedragen, het goud, de sieraden en de overige goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof heeft aan die overweging een aantal argumenten ten grondslag gelegd. Niet ieder argument speelt bij elk van de geldbedragen en voorwerpen die in de bewezenverklaring genoemd worden een even grote rol. Zo noemt het hof transacties uit 2001 waarbij grote sommen geld zijn omgewisseld in Duitse marken en vervolgens in goud alsmede in Amerikaanse dollars. Die vaststelling is van rechtstreeks belang voor de Amerikaanse dollars en de hoeveelheid goud die in een koffer in de slaapkamer van verdachte werden aangetroffen en die onder het eerste gedachtestreepje in de bewezenverklaring genoemd worden; minder voor bijvoorbeeld de cadeaubonnen. Tegen deze achtergrond bespreek ik eerst de deelklachten die betrekking hebben op de Amerikaanse dollars en goudstaven die in de bewezenverklaring onder het eerste gedachtestreepje genoemd worden, daarna de deelklachten betreffende de aangetroffen euro’s die onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje genoemd worden en tot slot de deelklachten inzake de resterende geldbedragen en voorwerpen.
13. De steller van het middel meent om te beginnen dat het oordeel van het hof dat de geldbedragen en de goudstaven die in de bewezenverklaring zijn opgenomen aan de verdachte toebehoorden, onbegrijpelijk is. Uit niets zou blijken dat de bescheiden met daarop de berekeningen enig verband houden met de aangetroffen gelden. Bovendien zou niet vaststaan dat de verdachte die berekeningen heeft gemaakt. Deze deelklacht ziet op de redengevendheid van bewijsmiddel 14,9.op de overweging van het hof dat “(u)it de in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen bescheiden (code 01.06.A.44) zoals facturen, omwisselingnota’s en berekeningen blijkt dat de verdachte met grote sommen geld bezig is geweest” alsmede op ’s hofs oordeel “dat de verdachte deze berekeningen heeft opgesteld, omdat het overige geld haar toebehoorde en (BFK: zij) voor de diverse omwisselingen mogelijk hulp heeft gehad van [betrokkene 4] of derden”.
14. Uit de eerder geciteerde overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat het hof niet op basis van de berekeningen tot de conclusie is gekomen dat het geld aan de verdachte toebehoorde, maar dat het hof mede uit het aan de verdachte toebehoren van het geld heeft afgeleid dat de berekeningen door de verdachte zijn opgesteld. Dat het geld en de goudstaven aan de verdachte toebehoorden, heeft het hof kunnen afleiden uit bewijsmiddel 11 zoals opgenomen in de aanvulling verkort vonnis. Blijkens dat bewijsmiddel heeft de verdachte tegenover verbalisanten verklaard: “Ik heb geld in de koffer gedaan dat van mij is. Ook goud van mij is in de koffer gedaan. … De dollars in de koffer zijn van mij. De meeste heb ik gekocht in 2001. ….”
15. Uit de berekeningen die het hof in de bewijsoverweging noemt (berekeningen van Amerikaanse dollars en berekeningen van bedragen in Nederlandse guldens), heeft het hof naar het mij voorkomt een aanwijzing van het door misdrijf verkregen zijn van het geld kunnen afleiden. Dat het hof de bewijswaarde van de berekeningen daarin betrekt, kan ook uit de structuur van de verdere bewijsoverwegingen van het hof worden opgemaakt. In aanvulling op de vaststelling dat de verdachte deze berekeningen heeft opgesteld, overweegt het hof immers ook dat zij wisselende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de aankoop van goud in Duitsland en dat het hof de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig vindt.
16. Mijns inziens heeft het hof, anders dan de steller van het middel betoogt, uit de voornoemde vastgestelde feiten en omstandigheden kunnen afleiden dat de verdachte de berekeningen heeft opgesteld. Daarbij is naar het mij voorkomt in het bijzonder van belang dat het gaat om berekeningen die in de slaapkamer van de verdachte zijn aangetroffen, met facturen en omwisselingnota’s, en dat uit de verklaring van de verdachte kan worden afgeleid dat het “overige geld haar toebehoorde”. Verder heeft het hof uit die berekeningen, in samenhang met de in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen facturen en omwisselingnota’s, kunnen afleiden dat de verdachte met grote sommen geld bezig is geweest.
17. De steller van het middel voert voorts aan dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat bij diverse banken per keer niet al te grote geldbedragen omgewisseld werden om de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties te omzeilen. Dat de guldens in andere valuta werden omgewisseld in verband met de invoering van de euro, zou de wisseling van geld in kleinere bedragen en buitenlandse valuta (ter spreiding van het risico van een devaluering van het bezit in guldens) goed kunnen verklaren. Dat daarbij door [betrokkene 4] , de dochter van de verdachte, gebruik werd gemaakt van een valse identiteit zou de verdachte niet zonder meer kunnen worden aangerekend. De plekken waar de gelden en voorwerpen in de woning zijn aangetroffen zouden voorts bezwaarlijk kunnen gelden als verdacht.
18. Wat het omwisselen van niet al te grote geldbedragen betreft, valt op dat in feitelijke aanleg niet is aangevoerd dat het wisselen van guldens in andere valuta zijn achtergrond zou hebben gehad in het risico van devaluatie van de gulden. Deze lezing van de feiten is daarbij onaannemelijk, nu al ver voor de invoering van de euro (per 1 januari 2002) duidelijk was dat een euro 2,20371 gulden waard zou zijn.10.De vervanging van de gulden door de euro bracht daarmee geen specifiek risico op devaluatie mee en verklaart niet waarom nu precies in 2001 zulke grote bedragen werden omgewisseld. Dat [betrokkene 4] bij het omwisselen van de guldens enkele malen gebruikmaakte van een valse identiteit, heeft het hof als typologie van witwassen bij de onderbouwing van de afkomst uit misdrijf van deze vermogensbestanddelen kunnen betrekken ook zonder dat (strafrechtelijke) betrokkenheid van de verdachte daarbij kan worden vastgesteld. En dat de geldbedragen aangetroffen zijn samen met aan anderen toebehorende geldbedragen, van het witwassen waarvan het hof de verdachte heeft vrijgesproken, doet er niet aan af dat het hof heeft kunnen overwegen dat de in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedragen en voorwerpen onder verdachte omstandigheden en op verscheidene plekken zijn aangetroffen. Zo zijn een koffer en een beauty-case geen gebruikelijke bewaarplaats voor zulke waardevolle vermogensbestanddelen. Al komt de bewijswaarde van de laatste vaststelling mij geringer voor dan in de zaak waarin geld in een plastic tas werd aangetroffen in een duivenhok.11.
19. De steller van het middel vestigt er ten slotte de aandacht op dat ten aanzien van vijf aangetroffen goudstaven door [betrokkene 1] (twee) respectievelijk [betrokkene 6] (drie) is aangegeven dat die van hen zouden zijn. Inzake deze vijf goudstaven wijst de steller op hetgeen de raadsvrouw blijkens haar pleitaantekeningen heeft gesteld: “Twee goudstaven in de koffer waren van [betrokkene 1] en drie goudstaven waren van [betrokkene 6] . [betrokkene 6] wilde als goudsmid aan de slag en het goud was daar ook voor bedoeld”. Deze bewering is door de raadsvrouw in feitelijke aanleg evenwel niet nader onderbouwd; zij voert bijvoorbeeld niet aan dat deze voorwerpen niet door misdrijf verkregen zijn en geeft evenmin een reden op waarom de verdachte deze goudstaven voor hen bewaarde.12.Tegen die achtergrond meen ik dat het hof deze bewering zonder nadere uitleg heeft kunnen passeren.
20. Al met al meen ik dat de deelklachten met betrekking tot de onderbouwing van de bewezenverklaring voor wat betreft de Amerikaanse dollars en de hoeveelheid goud die bij het eerste gedachtestreepje genoemd zijn, falen. In het bijzonder uit de vastgestelde feiten en omstandigheden inzake de omwisseltransacties in 2001 (waaronder de wisselende en door anderen weersproken verklaringen die de verdachte in verband daarmee heeft afgelegd) heeft het hof kunnen afleiden dat het niet anders kan zijn dan dat deze dollars en de goudstaven van misdrijf afkomstig zijn. Bovendien heeft de verdachte geen toereikende verklaring gegeven waarom één of meer van deze vermogensbestanddelen niet afkomstig zouden zijn geweest uit enig misdrijf. Ook de wetenschap van de afkomst uit misdrijf heeft het hof naar het mij voorkomt toereikend onderbouwd.
21. De steller van het middel formuleert voorts klachten inzake de geldbedragen in euro’s die in de bewezenverklaring zijn opgenomen. Het betreft in de eerste plaats de algemene klacht dat uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen volgen dat deze gelden aan de verdachte toebehoorden, deze van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte zulks wist.
22. Uit de overwegingen van het hof volgt dat het van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat (ook) dit geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit oordeel steunt in de kern op de vaststelling “dat de legale inkomsten van de verdachte geen ruimte lieten voor het bezit van grote hoeveelheden contant geld en andere voorwerpen”. Voor die vaststelling is relevant dat het hof overweegt dat de verdachte in 2001 en de jaren daarvoor een uitkering op bijstandsniveau ontving. Het hof wijst er, zo bleek eerder, ook op dat de in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedragen en voorwerpen onder verdachte omstandigheden en op verscheidene plekken zijn aangetroffen. Van belang voor het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, lijkt mij voorts dat uit de vaststellingen inzake de Amerikaanse dollars en goudstaven naar voren komt dat de verdachte niet afkerig was van vermogen dat uit strafbaar gedrag voortvloeide.13.Naar het mij voorkomt, kan dit bij de weging van waarschijnlijkheden in het kader van witwassen een rol spelen.14.Al met al heeft het hof uit de vastgestelde feiten kunnen afleiden dat het niet anders kan zijn dan dat de gevonden geldbedragen in euro’s afkomstig waren uit enig misdrijf en dat van de verdachte mocht worden verlangd dat zij een verklaring gaf voor de herkomst van het geld.
23. Voor zover de steller van het middel nog betoogt dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat een bedrag van € 14.900,- van de in de beautycase aangetroffen gelden aan [betrokkene 4] zou toebehoren en dat een bedrag van € 1620,- in een envelop van [betrokkene 2] zou zijn, merk ik het volgende op.
24. Dat [betrokkene 4] zou hebben aangegeven waarom het betreffende geldbedrag haar toebehoort, betekent niet dat de raadsvrouw dat ook gedaan heeft.15.Bij de stelling dat een deel van het geld van [betrokkene 2] was, ontbreekt zelfs de verwijzing naar redenen die [betrokkene 2] zou hebben opgegeven. Ik meen dat het hof naar aanleiding van wat de raadsvrouw op dit punt heeft aangevoerd niet tot een nadere uitleg verplicht was. Een verklaring die voldoende aannemelijk maakt dat dit onder de verdachte aangetroffen geld niet afkomstig is uit misdrijf, ligt in deze enkele verwijzing naar beweringen van derden niet besloten.16.
25. De steller van het middel komt ook op tegen het oordeel “dat de gelden, goederen, goudstaven en sieraden van misdrijf afkomstig zijn”, voor zover het hof dat oordeel mede baseert op de omstandigheid dat de verdachte in 2001 en de jaren daarvoor een bijstandsuitkering ontving. Daartoe voert de steller aan dat de verdachte een verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van een groot deel van de bij haar aangetroffen vermogensbestanddelen: zij zou (onder meer) onder overlegging van bescheiden aannemelijk hebben gemaakt dat een bedrag van € 13.451,81 door haar aan verzekeringsuitkering en schadevergoeding is verkregen. Het hof is daar in de bewijsoverweging op ingegaan en heeft overwogen dat dit bedrag “de aangetroffen geldbedragen (waaronder ook die in buitenlandse valuta’s) niet (kan) verklaren”. De steller van het middel meent dat het hof deze afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt nader had moeten motiveren. Mij komt het voor dat ook zonder nadere motivering voldoende duidelijk is waarom een uitkering van een bedrag van deze grootte niet de aanwezigheid van een totaal aantal vermogensbestanddelen met een veel hogere waarde kan verklaren.
26. Voor zover de steller van het middel daarnaast betoogt dat in ieder geval met betrekking tot dit deel van het aangetroffen geld (€ 13.451,81) niet bewezen zou kunnen worden dat het van misdrijf afkomstig is, begrijp ik daaruit dat de steller van mening is dat het hof dit bedrag in mindering had moeten brengen op de bewezen verklaarde bedragen, nu die geldsommen in zoverre niet afkomstig zijn uit enig misdrijf.
27. In feitelijke aanleg is niet met zoveel woorden aan het hof verzocht om dit bedrag, zo het hof het gestelde aannemelijk zou achten, op het aangetroffen geld in mindering te brengen. De raadsvrouw heeft de verschillende geldbedragen in euro’s, dollars, ponden en sieraden onder de gedachtestreepjes 2, 3 en 4 van de tenlastelegging die bij het hof voorlag samengenomen17.en heeft betoogd dat de verdachte daarvan vrijgesproken zou moeten worden omdat een bedrag van € 13.451,81 door de verdachte aan verzekeringsgelden en schadevergoeding is verkregen, € 14.900,- aan dochter [betrokkene 4] zou toebehoren en € 1620,- van [betrokkene 2] zou zijn. Zo bezien zou op het eerste gezicht kunnen worden gesteld dat het hof aan zijn responsieplicht heeft voldaan door aan te geven waarom het gestelde niet tot integrale vrijspraak ter zake van het onder deze gedachtestreepjes ten laste gelegde kan leiden.
28. Toch meen ik dat het op de weg van het hof had gelegen om aan te geven dat en waarom het gestelde niet tot een vermindering van het bewezen verklaarde bedrag diende te leiden. De verdachte geeft een concrete verklaring voor een deel van de voorhanden vermogensbestanddelen die niet op voorhand onwaarschijnlijk is en in ieder geval deels verifieerbaar.18.Het College van procureurs-generaal zal het geld op een rekening hebben overgemaakt, zodat nagegaan kan worden of en zo ja wanneer het geld van die rekening is gehaald.19.Deze deelklacht behoeft naar het mij voorkomt evenwel niet tot een nieuwe bewijsbeslissing te leiden. In zoverre een deel van het uitgekeerde geld zich in de beauty-case, het nachtkastje of de woonkamer zou hebben bevonden,20.heeft zich een situatie voorgedaan waarin ‘van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten’. Uw Raad heeft in HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, NJ 2010/44 in een dergelijke situatie overwogen dat het oordeel van het hof aldus moest worden verstaan dat het vermogen waar het om ging als ‘gedeeltelijk’ — onmiddellijk of middellijk — van misdrijf afkomstig moest worden aangemerkt, en las de bewezenverklaring in zoverre verbeterd. In het geval Uw Raad met mij van oordeel zou zijn dat de bewijsconstructie van het hof onvoldoende uitsluit dat de gevonden euro’s gedeeltelijk, zoals de steller van het middel betoogt, op het uitgekeerde bedrag terug zijn te voeren, zou Uw Raad de bewezenverklaring van het hof ook in deze strafzaak verbeterd kunnen lezen.21.Deze verbeterde lezing is niet van invloed op de aard en ernst van het bewezen verklaarde.
29. Wel komt het mij voor dat de beslissing tot verbeurdverklaring van de gevonden euro’s in verband met deze deelklacht niet in stand kan blijven. Het hof heeft in totaal € 21.770 verbeurd verklaard (beslagnummers 1, 4, 5, 10, 44). In het geval een deel van het bewezen verklaarde bedrag aan euro’s terug te voeren zou zijn op het voornoemde bedrag aan verzekeringsuitkering en schadevergoedingen die de verdachte in de periode van 2003 tot en met 2007 heeft ontvangen, rijst de vraag of dat bedrag dient te worden verminderd. In dat kader wijs ik erop dat het eerste middel, behalve over de bewezenverklaring, ook klaagt over “de daarmee verband houdende beslissing tot verbeurdverklaring”.
30. De resterende deelklachten van het middel zien op specifieke voorwerpen die het hof in de bewezenverklaring van witwassen heeft opgenomen. Uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, in de kern bezien eveneens steunt op de vaststelling “dat de legale inkomsten van de verdachte geen ruimte lieten voor het bezit van grote hoeveelheden contant geld en andere voorwerpen”. Het hof refereert er ook aan dat de grote hoeveelheid goederen vaak nog in de originele verpakking en met prijskaartjes werd aangetroffen. Relevant in dit verband is verder ook de vaststelling dat de geldbedragen en voorwerpen onder verdachte omstandigheden en op verscheidene plekken zijn aangetroffen. Meer specifiek betreft het een hoeveelheid Blokker cadeaubonnen in de auto en Pokemon goederen, geheugenkaarten, flesjes parfum en MP3-spelers in de slaapkamer (bewijsmiddelen 4 en 5). En van belang voor het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, lijkt mij eveneens dat uit de vaststellingen inzake de Amerikaanse dollars en goudstaven22.naar voren komt dat de verdachte niet afkerig was van vermogen dat uit strafbaar gedrag voortvloeide. Al met al heeft het hof uit de vastgestelde feiten ook kunnen afleiden dat het niet anders kan zijn dan dat de betreffende voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf en dat van de verdachte mocht worden verlangd dat zij een verklaring gaf voor de herkomst.
31. De steller van het middel vestigt er daarnaast de aandacht op dat het hof van een aantal voorwerpen bewezen heeft verklaard dat de verdachte deze voorhanden heeft gehad, terwijl derden hebben aangegeven dat deze aan hen toebehoorden. Van een aangetroffen Cartier horloge en een Rolex zou [betrokkene 5] gemotiveerd hebben aangegeven dat deze van hem zijn. Ook bij deze voorwerpen valt op dat de raadsvrouw geen concrete bescheiden heeft overlegd of op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat deze voorwerpen aan [betrokkene 5] toebehoren en niet afkomstig zijn uit misdrijf. De raadsvrouw stelt ter terechtzitting in hoger beroep enkel: “ heeft gemotiveerd aangegeven dat € 75.000,- 2 goudstaven, een Cartier horloge en een Rolex hem toebehoorden. Het is een restant van een bedrag ad € 143.679,78 dat hij op 3 november 2006 aantoonbaar van de fiscus heeft teruggekregen. [betrokkene 5] had het geld ter bewaring aan [betrokkene 4] gegeven die het geld in bewaring had gegeven aan cliënte aangezien zij op vakantie ging.” Een concreet verband tussen beide voorwerpen en het bedrag van € 143.679,78 wordt evenwel niet gelegd. Het hof wijst er daarbij op dat het beklag van [betrokkene 5] dat zag op de teruggave van de twee horloges ongegrond is verklaard, omdat door en namens klager onvoldoende was aangevoerd. Het komt mij voor dat het hof tot de conclusie heeft kunnen komen dat de verdachte geen toereikende verklaring voor de herkomst van deze voorwerpen heeft gegeven.
32. De steller van het middel voert voorts aan dat het oordeel van het hof dat de in de KIA van de verdachte aangetroffen cadeaubonnen en het zich daarin bevindende geldbedrag van € 115,- van misdrijf afkomstig zijn onbegrijpelijk is, mede in het licht van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat haar kinderen haar altijd veel cadeaubonnen gaven. Ook het oordeel dat de in de bewezenverklaring opgenomen hoeveelheid Pokémonkaarten, geheugenkaarten, flessen parfum/eau de toilette merk Slazenger en MP3-spelers afkomstig zijn uit misdrijf zou onbegrijpelijk zijn, onder meer in het licht van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat haar neefjes en nichtjes in Suriname Pokémonkaarten spaarden die zij kocht op de markt in Beverwijk.
33. Het hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de verklaring die de verdachte voor de herkomst van de Pokémonkaarten heeft gegeven, niet als toereikend kan worden aangemerkt. Dat oordeel komt mij niet onbegrijpelijk voor; daarbij kan in aanmerking worden genomen dat de verdachte verklaart de kaarten zelf te hebben gekocht. Dat zou betekenen dat de kaarten zijn aangeschaft uit het vermogen waarvan het hof heeft vastgesteld dat het uit misdrijf afkomstig is. Wat de cadeaubonnen betreft, is van belang dat de verdachte eerder in relatie tot deze bonnen een andere verklaring heeft afgelegd. Op 8 mei 2009 heeft de verdachte tegenover verbalisanten verklaard: “Wat niet goed is breng ik terug naar Blokker en daarvoor krijg ik tegoedbonnen” (bewijsmiddel 11). Naar het mij voorkomt vindt het standpunt van de verdachte dat de cadeaubonnen door haar kinderen aan haar zijn gegeven daarmee zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Ik wijs er nog op dat het hof in de bewijsoverwegingen vaststelt dat de verdachte “bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris wisselende verklaringen heeft afgelegd”. Die vaststelling is onderbouwd met voorbeelden die gerelateerd zijn aan de omwisseltransacties, maar lijkt ook op de verklaringen van de verdachte inzake de cadeaubonnen van toepassing. Wat de € 115,- betreft die in de auto is aangetroffen, komt het mij voor dat de enkele omstandigheid dat dit onderdeel van het vermogen van de verdachte niet in de woning is aangetroffen nog niet op een legale herkomst duidt.
34. De steller van het middel voert ten slotte aan dat van de geheugenkaarten, flessen parfum/eau de toilette en de MP3-spelers niet blijkt binnen welk tijdsbestek deze zijn aangeschaft, terwijl het enkele feit dat de verdachte niet veel geld te besteden had en heeft, niet zou betekenen dat zij niet in staat zou zijn geweest deze – op zich niet uitzonderlijk kostbare – goederen op legale wijze te verkrijgen. Het oordeel van het hof dat het onmogelijk zou zijn dat de verdachte de grote hoeveelheid aangetroffen goederen op legale wijze heeft verkregen, zou zonder nadere vaststellingen over haar bestedingspatroon ontoereikend gemotiveerd zijn.
35. Naar het mij voorkomt faalt ook deze deelklacht. Het hof heeft niet alleen vastgesteld dat de legale inkomsten van de verdachte geen ruimte lieten voor het bezit van grote hoeveelheden contant geld en andere voorwerpen. Het heeft daarnaast ook vastgesteld dat de ”grote hoeveelheid goederen” vaak nog ”in de originele verpakking en met prijskaartjes” werd aangetroffen. En het hof heeft vastgesteld dat de geldbedragen en voorwerpen onder verdachte omstandigheden en op verscheidene plekken zijn aangetroffen. Die vaststellingen zijn in het bijzonder ook ten aanzien van deze voorwerpen relevant. Als in de slaapkamer één flesje parfum was aangetroffen, had dat net zo min op verkrijging uit misdrijf gewezen als het aantreffen van een pak macaroni in een keukenkastje. Als zeven flesjes Slazenger parfum, een aantal ongebruikte MP3-spelers, meerdere memory-cards en grote hoeveelheden Pokémonkaarten samen in een slaapkamer worden aangetroffen (met een koffer en beautycase met geld en goud) ligt dat anders. Het had, gegeven de onderbouwde vaststelling van het hof dat deze voorwerpen uit misdrijf afkomstig zijn, op de weg van de verdachte gelegen om met een verklaring voor de herkomst van deze voorwerpen te komen. Maar een dergelijke verklaring is uitgebleven. Tegen die achtergrond heeft het hof de bewezenverklaring van het witwassen van de onderhavige voorwerpen naar het mij voorkomt toereikend met redenen omkleed.
36. Het eerste middel slaagt ten dele.
37. Het tweede middel komt op tegen de bewijsconstructie van feit 2.
38. Het hof heeft onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
“in de periode van 20 januari 2005 tot en met 17 januari 2009 te Purmerend, in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, telkens
- in het door haar ingevulde en ondertekende inlichtingenformulier en de jaarlijkse heronderzoeksformulieren en de halfjaarlijkse rechtmatigheidsformulieren nagelaten en/of verzuimd te vermelden dat zij, verdachte, bezittingen/vermogen bezat en
- nimmer uit eigen beweging kenbaar gemaakt aan de afdeling Werk & Welzijn dat zij, verdachte, bezittingen/vermogen bezat;”
39. Het hof heeft in de aanvulling op het verkort arrest inzake de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring van feit 2 berust, overwogen dat het de bewijsmiddelen ‘zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep’ onder de nummers 15 tot en met 19 overneemt. Deze bewijsmiddelen luiden, met weglating van verwijzingen, als volgt:
‘15. Het proces-verbaal van aangifte (…), onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de door aangever [betrokkene 9] op 11 februari 2009 ten overstaan van sociaal rechercheur en buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 6] afgelegde verklaring:
Ik doe hierbij aangifte van vermoedelijk gepleegde uitkeringsfraude contra [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , wonende [a-straat 1] te Purmerend. Uit het uitkeringsbestand van de afdeling Werk & Welzijn te Purmerend is gebleken dat [verdachte] een WWB-uitkering heeft genoten naar de norm van een alleenstaande, met een toeslag van 20% over de periode van 20 januari 2005 tot en met 31 december 2008. Om in aanmerking te komen voor een uitkering krachtens de WWB moest zij de volgende formulieren invullen:
- Inlichtingenformulieren
- Jaarlijkse heronderzoeksformulieren
- Halfjaarlijkse rechtmatigheidsformulieren
Op die formulieren wordt onder meer gevraagd naar genoten inkomsten en bezittingen. Naast invulling en ondertekening van alle voornoemde formulieren is [verdachte] op grond van de WWB verplicht om al datgene wat van belang is voor de verlening van bijstand of de voorzetting van verleende bijstand melding te maken.
Uit een door de sociale recherche ingesteld onderzoek is gebleken dat [verdachte] in de periode van 20 januari 2005 tot 17 januari 2009 niet heeft opgegeven dat zij over een aanzienlijk vermogen van circa € 350.000,-, beschikte.
16. Een geschrift, zijnde het inlichtingenformulier voor aanvraag bijstand, gedateerd 22 februari 2005 en ondertekend door de aanvrager [verdachte] (…):
9. Bezittingen en schulden (…):
- girorekening met nummer [001] , saldo € 103,39 negatief
- bankrekening met nummer [002] , saldo € 7.007,61 negatief
- Suzuki sedan met kenteken [CC-00-DD] , bouwjaar 1995, waarde circa € 800,00.
17. Geschriften, zijnde heronderzoeksformulieren, gedateerd respectievelijk 3 april 2006 en 16 juni 2007 en ondertekend door [verdachte] (…):
Bezittingen:
- girorekening met nummer [001]
- auto met kenteken [CC-00-DD] , bouwjaar 1995, waarde € 450,00
18. Geschriften, zijnde rechtmatigheidsformulieren, gedateerd 22 februari 2005, 31 juli 2005, 30 januari 2006, 3 augustus 2006, 31 januari 2007, 27 juli 2007, 24 januari 2008 en 28 juli 2008 en ondertekend door [verdachte] (…):
13. Heeft u nog andere mededelingen welke van belang kunnen zijn voor het verstrekken van uw uitkering?
Op de eerste zeven formulieren is deze vraag niet ingevuld. Op het formulier van 28 juli 2008 is bij deze vraag ingevuld: neen.
19. Het proces-verbaal van verhoor (…) onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de door verdachte op 29 januari 2009 ten overstaan van sociaal rechercheurs en tevens buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 6] afgelegde verklaring:
Ik herken de getoonde formulieren en ik herken de handtekening die erop staat als de mijne.”
40. Voorts heeft het hof in het arrest onder het kopje ‘Bespreking van gevoerde verweren’ enkele passages opgenomen die bewijsverweren en de bewezenverklaring ter zake van het als feit 2 tenlastegelegde betreffen:
“Ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat veel van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen niet van de verdachte zijn, maar van haar kinderen. Derhalve meende de verdachte dat zij dat vermogen niet hoefde op te geven bij DWI. De voorwerpen die de verdachte daadwerkelijk toebehoren overstijgen niet het bedrag dat de verdachte gerechtigd is als eigen vermogen naast haar uitkering te hebben. Derhalve is er geen sprake van het opzettelijk nalaten van het verstrekken van de benodigde gegevens en dient de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
(…)
Ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof dat de aanwezigheid van goud en (grote) contante geldbedragen in de woning van de verdachte de veronderstelling rechtvaardigt dat dit goud en deze contante geldbedragen bestanddelen vormen van het vermogen waarover de verdachte beschikte of redelijkerwijs kon beschikken. De waarde van het onder 1 bewezen verklaarde in de woning van de verdachte aangetroffen vermogen ligt ruimschoots boven de destijds voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen. Gezien de omvang van het vermogen en de bewijsoverweging bij het onder 1 ten laste gelegde kan worden aangenomen dat het vermogen ook al aanwezig was op 20 januari 2005, hetgeen inhoudt dat de verdachte over de gehele ten laste gelegde periode geen recht had op bijstand. Op de vraag of de verdachte de formulieren altijd naar waarheid heeft ingevuld, heeft de verdachte een beroep gedaan op haar zwijgrecht. De verdachte heeft tijdens haar verhoor door de sociaal rechercheurs onder meer verklaard dat zij de aan haar getoonde formulieren herkent en dat zij de handtekening die erop staat herkent als de hare. Door op elk van eerdergenoemde formulieren geen melding te maken van het vermogen heeft de verdachte zichzelf bevoordeeld. Derhalve verwerpt het hof het door de raadsvrouw gevoerde verweer.”
41. De steller van het middel voert blijkens de toelichting aan dat uit de op dit feit betrekking hebbende bewijsmiddelen niet direct kan volgen dat en (zo ja) welk bezit de verdachte in deze periode heeft gehad. Die klacht berust kennelijk op het standpunt dat het hof, net als de rechtbank, de bewijsmiddelen per feit heeft opgenomen. De aanvulling op het verkort arrest laat mogelijk ook een andere lezing toe. In de aanvulling houdende de bewijsmiddelen is aangegeven dat de bewijsmiddelen – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd zijn tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. Daarin kan gelezen worden dat het hof de bewijsmiddelen die de rechtbank in de aanvulling verkort vonnis per feit heeft gerubriceerd, tevens aan de bewezenverklaring van andere feiten ten grondslag legt in zoverre zij die bewezenverklaring ondersteunen. Mij komt het voor dat deze lezing het meest voor de hand ligt, nu de aangehaalde zin er van uit gaat dat een bewijsmiddel aan meer ‘feiten’ ten grondslag kan liggen.
42. Indien dat het hof niet voor ogen heeft gestaan , wijst het middel naar het mij voorkomt op een kennelijke misslag die zich in cassatie recht laat zetten. Uit de bewezenverklaring van feit 1 en de bewijsmiddelen die aan die bewezenverklaring ten grondslag zijn gelegd, laat zich eenvoudig afleiden welke bezittingen de verdachte naar het oordeel van het hof heeft verzwegen. Uw Raad kan deze misslag, bij deze lezing, herstellen door te overwegen dat het hof blijkens de in het voorgaande geciteerde bewijsoverweging de bewezenverklaring van feit 2 kennelijk mede heeft doen steunen op de bewijsmiddelen bij feit 1.
43. Uit de bewijsmiddelen ter zake van feit 1 kan niet volgen dat de verdachte over een vermogen van € 350.000,- beschikte. Die in bewijsmiddel 15 getrokken conclusie lijkt mede gebaseerd te zijn op het bedrag van € 98.750,- waar het hof de verdachte van heeft vrijgesproken. Indien de bewezenverklaring van feit 2 evenwel mede steunt op de bewijsmiddelen inzake feit 1, is de bewezenverklaring ook met weglating van de laatste zin van bewijsmiddel 15 toereikend gemotiveerd.23.
44. De steller van het middel betwist voorts de juistheid van het oordeel van het hof dat de bij de verdachte in de woning in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en niet aan anderen toebehoorden. In samenhang daarmee betwist de steller, zo begrijp ik, het oordeel van het hof dat het vermogen van de verdachte de grens van het bedrag dat zij gerechtigd was te hebben naast haar eigen uitkering overschrijdt. De steller verzoekt daarbij passages van het eerste middel als herhaald en ingelast te beschouwen.
45. Uit de bespreking van het eerste middel volgt naar mijn mening genoegzaam dat de verdachte over een vermogen beschikte waar zij op grond van art. 17 Wet Werk en Bijstand melding van had moeten maken. Ingevolge art. 34 Wet Werk en Bijstand24.zoals dat luidde toen het in 2003 in werking trad, was de vermogensgrens € 4975,- voor een alleenstaande en € 9950,- voor een alleenstaande ouder en voor gehuwden tezamen.25.Daarbij kan ook nog worden betrokken dat de € 13.451, 81 die de verdachte tussen 2003 en 2007 aan verzekeringsuitkering en schadevergoedingen heeft gekregen, in zoverre dat bedrag inderdaad (in euro’s) door de verdachte bewaard zou zijn, tot haar vermogen is blijven behoren en had moeten worden opgegeven.
46. Het tweede middel faalt.
47. Het derde middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 3.
48. Het hof heeft onder 3 ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat zij:
“op 17 januari 2009 te Purmerend, opzettelijk 3 bankbiljetten van vijftig euro (voorzien van de nummers […] ), waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen zij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.”
49. Het hof heeft in de aanvulling op het verkort arrest inzake de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring van feit 3 berust, overwogen dat het de bewijsmiddelen ‘zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep’ onder de nummers 25 tot en met 30 overneemt. Deze bewijsmiddelen luiden, met weglating van verwijzingen, als volgt:
“25. Het proces-verbaal betreffende aantreffen valse bankbiljetten in auto (…), gedateerd 3 december 2010, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Bij de doorzoeking op 17 januari 2009 in de woning aan de [a-straat 1] te Purmerend werd de sleutel van de personenauto met het kenteken [AA-00-BB] , merk Kia, type Rio, kleur grijs gevonden. Deze auto bleek ter hoogte van de woning aan de [a-straat 1] te Purmerend geparkeerd te staan. In de auto werd een enveloppe met 3 bankbiljetten van 50 euro aangetroffen. Deze bankbiljetten waren voorzien van de registratienummers […] . Deze biljetten werden geregistreerd met de vindplaats code 02.02.K02.
Uit de gegevens van de RDW bleek dat de auto sinds 18 juli 2006 op naam stond van [betrokkene 4] .
Uit het ingestelde onderzoek blijkt dat dit voertuig geruime tijd werd gebruikt door verdachte.
Uit het onderzoek van de Forensische Recherche bleek dat de 3 biljetten van € 50 vals waren.
26. Het proces-verbaal van verhoor (…) onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de door verdachte op 8 mei 2009 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] afgelegde verklaring:
Ik gebruikte de Kia in de periode dat de doorzoeking was. Ik rijd er al gedurende acht maanden in. Alles wat in de auto lag, is van mij.
27. Het proces-verbaal met bijlagen (…), gedateerd 17 februari 2009, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 17 januari 2009 is op de vloer van de woonkamer van de woning [a-straat 1] te Purmerend in beslag genomen:
Code 02.02. G. 01
Agenda 2009 Nationale Postcodeloterij
De agenda staat op naam van verdachte.
Op 14 februari 2009 staat in de agenda geschreven: € 210,- aan [betrokkene 1] betaald voor Bankoe.
28. Het proces-verbaal (…), gedateerd 6 december 2010, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Het woord “BANKOE" is straattaal voor een biljet van 50.
29. Het proces-verbaal met bijlagen (…), gedateerd 17 februari 2009, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 17 januari 2009 is door de rechter-commissaris in de woning [a-straat 1] te Purmerend op de zitbank in de woonkamer in beslag genomen:
Code 01.02.E.02
Blauw notitieboekje met geld 4 x 50 euro
In het notitieboekje is vermeld:
10 = 210 x 500 = 290 = 250
10 = 210 x 250 = 290 = 250
15 = 315 x 750 = 435 = 400
22 = 462 x 1100 = 638 = 600
1197 1500
30. Het proces-verbaal onderzoek falsificaat, gedateerd 2 juli 2009, inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van brigadier forensisch rechercheur politie [verbalisant 8] (…);
Op 27 mei 2009 ontving ik 34 valse bankbiljetten van 50 euro met de volgende serienummers:
4 x S80342046710
1 x U37597526455
9 x U77948546774.
2 x X24702576615.
2 xX24702576619.
4 x X26195726I63.
4 x X26195726169.
1 XX42562574640.
4 x X42562574642.
3 x P02183J94369.
Zaaknummer 09-003864.
31 van deze falsificaten staan als zijde vals gesignaleerd onder het Europese indicatief: EUA50P5.
Door mij werden aan alle 34 bankbiljetten de volgende kenmerken van valsheid gevonden:
- het ontbreken van het originele watermerk in het papier;
- het ontbreken van de originele vezelminutering in het papier;
- het ontbreken van de originele veiligheidsdraad in het papier;
- de afwijkende gebruikte druk/reproductietechnieken;
- het ontbreken van de overige echtheidskenmerken.”
50. In de aanvulling houdende de bewijsmiddelen van het hof is, in aanvulling op deze bewijsmiddelen, nog verdachtes verklaring opgenomen die zij heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2016. Die verklaring luidt, voor zover van belang:
“Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde kan ik opmerken dat als de notitie met betrekking tot het bedrag van € 210,00 in mijn agenda is aangetroffen, ik het woord ‘Bankoe’ wel zal hebben geschreven. Ik weet nu wel dat ‘Bankoe’ een biljet van € 50,00 is.”
51. Voorts heeft het hof in het arrest onder het kopje ‘Bespreking van gevoerde verweren’ enkele passages opgenomen die bewijsverweren en de bewezenverklaring ter zake van het als feit 3 ten laste gelegde betreffen:
“Ten aanzien van het de verdachte onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat op de camerabeelden niet is te zien dat de verdachte een vals € 50,00 biljet uitgeeft. Indien kan worden vastgesteld dat verdachte ’s zoon en dochter wel met een vals € 50,00 biljet hebben betaald, dan kan niet worden bewezen dat zij dit tezamen en in vereniging met de verdachte hebben gedaan. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het uitgeven van vals geld.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van vals geld in de Kia zijn drie valse biljetten aangetroffen. De Kia is niet de auto van de verdachte, maar die van haar dochter. De verdachte heeft onder meer verklaard dat zij weliswaar in de auto reed die van haar dochter [betrokkene 4] is, maar dat haar zoon [betrokkene 1] de dag voor de aanhouding de auto had bestuurd toen de verdachte, [betrokkene 4] en [betrokkene 1] een kennis in Rotterdam zijn gaan bezoeken. Ook [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij de dag voor de aanhouding met z’n drieën (de verdachte, [betrokkene 4] en [betrokkene 1] ) naar Rotterdam zijn geweest. Nu de biljetten aan de bestuurderskant zijn gevonden en de verdachte heeft ontkend dat zij de drie biljetten voorhanden heeft gehad dient de verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van vals geld.
(…)
Ten aanzien van het de verdachte onder 3 cumulatief tweede gedeelte ten laste gelegde overweegt het hof dat gelet op de aantekening in de agenda van de verdachte op 14 februari 2009 en de aantekeningen in het notitieboekje het hof het aannemelijk acht dat de verdachte valse € 50,00 biljetten van haar zoon [betrokkene 1] kocht voor de prijs van € 21,00 per stuk. In de auto van het merk Kia, die bij de verdachte in gebruik was, zijn drie valse € 50,00 biljetten aangetroffen. De verdachte heeft op 8 mei 2009 bij de politie onder meer verklaard dat zij de Kia gebruikte in de periode dat de doorzoeking plaatsvond en dat alles wat in de auto lag van haar is. Derhalve verwerpt het hof het door de raadsvrouw gevoerde verweer.”
52. De steller van het middel is van oordeel dat uit hetgeen is vastgesteld en overwogen niet kan volgen dat de verdachte drie bankbiljetten in de auto ‘in voorraad had’, zoals bewezen is verklaard. Daarvoor zou vereist zijn dat sprake is van een ‘zekere mate van bewustheid’ omtrent de aanwezigheid van bankbiljetten in haar auto. Dit terwijl de verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat de bankbiljetten in de auto lagen. Daarbij zou de verdachte geen weet hebben gehad van de valsheid of vervalsing van de bankbiljetten, en zou in ieder geval het oogmerk om de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven bij de verdachte hebben ontbroken.
53. Uit bewijsmiddel 25 volgt dat de drie valse bankbiljetten van vijftig euro in een enveloppe zijn gevonden in de KIA die geruime tijd door de verdachte werd gebruikt. De sleutel van die auto werd gevonden bij de doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] en de auto bleek ter hoogte van deze woning geparkeerd te staan. Uit bewijsmiddel 26 blijkt dat de verdachte tegenover verbalisanten heeft verklaard dat zij de KIA gebruikte in de periode van de doorzoeking en dat alles wat in de auto lag van haar was. Dat niet blijkt dat de verdachte is voorgehouden wat er in de auto lag, staat er mijns inziens niet aan in de weg dat het hof de bewezenverklaring mede op deze verklaring van de verdachte kon baseren. Dit temeer niet nu deze verklaring steun vindt in ander bewijsmateriaal, in het bijzonder de bewijsmiddelen 27 tot en met 29. Uit bewijsmiddel 27, een agenda, blijkt dat de verdachte € 210 aan [betrokkene 1] heeft betaald voor Bankoe, straattaal voor een biljet van 50 (bewijsmiddel 28). En uit bewijsmiddel 29, een notitieboekje, blijkt van de aanschaf van andere valse bankbiljetten, zo overweegt het hof.
54. Uit deze bewijsmiddelen heeft het hof, naar het mij voorkomt, kunnen afleiden dat de verdachte zich bewust is geweest van de bankbiljetten in de auto. Selectie en waardering van bewijsmateriaal is binnen de door het recht getrokken grenzen aan de feitenrechter, en geen rechtsregel stond er aan in de weg dat het hof geloof heeft gehecht aan de verklaring van de verdachte dat alles in de auto van haar was. Daarbij kan worden aangetekend dat de raadsvrouw in hoger beroep niet heeft aangevoerd dat de valse biljetten van [betrokkene 1] waren, maar enkel dat hij de dag voor de aanhouding de auto heeft bestuurd, en dat uit hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd niet aannemelijk wordt waarom anderen dan de verdachte valse biljetten zouden achterlaten in een auto die bij verdachte in gebruik is. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof aldus kunnen afleiden dat de verdachte zich bewust was van de valse bankbiljetten in haar auto en dat zij weet had van de valsheid van de biljetten. Daarbij wijs ik in het bijzonder op de aantekeningen van de verdachte in haar agenda en het notitieboekje.
55. Dat de verdachte deze drie biljetten in een enveloppe in de auto aanwezig had, brengt mee dat het hof ook het oogmerk om de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven naar het mij voorkomt uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. Het oogmerk is, zo volgt uit de memorie van toelichting bij het wetboek, in de artikelen 208 en 209 Sr opgenomen omdat ”(w)ie tot eigen vermaak geld namaakt, vervalscht of in waarde vermindert en dat geld aan het verkeer onttrekt” de betrouwbaarheid van het ruilmiddel niet aantast en “niet schuldig (is) aan eene aanranding van de openbare trouw”.26.Voorwaardelijk opzet volstaat niet, zo is in 2001 bevestigd bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten (eurovalsemunterij).27.Uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat (in geval het bewijs van het oogmerk niet uit een verklaring van de verdachte of een derde voortvloeit) van belang is waar de bankbiljetten worden aangetroffen. In HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3446 waren twee valse bankbiljetten gevonden in de slaapkamer (een kledingkast). Uw Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen niets inhielden waaruit het oogmerk kon worden afgeleid. In HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9861 deed Uw Raad het cassatieberoep af met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Uit de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Vellinga blijkt dat in de auto van de verdachte een plastic tas was aangetroffen met daarin valse bankbiljetten (DMark). En in HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:45 bleef de veroordeling recentelijk eveneens in stand. In de bestuurdersstoel, aan de achterzijde, was een plastic boterhamzakje met daarin 25 valse bankbiljetten van € 500 aangetroffen; de verdachte erkende dat die van hem waren. Naar het mij voorkomt kan in het licht van deze rechtspraak worden aangenomen dat met het in een enveloppe in de auto aantreffen van de bankbiljetten (in samenhang met de andere bewijsmiddelen) ook in de onderhavige strafzaak voldoende vaststaat dat de verdachte de valse bankbiljetten in het (geld)verkeer wilde brengen.28.
56. Het derde middel faalt.
57. Het vierde middel komt op tegen de beslissing tot verbeurdverklaring. De steller van het middel keert zich tegen de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel dat de voorwerpen en geldbedragen die op de beslaglijst zijn opgenomen onder de nummers 15, 44b, 104, 105, 109, 110, 113, 116, 117, 118, 119, 120, 122, 124, 135 en 144 vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
58. De voorwerpen waar de steller van het middel op doelt, zijn:
- 15: filmcamera pocket DVT280
- 44b: portemonnee met een smiley
- 104: Philips Lamp (wake-up)
- 105: Fototoestel Trust, digitale camera
- 109: horloge, zilverkleurig, dames (02.02.b06)
- 110: Cilinder NEMEF, veiligheidscilinder in verpakking
- 113: Fototoestel Canon C713
- 116: Slot NEMEF
- 117: DVD-speler CAT draagbaar
- 118: gereedschap, oplaatbare multitool
- 119: Printer, Canon
- 120: Fototoestel, Kodak Easyshare C713
- 122: Babyliss, Men
- 124: DVD-speler, Seron
- 135: Fototoestel Easy Share C713
- 144: Fototoestel Kodak C713
59. Met de steller van het middel meen ik dat het oordeel van het hof dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Het zijn geen voorwerpen die in de bewezenverklaring van feit 1 voorkomen. En ook overigens kan uit het arrest niet worden afgeleid waarom deze voorwerpen vatbaar zouden zijn voor verbeurdverklaring.
60. Het vierde middel slaagt.
61. Het eerste middel slaagt ten dele. Het tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het vierde middel slaagt.
62. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
63. Naar het mij voorkomt ligt het niet in de rede dat Uw Raad bij het (deels) slagen van het eerste middel zelf een beslissing inzake de betreffende geldbedragen neemt.29.Dat is in beginsel wel mogelijk bij de voorwerpen waarvan de beslissing tot verbeurdverklaring door het vierde middel geraakt wordt.30.Zeker in het geval Uw Raad de beslissing tot verbeurdverklaring vernietigt wegens het (deels) slagen van het eerste middel, kan de beslissing inzake deze voorwerpen naar het mij voorkomt evenwel ook aan het hof worden overgelaten. Het is niet zo evident dat alleen teruggave aan de beslagene kan volgen dat Uw Raad deze beslissing zou kunnen nemen.
64. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing tot verbeurdverklaring betreft ter zake van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1, 4, 5, 10, 15, 44, 44b, 104, 105, 109, 110, 113, 116, 117, 118, 119, 120, 122, 124, 135 en 144 en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
Zie in verband met de navolgende weergave van dit beslisschema en de jurisprudentie waaruit dit schema valt af te leiden de aan HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1196 voorafgaande conclusie ECLI:NL:PHR:2016:486 van A-G Bleichrodt.
Vgl. HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278, rov. 3.5; HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473, rov. 3.4 en HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.3.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5, HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.3, HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2104, NJ 2011/531, rov. 2.3.2, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.3, HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.3, HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194, rov. 3.4, HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:325, rov. 2.3; HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.3 en HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1197, rov. 3.3.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.3.
Vgl. HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.4, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.4; HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.4 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.4. Uit het door het hof genoemde HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 zou kunnen worden afgeleid dat de Hoge Raad eist dat een verklaring wordt gegeven die ‘concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk’ is. Die bewoordingen zijn in de voornoemde arresten niet expliciet herhaald, wel in HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1197, rov. 3.5.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.6.
Vgl. bijvoorbeeld de volgende uitspraken, waarin de Hoge Raad steeds de opgeworpen bewijsklachten verwierp en daarbij rekening hield met de door het hof in zijn overwegingen meegewogen niet aannemelijke verklaring van de verdachte. HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.4 (de verklaringen voor de herkomst van het geld zijn tegenstrijdig en geen van die verklaringen is aannemelijk geworden); HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.4 (de verklaringen voor de wijze van bewaren van een geldbedrag van € 250.000,-- en voor de bestemming van dat bedrag zijn niet aannemelijk geworden); HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.4 (de uitleg voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 14.500,-- en voor de bestemming van dat bedrag is niet aannemelijk geworden); HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1197, rov. 3.5 (het voorhanden hebben van 35.000 Zwitserse Franken bij aankomst op Schiphol zonder een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst).
Bewijsmiddel 14 houdt — kort gezegd — in dat tijdens de doorzoeking aan de [a-straat 1] te Purmerend diverse notities, facturen en andere bescheiden, waaronder een enveloppe met daarop berekeningen werden aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. .
Vanaf 1 januari 1999 kon giraal al in euro’s worden betaald en vervielen de vaste doch aanpasbare wisselkoersen door vaste omrekeningsverhoudingen (vgl. bijvoorbeeld de brief van de minister van Financiën van 8 januari 1997, Kamerstukken II 1996/97, 25 107, nr. 2). Daarbij was de gulden al sinds 1983 aan de Duitse mark gekoppeld (vgl. bijvoorbeeld Kamervragen (Aanhangsel) 2004/05, 1835).
Zie HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:325.
Ook het voor anderen bewaren van door misdrijf verkregen gelden en voorwerpen kan ‘voorhanden hebben’ opleveren. Vgl. HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1705. Het hof lijkt er in casu van uit te zijn gegaan dat alle in de bewezenverklaring opgenomen gelden en voorwerpen tot het vermogen van de verdachte behoorden. Aan de bewezenverklaring van feit 1 is (mede) het argument ten grondslag gelegd dat de verdachte heeft beschikt over substantieel meer vermogen dan zij op basis van haar legale inkomen heeft kunnen genereren. En ook bij feit 2 overweegt het hof “dat de aanwezigheid van goud en (grote) contante geldbedragen in de woning van de verdachte de veronderstelling rechtvaardigt dat dit goud en deze contante geldbedragen bestanddelen vormen van het vermogen waarover de verdachte beschikte of redelijkerwijs kon beschikken”.
Dat kan ook worden afgeleid uit de veroordelingen wegens het tweede en derde feit alsmede uit de bewijsmiddelen ter zake van het derde feit. Een kanttekening daarbij is wel dat in de aanvulling houdende de bewijsmiddelen is aangegeven dat de bewijsmiddelen telkens gebezigd zijn ‘tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben’. Gesteld kan evenwel worden dat deze bewijsmiddelen in zoverre ook voor de bewezenverklaring van feit 1 van belang zijn.
Rechtspraak van Uw Raad biedt daaraan een zekere steun. In HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2104, NJ 2011/531 werd een veroordeling wegens witwassen gecasseerd. Bij de verdachte, die een WWB-uitkering genoot, was een bedrag van € 2820 onder een broek in een washand op de verwarming aangetroffen. Daarnaast was (zo kan uit de conclusie van A-G Jörg worden afgeleid) bezit van 192 gram cocaïne bewezen verklaard, maar enig verband met het witwassen werd niet gelegd. In HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers faalde het tegen de bewezenverklaring van witwassen gerichte middel. De verdachte was aangehouden met een tas met € 14.989,40 euro en iets meer dan 5 kg vrouwelijke henneptoppen. Het hof overwoog (onder meer) dat het bij de verdachte aangetroffen geld in verband te brengen was met de bij hem aangetroffen hoeveelheid hennep.
De pleitaantekeningen houden op dit punt in: “[betrokkene 4] heeft gemotiveerd aangegeven dat een bedrag ad € 14.900,- haar toebehoorde dat bedrag bevond zich ook in de beautycase. Voorts was € 1620 van [betrokkene 2] en dat geld bevond zich in een envelop waar de naam van [betrokkene 2] op staat.”
Aangestipt kan nog worden dat het hof een verklaring van [betrokkene 4] deels voor het bewijs heeft gebruikt (bewijsmiddel 9). Het hof heeft die verklaring, zo komt het voor, gebruikt omdat daaruit blijkt dat de verdachte wist van het geld in de enveloppes in de koffer. Uit de eerste en tweede zin zou evenwel ook kunnen worden afgeleid dat een deel van het geld en goud in de koffer van [betrokkene 4] zou zijn. Over een gebrek aan redengevendheid van deze beide zinnen klaagt het middel evenwel niet.
De raadsvrouw spreekt zelf nog over de gedachtestreepjes 5, 6 en 7. Het verschil zit erin dat het hof recht doet op basis van de tenlastelegging voor zover deze in hoger beroep nog aan de orde is. De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen onder haar onder 1 cumulatief eerste tot en met derde gedachtestreepje ten laste was gelegd. Het hof heeft de verdachte ter zake van deze onderdelen van de tenlastelegging niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Uit de nadere bewijsoverweging van het hof volgt dat de verdachte in de periode 2003 tot en met 2007 een bedrag uitgekeerd heeft gekregen van een verzekering en in verband met schadevergoedingen ad in totaal € 13.451,81. Deze vaststelling wordt voor wat betreft de periode waarin de bedragen werden uitgekeerd in cassatie niet betwist.
Uit de bewijsvoering ter zake van feit 2 kan worden afgeleid dat de verdachte op 22 februari 2005 over een girorekening en een bankrekening beschikte.
Nu de uitkeringen tussen 2003 en 2007 hebben plaatsgehad en vanwege de omstandigheid dat de in de koffer aangetroffen dollars afkomstig zijn van omwisselingen die naar het oordeel van het hof hebben plaatsgehad voor de invoering van de euro, kan deze uitkering mogelijk in verband worden gebracht met de bij de verdachte aangetroffen euro’s.
Vgl. ook de bewezenverklaring in HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7335.
En de veroordelingen wegens en bewijsmiddelen in verband met het tweede en derde feit, zie noot 13.
Vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2406.
Sinds 1 januari 2015 is de Participatiewet in de plaats van de Wet Werk en Bijstand gekomen.
Kamerstukken II, 2000/01, 27 494, nr. 5, p. 6.
Vgl. in dit verband ook de aan HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:45 voorafgaande conclusie van A-G Knigge.
De vraag of, en zo ja welk deel van de gelden uit verzekering en schadevergoeding inbegrepen was in de in beslag genomen euro’s (en/of andere vermogensbestanddelen) vergt een feitelijk oordeel.
Vgl. HR 16 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB2952; NJ 2007/567, waarin (in een evident geval) een verbeurd verklaarde memorecorder werd teruggegeven. Daarnaast staat bijvoorbeeld HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6965: de bestreden uitspraak werd uitsluitend vernietigd wat betreft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen draadloze camera.
Beroepschrift 02‑03‑2017
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 16/03530
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirante], geboren op [geboortedatum] 1959, rekwirante van cassatie van een haar betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 29 april 2016 alsmede van alle (ter terechtzitting en overigens) genomen tussenbeslissingen.
Rekwirante van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 33 en 33a, 420bis Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden doordat de door het gerechtshof ten bewijze van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit van witwassen gebezigde bewijsmiddelen daartoe niet — ook niet in verband van de overweging waarin de verweren worden besproken — redengevend zijn en/of heeft het verzuimd (genoegzaam) de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het te dien aanzien ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de aangetroffen gelden, het goud, de sieraden en cadeaubonnen niet aan rekwirante toebehoorden en/of dat (derhalve) niet bewezen kan worden dat deze van misdrijf afkomstig zijn en/of, voor zover dat laatste wel het geval zou zijn, het aan wetenschap bij rekwirante daarvan heeft ontbroken. Aldus zijn de bewezenverklaring en de daarmee verband houdende beslissing tot verbeurdverklaring van de voorwerpen en geldbedragen vermeld op pp. 11 en 13 van het verkort arrest onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat rekwirante het aan haar onder 1 tenlastegelegde strafbare feit van ‘witwassen’ heeft begaan doordat zij
‘in de periode van 29 augustus 2004 tot en met 18 januari 2009, te Purmerend telkens diverse voorwerpen en/of goederen waaronder:
- —
een geldbedrag van 16.746 Amerikaanse dollar en een hoeveelheid goud en een hoeveelheid sieraden (aangetroffen in een koffer in de slaapkamer van [rekwirante] in de woning aan de [a-straat 01] en waarbij de sieraden zijn gecodeerd als 1.06.A.01.02 en 01.06.A.01.04 en 01.06.A.01.05 en/of 01.06.A.01.06 en 01.06.A.01.07 en 1.06.A.01.08 en 01.06.A.01.Z en 01.06.A.15.02) en
- —
geldbedragen van 22.325 euro en 550 Surinaamse dollar (aangetroffen in een beautycase in de slaapkamer van [rekwirante] in de woning aan de [a-straat 01])
- —
geldbedragen van 5.055 euro en 190 Britse pond (aangetroffen in een nachtkastje in de slaapkamer van [rekwirante] in de woning aan de [a-straat 01]) en
- —
een geldbedrag van 555 euro (aangetroffen in een tas in de woonkamer in de woning aan de [a-straat 01]) en
- —
een geldbedrag van 115 euro en een hoeveelheid Blokker cadeaubonnen (aangetroffen in de personenauto merk KIA met kenteken [AA-00-BB]) en
- —
een hoeveelheid Pokémon goederen en meerdere geheugenkaarten en meerdere flessen parfum/eau de toilette (merk Slazenger) en meerdere MP3-spelers (aangetroffen in de slaapkamer van [rekwirante] in de woning aan de [a-straat 01]),
voorhanden heeft gehad, te weten voornoemde goederen en geldbedragen, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf’.
2.
De door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest. Daarin wordt verwezen naar de in de aanvulling op het verkort vonnis van de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen welke door het gerechtshof deels zijn gewijzigd1. verbeterd en aangevuld. Uit deze bewijsmiddelen op zich kan niet volgen dat (al de) in de bewezenverklaring vermelde gelden, goederen en sieraden aan rekwirante toebehoorden en/of van misdrijf afkomstig zijn noch dat rekwirante zulks wist. Aan het bewijs van die elementen wijdt het gerechtshof nadere overwegingen.
3.
Voor het dat doet, overweegt het dat het rekwirante deels vrijspreekt van hetgeen haar was tenlastegelegd. De op die vrijspraak betrekking hebbende overwegingen van het gerechtshof luiden als volgt:
‘Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AP2I24 en ECLI:NL:HR:2010:BM0787) kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, het witwassen niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er (zonder meer) sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen jegens de verdachte.
Allereerst overweegt het hof dat het niet onaannemelijk is dat de dochter van de verdachte, [betrokkene 4], geld in een zwarte koffer bij de verdachte heeft gebracht. [betrokkene 3] -de partner van [betrokkene 4]- heeft bij de rechtbank immers gemotiveerd aangegeven dat € 25.000,00 van hem is en dat [betrokkene 4] dit naar haar moeder, de verdachte, heeft gebracht. Het hof acht de verklaring van [betrokkene 4], dat het resterende bedrag in de koffer (dat overigens niet klopt met het werkelijk aangetroffen bedrag) aan [betrokkene 5] toebehoorde, voor zover deze verklaring ziet op een geldbedrag van € 75.000,00, geloofwaardig. Volgens [betrokkene 4] zou daarnaast een bedrag van € 15.000,00 van haar zijn. [betrokkene 5] heeft aanvankelijk stellig verklaard dat zijn geld niet in de woning van de verdachte was, nu hij een geldbedrag van € 75.000,00, twee goudblokken en horloges bij [betrokkene 4] in bewaring heeft gegeven, en er niet van op de hoogte was dat [betrokkene 4] op haar beurt het geldbedrag en de voorwerpen vanwege een vakantie tijdelijk aan de verdachte in bewaring had gegeven. Bij gelijktijdig gedane uitspraak van 29 april 2016 van het gerechtshof Amsterdam in het klaagschrift van [betrokkene 5] (R 1089-14) heeft het hof beslist dat voornoemde [betrokkene 5] als de rechthebbende van het geldbedrag van € 73.750,00 dient te worden beschouwd. Het hof is gekomen tot een enigszins lager geldbedrag dan de door de klager [betrokkene 5] verzochte € 75.00.0,00 nu in de tenlastelegging van de verdachte van het onder 1 cumulatief vierde gedachtestreepje onder meer een geldbedrag van € 98.750,00 is genoemd en destijds in beslag is genomen en de rechtbank de verdachte reeds heeft vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 25.000,00, nu eerdergenoemde [betrokkene 3] gemotiveerd heeft aangegeven dat de € 25.000,00 hem toebehoort (€ 98.750,00 minus € 25.000,00 = € 73.750,00).
Derhalve zal het hof de verdachte vrijspreken van het witwassen van het geldbedrag van € 98.750,00 (het onder 1 cumulatief vierde gedachtestreepje). Ten overvloede overweegt het hof dat het beklag van voornoemde [betrokkene 5] dat ziet op de teruggave van de twee blokken goud en de twee horloges ongegrond is verklaard nu door en namens de klager onvoldoende is aangevoerd, en het dossier overigens onvoldoende stukken bevat, die dit deel van het verzoek ondersteunen.
Voorts zal het hof de verdachte vrijspreken van het witwassen van de onder I cumulatief vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde hoeveelheid sieraden, die zijn aangetroffen in een beautycase in de slaapkamer van de verdachte. Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte voornoemde sieraden van haar moeder heeft gekregen, zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het witwassen van eerdergenoemd geldbedrag en voornoemde sieraden behoeven de door de raadsvrouw bij pleitnota gevoerde verweren op dit punt geen verdere bespreking.’
4.
Van de overige in de woning van rekwirante aangetroffen gelden, het goud, de sieraden en goederen oordeelt het gerechtshof dat rekwirante die heeft witgewassen. Het overweegt daartoe het volgende:
‘In de onderhavige strafzaak heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 augustus 2004 tot en met 18 januari 2009 te Purmerend heeft beschikt over substantieel meer vermogen dan zij op basis van haar legale inkomen over die periode heeft kunnen genereren. Het hof leidt uit een en ander af dat de legale inkomsten van de verdachte geen ruimte lieten voor het bezit van grote hoeveelheden contant geld en andere voorwerpen.
Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte de overige geldbedragen en het goud in de zwarte koffer heeft gedaan. De verdachte was immers op de hoogte van de codes van de cijferstoten van die koffer. Uit de in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen bescheiden (code 01.06.A.44) zoals facturen, omwisselingnota's en berekeningen blijkt dat de verdachte met grote sommen geld bezig is geweest. De omwisselingen in Duitse marken (en vervolgens in goud) en in Amerikaanse dollars vonden plaats in 2001. Op de envelop met vermelding van de berekeningen van de Amerikaanse dollars-staan ook berekeningen van bedragen in Nederlandse guldens. Gezien het jaartal op de facturen (2001) en de vermelding van de bedragen in Nederlandse guldens is het alleszins waarschijnlijk dat de omwisselingen hebben plaatsgevonden in verband met de invoering van de euro in januari 2002. Het hof is dan ook, evenals de rechtbank, van oordeel dat de verdachte deze berekeningen heeft opgesteld, omdat het overige geld haar toebehoorde en voor de diverse omwisselingen mogelijk hulp heeft gehad van [betrokkene 4] of derden. [betrokkene 4] gebruikte daarbij de naam van een vroegere klasgenoot [betrokkene 7]. Zij waren de enige Indische meisjes in de klas (dossierpagina 2181). De verdachte heeft bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris wisselende verklaringen afgelegd, die op onderdelen ook nog eens worden weersproken door medeverdachten of getuigen. Zo heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 4] met [betrokkene 6] in Duitsland was voor het aankopen van goud. [betrokkene 6] stelt echter dat hij nooit met [betrokkene 4] in Duitsland is geweest en zelfs niet eens wist dat de verdachte goud had (dossierpagina 2190). Voorts heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 8], die in 1961 in Amsterdam woonde, in opdracht van de vader van de verdachte goud voor de verdachte in Duitsland heeft aangekocht. Uit het onderzoek van de Gemeentelijke Basisadministratie te Amsterdam is niet gebleken dat deze [betrokkene 8] in dat register voorkwam (dossierpagina 2177). Het hof acht de verklaringen van de verdachte dan ook ongeloofwaardig.
Het hof constateert dat er sprake is van diverse typologieën van witwassen. Zo zijn in korte tijdsperioden bij diverse banken per keer niet al te grote geldbedragen omgewisseld. Het hof gaat er van uit dat er iedere keer niet at te grote bedragen werden omgewisseld om de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties te omzeilen. Enkele malen is daarbij door [betrokkene 4] gebruik gemaakt van een valse identiteit. De in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedragen en voorwerpen zijn onder verdachte omstandigheden en op verscheidene plekken aangetroffen. Gezien deze typologieën van witwassen en in aanmerking genomen dat tijdens het onderzoek niet van een legale herkomst van de geldbedragen en de goederen is gebleken, is het hof van oordeel dat ten aanzien van de verdachte een ernstig vermoeden van witwassen met betrekking tot de geldbedragen, het goud, de sieraden en de goederen bestaat. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in 2001 en ook de jaren daarvoor een uitkering op bijstandsniveau ontving (dossierpagina 2038), zodat het onmogelijk is dat zij de grote hoeveelheid aangetroffen goederen, vaak nog in de originele verpakkingen en met prijskaartjes, op legale wijze heeft gekregen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, het goud, de sieraden en de goederen. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (ECLI:NL:HR:2010:BM2471).
Het hof stelt vast dat de verdachte niet met een dergelijke verklaring is gekomen. Weliswaar heeft de verdachte aangegeven dat zij in de periode 2003 tot en met 2007 een bedrag uitgekeerd heeft gekregen van een verzekering en in verband met schadevergoedingen (het gaat in totaal om een bedrag van € 13.451,81, dit bedrag kan de aangetroffen geldbedragen (waaronder ook die in buitenlandse valuta's) niet verklaren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de bewezen verklaarde geldbedragen, het goud, de sieraden en de overige goederen van misdrijf afkomstig zijn en dat de (verdachte daarvan op de hoogte was. Het hof verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer.’
5.
Namens rekwirant is ter zitting in hoger beroep op 15 april 2016 — voor zover voor dit middel van belang — het volgende aangevoerd:
‘De zaak In historisch perspectief
1.1
Cliënte staat vandaag op zitting op verdenking van feiten die gepleegd zouden zijn in de periode 29 augustus 2004 tot en met 18 januari 2009. De verdediging vindt het van belang even stil te blijven staan bij de periode waarin deze strafzaak precies speelde. Door de dochter van cliënte zijn in november 2008 spullen gebracht naar de woning van cliënte. In oktober/november 2008 stonden grote banken als Fortis, ABN en de DSB van Scheringa op omvallen. De paniek was groot Heel veel mensen haalden hun geld van de bank. Geld werd ook over meerdere banken verspreid om maar geen risico te lopen. Daar is tot nu toe weinig aandacht aan besteed. Vandaar dat de verdediging het van belang vindt de zaak in historisch perspectief te plaatsen. Bos moest de ABN overeind houden. Om die reden besluit [betrokkene 4], de dochter van cliënte, het geld dat zij in huis had in een koffer naar haar moeder te brengen. [betrokkene 4] en haar man ([betrokkene 3]) hebben een vakantie geboekt en willen de koffer niet onbeheerd in huis laten. Haar moeder zat de hele dag thuis en leefde geïsoleerd. In de koffer zat niet alleen geld van [betrokkene 4] en haar man maar ook geld en goud van [betrokkene 5]. [betrokkene 5], die na een hersenbloeding nooit meer de oude is geworden en zwaar afhankelijk is geworden van derden, heeft zijn hele vermogen aan [betrokkene 4] toevertrouwd. [betrokkene 5] die als goudsmid heeft gewerkt en daar goed mee heeft verdiend heeft op 3 november 2006 € 143.679,78 van de fiscus teruggekregen. In de koffer die [betrokkene 4] naar cliënte brengt bevinden zich € 75.000,- en twee goudstaven van [betrokkene 5]. [betrokkene 4], haar man en [betrokkene 5] zijn niet de enige in de familie die hun geld van de bank halen. Cliënte en de overige vier kinderen besluiten eveneens hun geld van de bank te halen. Omdat cliënte bijna altijd thuis is en haar huis nooit onbeheerd achterlaat (cliënte doet nooit boodschappen zonder dat één van de kinderen thuis is) vinden zij dat veiliger dan het geld op de bank te laten, zeker na het debacle met de DSB.
Parketnummer 23-001114-14
(….)
2.2
Ik verzoek u cliënte voorts vrij te spreken van het geldbedrag, dat in de koffer onder het bed van cliënte is aangetroffen (4e gedachtestreepje). In de koffer werd onder meer een geldbedrag van €98.750,- aangetroffen. De heer [betrokkene 3], de schoonzoon van cliënte, heeft gemotiveerd aangegeven dat een deel van het in de koffer aangetroffen geld hem toebehoorde, te weten € 25.000,-. Vandaar dat ik u verzoek cliënte vrij te spreken van het witwassen van dat bedrag.
Voorts verzoek ik u cliënte vrij te spreken van de resterende geldbedragen in de koffer en de hoeveelheid goud en sieraden. [betrokkene 5] heeft gemotiveerd aangegeven dat €75.000,- 2 goudstaven, een Cartier horloge en een Rolex hem toebehoorden. Het is een restant van een bedrag ad €143.679,78 dat hij op 3 november 2006 aantoonbaar van de fiscus heeft teruggekregen. [betrokkene 5] had het geld ter bewaring aan [betrokkene 4] gegeven die het geld in bewaring had gegeven aan cliënte aangezien zij op vakantie ging.
[betrokkene 5] is vroeger goudsmid geweest en kon beschikken over veel geld. Dat geld heeft geen criminele herkomst. Vandaar dat ik u verzoek cliënte ook vrij te spreken van het witwassen van dat bedrag en die goudstaven.
Twee goudstaven in de koffer waren van [betrokkene 1] en drie goudstaven waren van [betrokkene 6]. [betrokkene 6] wilde als goudsmid aan de slag en het goud was daar ook voor bedoeld. Meerdere personen hebben uitgelegd waar het geld vandaan kwam. Het aantreffen van geld op een ongebruikelijke plek roept vragen op, maar dat wil niet zeggen dat er meteen sprake is van witwassen. Vandaar dat ik u verzoek cliënte ook vrij te spreken van het witwassen van die goudstaven.
2.3
Ik verzoek u cliënte tenslotte vrij te spreken van het witwassen van een geldbedrag ad € 22.325 en/of 550 Amerikaanse dollar en of een hoeveelheid sieraden aangetroffen in een beautycase (gedachtestreepje 5) en het witwassen van een of meerdere geldbedragen ad € 5.055,- en of 190 Britse pond aangetroffen in een nachtkastje in de slaapkamer van cliënte (gedachtestreepje 6) en het witwassen van een geldbedrag ad €555,- aangetroffen in tas woonkamer (gedachtestreepje 7). Cliënte heeft in 2003, 2004 en 2007 aanzienlijke bedragen teruggekregen (zie bijlage). Het betrof schadevergoedingen die zijn uitgekeerd door het College van Procureurs-Generaal naar aanleiding van een onterechte inbeslagneming van geld en goederen van cliënte in 2001. Het betrof een bedrag ad €7.714,26 d.d. 8 januari 2003 wegens ten onrechte inbeslaggenomen geld, een bedrag ad € 613,55 d.d. 15 maart 2003 rente over inbeslaggenomen geld en een bedrag ad € 4250,- d.d. 11 november 2004 schadevergoeding wegens ten onrechte weggegeven spullen uit de woning (zie bijlage brief College van Procureurs-Generaal). Daarnaast heeft cliënte van de verzekering op 19 september 2007 ook nog een bedrag uitgekeerd gekregen van €874,- (zie bijlage). Het gaat in totaal om een bedrag ad € 13.451,81 in de periode 2003 tot en met 2007. Dat bedrag bevond zich deels in haar beautycase deels in haar nachtkastje en was deels in buitenlandse valuta in de beautycase en het nachtkastje. [betrokkene 4] heeft gemotiveerd aangegeven dat een bedrag ad € 14.900,- haar toebehoorde dat bedrag bevond zich ook in de beautycase. Voorts was €1.620,- van [betrokkene 2] en dat geld bevond zich in een envelop waar de naam van [betrokkene 2] op staat. Het bedrag ad € 550,- aangetroffen in een tas in de woonkamer was eveneens van cliënte.
Nu cliënte gemotiveerd kan aangeven waar de bedragen vandaan komen verzoek ik u cliënte vrij te spreken van witwassen voor de genoemde bedragen.’
6.
Het gerechtshof komt aldus tot het oordeel dat het geld en de goudstaven waarvan rekwirante niet is vrijgesproken aan haar toebehoorden en grondt dat op het feit dat rekwirante op de hoogte was van de codes van de cijfersloten van de zwarte koffer waarin het geld en de goudstaven zijn aangetroffen en dat uit de in haar slaapkamer aangetroffen bescheiden met daarop onder meer vermeldingen van berekeningen blijkt dat zij met grote sommen geld bezig is geweest. Het concludeert dat rekwirante die berekeningen heeft opgesteld in verband met de invoering van de euro in januari 2002 gelet op het jaartal op de facturen (2001) en de vermelding van bedragen in Nederlandse guldens. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat ‘omdat het overige geld aan haar toebehoorde’ waarbij rekwirante voor de diverse omwisselingen (in buitenlandse valuta) mogelijk hulp heeft gehad van [betrokkene 4] of derden. De verklaringen van rekwirante dat het geld niet aan haar toebehoorde acht het hof ongeloofwaardig gelet op de strijd van (onderdelen van die) verklaringen met de verklaringen van medeverdachten of getuigen.
7.
Deze conclusie van het hof, te weten dat (al) het geld en de goudstaven aan rekwirante toebehoorden, is onbegrijpelijk, mede in het licht van hetgeen is aangevoerd, en onvoldoende om een genoegzame motivering te vormen voor de afwijking van hetgeen is betoogd. Nergens blijkt immers uit dat de bescheiden met daarop de berekeningen enig verband houden met de aangetroffen gelden2. en bovendien staat niet vast dat het rekwirante is geweest die de berekeningen heeft gemaakt. Onbegrijpelijk is voorts, zonder nadere motivering welke ontbreekt, dat het gerechtshof rekwirante wel heeft vrijgesproken van een deel van de in de zwarte koffer aangetroffen geldbedragen en goudstaven omdat die volgens de verklaring van [betrokkene 5] aan hem toebehoorden, maar dat het heeft geoordeeld dat het daarin aangetroffen Cartier horloge en een Rolex — waarvan [betrokkene 5] óók gemotiveerd heeft aangegeven dat die van hem zijn — aan rekwirante toebehoorden.
8.
Dat geldt ook voor de vijf andere in de zwarte koffer aangetroffen goudstaven waarvan door [betrokkene 1] (2 goudstaven) resp. [betrokkene 6] (drie goudstaven) is aangegeven in het betoog van de raadsvrouwe dat die van hen zijn. In zijn overwegingen heeft het gerechtshof daaraan (ten onrechte) in het geheel geen aandacht besteed.
9.
Bovendien is aangevoerd, op basis van de daarop betrekking hebbende gemotiveerde verklaring van [betrokkene 4], dat een bedrag van € 14.900,- van de in de beautycase aangetroffen gelden, aan [betrokkene 4] toebehoorde en dat een bedrag van € 1620,- in een envelop met daarop de naam [betrokkene 2], van [betrokkene 2] was. Daarop heeft het gerechtshof verzuimd gemotiveerd een oordeel over te vellen, terwijl hetgeen door de verdediging is gesteld zich niet verdraagt met de vaststellingen noch de conclusie van het gerechtshof dat de deze gelden aan rekwirante toebehoorden.
10.
Nu uit de bewijsvoering met betrekking tot de eigendom van deze gelden, sieraden en goudstaven niet kan blijken dat die met hetgeen door de verdediging is aangevoerd in strijd is en evenmin dat die gelden en sieraden rekwirante toebehoorden, is het van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afwijkende oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
11.
Daarmee is ook het oordeel van het gerechtshof dat de aangetroffen gelden, sieraden, goudstaven en goederen die zijn vermeld in de bewezenverklaring van misdrijf afkomstig zijn en dat rekwirante zulks wist, onvoldoende met redenen omkleed. Van die gelden, sieraden, goudstaven en goederen staat alsdan immers niet zonder meer vast dat die van misdrijf afkomstig zijn, in ieder geval is de daarop betrekking hebbende overweging waaruit zou moeten volgen dat zij van misdrijf afkomstig zijn niet (meer) van toepassing.
12.
Maar ook al zou worden aangenomen dat de gelden, sieraden, goudstaven en goederen in de bewezenverklaring alle toebehoren aan rekwirante, dan kan de overweging waarin tot de conclusie wordt gekomen dat die van misdrijf afkomstig zijn die conclusie niet dragen.
13.
Die overweging houdt in dat er sprake is van een ‘typologie’ van witwassen. Eén daarvan meent het gerechtshof te kunnen vinden in het feit dat in korte tijdsperioden bij diverse banken per keer niet al te grote geldbedragen omgewisseld werden hetgeen een aanwijzing zou zijn voor het omzeilen van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties. Dat zulks de aanleiding zou zijn geweest voor het omwisselen kan echter niet zonder meer worden aangenomen. Het gerechtshof heeft immers zelf vastgesteld, op grond van de aangetroffen berekeningen, dat het ging om guldens die werden omgewisseld in andere valuta en dat dit plaats vond — kennelijk en gelet op de vermelde data — in verband met de invoering van de euro in 2002. Die omstandigheid kan de wisseling van geld in kleinere bedragen en buitenlandse valuta (ter spreiding van het risico van een devaluering van het bezit in guldens) goed verklaren. Dat daarbij door [betrokkene 4] gebruik is gemaakt van een valse identiteit — een andere door het hof genoemde typologie — kan niet zonder meer rekwirante worden aangerekend, terwijl de plekken waar de gelden, goederen, goudstaven en sieraden in de woning zijn aangetroffen: in een koffer en een beautycase (de derde typologie), bezwaarlijk kunnen gelden als ‘verdacht’, meer in het bijzonder niet gelet op het feit dat het gerechtshof de koffer als bergplaats van bepaalde aan anderen dan rekwirante toebehorende gelden en goudstaven kennelijk niet als typologie van witwassen heeft aangemerkt, nu het rekwirante van het witwassen daarvan heeft vrijgesproken.
14.
Vermelding verdient in dit verband voorts dat rekwirante — terecht — niet is veroordeeld voor de witwasvariant ‘verbergen’.
15.
In zoverre het gerechtshof zijn oordeel dat de gelden, goederen, goudstaven en sieraden van misdrijf afkomstig zijn mede baseert op het feit dat rekwirante in 2001 en ook de jaren daarvoor een uitkering op bijstandsniveau ontving zodat het — gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring — onmogelijk is dat zij de grote hoeveelheden aangetroffen goederen, vaak nog in de originele verpakkingen en met prijskaartjes, op legale wijze heeft verkregen, is ook dat oordeel onbegrijpelijk.
16.
Een dergelijke verklaring is immers gegeven: rekwirante heeft gemotiveerd betoogd dat een groot deel van het geld niet aan haar toebehoorde (zie ook hierboven) en voorts onder overlegging van bescheiden aannemelijk gemaakt dat in totaal een bedrag van € 13.451,81 door haar aan schadevergoeding is verkregen. Het gerechtshof heeft niet nader gemotiveerd waarom ‘dit bedrag (…) de aangetroffen geldbedragen niet kan verklaren’, zodat op de afwijking van het daarop betrekking hebbende uitdrukkelijk onderbouwde standpunt reeds daarom onvoldoende is gereageerd. In ieder geval kan met betrekking tot dit deel van het aangetroffen — legale — geld niet worden bewezen dat het van misdrijf afkomstig is.
17.
Voorts is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, en mede in het licht van de verklaring van rekwirante in hoger beroep dat haar kinderen haar altijd veel cadeaubonnen gaven3., onbegrijpelijk dat het gerechtshof heeft geoordeeld dat deze in de auto (KIA) aangetroffen cadeaubonnen en het zich daarin mede bevindende en niet opvallend hoge bedrag aan geld (€ 115,-), van misdrijf afkomstig zijn.
18.
Dat geldt ook voor de hoeveelheid Pokémonkaarten, geheugenkaarten en meerdere flessen parfum/eau de toilette van het merk Slazenger en meerdere MP3-spelers. Rekwirante heeft ter zitting immers ook verklaard4. dat haar neefjes en nichtjes in Suriname Pokémonkaarten spaarden die zij kocht, op de markt in Beverwijk, voor 10 eurocent per stuk om naar hen in Suriname te sturen. Niet blijkt dat die verklaring ongeloofwaardig moet worden geoordeeld terwijl evenmin blijkt dat die kaarten van misdrijf afkomstig zijn.
19.
Van de geheugenkaarten, flessen parfum/eau de toilette en de MP3-spelers blijkt voorts niet binnen welk tijdsbestek die zijn aangeschaft terwijl het enkele feit dat rekwirante niet veel geld te besteden had en heeft, niet betekent dat zij niet in staat zou zijn (geweest) deze — op zich niet uitzonderlijk kostbare — goederen op legale wijze te verkrijgen. Het oordeel van het gerechtshof dat het ‘onmogelijk’ is dat rekwirante de grote hoeveelheid aangetroffen goederen op legale wijze heeft verkregen is dan ook zonder nadere vaststellingen over haar bestedingspatroon (inkomsten en uitgaven) in de periode waarin deze goederen (mogelijk) zijn aangeschaft, ontoereikend gemotiveerd.
20.
Het oordeel van het gerechtshof dat ‘het niet anders (kan) zijn dan dat de bewezen verklaarde geldbedragen, het goud, de sieraden en de overige goederen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan op de hoogte was’ is derhalve onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd waardoor de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed en het arrest aan nietigheid lijdt.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 227b Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden doordat de door het gerechtshof ten bewijze van het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit gebezigde bewijsmiddelen daartoe niet — ook niet in het verband van de overweging waarin de verweren worden besproken — redengevend zijn, meer in het bijzonder kan daaruit niet volgen dat rekwirante bezittingen en/of vermogen had die/dat zij moest opgeven ingevolge art. 17 van de Wet Werk en Bijstand en/of is het oordeel van het gerechtshof dat rekwirante over die bezittingen en/of dat vermogen beschikte — mede in het licht van hetgeen namens rekwirante op dat punt is aangevoerd — onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Aldus is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat rekwirante het aan haar onder 2 tenlastegelegde strafbare feit heeft begaan doordat zij
‘in de periode van 20 januari 2005 tot en met 17 januari 2009 te Purmerend, in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikell7 van de Wet Werk en Bijstand, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, telkens
- —
in het door haar ingevulde en ondertekende inlichtingen formulier en de jaarlijkse heronderzoeksformulieren en de halfjaarlijkse rechtmatigheidsformulieren nagelaten en/of verzuimd te vermelden dat zij, verdachte, bezittingen/vermogen bezat en
- —
nimmer uit eigen beweging kenbaar gemaakt aan de afdeling Werk & Welzijn dat zij, verdachte, bezittingen/vermogen bezat;’
2.
Uit de op dit feit betrekking hebbende bewijsmiddelen kan niet direct volgen dat en welk bezit en/of vermogen rekwirante in dit periode heeft gehad. Uit bewijsmiddel 15, een verklaring van aangever [betrokkene 9] wordt weliswaar gesteld dat rekwirante over een aanzienlijk vermogen van ‘circa € 350.000’ beschikte, maar een daadwerkelijke vaststelling van het bedrag dat rekwirante teveel aan vermogen zou hebben gehad is in de bewijsmiddelen niet terug te vinden.
3.
Het gerechtshof heeft in de op dit feit betrekking hebbende overweging in het verkort arrest (p. 6) overwogen dat de aanwezigheid van goud en (grote) contante geldbedragen in de woning van de verdachte de veronderstelling rechtvaardigt dat dit goud en deze contante geldbedragen bestanddelen vormen van het vermogen waarover de verdachte beschikte of redelijkerwijs kon beschikken en voorts dat de waarden van het onder 1 bewezen verklaarde in de woning van de verdachte aangetroffen vermogen ruimschoots ligt boven de destijds voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen. Gezien de omvang van dat vermogen en de bewijsoverweging bij het onder 1 ten laste gelegde kan worden aangenomen, aldus het gerechtshof, dat het vermogen ook al aanwezig was op 20 januari 2005, hetgeen inhoudt dat de verdachte over de gehele ten laste gelegde periode geen recht had op bijstand.
4.
Namens rekwirante is — gelijk als is gedaan met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde — betwist dat de voorwerpen (gelden, sieraden, goud en goederen) van haar waren en dat voor zover die wel aan haar toebehoorden, de waarde daarvan de grens van het bedrag dat rekwirante gerechtigd is als eigen vermogen te hebben naast haar uitkering niet overschrijdt.
5.
Gelijk het gerechtshof in de overwegingen met betrekking tot dit tweede feit doet, wordt hier verwezen naar de klacht met betrekking tot het eerste feit en meer in het bijzonder over (de juistheid van) het oordeel van het gerechtshof dat de bij haar in de woning inbeslaggenomen voorwerpen (geld, goud, sieraden, goederen) aan rekwirante en niet aan anderen toebehoorden en de onderbouwing daarvan. Rekwirante verzoekt uw Raad hetgeen in middel I onder 6 tot en met 20 op dit punt is aangevoerd als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
6.
Op de gronden ais daar vermeld is het andersluidende oordeel van het gerechtshof met betrekking tot het toebehoren onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Middel III:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 209 Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden in verband met het feit dat de bewijsvoering niet redengevend is voor hetgeen het gerechtshof onder 3. bewezen heeft verklaard, meer in het bijzonder kan uit die bewijsvoering niet volgen dat rekwirante opzettelijk drie valse bankbiljetten van € 50,- in voorraad heeft gehad en/of dat rekwirante met de valsheid of vervalsing ten tijde van de ontvangst daarvan bekend was en/of zij het oogmerk had die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. De bewezen verklaring is derhalve onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft onder 3. bewezen verklaard dat rekwirante
‘op 17 januari 2009 te Purmerend, opzettelijk 3 bankbiljetten van vijftig euro (voorzien van de nummers X24702576615 en/of U77948546774 en/of S80342046710), waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen zij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.’
2.
Aan die bewezenverklaring heeft het gerechtshof de volgende — uit de aanvulling op het verkort vonnis overgenomen — bewijsmiddelen 25 tot en met 30 ten grondslag gelegd:
‘25.
Het proces-verbaal betreffende aantreffen valse bankbiljetten in auto (dossierpagina's 181 en 182), gedateerd 3 december 2010, onder meer inhoudende — zakelijk weergegeven — de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2];
Bij de doorzoeking op 17 januari 2009 in de woning aan de [a-straat 01] te Purmerend werd de sleutel van de personenauto met het kenteken [AA-00-BB], merk Kia, type Rio, kleur grijs gevonden. Deze auto bleek ter hoogte van de woning aan de [a-straat] te Purmerend geparkeerd te staan. In de auto werd een enveloppe met 5 bankbiljetten van 50 euro aangetroffen. Deze bankbiljetten waren voorzien van de registratienummers X24702576615, U779-18546774 en S803-120-16710. Deze biljetten werden geregistreerd met de vindplaats code 02. 02. K02.
Uit de gegevens van de RDW bleek dat de auto sinds 18 juli 2006 op naam stond van [betrokkene 4].
Uit het ingestelde onderzoek blijkt dat dit voertuig geruime tijd werd gebruikt door verdachte.
Uit het onderzoek van de Forensische Recherche bleek dat de 3 biljetten van € 50 vals waren.
26.
Het proces-verbaal van verhoor (dossierpagina's 650, 653 en 654) onder meer inhoudende — zakelijk weergegeven — de door verdachte op 8 mei 2009 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] afgelegde verklaring:
Ik gebruikte de Kia in de periode dat de doorzoeking was. Ik rijd er al gedurende acht maanden in. Alles wat in de auto lag, is van mij.
27.
Het proces-verbaal met bij lagen (dossierpagina 194, 196 en 200), gedateerd 17 februari 2009, inhoudende — zakelijk weergegeven — de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 17 januari 2009 is op de vloer van de woonkamer van de woning [a-straat 01] te Purmerend in beslag genomen:
Code 02. 02.G. 01
Agenda 2009 Nationale Postcodeloterij
De agenda slaat op naam van verdachte.
Op 14 februari 2009 staat in de agenda geschreven: E 210, — aan [betrokkene 1] betaald voor Bankoe.
28.
Het proces-verbaal (dossierpagina 178), gedateerd 6 december 2010, onder meer inhoudende — zakelijk weergegeven — de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]:
Hel woord ‘BANKOE’ is straattaal voor een biljet van 50.
29.
Het proces-verbaal met bijlagen (dossierpagina 's 201 t/m 203), gedateerd 17 februari 2009, inhoudende — zakelijk weergegeven — de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 17 januari 2009 is door de rechter-commissaris in de ‘woning [a-straat 01] te Purmerend op de zitbank in de woonkamer in beslag genomen:
Code 01. 02. E. 02
Blauw notitieboekje met geld 4 x 50 euro
In het notitieboekje is vermeld:
10 = | 210x500 | =290 | = 250 |
10 = | 210x500 | =290 | = 250 |
15 = | 315 x 750 | =435 | =400 |
22 = | 462x 1100 | =638 | =600 |
1197 | 1500 |
30.
Het proces-verbaal onderzoek falsificaat, gedateerd 2 juli 2009, inhoudende — zakelijk weergegeven — de bevindingen van brigadier forensisch rechercheur politie [verbalisant 8] (dossierpagina 156 met bijlagen):
Op 27 mei 2009 ontving ik 3–1 valse bankbiljetten van 50 el/ra met de volgende serienummers:
4 X S80342046710
1 x U37597526-155
9 x U779485-16774.
2 x X2-1702576615.
2 x X24702576619.
4 x X26195726163.
4 x X26195726169.
1 x X42562574640.
4 x X12562574642.
3 x P02183194369.
Zaaknummer 09-003864.
31
van deze falsificaten staan als zijde vals gesignaleerd onder het Europese indicatief: EUA50P5.
Door mij werden aan alle 34 bankbiljetten de volgende kenmerken van valsheid gevonden:
- —
het ontbreken van het originele watermerk in het papier;
- —
het ontbreken van de originele vezelminutering in het papier;
- —
het ontbreken van de originele veiligheidsdraad in het papier;
- —
de afwijkende gebruikte druk/reproductietechnieken;
- —
het ontbreken van de overige echtheidskenmerken.’
3.
Ter zitting van 15 april 2016 is namens rekwirante het volgende verweer5. gevoerd:
‘2.6.
Wat betreft het voorhanden hebben van vals geld. In de Kia zijn drie valse biljetten aangetroffen. De Kia is niet de auto van cliënte, maar die van haar dochter. Cliënte stelt dat zij weliswaar in de auto reed die van [betrokkene 4] was maar dat [betrokkene 1] de dag voor de aanhouding de auto had bestuurd toen cliënte, [betrokkene 4] en [betrokkene 1] een kennis in Rotterdam waren gaan bezoeken. Ook [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij de dag voor de aanhouding met z'n drieën (cliënte, [betrokkene 4] en [betrokkene 1]) naar Rotterdam zijn geweest. [betrokkene 1] reed (zie verklaring [betrokkene 4] in het p-v van de zitting, inhoudelijke behandeling zaak [betrokkene 4]). Nu de biljetten aan de bestuurderskant zijn gevonden en cliënte ontkent dat zij de drie biljetten voorhanden heeft gehad, verzoek ik u cliënte vrij te spreken van het voorhanden hebben van vals geld.’
4.
Het gerechtshof heeft dit verweer verworpen, daartoe overwegende(p. 6 verkort arrest):
‘Ten aanzien van het de verdachte onder 3 cumulatief tweede gedeelte ten laste gelegde overweegt het hof dat gelet op de aantekening in de agenda van de verdachte op 14 februari 2009 en de aantekeningen in het notitieboekje het hof het aannemelijk acht dat de verdachte valse € 50,00 biljetten van haar zoon [betrokkene 1] kocht voor de prijs van € 21,00 per stuk. In de auto van het merk Kia, die bij de verdachte in gebruik was, zijn drie valse € 50,00 biljetten aangetroffen. De verdachte heeft op 8 mei 2009 bij de politie onder meer verklaard dat zij de Kia gebruikte in de periode dat de doorzoeking plaatsvond en dat alles wat in de auto lag van haar is. Derhalve verwerpt het hof het door de raadsvrouw gevoerde verweer.’
5.
Uit de bewijsmiddelen kan volgen:
- —
dat bij een doorzoeking op 17 januari 2009 in de auto, Ford Ka, valse bankbiljetten zijn gevonden en dat die auto op naam stond van de dochter van rekwirante, [betrokkene 4];
- —
dat rekwirante op 8 mei 2009 heeft verklaard er de afgelopen acht maanden in te hebben gereden;
- —
dat rekwirante heeft verklaard dat alles wat in de auto lag van haar is;
- —
dat in een agenda bij de datum 14 februari 2009 staat geschreven ‘€ 210,- aan [betrokkene 1] betaald voor Bankoe.’
- —
dat Bankoe straattaal is voor een biljet van 50;
- —
dat op de zitbank in de woonkamer van de woning van rekwirante een blauw notitieboekje is gevonden met geld, 4 x 50 euro en dat in het notitieboekje een berekeningsoverzicht is vermeld;
- —
dat door forensisch rechercheur 34 valse bankbiljetten van 50 euro zijn ontvangen en dat aan al die 34 valse bankbiljetten, waaronder de drie in de auto gevonden biljetten, 5 valsheidskenmerken zijn gevonden.
6.
De vraag is dan vervolgens of uit hetgeen is vastgesteld en overwogen kan worden afgeleid dat, zoals is vereist voor een veroordeling op grond van art. 209 Sr, dat rekwirante de bankbiljetten ‘in voorraad had’ (waarmee volgens Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, artikel 209 Sr, aant. 1, wordt bedoeld ‘voorhanden hebben’), en dientengevolge, zoals dat is vereist bij ‘voorhanden hebben’, dat bij rekwirante sprake was van een ‘zekere mate van bewustheid’ omtrent de aanwezigheid van die bankbiljetten in haar auto (HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169). Voorts moet ook op grond van de bewijsmiddelen kunnen worden vastgesteld dat de valsheid of de vervalsing aan haar bekend moest zijn geweest toen zij de bankbiljetten ontving en, tot slot, dat zij het oogmerk had die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
7.
Rekwirante heeft ontkend te hebben geweten dat de bankbiljetten in de auto lagen. Dit lijkt op het eerste gezicht in strijd met haar verklaring dat ‘alles wat in de auto lag van haar is’. Dat is het echter niet, nu niet blijkt dat haar is voorgehouden wat er in de auto lag en zij niet positief heeft bevestigd c.q. kunnen bevestigen dat zij — naast de spullen waarvan zij wist dat die in de auto lagen — ook weet had van de in de auto aanwezige valse bankbiljetten én van de valsheid. Daarvan uitgaande kan de enkele verklaring dat ‘alles wat in de auto lag van haar is’, niet zonder meer leiden tot de bewezenverklaring van een zekere mate van bewustheid van de aanwezigheid van valse bankbiljetten en dus van het ‘in voorraad hebben’. Het in hoger beroep gevoerde verweer ziet daar in feite ook op, nu daarin gemotiveerd is aangevoerd dat rekwirante geen weet had van de bankbiljetten in haar auto en dat [betrokkene 1], haar zoon, de dag voor de aanhouding de auto heeft bestuurd en de biljetten bij de bestuurdersstoel zijn gevonden.
8.
Dat rekwirante, gesteld al dat zij die bankbiljetten in voorraad had, bovendien weet zou hebben gehad van de valsheid of vervalsing daarvan, kan niet uit de bewijsvoering volgen. In principe is het bestaan van voorwaardelijk opzet daarop voldoende. Het enkele feit dat er valse bankbiljetten van € 50,- in haar auto lagen, kan echter zonder nadere motivering die wat dit bestanddeel betreft ontbreekt, niet leiden tot de conclusie dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die bankbiljetten vals waren. Niet blijkt uit de bewijsmiddelen dat met één oogopslag de valsheid/vervalsing is waar te nemen zodat de bewijsvoering ook in dit opzicht niet toereikend is.
9.
Zo ook daarover anders mocht worden geoordeeld en uw Raad van oordeel is dat haar zowel het ‘in voorraad hebben’ kan worden verweten als opzet op de valsheid/vervalsing, dan kan niet worden bewezen dat bij rekwirante het oogmerk bestond, op het moment van ontvangst daarvan, deze bankbiljetten als echt en onvervalst uit te (doen) geven. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat men het ‘pas redelijk vond iemand strafrechtelijk aansprakelijk te achten voor het ‘in voorraad hebben’, ‘invoeren’ etc. van vals geld wanneer hij de bedoeling heeft dit geld in omloop, in het verkeer te brengen’ (zie Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, artikel 209 Sr, aant. 3 waarin de Minister wordt geciteerd). Voorwaardelijk opzet is daarbij niet voldoende.
10.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat rekwirante de aangetroffen biljetten in het verkeer wilde brengen. Daarvoor is het feit dat deze bankbiljetten in haar auto zijn gevonden en in haar agenda staat dat zij op enig moment € 210,- aan [betrokkene 1] heeft betaald voor Bankoe niet voldoende. Ook het aantreffen van meerdere valse bankbiljetten in haar woning, voor het in voorraad hebben waarvan zij niet is veroordeeld noch door het gerechtshof verantwoordelijk is gehouden laat staan dat zij daarvan wetenschap geacht wordt te hebben gehad, kan niet tot die conclusie leiden. Die bewijsmiddelen zijn dan ook niet redengevend voor het bewezenverklaarde oogmerk te achten.
11.
Op grond van al deze klachten, tezamen dan wel afzonderlijk, is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Middel IV:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 33 en 33a Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden doordat het oordeel van het gerechtshof dat de in beslag genomen maar nog niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen op de beslaglijst onder de nummers 15, 44b, 104, 105, 109, 110, 113, 116, 117, 118, 119, 120, 122, 124, 135 en 144 vatbaar zijn voor verbeurdverklaring niet begrijpelijk is vanwege het feit dat niet kan blijken op welke wijze die voorwerpen in verband staan met de bewezenverklaarde strafbare feiten. Het arrest lijdt mitsdien aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft (pp. 11 en 13 van het verkort arrest), een aantal meer in het bijzonder aangeduide inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen verbeurd verklaard omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde zijn begaan of verkregen.
2.
Van een aantal van de aldus door het gerechtshof aangeduide voorwerpen kan echter uit het arrest noch de aanvulling daarop volgen dat die aldus in verband stonden met de strafbare feiten. Het betreft hier de volgende voorwerpen:
- —
15: filmcamera pocket DVT280
- —
44b: portemonnee met een smiley
- —
104: Philips Lamp (wake-up)
- —
105: Fototoestel Trust, digitale camera
- —
109: horloge, zilverkleurig, dames (02.02.b06)
- —
110: Cilinder NEMEF, veiligheidscilinder in verpakking
- —
113: Fototoestel Canon C713
- —
116: Slot NEMEF
- —
117: DVD-speler CAT draagbaar
- —
118: gereedschap, oplaatbare multitool
- —
119: Printer, Canon
- —
120: Fototoestel, Kodak Easyshare C713
- —
122: Babyliss, Men
- —
124: DVD-speler, Seron
- —
135: Fototoestel Easy Share C713
- —
144: Fototoestel Kodak C7l3
3.
Het oordeel van het gerechtshof dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurd verklaring is daarom onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. Het arrest lijdt aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 2 maart 2017
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑03‑2017
in verband met een andere (beperktere) bewezenverklaring dan die van de rechtbank
Met uitzondering mogelijk van de USD (zie bewijsmiddel 14). Het geldt in ieder geval voor het bedrag van f. 273.500 dat op een envelop staat vermeld (bewijsmiddel 14).
p. 2 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal van de zitting
p. 3, bovenaan, van het daarvan opgemaakte proces-verbaal van de zitting
Pleitnota onder 2.6.