Deze feiten zijn, met een aantal redactionele aanpassingen, ontleend aan het bestreden arrest (hof Den Haag 15 november 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2879, rov. 3.1.). Het betreft een selectie van feiten die relevant zijn voor de onderhavige cassatieprocedure. Ik wijs erop dat [erflater] inmiddels is overleden (volgens de procesinleiding, p. 2, onder “Vooraf” op 12 oktober 2022).
HR, 19-01-2024, nr. 23/00578
ECLI:NL:PHR:2024:71
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
19-01-2024
- Zaaknummer
23/00578
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2024:71, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:328
Conclusie 19‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Onrechtmatige daad. Onterecht gelegde beslagen. Onjuiste en/of onbegrijpelijke afwijzing van verklaring voor recht over onterechte beslagen wegens gebrek aan belang? Maatstaf voor verwijzing naar schadestaatprocedure miskend?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00578
Zitting 19 januari 2024
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
Solidiam Vorderingen B.V.
(hierna: ‘Solidiam Vorderingen’)
tegen
De gezamenlijke erfgenamen van [erflater]
(hierna in mannelijk enkelvoud: ‘ [erflater] ’)
De rechtbank heeft een verklaring voor recht dat [erflater] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [betrokkene 1] op vordering van Solidiam Vorderingen – rechtsopvolgster van [betrokkene 1] – toegewezen, omdat [erflater] onterecht beslag heeft gelegd ten laste van [betrokkene 1] . Ook heeft de rechtbank de schadevergoedingsvordering van Solidiam Vorderingen tegenover [erflater] gedeeltelijk toegewezen en de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen. Zowel [erflater] als Solidiam Vorderingen heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de gevorderde verklaring voor recht afgewezen, omdat daarbij volgens het hof geen zelfstandig belang bestaat. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de schadevergoedingsvordering geheel moet worden afgewezen nu – in de woorden van het hof – niet kan worden geconcludeerd dat aannemelijk kan worden geacht dat [betrokkene 1] schade heeft geleden als gevolg van de onterecht gelegde beslagen. Solidiam Vorderingen heeft daartoe volgens het hof onvoldoende gesteld. Het hof heeft de zaak daarom niet verwezen naar de schadestaatprocedure. In cassatie valt Solidiam Vorderingen deze oordelen aan.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten die het hof Den Haag in zijn arrest van 15 november 2022 heeft vastgesteld.1.
1.2
[erflater] was (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van [erflater] Beheer B.V. (hierna: ‘ [erflater] Beheer’). [erflater] exploiteerde en belegde in vastgoed.
1.3
Solidiam N.V. (hierna: ‘Solidiam’) treedt op als vastgoedbeheerder. [betrokkene 1] (hierna: ‘ [betrokkene 1] ’) en [betrokkene 2] (overleden op 23 februari 2017, hierna: ‘ [betrokkene 2] ’) waren bestuurder van Solidiam.
1.4
Solidiam en [erflater] Beheer hebben op 11 september 2009 een Letter of Intent gesloten met de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (hierna: ‘SBZ’), over de voorgenomen verwerving van de onroerendgoedportefeuille van SBZ. Op 3 december 2009 is tussen Solidiam en [erflater] Beheer als gezamenlijke koper enerzijds en SBZ anderzijds een koopovereenkomst tot stand gekomen.
1.5
Ten behoeve van de nakoming van de koopovereenkomst voor de SBZ-portefeuille heeft [erflater] op 1 maart 2010 een bedrag van € 1.200.000 overgemaakt aan een notaris. Het betrof een storting namens [erflater] Beheer in verband met de tweede tranche van de levering van de SBZ-portefeuille, die in oktober 2010 zou worden gepasseerd. De tweede tranche betrof objecten te [plaats 1] en [plaats 2] . Deze objecten zijn uiteindelijk verworven door Solid Assets B.V. (hierna: ‘Solid Assets’). [erflater] heeft voorts op verzoek van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 5 oktober 2010 nogmaals een bedrag van € 1.200.000 overgeboekt aan een notaris.
1.6
Ten aanzien van het totaal van de door [erflater] overgeboekte bedragen is door Solid Boating B.V. (rechtsvoorgangster, althans handelsnaam, van Solid Assets) € 408.153,42 aan [erflater] terugbetaald, waarna het saldo van de door [erflater] verstrekte geldbedragen per ultimo 2010, exclusief rente, € 2.000.000 bedroeg. Op 31 augustus 2011 is van de bankrekening van Solid Boating nog € 118.617,52 aan [erflater] overgemaakt. Solid Assets heeft verder op 11 januari 2012 € 61.498,71 overgemaakt. Daarna zijn door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , Solid Assets en/of Solidiam geen betalingen meer gedaan met betrekking tot de door [erflater] gefourneerde € 2.400.000 (tweemaal € 1.200.000).
1.7
[erflater] heeft op 6 juni 2017 ten laste van [betrokkene 1] en Solid Assets conservatoire beslagen doen leggen op de in rov. 2.5. van het vonnis in eerste aanleg van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2019 opgesomde vermogensbestanddelen,2.ter verzekering van een vordering tot terugbetaling van het in het vorige randnummer genoemde bedrag van € 2.000.000, te vermeerderen met rente. Op 23 november 2017 heeft [erflater] andermaal conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [betrokkene 1] op de in rov. 2.5. van het vonnis van 31 juli 2019 vermelde vermogensbestanddelen.
1.8
[erflater] heeft [betrokkene 1] , (de erfgenamen van) [betrokkene 2] , Solid Assets en Solidiam op 20 juni 2017 gedagvaard ter zake van de hiervoor in randnummer 1.7 vermelde vordering. [erflater] legde aan deze vordering ten grondslag dat hij het desbetreffende bedrag had geleend aan [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , Solid Assets en Solidiam N.V. [erflater] vorderde terugbetaling van het geleende bedrag, vermeerderd met contractuele rente.
1.9
De ten laste van [betrokkene 1] gelegde beslagen hebben slechts beperkt doel getroffen. Alleen het beslag op de rekening bij ABN AMRO bood een zekerheid van € 9.000. De panden waarop beslag was gelegd, hadden geen overwaarde.
1.10
Bij vonnis van 21 maart 20183.heeft de rechtbank Amsterdam Solidiam veroordeeld tot, onder meer, betaling van € 2.761.010,72, te vermeerderen met contractuele rente van 6%, en de vordering van [erflater] tegenover [betrokkene 1] , de erven [betrokkene 2] en Solid Assets afgewezen. De rechtbank kwam tot het oordeel dat het ervoor moest worden gehouden dat het hier ging om een door [erflater] aan Solidiam verstrekte lening. Zowel Solidiam als [erflater] hebben hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.4.
1.11
[erflater] heeft op 22 en 23 maart 2018 de ten laste van [betrokkene 1] en Solid Assets gelegde beslagen opgeheven.5.
1.12
Op 6 april 2018 is door een notaris een kadasterverklaring afgegeven waarin deze notaris verklaart dat volgens de verklaring van [betrokkene 1] en Stichting Administratiekantoor Woningfonds Oud-Zuid een koopovereenkomst is gesloten waarbij (de appartementsrechten van) de panden [a-straat 1-5] voor een koopprijs van € 3.800.000 door [betrokkene 1] aan Stichting Administratiekantoor Woningfonds Oud-Zuid zijn verkocht.6.De panden zijn (nog) niet in eigendom overgedragen.
1.13
In opdracht van [betrokkene 1] heeft Hermes Advisory B.V. op 18 april 2018 een rapport opgemaakt van de door [betrokkene 1] en zijn ondernemingen geleden schade als gevolg van de gelegde beslagen die in rov. 2.5. van het vonnis in eerste aanleg van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2019 worden genoemd.
1.14
Op 24 april 2018 heeft [betrokkene 1] Solidiam Vorderingen opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van Solidiam Vorderingen was bij de oprichting Solidiam.
1.15
Op 8 mei 2018 hebben [betrokkene 1] en Solid Assets hun vorderingen op [erflater] gecedeerd aan Solidiam Vorderingen.
1.16
Solidiam Vorderingen heeft met het op 15 mei 2018 verkregen verlof van de voorzieningenrechter7.ten laste van [erflater] diverse conservatoire beslagen onder derden en op onroerende zaken gelegd ter verzekering van de door [betrokkene 1] en Solid Assets gestelde schade ten gevolge van de, gezien de afwijzing van diens vorderingen jegens [betrokkene 1] en Solid Assets (zie randnummer 1.10 hiervoor), volgens Solidiam Vorderingen onterechte beslagleggingen van [erflater] . Bij vonnis in kort geding van 23 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op vordering van [erflater] de beslagen opgeheven, behoudens beslagen op een aantal aan [erflater] toebehorende onroerende zaken.8.
1.17
Het hof Amsterdam heeft bij arrest van 11 februari 2020 op het hoger beroep van [erflater] en Solidiam tegen het hiervoor in randnummer 1.10 genoemde vonnis beslist.9.Het hof Amsterdam kwam, kort samengevat, tot het oordeel dat [erflater] had te gelden als geldgever en Solid Assets als geldnemer. Het hof Amsterdam vernietigde het vonnis van de rechtbank, voor zover Solidiam tot (onder meer) betaling van het bedrag van € 2.761.010,72 was veroordeeld en veroordeelde, opnieuw rechtdoende, Solid Assets tot die betaling. [erflater] heeft tegen het arrest van het hof Amsterdam van 11 februari 2020, voor zover gewezen tussen hem en Solidiam, beroep in cassatie ingesteld. In cassatie heeft [erflater] het oordeel van het hof dat Solidiam niet (mede) als geldnemer kan worden aangemerkt, bestreden. Uw Raad heeft de klachten van [erflater] gegrond bevonden, het arrest van het hof Amsterdam, voor zover gewezen tussen [erflater] en Solidiam, vernietigd en de zaak ter verdere beoordeling van de vraag of (ook) Solidiam als geldnemer moet worden aangemerkt, verwezen naar het hof Den Haag.10.
2. Procesverloop
Eerste aanleg
2.1
Solidiam Vorderingen heeft [erflater] op 22 juni 2018 voor de rechtbank Den Haag gedagvaard en onder meer gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht verklaart dat [erflater] onrechtmatig jegens [betrokkene 1] en/of Solid Assets heeft gehandeld, en
(ii) [erflater] veroordeelt tot vergoeding van de door [betrokkene 1] en/of Solid Assets geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.2
De rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 31 juli 2019 toegewezen,11.met dien verstande dat de rechtbank de in randnummer 2.1 hiervoor genoemde schadevergoedingsvordering heeft afgewezen voor zover deze vordering betrekking heeft op de door Flatbeheer Vastgoed Zoetermeer B.V., Flatbeheer Onroerendgoed Groep B.V. en Office Centre Schiphol-West 1 B.V. (hierna: ‘de [betrokkene 1] -vennootschappen’)12.beweerdelijk geleden schade (rov. 5.1.-5.2.).13.De rechtbank heeft in de kern overwogen en beslist dat:14.
- de rechtbank terughoudend moet zijn bij het afwijzen van een vordering op de grond dat er onvoldoende belang bestaat en dat de rechter ervan moet uitgaan dat een eiser belang heeft bij een verklaring voor recht dat zijn wederpartij aansprakelijk is voor schade als de mogelijkheid van schade aannemelijk is (rov. 4.2.);
- Solidiam Vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Het debat tussen partijen over de vraag of Solidiam Vorderingen aanspraak heeft op schadevergoeding geeft Solidiam Vorderingen een belang bij een rechterlijk oordeel over haar vorderingen. Dat [erflater] misschien wel de onrechtmatigheid van het conservatoir beslag erkent, neemt dit belang volgens de rechtbank niet weg (rov. 4.3., zie over deze mogelijke erkenning van [erflater] ook rov. 4.1.);
- anders dan [erflater] heeft aangevoerd geen sprake is van misbruik van bevoegdheid van Solidiam Vorderingen door ten laste van [erflater] beslagen – zie randnummer 1.16 hiervoor – te leggen (rov. 4.4.-4.6.);
- [erflater] onrechtmatig beslag heeft laten leggen ten laste van [betrokkene 1] , nu de onderliggende vordering van [erflater] jegens [betrokkene 1] is afgewezen bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018 (zie randnummer 1.10 hiervoor). Daarmee staat vast dat [erflater] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [betrokkene 1] (rov. 4.7.-4.10.);
- voor verwijzing naar de schadestaatprocedure voldoende is dat eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk maakt (rov. 4.10.);
- het aannemelijk is dat [betrokkene 1] als gevolg van de bankbeslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren en dat uit de stellingen van Solidiam Vorderingen volgt dat [betrokkene 1] vastgoedaankopen heeft moeten financieren met mede-investeerders en daardoor ook de winst met hen zal moeten delen, zodat de mogelijkheid van hieruit voortvloeiende schade aannemelijk is. Gelet hierop en het feit dat deze posten en andere door Solidiam Vorderingen aangevoerde posten nog niet kunnen worden begroot, heeft de rechtbank [erflater] veroordeeld tot vergoeding van schade aan Solidiam Vorderingen, nader op te maken bij staat, met inachtneming van rov. 4.12.-4.14. van haar vonnis (rov. 4.11.);
- de door Solidiam Vorderingen aangevoerde schadepost bestaande uit de (nadelige) gevolgen van het (gestelde) feit dat de [betrokkene 1] -vennootschappen door [betrokkene 1] liquiditeitstekort genoodzaakt waren om het door hen gehouden vastgoed met spoed te verkopen, niet als een gevolg van de onrechtmatige daad tegenover [betrokkene 1] kan worden toegerekend aan [erflater] (art. 6:98 BW). Deze gevolgen staan volgens de rechtbank in een te ver verwijderd verband van het door [erflater] gelegde conservatoir beslag. De rechtbank heeft vooropgesteld dat de schade in de eerste plaats in het vermogen van de [betrokkene 1] -vennootschappen ligt, en dus bij derden ten opzichte van [erflater] . Dat ook [betrokkene 1] hiervan afgeleide schade kan ondervinden is volgens de rechtbank in beginsel niet uitgesloten en onder omstandigheden kan een beslaglegger ook aansprakelijk gehouden worden voor de voorzienbare schade. Een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, te meer niet omdat gesteld noch gebleken is dat [erflater] had moeten verwachten dat [betrokkene 1] tot verkoop gedwongen zou worden als gevolg van het beslag op een relatief beperkt banksaldo van enkele duizenden euro’s en deze schade in een te ver verwijderd verband staat van het onrechtmatige beslag. De rechtbank heeft gezien het voorgaande de door [erflater] gevorderde schadevergoeding afgewezen voor zover deze betrekking heeft op door [betrokkene 1] -vennootschappen geleden schade (rov. 4.12.-4.13.);
- de rechtbank geen reden ziet om de onderhavige zaak aan te houden totdat onherroepelijk is beslist op de vordering van [erflater] in de procedure als bedoeld in randnummers 1.10 en 1.17 hiervoor (rov. 4.14.).
Hoger beroep
2.3
[erflater] heeft op 25 oktober 2019 bij het hof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 31 juli 2019 (zaaknummer: 200.270.514). Solidiam Vorderingen heeft op 29 oktober 2019 bij het hof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen datzelfde vonnis van de rechtbank (zaaknummer: 200.276.779). Dit brengt mee dat zowel Solidiam Vorderingen als [erflater] een memorie van grieven én een memorie van antwoord heeft ingediend. Het hof heeft de twee zaken bij beslissing van 8 december 2020 gevoegd.15.
2.4
Solidiam Vorderingen heeft in beide zaken haar eis verminderd voor zover de gestelde schadeplichtigheid van [erflater] tevens Solid Assets betrof. Solidiam Vorderingen heeft haar vorderingen alleen gehandhaafd voor zover deze vorderingen betrekking hebben op onrechtmatig handelen en schadeplichtigheid van [erflater] tegenover [betrokkene 1] .16.
2.5
Het hof heeft in zijn arrest van 15 november 2022, het bestreden arrest, het vonnis van de rechtbank vernietigd en de (in hoger beroep verminderde) vorderingen van Solidiam Vorderingen afgewezen (rov. 3.7.1. en 4.). Ik merk op dat het bestreden arrest geen goed doorlopende nummering van rechtsoverwegingen bevat. Op pagina’s 4-5 van het bestreden arrest heeft het hof rov. 3.3.-3.7. opgenomen17.en op pagina’s 5-9 van het bestreden arrest rov. 3.3.1.-3.7.1.18.
2.6
Het hof heeft als volgt overwogen en geoordeeld.
2.7
Na zijn weergave van de feiten en van het procesverloop in eerste aanleg heeft het hof de grieven van partijen en de ingestelde vorderingen van Solidiam Vorderingen in hoger beroep benoemd (rov. 3.2.-3.6., p. 4-5).19.Volgens het hof houdt de (enkele) grief van Solidiam Vorderingen in dat Solidiam Vorderingen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de door de [betrokkene 1] -vennootschappen geleden schade in rov. 4.12.-4.14. bestrijdt (rov. 3.5., p. 5, zie ook rov. 3.4.1.).
2.8
Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat van de twintig door [erflater] aangevoerde grieven de grieven 1-11 van [erflater] geen afzonderlijke bespreking behoeven en dat grief 16 van [erflater] onbesproken kan blijven (rov. 3.3.1.-3.3.3.).20.
2.9
Het hof heeft daarna onder het kopje “de overige grieven van [erflater] en de grief van Solidiam Vorderingen” de vraag of het aannemelijk is dat [betrokkene 1] ten gevolge van de ten laste van hem gelegde beslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren en dientengevolge schade heeft geleden als kern van de rechtsstrijd in hoger beroep aangeduid:
“3.4.1. Na de vermindering van eis van Solidiam Vordering[en, A-G] tot de vorderingen betreffende door [betrokkene 1] geleden schade, gaat het bij de overige grieven van [erflater] in essentie – naast het door [erflater] in de grieven andermaal aan de orde gestelde verwijt van misbruik van procesbevoegdheid van Solidiam Vorderingen – alleen nog om de vraag of het aannemelijk is dat [betrokkene 1] ten gevolge van de ten laste van hem gelegde beslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren en dientengevolge schade heeft geleden (r.o. 4.11 vs rb). Dezelfde vraag staat centraal in het door Solidiam Vorderingen ingestelde hoger beroep. In de grief van Solidiam Vorderingen wordt het oordeel van de rechtbank bestreden dat schade die [betrokkene 1] stelt te hebben geleden doordat aan hem gelieerde vennootschappen ten gevolge van de ten laste van hem gelegde beslagen schade hebben geleden (afgeleide schade) in elk geval niet als een gevolg van een ten laste van hem onrechtmatig gelegd beslag aan [erflater] kan worden toegerekend (r.o. 4.13 vs rb). Het hof zal de grieven van partijen betreffende voormelde vraag hierna gezamenlijk bespreken.”
2.10
Hierna heeft het hof vastgesteld dat [erflater] niet betwist dat de afwijzing van zijn vordering tegenover [betrokkene 1] (randnummer 1.10 hiervoor) tot gevolg heeft dat de voor die vordering ten laste van [betrokkene 1] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn, en dat [erflater] wél betwist dat aannemelijk kan worden geacht dat [betrokkene 1] als gevolg van die beslagen schade heeft geleden:
“3.4.2. [erflater] betwist niet dat de afwijzing van zijn vordering jegens [betrokkene 1] tot gevolg heeft dat de voor die vordering ten laste van [betrokkene 1] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn. Hij betwist wel dat aannemelijk kan worden geacht dat [betrokkene 1] ten gevolge van die beslagen schade heeft geleden. [erflater] wijst erop dat de beslagen ten laste van [betrokkene 1] slechts doel hebben getroffen voor wat betreft de onder de ABN Amrobank gelegde derdenbeslagen. Dit beslag betrof een zodanig gering bedrag (bedragen van € 6.835,95 en € 2.204,11 minus € 50 administratiekosten) dat niet aannemelijk kan worden geacht dat dit tot een financieringsnood bij [betrokkene 1] heeft geleid. [erflater] voegt daaraan toe dat in het rapport inzake indicatieve vermogensschade van [betrokkene 1] en zijn ondernemingen van [betrokkene 3] van Hermes Advisory (prod. 21 cva) de causaliteit van de gestelde schadeposten en het vexatoir beslag niet is onderzocht en slechts als een gegeven is beschouwd (p. 7 rapport), zodat dat rapport niet tot aannemelijkheid van schade ten gevolge van de beslagen kan bijdragen.”
2.11
Het hof heeft vervolgens beschreven wat Solidiam Vorderingen niet heeft betwist:21.
“3.4.3. Solidiam Vorderingen betwist niet dat de door [erflater] ten laste van [betrokkene 1] gelegde beslagen slechts succesvol zijn gebleken voor het bedrag van ca. € 9.000,= onder de ABN AMRO bank, dat de onroerende zaken waarop ten laste van hem beslag is gelegd geen overwaarde hadden en dat het beslag op een bedrag van ca. € 9.000,= aan banktegoed na niet van enige relevante betekenis is geweest voor de gestelde financieringsnood waarin [betrokkene 1] door het onrechtmatig beslag is komen te verkeren.”
2.12
Na deze beschrijving heeft het hof geoordeeld dat het gezien het beperkte resultaat van het beslag op de weg van Solidiam Vorderingen ligt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden geconcludeerd dat aannemelijk kan worden geacht dat [betrokkene 1] schade als gevolg van het beslag lijdt:
“3.4.4. Het hof deelt het standpunt van [erflater] dat, gezien het beperkte resultaat van het beslag, schade van [betrokkene 1] ten gevolge van het beslag niet zonder meer en zonder nadere onderbouwing daarvan door Solidiam Vorderingen aannemelijk kan worden geacht en het dus op de weg van Solidiam Vorderingen ligt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit zulks kan worden geconcludeerd.”
2.13
Het hof heeft hierna vastgesteld dat Solidiam Vorderingen heeft aangevoerd dat de beslagen ertoe hebben geleid dat een financieringstraject van [betrokkene 1] bij Rabobank tot herfinanciering van de panden aan de [a-straat] te [plaats 1] is mislukt en dat [betrokkene 1] dáárdoor schade heeft geleden doordat (a) [betrokkene 1] objecten (ik begrijp gezien het vervolg van dit oordeel: projecten) van vennootschappen waarbij hij betrokken was niet heeft kunnen voorfinancieren, die vennootschappen daardoor hun projecten op andere wijze hebben moeten financieren, hetgeen voor [betrokkene 1] zou resulteren in minder rendement uit die vennootschappen, en (b) [betrokkene 1] over een bedrag van € 5.000.000 zijn rentelasten niet heeft kunnen verlagen naar 1,75% (plus liquiditeitstoeslag):22.
“3.4.5. Solidiam Vorderingen stelt in dat verband dat de beslagen, ook al hebben deze nagenoeg geen doel getroffen, ten gevolge hebben gehad dat een financieringstraject van [betrokkene 1] tot herfinanciering van de panden aan de [a-straat] te [plaats 1] is spaak gelopen. [betrokkene 1] was, naar Solidiam Vorderingen stelt, met Rabobank in een vergevorderd stadium van overleg over een herfinanciering van de panden. Solidiam Vorderingen verwijst daarvoor naar een, niet door Rabobank maar door [betrokkene 1] op 14 juni 2017 ondertekende, Indicatieve Term Sheet d.d. 9 juni 2017 (prod. 13 inl. dagv., prod. 23 cva). Met de in de Term Sheet omschreven financiering voor een bedrag van € 5.000.000,= zou [betrokkene 1] volgens Solidiam Vorderingen de bestaande financiering van de panden van € 750.000,= van Vesting Finance en een bedrag van € 1.000.000,= op de hypotheek bij de Deutsche Rank hebben kunnen inlossen. Met het restant van de lening zou hij een lening van € 3.250.000,= aan zijn oom [betrokkene 4] hebben kunnen inlossen, welke gelden door zijn oom vervolgens als werkkapitaal aan hem ter beschikking zouden worden gesteld. [betrokkene 4] zou na inlossing van Vesting Finance en de Deutsche Bank eerste hypotheekhouder op de panden worden doch hij zou instemmen met rangwisseling waardoor [betrokkene 1] aan de voorwaarde van Rabobank van een recht van eerste hypotheek op de panden zou hebben kunnen voldoen.
Volgens Solidiam Vorderingen heeft [betrokkene 1] door het afketsen van de herfinanciering tweeërlei schade geleden:
a. schade doordat hij objecten van vennootschappen waarbij hij betrokken was niet heeft kunnen voorfinancieren, die vennootschappen daardoor hun projecten op andere wijze hebben moeten financieren (noodgedwongen verkopen op minder gunstige tijdstippen en financieringen tegen minder gunstige tarieven), hetgeen voor [betrokkene 1] zou resulteren in minder rendement uit die vennootschappen;
b. schade doordat [betrokkene 1] over een bedrag van € 5.000.000,= zijn rentelasten niet heeft kunnen verlagen naar 1,75% (toev. hof: blijkens de sheet euribor vermeerderd met marge van 1,75% + liquiditeitstoeslag).”
2.14
Daarna heeft het hof vastgesteld dat [erflater] betwist “dat [betrokkene 1] zonder het beslag de in de Indicatieve Term Sheet omschreven financiering zou hebben verkregen” (rov. 3.4.6.).23.
2.15
Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat Solidiam Vorderingen onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd voor de stelling dat het financieringstraject in een vergevorderd stadium was maar Rabobank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] aan de [a-straat] de financiering niet heeft willen verlenen. Volgens het hof doet afbreuk aan de stelling van Solidiam Vorderingen dat de financieringsaanvraag is gestrand als gevolg van het beslag op de panden aan de [a-straat] dat de financieringsaanvraag is gedaan op een moment dat al beslag op de panden was gelegd en dat (later) een taxatierapport voor de panden in opdracht van Rabobank is uitgebracht op grond van een eveneens van na het beslag daterende offerte. Bovendien heeft Solidiam Vorderingen volgens het hof verder niets gesteld waaruit volgt dat een krediet als aan de orde is in de term sheet voor de financiering van Rabobank door [betrokkene 1] zou kunnen worden aangewend voor andere doelen (aflossing andere schulden en verstrekking van financiële middelen aan derden, zie ook rov. 3.4.8., tweede zin) dan waarvoor financiering werd gevraagd:
“3.4.7. De Indicatieve Term Sheet houdt, naar [erflater] terecht heeft opgemerkt en anders dan Solidiam Vorderingen doet voorkomen, geen financieringsaanbod van Rabobank in maar een aanvraag – van Solidiam N.V. en/of [betrokkene 1] – voor een financiering als in de Term Sheet omschreven. Het stuk betreft een financiering die als rekening-courantfaciliteit zou moeten worden verstrekt voor de financiering van een verbouwing van de panden [a-straat 1-5] , te [plaats 1] waarvan het bedrag in delen, naar de stand van de verbouwing, zou kunnen worden opgenomen (als ware sprake van een bouwdepot). Solidiam Vorderingen voert voor de stelling, dat het financieringstraject in een vergevorderd stadium was maar de bank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] aan de [a-straat] de financiering niet heeft willen verlenen, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aan. Solidiam Vorderingen verwijst slechts, zonder vermelding van enige specifieke datum, tijd en/of bijzonderheid naar een telefonische mededeling van die strekking van de directeur [betrokkene 5] van Rabobank. Zij stelt niets waaruit kan blijken van het gestelde ‘vergevorderde’ stadium van de financieringsaanvraag, het moment waarop dit zou zijn bereikt en de gevraagde financiering kon worden verwacht noch over de te verwachten invulling van de gevraagde financieringsovereenkomst, de door de bank daaraan te verbinden voorwaarden en de vraag of door [betrokkene 1] aan die voorwaarden zou kunnen zijn voldaan. Soldiam [Solidiam, A-G] Vorderingen heeft evenmin iets concreets gesteld over de aard van de verbouwplannen en het stadium waarin deze verkeerden. Aan de stelling van Solidiam Vorderingen dat de financieringsaanvraag is gestrand als gevolg van het beslag op de panden [a-straat] , wordt voorts afbreuk gedaan door het feit dat de financieringsaanvraag (d.d. 9 juni 2017 en door [betrokkene 1] ondertekend op 14 juni 2017) is gedaan op een moment dat op 6 juni 2017 al beslag op de panden was gelegd en op 5 juli 2017 nog een taxatierapport voor de panden in opdracht van Rabobank (prod. 26 eva) is uitgebracht op grond van een eveneens van na het beslag daterende offerte van 19-6-2017. Zonder een concrete, door Solidiam Vorderingen niet gegeven, verklaring daarvoor, wijzen deze feiten en omstandigheden er niet op dat de gevraagde financiering aan [betrokkene 1] ten gevolge van het beslag niet is verleend. Door Solidiam Vorderingen is verder niets gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat een krediet als in de term sheet aan de orde, een bouwkrediet, door [betrokkene 1] zou hebben kunnen worden aangewend voor andere doelen (aflossing andere schulden en verstrekking van financiële middelen aan derden) dan waarvoor de financiering werd gevraagd.”
2.16
Op grond van het voorgaande heeft het hof grief 14 van [erflater] – de rechtbank zou in rov. 4.11. ten onrechte hebben overwogen dat het aannemelijk is dat [betrokkene 1] als gevolg van de bankbeslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren, ook al werd volgens [erflater] slechts circa € 9.000 aan (positief) banksaldo getroffen door het beslag24.– laten slagen. Wat [erflater] in dat verband nog meer heeft opgemerkt, behoeft volgens het hof verder geen bespreking. Het hof heeft het aanbod van Solidiam Vorderingen om [betrokkene 5] , directeur van Rabobank (hierna: ‘ [betrokkene 5] ’), als getuige te doen horen, onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend geacht. Het hof heeft dit aanbod gepasseerd om in de kern dezelfde reden als de reden voor het slagen van grief 14 van [erflater] (zie rov. 3.4.7. hiervoor):
“3.4.8. Naar het oordeel van het hof slaagt grief 14 van [erflater] reeds op grond van het voorgaande en behoeft hetgeen [erflater] in dit verband nog meer heeft opgemerkt, verder geen bespreking. Nu Solidiam Vorderingen geen bijzonderheden heeft gesteld over de slagingskans van de gevraagde financiering en geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat [betrokkene 1] de in de Indicatieve Term Sheet d.d. 9 juni 2017 omschreven rekening-courantfaciliteit voor een ander doel – meer specifiek de gestelde aflossing van schulden en het voorfinancieren van objecten ten behoeve van met hem gelieerde rechtspersonen – zou hebben kunnen aanwenden dan de in de Sheet specifiek aangegeven verbouwingsbestemming, acht het hof het enkele aanbod van Solidiam Vorderingen om [betrokkene 5] , directeur van Rabobank, als getuige te doen horen, onvoldoende specifiek en niet ter zake dienende. Het hof passeert daarom dat aanbod.”
2.17
Hierna heeft het hof geoordeeld dat de grieven van [erflater] voor het overige onbesproken kunnen blijven en dat Solidiam Vorderingen bij de gevorderde verklaring voor recht geen zelfstandig belang heeft nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht:
“3.4.9. Aangezien het slagen van grief 14 al tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing alsnog van de vorderingen van Solidiam Vorderingen moet leiden, kunnen de grieven van [erflater] voor het overige onbesproken blijven. Het hof is met [erflater] van oordeel dat Solidiam Vorderingen bij haar vordering onder I geen zelfstandig belang heeft nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht.”
2.18
Het hof is vervolgens ingegaan op grief 13 van [erflater] over het door hem gestelde misbruik van recht althans misbruik van rechtspersonen door Solidiam Vorderingen (rov. 3.5.1.-3.5.2.).25.Het hof is hier tot de conclusie gekomen dat grief 13 van [erflater] geen verdere bespreking behoeft, nu [erflater] in hoger beroep aan grief 13 niet meer de vordering heeft verbonden om Solidiam Vorderingen in de werkelijke kosten van het geding te veroordelen.
2.19
Het hof heeft daarna geoordeeld dat de (enige) grief van Solidiam Vorderingen – zie randnummer 2.7 hiervoor – geen verdere bespreking behoeft, omdat de vordering van Solidiam Vorderingen betreffende schade van de [betrokkene 1] -vennootschappen ook afstuit op het slagen van grief 14:
“3.6. De grief van Solidiam Vorderingen behoeft na het voorgaande evenmin verdere bespreking. Solidiam Vorderingen stelt op zichzelf terecht dat [betrokkene 1] in persoon schade ten gevolge van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad kan hebben geleden indien sprake is van schade van aan hem gelieerde ondernemingen die [erflater] zelf geen jegens hen gepleegde onrechtmatige daad kunnen verwijten. Echter, ook de vordering van Solidiam Vorderingen betreffende dergelijke schade stuit af op het slagen van grief 14.”
2.20
Ten slotte heeft het hof in het lichaam van het bestreden arrest (onder het kopje “conclusie:”) en in het dictum van het bestreden arrest een aantal conclusies getrokken en de zaak afgedaan zoals vermeld in randnummer 2.5 hiervoor (rov. 3.7.1. en 4.).
Cassatieberoep
2.21
Bij procesinleiding van 14 februari 2023 heeft Solidiam Vorderingen, tijdig, cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest.26.Tegen [erflater] is verstek verleend. Solidiam Vorderingen heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht. Ik wijs er op dat op dit moment nog een andere zaak bij Uw Raad aanhangig is die met het onderhavige cassatieberoep (enigszins) samenhangt.27.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit een inleiding die geen klachten bevat en een tweede deel met klachten. De klachten zijn onderverdeeld in vijf onderdelen. Onderdelen 3 en 5 kennen verschillende subonderdelen.
3.2
Ik meen dat het cassatiemiddel terecht is voorgesteld. Ik licht dat toe.
3.3
Onderdeel 1 richt zich tegen het gehele bestreden arrest, maar met name tegen rov. 3.4.1.-3.4.2. en 3.4.4. Volgens onderdeel 1 heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het criterium dat geldt voor verwijzing van een zaak naar de schadestaatprocedure. Ten onrechte zou het hof hebben getoetst of aannemelijk is dat [betrokkene 1] schade heeft geleden in plaats van of een mogelijkheid van schade van [betrokkene 1] aannemelijk is.
3.4
Onderdeel 1 slaagt.
3.5
Uitgangspunt is dat de rechter in de hoofdprocedure de schade begroot. Op de voet van art. 612 Rv kan de rechter echter een veroordeling uitspreken tot schadevergoeding op te maken bij staat, indien begroting van de schade in de hoofdprocedure niet mogelijk is.28.Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet nodig dat aannemelijk is gemaakt dat enige schade is of zal worden geleden. Voor verwijzing naar de schadestaat is volgens vaste rechtspraak voldoende dat de mogelijkheid van geleden of nog te lijden schade die is of wordt veroorzaakt door een aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis aannemelijk is gemaakt. De rechter kan een verwijzing naar de schadestaatprocedure daarom niet afwijzen als (i) zijn uitspraak in de hoofdprocedure in het midden laat of de mogelijkheid van schade aannemelijk is en (ii) de rechter niet om een andere (terechte) reden die geen betrekking heeft op de aannemelijkheid van de mogelijkheid van schade de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft afgewezen.29.Een gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure kan dus wel worden afgewezen als het oordeel van de rechter in de hoofdprocedure inhoudt dat de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is. Is de mogelijkheid van schade volgens het oordeel van de rechter niet aannemelijk, dan bestaat in cassatie geen belang bij een klacht die al dan niet terecht aan de orde stelt dat de rechter een onjuiste maatstaf voor verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gehanteerd.30.
3.6
Uitgangspunt is verder dat de rechter in de hoofdprocedure en dus voorafgaand aan de schadestaatprocedure de grondslag voor aansprakelijkheid vaststelt en dat de rechter in de schadestaatprocedure gebonden is aan dat oordeel.31.
3.7
In rov. 3.4.4. van het bestreden arrest heeft het hof geoordeeld dat schade van [betrokkene 1] als gevolg van het beslag niet zonder meer en zonder nadere onderbouwing daarvan door Solidiam Vorderingen aannemelijk kan worden geacht en dat het dus op de weg van Solidiam Vorderingen ligt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit kan worden geconcludeerd. Het hof heeft hier weliswaar twee keer het woord “kan” gebruikt,32.maar daarmee heeft het hof niet als maatstaf gehanteerd of een mogelijkheid van schade aannemelijk is. Het gebruik van het woord “kan” is immers gekoppeld aan “aannemelijk (…) worden geacht” en “worden geconcludeerd”, en niet aan (het lijden van) schade.33.
3.8
Omdat bij een juridische maatstaf beslissend is en centraal staat wat – het relevante (rechts)feit – aannemelijk moet zijn gemaakt, begrijp ik rov. 3.4.4. van het bestreden arrest zo dat het hof daarin heeft geoordeeld dat Solidiam Vorderingen aannemelijk moet maken dat [betrokkene 1] schade lijdt.34.Volgens het hof moet immers uit voldoende concrete feiten en omstandigheden geconcludeerd kunnen worden dat schade aannemelijk kan worden geacht (dus: feiten en omstandigheden die schade aannemelijk maken). Bovendien heeft het hof in rov. 3.4.1. van het bestreden arrest als centrale vraag aangemerkt “of het aannemelijk is dat [betrokkene 1] ten gevolge van de ten laste van hem gelegde beslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren en dientengevolge schade heeft geleden”. Ook dit steunt de in dit randnummer verdedigde lezing van rov. 3.4.4. van het bestreden arrest dat het hof niet de mogelijkheid van schade van [betrokkene 1] als maatstaf heeft gehanteerd maar de maatstaf of schade van [betrokkene 1] aannemelijk is. Het hof heeft daarmee een onjuiste maatstaf gehanteerd voor de beoordeling van de door Solidiam Vorderingen gevorderde schadevergoeding met verwijzing naar de schadestaatprocedure. Als gezegd is volgens Uw Raad het aannemelijk te maken (rechts)feit de mogelijkheid van schade en niet schade, zoals de rechtbank in eerste aanleg ook terecht heeft geoordeeld (zie randnummer 2.2 hiervoor).
3.9
Deze lezing van rov. 3.4.4. wordt ook gesteund door het oordeel van het hof dat Solidiam Vorderingen onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat schade van [betrokkene 1] aannemelijk kan worden geacht. Dit oordeel steunt de hiervoor genoemde lezing van rov. 3.4.4., omdat dit oordeel de mogelijkheid van schade openlaat maar in de visie van het hof toch tot afwijzing van de gevorderde verwijzing naar de schadestaat moet leiden (rov. 3.4.1.-3.4.8.). Hiermee geeft het hof blijk van het hanteren van een te strenge maatstaf voor verwijzing naar de schadestaat. Zou Solidiam Vorderingen immers in de onderhavige hoofdprocedure wél voldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd (en die feiten en omstandigheden hebben bewezen) – het hof sluit niet uit dat dit mogelijk zou zijn geweest – dan had in de onderhavige hoofdprocedure kunnen blijken dat [betrokkene 1] de schade heeft geleden die zij heeft gesteld (zie voor deze schade het slot van rov. 3.4.5., onder a. en b., van het bestreden arrest). Het hof heeft niet geoordeeld dat het gezien de vaststaande feiten en omstandigheden aannemelijk is dat causaal verband of schade ontbreken. Mogelijk is de aanleiding voor het hanteren van een onjuiste maatstaf geweest dat de gedingstukken in hoger beroep – in mijn lezing – de juiste maatstaf voor verwijzing naar de schadestaatprocedure niet (of in elk geval niet uitgebreid) centraal stellen.
3.10
Het hof heeft ten aanzien van de beweerdelijke schade van [betrokkene 1] en het causaal verband in het bijzonder geoordeeld (i) dat Solidiam Vorderingen onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd voor de stelling dat het financieringstraject in een vergevorderd stadium was maar de bank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] aan de [a-straat] de financiering niet heeft willen verlenen en (ii) dat Solidiam Vorderingen verder niets heeft gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat een krediet als in de term sheet aan de orde is, een bouwkrediet, door [betrokkene 1] zou hebben kunnen worden aangewend voor andere doelen (aflossing andere schulden en verstrekking van financiële middelen aan derden) dan waarvoor de financiering werd gevraagd (rov. 3.4.7.).35.Hiermee heeft het hof niet uitgesloten dat de mogelijkheid van schade als gevolg van de onterechte beslagen – als bedoeld in het onbestreden slot van rov. 3.4.5., onder a en b – aannemelijk is en dat [betrokkene 1] dáárvoor wel voldoende heeft gesteld. Het hof laat dit als gezegd in het midden.36.Zie daarvoor de bespreking van de stellingen van Solidiam Vorderingen in randnummers 3.17-3.33 hierna.
3.11
Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 3.6. van het bestreden arrest. Onderdeel 2 voert aan dat het zonder nadere motivering onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 3.6. heeft overwogen dat de vordering van Solidiam Vorderingen “betreffende dergelijke schade” – volgens het onderdeel ““afgeleide” (gevolg) schade” van [betrokkene 1] die [betrokkene 1] in persoon zou hebben geleden door de gevolgen van beslagen voor de [betrokkene 1] -vennootschappen – afstuit op het slagen van grief 14. Volgens het onderdeel is deze overweging zonder nadere motivering onbegrijpelijk, omdat grief 14 van [erflater] betrekking zou hebben op rov. 4.11. van het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg over rechtstreekse schade van [betrokkene 1] door het bankbeslag en niet op de hiervoor bedoelde ““afgeleide” (gevolg) schade” van [betrokkene 1] en het gedeelte van het vonnis dat betrekking heeft op deze laatste schade. Volgens het onderdeel is daarom onbegrijpelijk hoe het hof in rov. 3.6. tot het oordeel is gekomen dat de grief van Solidiam Vorderingen niet kan slagen omdat grief 14 van [erflater] slaagt. Deze grief van Solidiam Vorderingen heeft volgens het onderdeel betrekking op alle beslagen (met name op de beslagen op onroerende zaken) en op de schade die [betrokkene 1] in persoon zou hebben geleden door de gevolgen van deze beslagen voor de [betrokkene 1] -vennootschappen. De grief van Solidiam Vorderingen zou niet betrekking hebben op de rechtstreekse schade van [betrokkene 1] door het bankbeslag.
3.12
Onderdeel 2 is tevergeefs voorgesteld. Gezien de tekst van rov. 3.6. heeft het hof in deze rechtsoverweging geoordeeld dat de grief van Solidiam Vorderingen onbesproken kan blijven en dat de schadevergoedingsvordering van Solidiam Vordering ten aanzien van schade van [betrokkene 1] die [betrokkene 1] zou hebben geleden door de gevolgen van beslagen voor de [betrokkene 1] -vennootschappen afstuit op het slagen van grief 14. Daarmee heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat uit zijn beoordeling in het bestreden arrest in rov. 3.4.1.-3.4.8. – op grond waarvan grief 14 van [erflater] volgens het hof slaagt – op zich (de (gedeeltelijk) terecht voorgestelde onderdelen 1, 3 en 4 buiten beschouwing gelaten) volgt dat de vordering van Solidiam Vorderingen ten aanzien van de beweerdelijke schade van [betrokkene 1] door de gevolgen van beslagen voor de [betrokkene 1] -vennootschappen niet kan worden toegewezen. Uitgaande van de juistheid en begrijpelijkheid van deze beoordeling in rov. 3.4.1.-3.4.8. van het bestreden arrest is het afwijzen van de schadevergoedingsvordering van Solidiam Vordering ten aanzien van deze schade inderdaad niet onbegrijpelijk. Ook is het niet onbegrijpelijk dat de grief van Solidiam Vorderingen gezien de beoordeling in rov. 3.4.1.-3.4.8. geen verdere bespreking behoeft. Ik licht dit toe.
3.13
Uit de beoordeling in rov. 3.4.1.-3.4.8. van het bestreden arrest volgt dat het hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat beslagen, waaronder het bankbeslag dat doel heeft getroffen, ertoe hebben geleid dat het financieringstraject is mislukt en dat de te verkrijgen financiering kon worden aangewend voor andere doelen dan de verbouwing van panden van [betrokkene 1] . Solidiam Vorderingen heeft daartoe volgens het hof onvoldoende gesteld. Dáárom is volgens het hof – ook gezien het beperkte resultaat van het (bank)beslag – ook niet aannemelijk gemaakt dat beslagen tot gevolg hebben gehad dat [betrokkene 1] objecten van de [betrokkene 1] -vennootschappen niet heeft kunnen voorfinancieren, die vennootschappen daardoor hun projecten op andere wijze hebben moeten financieren (noodgedwongen verkopen op minder gunstige tijdstippen en financieringen tegen minder gunstige tarieven), wat voor [betrokkene 1] zou resulteren in minder rendement uit die vennootschappen (zie rov. 3.4.1.-3.4.4., het onbestreden slot van rov. 3.4.5., onder a en b, en zie rov. 3.4.7. van het bestreden arrest). Daaruit volgt dat de schadevergoedingsvordering van Solidiam Vorderingen voor wat betreft de gevolgen van beslagen voor de [betrokkene 1] -vennootschappen volgens het hof niet kan worden toegewezen. De grief van Solidiam Vorderingen behoeft dan bij gebrek aan belang geen bespreking meer. De (beweerdelijke) gevolgen van beslagen voor de [betrokkene 1] -vennootschappen – en indirect voor [betrokkene 1] – staan immers in de grief van Solidiam Vorderingen centraal. Dit geeft onderdeel 2 ook toe.
3.14
Aan onderdeel 2 kan worden toegegeven dat grief 14 van [erflater] slechts betrekking had op beweerdelijke liquiditeitstekorten door bankbeslagen. Maar anders dan onderdeel 2 aanvoert, maakt dit op zich rov. 3.6. van het bestreden arrest niet onbegrijpelijk. Voor zowel de beoordeling van grief 14 van [erflater] als de beoordeling van het belang bij de grief van Solidiam Vorderingen is immers relevant of (onder andere) bankbeslagen tot liquiditeitsproblemen voor [betrokkene 1] hebben geleid (zie ook rov. 3.4.1. van het bestreden arrest).37.Met grief 14 heeft [erflater] aangevoerd dat het niet aannemelijk is (geworden) dat het bankbeslag dat doel trof [betrokkene 1] dwong om derden (ik begrijp mede in het licht van het onbestreden slot van rov. 3.4.5. van het bestreden arrest: de [betrokkene 1] -vennootschappen) onroerend goed te laten verkopen met het doel om het gemis aan liquiditeiten – de beweerdelijke liquiditeitsproblemen – te compenseren.38.Het hof heeft [erflater] hierin gelijk gegeven (zie met name rov. 3.4.2.-3.4.4.), en dat impliceert dat de schadevergoedingsvordering van Solidiam Vorderingen niet kan slagen voor wat betreft de gevolgen van dit bankbeslag voor de [betrokkene 1] -vennootschappen en (dus) dat de grief van Solidiam Vorderingen bij gebrek aan belang onbesproken kan blijven. Uit rov. 3.4.1.-3.4.8. van het bestreden arrest volgt in het algemeen dat het hof niet heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat beslagen nadelige en (in)directe gevolgen voor [betrokkene 1] hebben gehad.
3.15
Voor zover onderdeel 2 uitgaat van een met het voorgaande strijdige lezing van grief 14 van [erflater] en/of de uitleg van deze grief in het bestreden arrest, mist het feitelijke grondslag.
3.16
Onderdeel 3 bestaat uit een ongenummerde inleiding en een achttal subonderdelen en richt zich tegen rov. 3.4.7.-3.4.8. en 3.6. van het bestreden arrest, waarin het hof op grond van grief 14 van [erflater] heeft beoordeeld of Solidiam Vorderingen ten aanzien van de beweerdelijke schade van [betrokkene 1] voldoende heeft gesteld.
3.17
Hierna zal blijken dat subonderdelen 3.1, 3.3-3.7 en (gedeeltelijk) 3.8 terecht zijn voorgesteld. De reden daarvoor is in de kern dat het hof onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat Solidiam Vorderingen onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ten aanzien van de beweerdelijke schade van [betrokkene 1] als gevolg van het mislukken van het financieringstraject met Rabobank (zie voor deze schade het onbestreden slot van rov. 3.4.5., onder a. en b., van het bestreden arrest) en het causaal verband. Hoewel de uitleg van de gedingstukken in beginsel aan het hof is, meen ik dat het oordeel van het hof dat Solidiam Vorderingen onvoldoende specifieke stellingen heeft ingenomen over deze schade en het causaal verband op verschillende punten onbegrijpelijk is gelet op de inhoud van de gedingstukken.39.Hierna ga ik gedetailleerder in op de verschillende subonderdelen van onderdeel 3 die steeds een specifieke schakel van het oordeel van het hof over hetgeen Solidiam Vorderingen heeft gesteld over het (beweerdelijke) causaal verband en de schade bestrijden. Volgt Uw Raad mij in mijn beoordeling van onderdeel 1 van het cassatieberoep, dan geldt dat de oordelen in rov. 3.4.7.-3.4.8. en 3.6. van het bestreden arrest reeds daardoor worden geraakt, omdat deze rechtsoverwegingen (in de kern) voortbouwen op de (succesvol bestreden) gehanteerde maatstaf voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.18
Subonderdeel 3.1 voert aan dat het oordeel van het hof in rov. 3.4.7. dat door Solidiam Vorderingen onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn aangebracht voor de stelling dat het om een financieringstraject in een vergevorderd stadium ging maar dat Rabobank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] de financiering niet heeft willen verlenen, onbegrijpelijk is. Deze onbegrijpelijkheid volgt volgens het subonderdeel uit de expliciete beschrijving die Solidiam Vorderingen in haar memorie van antwoord van het financieringstraject heeft gegeven. Daarin heeft Solidiam Vorderingen de betwisting door [erflater] ten aanzien van de financiering die in de term sheet is bedoeld gedetailleerd besproken en weerlegd,40.en heeft Solidiam Vorderingen aangegeven wat aan Solidiam Vorderingen41.is medegedeeld door Rabobank toen Rabobank kennis had gekregen van het beslag op de panden van [betrokkene 1] ,42.aldus het subonderdeel.
3.19
Het door subonderdeel 3.1 gewraakte oordeel is inderdaad onbegrijpelijk. De passages uit de gedingstukken waarnaar subonderdeel 3.1 verwijst, kunnen niet anders worden begrepen dan dat Solidiam Vorderingen daarin gemotiveerd en onderbouwd met producties heeft gesteld (i) dat het financieringstraject in een vergevorderd stadium was en (ii) dat Rabobank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] de financiering niet heeft willen verlenen. Eén van die stellingen is een beschrijving van een telefoongesprek met [betrokkene 5] (directeur van Rabobank, randnummer 2.16 hiervoor), waarin [betrokkene 5] aan [betrokkene 1] zou hebben medegedeeld dat Solidiam Vorderingen moest begrijpen dat het financieringstraject niet door kon gaan in verband met de gelegde beslagen op de panden van [betrokkene 1] . Daarvan heeft Solidiam Vorderingen ook bewijs aangeboden. Daarnaast heeft Solidiam Vorderingen gesteld dat de onderhandelingen met Rabobank in een vergevorderd stadium van overleg waren, zelfs zo ver dat een door [betrokkene 1] ondertekende term sheet voor de financiering door Rabobank was opgesteld en dat in opdracht van Rabobank en [betrokkene 1] een taxatierapport van Colliers International was vervaardigd.43.Solidiam Vorderingen heeft daarbij gemotiveerd gesteld dat Rabobank een dergelijke opdracht niet verstrekt als er geen serieus offertetraject loopt, wat de term sheet in de kern inhield, en wat het doel van de financiering was (volgens Solidiam Vorderingen met verwijzing naar de term sheet: (ook) een beleggingsfinanciering). Ook heeft Solidiam Vorderingen aangevoerd dat [betrokkene 1] uiteindelijk bij een andere partij financiering heeft verkregen, en dat [betrokkene 1] in verband met deze financiering acties heeft verricht en laten verrichten die “exact het scenario” inhouden dat zou hebben plaatsgevonden als Rabobank financiering had verstrekt. De structuur van deze financiering zou volgens Solidiam Vorderingen (grotendeels) identiek zijn aan die van Rabobank.44.Bovendien heeft Solidiam Vorderingen (beweerdelijke) oorzaken van het mislukken van het financieringstraject die [erflater] had aangevoerd gemotiveerd weersproken. Deze alternatieve oorzaken heeft het hof ook niet als oorzaak aangemerkt. Sterker nog: het hof heeft in het midden gelaten waardoor het financieringstraject is mislukt. Hoewel ik niet kan uitsluiten dat de beslagen niet de oorzaak zijn van het mislukken van het (beweerdelijke) financieringstraject,45.meen ik dat de motivering van het hof in rov. 3.4.7. van het bestreden arrest onvoldoende is. Als het hof in de hoofdprocedure al duidelijkheid had willen krijgen over de oorzaak van het mislukken van het (beweerdelijke) financieringstraject moest het hof daartoe in de hoofdprocedure (vollediger) onderzoek doen,46.al dan niet met behulp van bewijslevering, en pas daarna een knoop doorhakken. Het is de vraag of de stellingen van Solidiam Vorderingen juist zijn, maar deze vraag heeft het hof in het bestreden arrest niet beantwoord.
3.20
Subonderdeel 3.2 richt zich tegen de overweging van het hof in rov. 3.4.7. dat Solidiam Vorderingen slechts zonder vermelding van enige specifieke datum, tijd en/of bijzonderheid heeft verwezen naar een telefonische mededeling van die strekking – een telefonische mededeling waaruit volgt dat het financieringstraject moest worden afgebroken vanwege gelegde beslagen (rov. 3.4.7.) – van [betrokkene 5] , waarmee het hof het met subonderdeel 3.1 bestreden oordeel heeft gemotiveerd. Deze overweging zou onbegrijpelijk zijn, gezien de expliciete beschrijving van (de inhoud van) dit telefoongesprek door Solidiam Vorderingen in haar memorie van antwoord.47.Het hof zou aan deze gestelde inhoud ten onrechte zijn voorbijgegaan, althans zou deze beschrijving ten onrechte niet hebben betrokken (althans niet kenbaar) in zijn overwegingen.
3.21
Voor zover Solidiam Vorderingen in subonderdeel 3.2 aanvoert dat het onbegrijpelijk is dat het hof heeft overwogen dat Solidiam Vorderingen zonder vermelding van enige specifieke datum, tijd en/of bijzonderheid heeft verwezen naar een telefonische mededeling van die strekking – een telefonische mededeling waaruit volgt dat het financieringstraject moest worden afgebroken vanwege gelegde beslagen (rov. 3.4.7.) – van [betrokkene 5] , faalt het subonderdeel. Deze overweging van het hof is op zich niet onbegrijpelijk, omdat zij in lijn is met de stellingen van Solidiam Vorderingen in haar memorie van antwoord waarnaar het subonderdeel verwijst.48.Voor zover subonderdeel 3.2 aanvoert dat het hof ten onrechte aan de inhoud van het telefoongesprek is voorbijgegaan, althans die ten onrechte niet heeft betrokken (althans niet kenbaar) in zijn overwegingen, mist het subonderdeel feitelijke grondslag. Met de woorden “een telefonische mededeling van die strekking van de directeur [betrokkene 5] van Rabobank [onderstreping van mij, A-G]” heeft het hof de inhoud van het telefoongesprek benoemd en bij zijn oordeel betrokken. Onbegrijpelijk is wel dat het hof heeft overwogen dat Solidiam Vorderingen “slechts” hiernaar heeft verwezen en dat Solidiam Vorderingen onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangebracht voor de stelling dat het om een financieringstraject in een vergevorderd stadium ging maar dat de bank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] de financiering niet heeft willen verlenen (zie randnummer 3.19 hiervoor en randnummers 3.23 en 3.25 hierna). Maar daarover klaagt subonderdeel 3.2 niet. Subonderdelen 3.1 en (gedeeltelijk en/of indirect) subonderdelen 3.3 en 3.4 klagen daar wel over, overigens terecht.
3.22
Subonderdeel 3.3 richt zich eveneens tegen de overweging van het hof in rov. 3.4.7. dat Solidiam Vorderingen zonder vermelding van enige specifieke datum, tijd en/of bijzonderheid slechts heeft verwezen naar een telefonische mededeling van [betrokkene 5] , waarmee het hof het met subonderdeel 3.1 bestreden oordeel heeft gemotiveerd. Volgens het subonderdeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom een exacte datum of tijd genoemd zou moeten worden. De precieze datum zou niet relevant zijn, maar alleen of het traject werd afgebroken vanwege de door [erflater] gelegde beslagen. Solidiam Vorderingen heeft over het afbreken van het financieringstraject expliciet stellingen ingenomen.49.
3.23
Voor de vraag of (de mogelijkheid van) schade aannemelijk is, is niet relevant wanneer en hoe laat het telefoongesprek met [betrokkene 5] precies heeft plaatsgevonden. Solidiam Vorderingen heeft gesteld dat [betrokkene 5] in dit telefoongesprek heeft aangegeven dat moest worden begrepen dat het financieringstraject niet door kon gaan vanwege de beslagen op de panden van [betrokkene 1] . Solidiam Vorderingen heeft hiervan ook bewijs aangeboden. Solidiam Vorderingen heeft dus gemotiveerd gesteld dat het financieringstraject is gestopt vanwege de beslagen op de panden van [betrokkene 1] . Ik kan niet uitsluiten dat bij een onderzoek naar de juistheid van deze stelling de tijd en de datum van het telefoongesprek een rol kunnen spelen. Maar dat onderzoek heeft het hof niet (volledig) verricht, ook niet door [betrokkene 5] in het kader van bewijslevering te horen. Ik heb mij nog afgevraagd of de overweging ook zo kan worden gelezen dat het hof daarin niet heeft geëist dat Solidiam Vorderingen de datum en tijd van het telefoongesprek had moeten stellen, maar daarin slechts heeft geconstateerd dat Solidiam Vorderingen geen datum en tijd heeft gesteld. Dat vind ik echter geen overtuigende lezing. De overweging van het hof volgt direct op zijn oordeel dat Solidiam Vorderingen onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld. Kennelijk heeft het hof de stelling over het telefoongesprek op zich onvoldoende geacht omdat Solidiam Vorderingen niet het moment, de datum en bijzonderheden van dit gesprek heeft gesteld.50.Als gezegd: dat is onbegrijpelijk.
3.24
Subonderdeel 3.4 richt zich tegen rov. 3.4.7. van het bestreden arrest voor zover het hof daarin heeft overwogen dat Solidiam Vorderingen niets heeft gesteld waaruit kan blijken van het gestelde vergevorderde stadium van de financieringsaanvraag, het moment waarop dit zou zijn bereikt en de gevraagde financiering kon worden verwacht, noch over de te verwachten invulling van de gevraagde financieringsovereenkomst, de door de bank daaraan te stellen voorwaarden en de vraag of door [betrokkene 1] aan die voorwaarden zou kunnen zijn voldaan. In het licht van verschillende stellingen van Solidiam Vorderingen zou deze overweging zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk zijn. Het subonderdeel verwijst naar verschillende stellingen en onderbouwing daarvan, die zouden bevestigen dat de financieringsaanvraag in een vergevorderd stadium was.51.Hetzelfde geldt voor de te verwachten invulling van de financieringsovereenkomst,52.de door de bank te stellen voorwaarden,53.en voor de vraag of door [betrokkene 1] aan deze voorwaarden zou kunnen worden voldaan.54.
3.25
In het verlengde van hetgeen ik bij de bespreking van subonderdelen 3.1 en 3.3 heb opgemerkt, is ook subonderdeel 3.4 terecht voorgesteld.55.Uit mijn bespreking van subonderdelen 3.1 en 3.3 volgt dat Solidiam Vorderingen gemotiveerd en onderbouwd met producties heeft gesteld dat het financieringstraject met Rabobank in een vergevorderd stadium was en dat Rabobank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] de financiering niet heeft willen verlenen. Hieruit volgt ook dat Rabobank een term sheet voor de financiering had opgesteld en dat Solidiam Vorderingen stellingen heeft ingenomen over de kern van de inhoud van deze term sheet. Subonderdeel 3.4 verwijst verder naar andere vindplaatsen dan de vindplaatsen die subonderdeel 3.1 noemt. Deze andere vindplaatsen bevatten echter geen nieuwe relevante stellingen. Aan het hof kan nog worden toegegeven dat Solidiam Vorderingen niet een expliciete stelling heeft ingenomen over de vraag of door [betrokkene 1] aan voorwaarden van Rabobank zou (kunnen) zijn voldaan. Een dergelijke expliciete stelling heb ik niet teruggevonden in de vindplaatsen waarnaar Solidiam Vorderingen in het subonderdeel verwijst.56.Maar Solidiam Vorderingen heeft daarin wel de acties beschreven die (beweerdelijk) zijn gedaan in het kader van de financiering die [betrokkene 1] bij een andere partij heeft verkregen. Solidiam Vorderingen heeft daarover gesteld dat dit “scenario” zich ook zou hebben voltrokken als Rabobank financiering had verstrekt. Daarmee heeft Solidiam Vorderingen weliswaar niet uitgebreid gemotiveerd gesteld dat [betrokkene 1] aan voorwaarden van Rabobank had kunnen voldoen, maar deze stelling kan wel uit hetgeen Solidiam Vorderingen heeft aangevoerd worden afgeleid. In de door Solidiam Vorderingen als productie overgelegde term sheet zijn overigens verschillende voorwaarden opgenomen.
3.26
Subonderdeel 3.5 richt zich tegen rov. 3.4.7. van het bestreden arrest voor zover het hof daarin heeft overwogen dat Solidiam Vorderingen evenmin iets concreets heeft gesteld over de aard van de verbouwplannen voor panden van [betrokkene 1] en het stadium waarin deze verkeerden. Volgens het subonderdeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom het ontbreken van een concrete stelling over verbouwplannen zou bijdragen aan de aannemelijkheid van het financieringstraject – ik begrijp: de aannemelijkheid van het doorgaan van het financieringstraject – en aan de mogelijke aannemelijkheid van schade aan de zijde van [betrokkene 1] door het niet doorgaan van dit traject.
3.27
Als gezegd: het hof heeft in rov. 3.4.7. van het bestreden arrest geoordeeld dat door Solidiam Vorderingen onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn aangebracht voor de stelling dat het om een financieringstraject in een vergevorderd stadium ging maar dat de Rabobank vanwege het beslag op de panden van [betrokkene 1] de financiering niet heeft willen verlenen. Enkele zinnen later heeft het hof overwogen, kennelijk nog altijd in verband met dit oordeel, dat Solidiam Vorderingen evenmin iets concreets heeft gesteld over de aard van de verbouwplannen en het stadium waarin deze verkeerden. Het hof heeft vervolgens geheel niet gemotiveerd dat en hoe deze stelling zou kunnen bijdragen aan het vaststellen van het vergevorderde stadium van het financieringstraject en/of het causaal verband tussen de beslagen en het mislukken van het financieringstraject. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is de gewraakte overweging inderdaad onbegrijpelijk. Onvoldoende duidelijk is geworden waarom deze stelling aan het vaststellen van het vergevorderde stadium van het financieringstraject en/of het causaal verband tussen de beslagen en het mislukken van het financieringstraject zou bijdragen. Ik sluit ook niet uit dat deze stelling hieraan niet kan bijdragen. Ook dan is de gewraakte overweging onbegrijpelijk.
3.28
Subonderdeel 3.6 richt zich tegen rov. 3.4.7. van het bestreden arrest voor zover het hof daarin heeft geoordeeld dat de financieringsaanvraag is getekend en de taxatie-opdracht is gegeven, nadat het beslag op de panden was gelegd, waardoor de causaliteit zou ontbreken. Volgens het subonderdeel heeft het hof hiermee ten onrechte aangenomen dat de bank al voorafgaand aan het verstrekken van het aanvraagformulier voor de financiering (de term sheet), de offerte voor de taxatie of het uitbrengen van het taxatierapport wist van de beslagen. Deze wetenschap op de genoemde momenten staat echter niet vast en is door geen van beide partijen gesteld. Integendeel, Solidiam Vorderingen heeft gesteld dat Rabobank in een telefoongesprek aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat begrepen moest worden dat het financieringstraject niet door kon gaan vanwege de gelegde beslagen op de panden van [betrokkene 1] .57.
3.29
Het hof heeft geoordeeld dat aan de stelling van Solidiam Vorderingen dat het financieringstraject is gestrand door het beslag op de panden van [betrokkene 1] afbreuk doet dat de term sheet en een in het kader van het financieringstraject opgesteld taxatierapport (en de offerte daarvoor) dateren van ná het leggen van de beslagen. Het hof heeft hier geen definitieve waardering van deze stelling van Solidiam Vorderingen gegeven, maar heeft in wezen wel geoordeeld dat deze stelling minder geloofwaardig is gezien de data van de beslagen, de term sheet en het taxatierapport (en de offerte daarvoor). Hoewel niet helemaal duidelijk is waarop het hof dit oordeel heeft gebaseerd, kan uit zijn oordeel worden afgeleid dat het hof heeft aangenomen dat Rabobank vóór of op de data van de term sheet en/of het taxatierapport (en/of de offerte daarvoor) wetenschap had van de beslagen. Immers: deze data doen in de visie van het hof in dat geval – dus: als deze wetenschap vaststaat – afbreuk aan de stelling dat het financieringstraject is gestrand door het beslag op de panden van [betrokkene 1] . Het door laten gaan van het (later afgebroken) financieringstraject mét wetenschap van gelegde beslagen kan (bewijstechnisch) inderdaad een indicatie zijn dat het financieringstraject ook zonder gelegde beslagen zou zijn afgebroken. Maar dit is niet meer dan een indicatie: het blijft dan mogelijk dat (later toch) is besloten het financieringstraject te beëindigen vanwege gelegde beslagen, dus ook als Rabobank al vanaf het begin van het financieringstraject wist van de gelegde beslagen. Hoe dan ook: het moment van het ontstaan van deze wetenschap bij Rabobank heeft het hof niet vastgesteld en partijen hebben hierover, zoals het subonderdeel terecht aanvoert, inderdaad geen (duidelijke) stellingen in hoger beroep ingenomen.58.Dat het hof (impliciet) heeft aangenomen dat Rabobank van de beslagen wist op de data van de term sheet en/of het taxatierapport (en/of de offerte daarvoor) verdraagt zich bovendien niet zonder meer met de stelling van Solidiam Vorderingen dat Rabobank in een telefoongesprek aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat begrepen moest worden dat het financieringstraject niet door kon gaan vanwege de gelegde beslagen op de panden van [betrokkene 1] , zoals het subonderdeel eveneens terecht aanvoert. Subonderdeel 3.6 richt zich ook tegen de overweging die direct volgt op het hier besproken oordeel van het hof. Deze overweging luidt: “Zonder een concrete, door Solidiam Vorderingen niet gegeven, verklaring daarvoor, wijzen deze feiten en omstandigheden er niet op dat de gevraagde financiering aan [betrokkene 1] ten gevolge van het beslag niet is verleend.”. Voor zover het hof met deze overweging heeft voortgebouwd op het oordeel dat aan de stelling van Solidiam Vorderingen dat het financieringstraject is gestrand door het beslag op de panden van [betrokkene 1] afbreuk doet dat de term sheet en een in het kader van het financieringstraject opgesteld taxatierapport (en de offerte daarvoor) dateren van ná het leggen van de beslagen, wordt ook deze overweging succesvol bestreden.
3.30
Subonderdeel 3.7 richt zich tegen rov. 3.4.7.-3.4.8. van het bestreden arrest voor zover het hof daarin heeft geoordeeld dat het financieringstraject een bouwkrediet betreft en dat niet is gesteld dat het geld voor de door [betrokkene 1] bedoelde doelen kon worden aangewend. Volgens het subonderdeel heeft Solidiam Vorderingen betwist dat het om een bouwkrediet ging en heeft Solidiam Vorderingen deze stelling onderbouwd met een omschrijving in de term sheet.59.Verder zou volgens het subonderdeel zijn gebleken dat het geld voor de door [betrokkene 1] bedoelde doelen kon worden aangewend, omdat [betrokkene 1] uiteindelijk exact dezelfde financiering (maar tegen een hogere rente) heeft kregen bij een andere partij, en dat met die financiering precies is uitgevoerd wat werd beoogd met de financiering door Rabobank.60.Ook deze essentiële stellingen zou het hof niet, althans niet kenbaar, in zijn beoordeling hebben betrokken. Zijn overwegingen en oordeel zijn ook op dit punt onbegrijpelijk, aldus het subonderdeel.
3.31
Het hof heeft geoordeeld dat de financiering van Rabobank een bouwkrediet was en dat Solidiam Vorderingen verder niets heeft gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat de financiering van Rabobank zou kunnen worden aangewend voor de door [betrokkene 1] beoogde doelen (aflossing van andere schulden en verstrekking van financiële middelen aan derden). Subonderdeel 3.7 voert terecht aan dat Solidiam Vorderingen in verband met het doel van de financiering en met verwijzing naar de term sheet heeft aangevoerd dat (i) niet alleen sprake was van een bouwfinanciering maar ook van een beleggingsfinanciering en (ii) hoe [betrokkene 1] gebruik zou hebben gemaakt van de financiering van Rabobank. Zoals subonderdeel 3.7 eveneens terecht stelt, heeft Solidiam Vorderingen hierbij verwezen naar een ander financieringstraject dat [betrokkene 1] beweerdelijk in plaats van het mislukte financieringstraject met Rabobank heeft doorlopen en naar de gekregen bestemming van die andere financiering. Ik verwijs naar randnummer 3.19 hiervoor om herhaling te voorkomen. Ik kan niet uitsluiten dat zal blijken dat de financiering van Rabobank niet zou kunnen worden aangewend voor de door [betrokkene 1] beoogde doelen, maar daarvoor is wel een onderzoek en een beoordeling van de stellingen van Solidiam Vorderingen nodig. Het is te kort door de bocht om te volstaan met de overweging, zoals het hof heeft gedaan, dat Solidiam hierover “verder niets” heeft gesteld. Overigens heeft het hof hierbij ook geen (kenbare) aandacht besteed aan de stellingen van [erflater] (wederom in rov. 3.4.7.-3.4.8.). Zie voetnoot 45 hiervoor.
3.32
Subonderdeel 3.8 richt zich tegen rov. 3.4.8. en 3.6. van het bestreden arrest. Het klaagt allereerst dat het op grond van de voorgaande (sub)onderdelen onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat grief 14 van [erflater] slaagt. Daarnaast is volgens het subonderdeel onbegrijpelijk, eveneens op grond van de voorgaande (sub)onderdelen en mede in verband met onderdeel 2, dat de grief van Solidiam Vorderingen na de overwegingen over grief 14 van [erflater] geen bespreking behoeft. Hetzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de in de grief van Solidiam Vorderingen aan de orde gestelde schade en de vordering die daarop berust, afstuit op het slagen van grief 14. Volgens het subonderdeel betreft grief 14 uitsluitend de liquiditeitsproblemen als gevolg van het bankbeslag van slechts € 9.000 (rov. 4.11. van het vonnis van de rechtbank), en de grief van Solidiam Vorderingen de gevolgen van alle door [erflater] gelegde beslagen, met name de beslagen op panden van [betrokkene 1] , voor het mislukken van de herfinanciering en alle gevolgen die dat heeft gehad (rov. 4.12.-4.14. van het vonnis van de rechtbank).61.Met het oordeel over grief 14 en het onbesproken laten van de overige grieven van [erflater] (zie rov. 3.4.9. van het bestreden arrest) is nog niets gezegd over de grief van Solidiam Vorderingen, aldus het subonderdeel.
3.33
Subonderdeel 3.8 is tevergeefs voorgesteld voor zover het onderdeel 2 herhaalt. Subonderdeel 3.8 faalt in zoverre om de redenen die ik hiervoor in randnummers 3.12-3.15 heb genoemd. Voor zover subonderdeel 3.8 voortbouwt op onderdeel 1 en op subonderdelen 3.1 en 3.3-3.7, en op basis daarvan rov. 3.4.8. en 3.6. van het bestreden arrest aanvalt, slaagt het. Omdat onderdeel 1 en subonderdelen 3.1 en 3.3-3.7 terecht zijn voorgesteld, kunnen niet in stand blijven (i) het oordeel van het hof dat grief 14 van [erflater] slaagt en (ii) de gevolgtrekking daaruit dat de grief van Solidiam Vordering geen verdere bespreking behoeft nu de vordering van Solidiam Vorderingen ten aanzien van schade van de [betrokkene 1] -vennootschappen afstuit op het slagen van grief 14.
3.34
Onderdeel 4 richt zich tegen rov. 3.4.8. Het onderdeel voert aan dat het hof een bewijsaanbod van Solidiam Vorderingen ten aanzien van het horen van getuigen over het verband tussen het afbreken van een herfinancieringstraject door Rabobank en beslagen van [erflater] heeft verworpen met rechtsoverweging 3.4.8., die zonder nadere motivering onbegrijpelijk zou zijn.62.Deze rechtsoverweging zou vooral ook in het licht van de stellingen van Solidiam Vorderingen over de aard van de herfinanciering (niet slechts een bouwfinanciering) zonder nadere motivering onbegrijpelijk zijn.63.De overweging van het hof dat het bewijsaanbod van Solidiam Vorderingen onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend is, is onbegrijpelijk volgens het onderdeel. Dat volgt op zich al uit de inhoud van het bewijsaanbod in de memorie van grieven en in de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, maar (ook) uit de stelling dat het ten aanzien van de aard van de financiering niet alleen om een verbouwingsbestemming ging maar dat in de term sheet zelf ook de beleggingsfinanciering wordt genoemd.64.. Het hof had het bewijsaanbod van Solidiam Vorderingen in haar memorie van antwoord en memorie van grieven niet, althans niet met deze overwegingen, mogen passeren.
3.35
Als uitgangspunt geldt dat een partij in hoger beroep in staat moet worden gesteld om getuigenbewijs te leveren als deze partij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van (betwiste) feiten die kunnen leiden tot beslissing van de zaak.65.Volgens vaste rechtspraak van Uw Raad is het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en op het stadium waarin de procedure verkeert. Daarbij geldt dat in hoger beroep van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, maar zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Als getuigen al zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre die getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.66.De rechter mag aan een bewijsaanbod niet voorbijgaan op grond van zijn waardering van reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van schriftelijke verklaringen, omdat de rechter daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden.67.
3.36
Onderdeel 4 slaagt. Het hof heeft het bewijsaanbod van Solidiam Vorderingen onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend geacht. Dat is onbegrijpelijk gelet op de door Solidiam Vorderingen aangevoerde stellingen waarnaar het onderdeel verwijst. Immers: als komt vast te staan dat [betrokkene 5] van Rabobank heeft aangegeven dat [betrokkene 1] moest begrijpen dat de financiering niet door kon gaan vanwege de beslagen op de panden van [betrokkene 1] , komt een omstandigheid vast te staan die relevant is. Zoals het hof onbestreden in cassatie heeft vastgesteld, is de beweerdelijke schade van [betrokkene 1] volgens Solidiam Vorderingen een gevolg van het mislukken van het financieringstraject met Rabobank (zie voor deze schade het slot van rov. 3.4.5., onder a. en b., van het bestreden arrest). Voor zover het hof bij het passeren van het bewijsaanbod in 3.4.8. heeft voortgebouwd op onjuiste of onbegrijpelijke oordelen in rov. 3.4.1.-3.4.2., 3.4.4. en 3.4.7. is rov. 3.4.8. onbegrijpelijk. Ik verwijs kortheidshalve naar mijn bespreking van onderdeel 1 en subonderdelen 3.1 en 3.3-3.7, waaruit volgt dat het passeren van het bewijsaanbod in zoverre ook onbegrijpelijk is. En voor zover het hof in rov. 3.4.8. van het bestreden arrest het bewijsaanbod heeft gepasseerd op grond van zijn waardering van de beschrijving van het telefoongesprek met [betrokkene 5] in de memorie van grieven en antwoord van Solidiam Vorderingen getuigt rov. 3.4.8. van een onjuiste rechtsopvatting (zie randnummer 3.35 hiervoor), maar hierover lijkt Solidiam Vorderingen strikt genomen niet te klagen. Ten slotte merk ik nog op dat [betrokkene 5] niet eerder is gehoord, dat ik geen productie met een (ondertekende) schriftelijke verklaring van [betrokkene 5] heb aangetroffen, dat Solidiam Vorderingen haar bewijsaanbod al direct in haar memorie van grieven en memorie van antwoord heeft opgenomen, en dat dit bewijsaanbod nauwkeurig aangeeft welke stelling Solidiam Vorderingen met deze getuige zou willen bewijzen (het causaal verband tussen beslag en het stopzetten van het financieringstraject bij Rabobank). Gezien het voorgaande en gelet op hetgeen ik in randnummer 3.35 hiervoor heb uiteengezet, houdt het passeren van het bewijsaanbod geen stand.
3.37
Onderdeel 5 bestaat uit een ongenummerde inleiding en een drietal subonderdelen en richt zich tegen rov. 3.4.9. van het bestreden arrest. Daarin heeft het hof overwogen dat Solidiam Vorderingen bij haar vordering onder I – een verklaring voor recht dat [erflater] (door de onterechte beslagleggingen) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [betrokkene 1] (rov. 3.2. en 3.6. van het bestreden arrest, p. 4-5) – geen zelfstandig belang heeft nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht. Subonderdelen 5.1-5.3 bestrijden deze rechtsoverweging elk met een verschillende lezing.
3.38
Subonderdeel 5.1 voert aan dat rov. 3.4.9. incompleet, althans zonder nadere toelichting onvoldoende gemotiveerd althans onbegrijpelijk, is, nu het hof daarin eraan voorbij heeft gezien dat Solidiam Vorderingen niet heeft gevraagd om een verklaring voor recht dat een onterecht beslag onrechtmatig moet worden geacht maar om een verklaring voor recht dat [erflater] onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld.
3.39
Deze klacht mist feitelijke grondslag, omdat het hof er niet aan voorbij heeft gezien dat Solidiam Vorderingen niet heeft gevraagd om een verklaring voor recht dat een onterecht beslag onrechtmatig moet worden geacht maar om een verklaring voor recht dat [erflater] onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld. De rechtbank heeft in rov. 4.7.-4.10. van haar vonnis geoordeeld dat het onterechte beslag onrechtmatig is en dat [erflater] hiermee onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld. Het hof heeft geoordeeld dat [erflater] in hoger beroep niet heeft betwist dat een onterecht beslag onrechtmatig moet worden geacht (rov. 3.4.2. en 3.4.9.).68.Het hof heeft de gevorderde verklaring voor recht dat [erflater] onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld desalniettemin niet toegewezen omdat daarbij volgens het hof geen zelfstandig belang bestaat. Met deze afwijzing heeft het hof er niet aan voorbij gezien wat de inhoud van de gevorderde verklaring voor recht is. De vaststelling dat een door [erflater] onterecht ten laste van [betrokkene 1] gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht is in deze zaak een verklaring voor recht dat [erflater] onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld. Hoe dan ook is rov. 3.4.9. van het bestreden arrest niet onbegrijpelijk vanwege het enkele feit dat het hof daarin de gevorderde verklaring voor recht (indirect) heeft geconcretiseerd met de overweging: “nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht”.
3.40
Subonderdeel 5.2 voert aan dat het hof in rov. 3.4.9 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover het hof daarin heeft overwogen dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure de grondslag van de veroordeling tot schadevergoeding niet behoeft te worden genoemd in het dictum wanneer de gedaagde partij erkent dat onrechtmatig is gehandeld.
3.41
Ook dit subonderdeel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft in rov. 3.4.9. niet overwogen dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure de grondslag van de veroordeling tot schadevergoeding niet behoeft te worden genoemd in het dictum wanneer de gedaagde partij erkent dat onrechtmatig is gehandeld. Het hof heeft de zaak niet naar de schadestaatprocedure verwezen en heeft in rov. 3.4.9. overwogen dat bij de gevorderde verklaring voor recht geen zelfstandig belang bestaat nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht. Ten overvloede merk ik op dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet vereist is dat een verklaring voor recht is gevorderd en in het dictum wordt toegewezen. Ook zonder de toewijzing van een gevorderde verklaring voor recht kan verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvinden. Art. 612 Rv eist dat een rechter een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreekt. Wel is het zo dat de rechter pas een zaak naar de schadestaatprocedure zal verwijzen zodra hij heeft geoordeeld (in het lichaam van zijn uitspraak) dat sprake is van een aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis.69.Maar dat hoeft hij niet in de vorm van een verklaring voor recht te doen.
3.42
Ik heb mij nog afgevraagd of subonderdeel 5.2 aanvoert dat de overweging dat Solidiam Vorderingen geen zelfstandig belang heeft bij haar vordering onder I nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht, op zich al blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is. Ik ben tot de conclusie gekomen dat subonderdeel 5.2 dit niet aanvoert.70.Dat doen andere klachten, zoals de klachten genoemd in subonderdelen 5.1 en 5.3, in mijn lezing overigens ook niet.71.
3.43
Ten overvloede: ik zou niet direct uitsluiten dat een eiser een voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW kan hebben bij een gevorderde verklaring voor recht in geval de wederpartij toegeeft dat de inhoud van die verklaring voor recht juist is. Zie in dit verband bijvoorbeeld de redenering van de rechtbank in rov. 4.1.-4.3. van haar vonnis, met verwijzing naar rechtspraak van Uw Raad.72.Het vereiste van voldoende belang van art. 3:303 BW kan onder omstandigheden wel in de weg staan aan de toewijzing van gevorderde verklaringen voor recht, bijvoorbeeld als de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is en niet is gebleken dat eiser een (gerechtvaardigd) belang bij toewijzing (in de vorm van genoegdoening) heeft. In het onderhavige geval heeft een inhoudelijk debat over de gevorderde schadevergoeding waaraan de gevorderde verklaring voor recht is gerelateerd in eerste aanleg en hoger beroep plaatsgevonden, en zijn in eerste aanleg de verklaring voor recht en (deels) de schadevergoedingsvordering toegewezen. Deze vorderingen zijn in hoger beroep volledig afgewezen. Het is onzeker of een terecht gevorderde verklaring voor recht in hoger beroep wegens onvoldoende belang alsnog kan of moet worden afgewezen als de schadevergoedingsvordering in hoger beroep wordt afgewezen, ook in geval de wederpartij erkent dat de inhoud van de gevorderde verklaring voor recht terecht is. Mijns inziens is het vergeleken met toewijzing van een gevorderde verklaring voor recht in ieder geval niet (altijd) doelmatiger – in de zin van het beperken van kosten en de duur van een procedure – om in een dergelijk geval de gevorderde verklaring voor recht bij gebrek aan belang af te wijzen. Deze doelmatigheid lijkt onderdeel van de ratio van art. 3:303 BW.73.In het algemeen zou ik menen dat vorderingen waarvan is komen vast te staan dat die inhoudelijk terecht zijn niet snel wegens onvoldoende belang moeten worden afgewezen, ook gelet op mogelijke immateriële belangen bij toewijzing van terechte vorderingen, zoals genoegdoening.74.
3.44
Subonderdeel 5.3 bevat een voortbouwklacht. Dit subonderdeel voert aan dat rov. 3.4.9., net als rov. 3.7.1. en 4., niet in stand kan blijven als het hof in rov. 3.4.9. met zijn overweging “dat Solidiam Vorderingen bij haar (…) [gevorderde verklaring voor recht, A-G] geen zelfstandig belang heeft nu [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht” heeft voortgebouwd op zijn overweging dat de (mogelijkheid van) schade niet aannemelijk is geworden en dat daarom geen verwijzing naar de schadestaat hoeft te volgen (waarbij geen belang meer bestaat voor een aparte verklaring voor recht omdat de onrechtmatigheid van het handelen van [erflater] jegens [betrokkene 1] door [erflater] is erkend).
3.45
Subonderdeel 5.3 mist eveneens feitelijke grondslag. Het hof heeft in rov. 3.4.9. niet voortgebouwd op de overweging dat de schade niet aannemelijk is geworden en dat daarom geen verwijzing naar de schadestaat hoeft te volgen (zie daarover randnummers 3.7-3.9 hiervoor), zoals subonderdeel 5.3 bedoelt. Het hof heeft slechts geoordeeld dat Solidiam Vorderingen geen zelfstandig belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht omdat [erflater] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht.
4. Slotsom en behandeling van de zaak na verwijzing
4.1
De slotsom is dat het bestreden arrest moet worden vernietigd gelet op de hiervoor besproken slagende klachten van onderdeel 1, subonderdelen 3.1 en 3.3-3.8 en onderdeel 4. Ik concludeer verder tot verwijzing. Na verwijzing moet worden onderzocht of de mogelijkheid van de door Solidiam Vorderingen gestelde schade aannemelijk is (zie de genoemde beweerdelijke schade in rov. 3.4.5., onder a. en b., van het bestreden arrest).
4.2
Wordt de uitkomst na verwijzing, eventueel na bewijslevering, dat de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is, dan moet de schadevergoedingsvordering van Solidiam Vorderingen worden afgewezen. Wordt de uitkomst na verwijzing, eventueel na bewijslevering, dat de mogelijkheid van (vergoedbare) schade aannemelijk is maar dat begroting van schade (nog) niet mogelijk is, dan moet de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2024
Rb. Den Haag 31 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8318.
Zie productie 7 bij de dagvaarding in eerste aanleg.
Zie voor het vervolg hiervan randnummer 1.17 hierna.
Zie productie 13 bij de conclusie van antwoord.
Zie productie 14 bij de conclusie van antwoord.
Blijkens productie 17 bij de dagvaarding in eerste aanleg: de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.
Zie productie 34 bij de conclusie van antwoord. Zie ook rb. Den Haag 23 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12502.
Zie productie 35 bij de memorie van grieven van [erflater] , tevens productie 26 bij de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen. Zie ook hof Amsterdam 11 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:379.
Zie HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, NJ 2021/345 en JOR 2022/25 m.nt. S.C.J.J. Kortmann ([erflater] /Solidiam). Zie voor het verdere procesverloop na verwijzing voetnoot 27 hierna.
Rb. Den Haag 31 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8318 (datum van de uitspraak zoals vermeld op rechtspraak.nl is ten onrechte 27 maart 2019).
Zie rov. 2.8.-2.12. in verbinding met rov. 4.12. van het vonnis van de Rb. Den Haag van 31 juli 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:8318).
De rechtbank heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] geen vergoedbare schade heeft geleden in geval de [betrokkene 1] -vennootschappen schade hebben geleden doordat zij vastgoed met spoed moesten verkopen. Zie rov. 4.12.-4.13. van het vonnis van de rechtbank, en het 7e gedachtestreepje in randnummer 2.2.
Ik laat hetgeen ten aanzien van Solid Assets is overwogen en beslist buiten beschouwing, omdat in hoger beroep door de eisvermindering van Solidiam Vorderingen geen vordering ten aanzien van Solid Assets is ingesteld. Zie randnummer 2.4 hierna.
Zie hof Den Haag 8 december 2020, zaaknummer 200.276.779/01 (niet gepubliceerd).
Rov. 3.6., p. 5, van het bestreden arrest.
Waar ik naar deze rechtsoverwegingen heb verwezen in deze conclusie, heb ik daarbij de bijbehorende paginanummers genoemd.
Waar ik naar deze rechtsoverwegingen heb verwezen in deze conclusie, heb ik daarbij niet de bijbehorende paginanummers genoemd.
Onbestreden in cassatie. De inhoud van deze grieven laat ik hierna grotendeels buiten beschouwing, nu deze inhoud niet relevant is voor de beoordeling van het cassatieberoep.
Onbestreden in cassatie. De inhoud van deze grief laat ik buiten beschouwing, nu deze inhoud niet relevant is voor de beoordeling van het cassatieberoep.
Onbestreden in cassatie.
Onbestreden in cassatie.
Onbestreden in cassatie.
Memorie van grieven van [erflater] , randnummer 101.
Onbestreden in cassatie.
De procesinleiding vermeldt dat [erflater] op 12 oktober 2022 is overleden (zie ook voetnoot 1 hiervoor).
Het gaat om de zaak die bij Uw Raad aanhangig is onder zaaknummer 23/02155. In deze zaak is cassatieberoep ingesteld tegen hof Den Haag 21 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:394. Het in deze zaak bestreden arrest is het resultaat geweest van een uitgebreid procesverloop. Zie hierover randnummers 1.10 en 1.17 hiervoor. In dit arrest van het hof Den Haag van 21 maart 2023 is de veroordeling van Solidiam tot het betalen van een geldbedrag aan [erflater] bekrachtigd.
Zie onder meer HR 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:38, NJ 2021/178 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, JIN 2021/29 m.nt. R.J.G. Mengelberg en JOR 2021/132 m.nt. G.J.L. Bergervoet (Holding […] BV/gemeente Eindhoven c.s.), rov. 3.2 en HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774, NJ 2018/152 m.nt. S.D. Lindenbergh (Quarz Vermogenstrategieën BV), rov. 3.4.3. Zie uitgebreid over de schadestaatprocedure GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 612 Rv (M.B. Beekhoven van den Boezem), aant. 2-5 (actueel tot en met 4 april 2022), T.F.E. Tjong Tjin Tai, De schadestaatprocedure, Deventer: Kluwer 2012 en T.F.E. Tjong Tjin Tai, 'De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure', TCR 2008, p. 1-7, alle met verdere verwijzingen.
Zie HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:428, NJ 2023/114 en JOR 2023/236 m.nt. F.M.A. ‘t Hart, rov. 3.2.4 (voetnoot weggelaten): “Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is, hetgeen niet inhoudt dat aannemelijk moet zijn dat enige schade is geleden. [de werknemer] heeft in feitelijke aanleg gesteld dat hij zou hebben afgezien van waardeoverdracht indien hij juist zou zijn geïnformeerd over de hiervoor in 2.1 onder (x) genoemde polis. Uit de overwegingen van het hof volgt slechts dat onzeker is of hij schade heeft geleden. Omdat het hof aldus de mogelijkheid van schade in het midden heeft gelaten, kon het hof de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding niet baseren op zijn oordeel dat het de vraag is of [de werknemer] schade heeft geleden.”. Zie ook HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435, NJ 2005/371, rov. 3.4, en randnummer 4.34 van de conclusie van A-G Snijders van 15 juli 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:703) voor het in deze voetnoot als eerst genoemde arrest (met verdere verwijzingen). Zie voorts GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 612 Rv (M.B. Beekhoven van den Boezem), aant. 3-4 (actueel tot en met 4 april 2022), met verdere verwijzingen, onder meer naar rechtspraak van Uw Raad.
Zie voor een voorbeeld HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435, NJ 2005/371, rov. 3.4.
HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1975, RvdW 2018/1165, rov. 3.4 en HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1071, NJ 2013/69 en JA 2013/47 m.nt. M.E. Franke, rov. 3.4.2. Zie voorts GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 612 Rv (M.B. Beekhoven van den Boezem), aant. 5 (actueel tot en met 4 april 2022).
Het hof heeft het woord “kan” ook twee keer gebruikt in rov. 3.4.7. van het bestreden arrest (zie ook rov. 3.4.8.).
Dit geldt mutatis mutandis ook voor het gebruik van “kan” als in voetnoot 32 hiervoor bedoeld. Vergelijk nog “het moment waarop dit zou zijn bereikt en de gevraagde financiering kon worden verwacht”, “of door [betrokkene 1] aan die voorwaarden zou kunnen zijn voldaan” en “door [betrokkene 1] zou hebben kunnen worden aangewend voor andere doelen” (rov. 3.4.7.; zie ook nog “voor een ander doel (…) zou hebben kunnen aanwenden” in rov. 3.4.8.). Vergelijk voorts rov. 3.4.2. van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat [erflater] heeft betwist “dat aannemelijk kan worden geacht dat [betrokkene 1] ten gevolge van die beslagen schade heeft geleden.”
In termen van logica: dat bepaalde stellingen laten zien dat de mogelijkheid van schade bestaat, betekent niet zonder meer dat dezelfde stellingen laten zien dat schade bestaat. Om te kunnen laten zien dat schade bestaat, zijn vaak meer stellingen (en/of onderbouwing) nodig dan de stellingen die slechts laten zien dat de mogelijkheid van schade bestaat.
Onderdeel 3 bestrijdt dit oordeel.
Het hof laat in rov. 3.4.7.-3.4.8. ook buiten beschouwing wat [erflater] heeft aangevoerd in feitelijke instanties over het causaal verband tussen gelegde beslagen en het mislukken van de financieringsaanvraag bij Rabobank, en over de bestemming van de aangevraagde financiering bij Rabobank. Zie het betoog van [erflater] in zijn memorie van grieven, randnummers 33.-43. (financieringstraject bij Rabobank had geen betrekking op herfinanciering maar op een bouwdepot en financieringstraject is niet door gelegde beslagen mislukt; geen schade), en in zijn memorie van antwoord, randnummers 6.1-6.19 en 8.1-8.2 (idem).
Zie ook rov. 4.11. en 4.12. van het vonnis van de rechtbank: in beide rechtsoverwegingen heeft de rechtbank relevant geacht of bankbeslagen tot een liquiditeitstekort hebben geleid.
Memorie van grieven van [erflater] , randnummers 103.-104. en 112.-113. Solidiam Vorderingen heeft deze grief ook zo begrepen dat [erflater] hiermee heeft aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat het bankbeslag heeft geleid tot liquiditeitsproblemen. Zie memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.14.1-7.14.5.
Ik merk daarbij nog op dat Uw Raad meermaals heeft overwogen dat aan eiser wat betreft de hypothetische situatie zonder aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis geen strenge eisen mogen worden gesteld. Zie onder meer HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:272, NJ 2022/91 en JA 2022/63 m.nt. E.W. Bosch, rov. 3.1.2. In de onderhavige zaak gaat het partijdebat (ook) over de hypothetische situatie zonder aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis.
De procesinleiding verwijst naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.2-7.4.9, en de memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummers 2.3.7-2.3.9.
Subonderdeel 3.1 bedoelt kennelijk [betrokkene 1] .
De procesinleiding verwijst naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.7-7.4.9, en de memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummers 2.3.7 en 2.3.9.
Dit taxatierapport is overgelegd als productie 27 bij de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen.
Randnummers 7.4.5-7.4.7 van de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen.
Zie het betoog van [erflater] in zijn memorie van grieven, randnummers 33.-43. (financieringstraject bij Rabobank had geen betrekking op herfinanciering maar op een bouwdepot en financieringstraject is niet door gelegde beslagen mislukt; geen schade), en in zijn memorie van antwoord, randnummers 6.1-6.19 en 8.1-8.2 (idem).
Het hof heeft de stellingen (vrijwel) niet onderzocht. Het enige wat het hof heeft overwogen over de juistheid van de stellingen van Solidiam Vorderingen is dat daaraan afbreuk doet dat “dat de financieringsaanvraag (d.d. 9 juni 2017 en door [betrokkene 1] ondertekend op 14 juni 2017) is gedaan op een moment dat op 6 juni 2017 al beslag op de panden was gelegd en op 5 juli 2017 nog een taxatierapport voor de panden in opdracht van Rabobank (prod. 26 cva) is uitgebracht op grond van een eveneens van na het beslag daterende offerte van 19-6-2017.” Subonderdeel 3.6 klaagt overigens terecht over deze overweging.
De procesinleiding verwijst naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.9.
Zie memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.9.
De procesinleiding verwijst naar memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.9.
Het hof heeft in het vervolg van rov. 3.4.7. van het bestreden arrest ook overwogen wat Solidiam Vorderingen nog meer niet heeft gesteld, ik begrijp, evenzeer als motivering van zijn oordeel dat Solidiam Vorderingen onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld.
De procesinleiding verwijst naar memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.4 en 7.11.5 en productie 27 bij deze memorie van antwoord, en memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummer 2.3.7.
De procesinleiding verwijst naar productie 8, bijlage 13 (term sheet), van de inleidende dagvaarding, en memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.5 en productie 27 bij deze memorie van antwoord.
De procesinleiding verwijst naar memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.4, productie 8 bij de inleidende dagvaarding (rapport van Hermes Advisory), en memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummer 2.3.7.
De procesinleiding verwijst naar memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.6-7.4.7, 7.11.7 en 7.11.8, en memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummers 2.3.7 en 2.3.10 (over beweerdelijke renteschade).
Subonderdeel 3.4 verwijst voor een deel naar dezelfde vindplaatsen als subonderdeel 3.1.
Zie voetnoot 54 hiervoor.
De procesinleiding verwijst ter motivering nog naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.9.
Ik heb geen duidelijke stellingen hierover aangetroffen in de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.1-7.4.9, memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummers 2.3.1-2.3.14, memorie van grieven van [erflater] , randnummers 33.-43. en memorie van antwoord van [erflater] , randnummers 6.1-6.19 en 8.1-8.2.
De procesinleiding verwijst naar memorie van antwoord, randnummer 7.4.3 (kennelijk wordt randnummer 7.4.2 bedoeld), en productie 8 bij de inleidende dagvaarding, bijlage 13 (term sheet), p. 1.
De procesinleiding verwijst naar memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.9 (kennelijk wordt randnummer 7.4.3 bedoeld).
De procesinleiding verwijst naar subonderdeel 3.3 en de memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummers 3.1-3.16 (kennelijk worden bedoeld randnummers 3.1.1-3.1.16).
De procesinleiding verwijst naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.9 en 8.1.1, en de memorie van grieven van Solidiam Vorderingen, randnummer 4.1.1.
De procesinleiding verwijst naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummer 7.4.2.
De procesinleiding verwijst naar de memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.4.9 en 8.1.1.
Kort geleden heb ik in een conclusie in een andere zaak uiteengezet welke maatstaf geldt voor het beoordelen van een bewijsaanbod. Het onderhavige randnummer komt (vrijwel) letterlijk overeen met de inhoud van randnummers 3.20 en 3.23 van deze conclusie. Zie mijn conclusie van 3 november 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:981) voor HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1717 (art. 81 RO).
HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO781, NJ 2005/270 m.nt. W.D.H. Asser, Ars Aequi 2005, p. 270 e.v. m.nt. G.R. Rutgers en JBPr 2004/65 m.nt. M.A.J.G. Janssen (OZ Export Planten BV/Roozen), rov. 3.6. Zie HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:49, RvdW 2016/147, JIN 2016/38 m.nt. M.A.J.G. Janssen en JBPr 2016/32 m.nt. C.S.G. Janssens, rov. 3.4.1-3.4.2, Asser Procesrecht/W.D.H. Asser, Deel 3. Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2023, nr. 221 en Asser Procesrecht/F.B. Bakels, A. Hammerstein en E.M. Wesseling-van Gent, Deel 4. Hoger Beroep, Deventer: Wolters Kluwer 2022, nr. 209. Zie verder HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1380, RvdW 2013/1396 en JIN 2014/17 m.nt. P.C.M. Kemp, rov. 3.2.2, HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3075, NJ 2014/485 en JIN 2014/224 m.nt. M.A.J.G. Janssen, rov. 3.3.2-3.3.4, HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, NJ 2015/426, JBPr 2015/68 m.nt. G.C.C. Lewin en JIN 2015/226 m.nt. G.J. de Bock, rov. 3.5-3.6, HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047, NJ 2016/408 en JBPR 2016/65 m.nt. F.J.P. Lock, rov. 3.7.2-3.7.4 en HR 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1149, RvdW 2017/723 (Ennia Caribe Schade NV c.s./Taliesin Construction NV c.s.), rov. 3.4.2,
A.M. van Aerde, ‘Bewijsaanbod’, in J.W. de Groot, E.M. Hoogervorst & B.T.M. van der Wiel (red.), Civiel bewijsrecht voor de rechtspraktijk, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu 2020, p. 262-263 en 267-268, met verwijzing naar rechtspraak van Uw Raad. Zie ook de vindplaatsen in voetnoot 66 hiervoor.
Zie ook de vindplaatsen in voetnoot 70 hierna.
Zie randnummers 3.5-3.6 hiervoor. Daarnaast geldt als gezegd de eis dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
De grief van [erflater] die betrekking had op de vraag of voldoende belang bij de gevorderde verklaring voor recht bestaat, voert aan dat er geen belang bestaat omdat de onrechtmatigheid van het gelegde beslag door [erflater] is erkend. Zie memorie van grieven van [erflater] , randnummers 85.-92. Solidiam Vorderingen heeft deze beoogde afwijzing tegengesproken. Zie memorie van antwoord van Solidiam Vorderingen, randnummers 7.12.1-7.12.6.
Het gaat mijns inziens te ver om de hier bedoelde klacht in de procesinleiding te lezen. Vergelijk daarvoor HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1276, NJ 2023/167 m.nt. D.W.F. Verkade en Ars Aequi 2023 m.nt. Th.C.J.A. van Engelen, p. 364 e.v. (Kwantum Nederland BV c.s./Vitra Collections AG), rov. 3.1 en HR 14 mei 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD6012, NJ 1976/550 m.nt. W.F. Prins (Schoenverkoop Nederland BV/gemeente Apeldoorn).
Zie over art. 3:303 BW ook Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 915-916 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:1174) voor HR 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:383, RvdW 2020/332 (art. 81 RO) (NN c.s./X&Y), randnummers 3.7-3.13, met verdere verwijzingen, onder andere naar rechtspraak van Uw Raad, en J.J. van der Helm, Het rechterlijk bevel en verbod als remedie, diss., Deventer: Wolters Kluwer 2023, nrs. 373-378 en 384, besproken door C.J.J.C. van Nispen, ‘Het rechterlijk bevel en verbod als remedie’, TCR 2023, p. 121-125, P. Gillaerts & A.L.M. Keirse, ‘De verklaring voor recht, voldoende belang(rijk)? Over het belang bij declaratoire vordering na afwijzing condemnatoire vordering’, MvV 2020, p. 409-419, en N.E. Groeneveld-Tijssens, De verklaring voor recht, diss., Deventer: Wolters Kluwer 2015, nrs. 34-40 en 64-69, steeds met verdere verwijzingen.
Zie de vindplaatsen in voetnoot 72 hiervoor.
Zie over genoegdoening in dit verband, en de rechtsontwikkeling en kritische literatuur sinds en over HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2735, NJ 1998/853 (….), rov. 3.5, bijvoorbeeld P. Gillaerts & A.L.M. Keirse, ‘De verklaring voor recht, voldoende belang(rijk)? Over het belang bij declaratoire vordering na afwijzing condemnatoire vordering’, MvV 2020, p. 409-419, met verdere verwijzingen.