De zaak 16/02556 is later bij de Hoge Raad binnen gekomen, zodat de aanzeggingstermijn nog niet is verstreken.
HR, 20-03-2018, nr. 16/02469
ECLI:NL:HR:2018:385
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
16/02469
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:385, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:224
ECLI:NL:PHR:2018:224, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:385
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o.
Partij(en)
20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/02469
IV/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 april 2016, nummer 23/003663-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o.
Nr. 16/02469 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 29 april 2016 door het gerechtshof Amsterdam in de zaak met parketnummer 15.700040-09 wegens 1. “witwassen, meermalen gepleegd”, 3. “opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, uitgeven, meermalen gepleegd en bankbiljetten, waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, in voorraad hebben, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, meermalen gepleegd”, 4. “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, 5. “handelen in strijd met art. 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd” en 6. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C en D van de Opiumwet gegeven verbod” alsmede in de zaak met parketnummer 15.706102-13 wegens 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 3. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Verder heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen en ten aanzien van de benadeelde partij, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/02556 en 16/03530. In de tweede zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.1.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld.
4. De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 5 januari 2017 betekend. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep derhalve af op maandag 6 maart 2017. Gedurende deze termijn is geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018