type: 2628coll:
Rb. Den Haag, 27-03-2019, nr. C/09/561090 / HA ZA 18-1025
ECLI:NL:RBDHA:2019:8318
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-03-2019
- Zaaknummer
C/09/561090 / HA ZA 18-1025
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:8318, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑03‑2019; (Bodemzaak, Tussenuitspraak)
Uitspraak 27‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Verklaring voor recht. Onrechtmatige daad wegens beslaglegging waarvan onderliggende vordering ongegrond is gebleken. Verwijzing naar schadestaat. Eén schadepost kan niet worden toegerekend aan gedaagde en wordt reeds afgewezen (art. 6:98 BW).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/561090 / HA ZA 18-1025
Vonnis van 31 juli 2019
in de zaak van
SOLIDIAM VORDERINGEN B.V., te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] , te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Soede te Utrecht.
Partijen zullen hierna Solidiam Vorderingen en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 22 juni 2018 met producties 1 tot en met 9;
- -
de akte na rolbeslissing van 31 oktober 2018 aan de zijde van Solidiam Vorderingen, met productie 10;
- -
de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties 1 tot en met 34;
- -
de akte overleggen producties van 13 februari 2019 aan de zijde van Solidiam Vorderingen, met producties 10 tot en met 25, alsmede een toelichting op de producties;
- -
het tussenvonnis van 12 december 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 februari 2019.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun afwezigheid opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Partijen hebben hier beiden gebruik van gemaakt bij brieven van 11 maart 2019. Deze brieven maken onderdeel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brieven.
1.3.
Ten slotte is datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Solidiam Vorderingen is een vennootschap die als cessionaris schadevergoedingsvorderingen op [gedaagde] heeft verkregen. Cedenten van deze vorderingen zijn de heer [A] (hierna: [A] ) en Solid Assets B.V. (hierna: Solid Assets). [A] belegt in vastgoed. Solid Assets is een dochtervennootschap van Solidiam N.V. Deze laatste vennootschap is actief in vastgoedbeheer en [A] is daarvan middellijk (gedeeltelijk) aandeelhouder. De andere aandeelhouder in Solidiam N.V. was de heer
[B] tot diens overlijden op 23 februari 2017.
2.2.
[gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] Beheer B.V. [gedaagde] Beheer B.V. exploiteert en belegt in vastgoed.
2.3.
Op 11 september 2009 hebben enerzijds Solidiam N.V. en [gedaagde] Beheer B.V. en anderzijds Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (hierna: SBZ) een ‘letter of intent’ gesloten. Op grond hiervan zouden Solidiam N.V. en [gedaagde] Beheer B.V. van SBZ een vastgoedportefeuille kopen, onder voorbehoud van financiering en een nog uit te voeren boekenonderzoek.
2.4.
In de periode van maart 2010 tot en met oktober 2010 heeft [gedaagde] , althans [gedaagde] Beheer B.V., een tweetal betalingen gedaan van ieder € 1.200.000,- aan de notaris ten overstaan van wie de vastgoedportefeuille van SBZ zou worden getransporteerd.
2.5.
[gedaagde] heeft op 6 juni 2017 ten laste van [A] en Solid Assets conservatoire beslagen doen leggen op de in onderstaande tabel opgenomen vermogensbestanddelen ter zekerstelling van een vordering tot terugbetaling van de onder 2.4 vermelde bedragen, te vermeerderen met rente. Op 23 november 2017 heeft [gedaagde] andermaal, krachtens een nieuw daartoe verkregen verlof, conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [A] . De gelegde beslagen zijn als volgt:
Ten laste van [A] :
Datum: | Onder derde: | Op onroerende zaak met navolgend kadastraal nummer: |
6 juni 2017 | ABN AMRO Bank N.V. | - |
23 november 2017 | ING Bank N.V. | - |
23 november 2017 | Deutsche Bank A.G. | - |
23 november 2017 | Coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. | - |
6 juni 2017 | - | Amsterdam: U U 10509 A2 |
6 juni 2017 | - | Amsterdam U U 10509 A6 |
6 juni 2017 | - | Amsterdam U U 10509 A8 |
6 juni 2017 | - | Amsterdam U U 10509 A10 |
Ten laste van Solid Assets:
Datum: | Onder derde: | Op onroerende zaak met navolgend kadastraal nummer: |
6 juni 2017 | ABN AMRO Bank N.V. | - |
6 juni 2017 | Intronics B.V. | - |
6 juni 2017 | Continental Benelux | - |
6 juni 2017 | Web Power B.V. | - |
6 juni 2017 | Cooster coaching accountants B.V. | - |
6 juni 2017 | - | Barneveld E4150 |
6 juni 2017 | - | Barneveld E4151 |
2.6.
Op 9 juni 2017 heeft [A] van Rabobank een ‘indicatieve termsheet’ ontvangen voor de herfinanciering van de onroerende zaken aan de Gabriel Metsustraat 2-6 te Amsterdam, waarvan [A] eigenaar is. Deze termsheet is vervolgens ingetrokken door Rabobank.
2.7.
[gedaagde] heeft [A] , Solid Assets en Solidiam N.V. op 20 juni 2017 gedagvaard aan welke vordering hij ten grondslag heeft gelegd dat de betalingen in 2.4 een geldlening aan gedaagde partijen ( [A] , Solid Assets en Solidiam N.V.) betreft. [gedaagde] heeft terugbetaling van de geleende som met contractuele rente gevorderd.
2.8.
Op 15 augustus 2017 heeft Flatbeheer Vastgoed Zoetermeer B.V., een vennootschap waarin [A] aandelen houdt, 46 appartementen te Heerlen en Kerkrade verkocht voor € 2.680.000,-.
2.9.
Op 1 september 2017 heeft Flatbeheer Vastgoed Zoetermeer B.V. 20 appartementen aan de Jacques Oppenheimerstraat 2-20 te Amsterdam verkocht voor een koopsom van € 2.600.000,-.
2.10.
Op 8 november 2017 heeft Flatbeheer Onroerendgoed Groep B.V., een vennootschap waarin [A] aandelen houdt, een pand aan de Australiëlaan 5-13 te Utrecht verkocht voor € 3.314.402,39. Met deze koopsom is, zo begrijpt de rechtbank, een geldleningsschuld van Flatbeheer Onroerendgoed Groep B.V. aan Solidiam N.V. van
€ 3.141.076,99 afgelost, die op haar beurt dit bedrag verschuldigd was aan [A] .
2.11.
Op 8 november 2017 heeft Office Centre Schiphol-West 1 B.V., een vennootschap waarin [A] aandelen houdt, een kantoorgebouw aan de Keulenstraat 8 te Deventer verkocht voor € 1.400.000,-.
2.12.
Op 28 december 2017 heeft Flatbeheer Onroerendgoed Groep B.V. een kantoorgebouw aan de Tinstraat 3-5 te Breda verkocht voor € 1.000.0000,-.
2.13.
Bij vonnis van 21 maart 2018 heeft de rechtbank Amsterdam Solidiam N.V. veroordeeld tot, onder meer, betaling van € 2.761.010,72, vermeerderd met contractuele rente van 6% aan [gedaagde] en de vordering van [gedaagde] tegen [A] , de erven van de heer [B] en Solid Assets afgewezen, omdat de gestelde verstrekking van de lening aan hen niet was gebleken.
2.14.
Op 3 april 2018 heeft [gedaagde] de conservatoire beslagen ten laste van [A] en Solid Assets laten doorhalen.
2.15.
Op 3 april 2018 heeft [A] , gefinancierd door NIBC Bank en de heer [C] , een onroerende zaak aan de Shannonweg 21 te Schiphol Zuidoost voor € 6.900.000,- aangekocht.
2.16.
In opdracht van [A] heeft Hermes Advisory B.V. op 18 april 2018 een rapport opgemaakt van de door [A] en zijn ondernemingen geleden schade als gevolg van de onder 2.5 genoemde door [gedaagde] gelegde beslagen (hierna: het rapport).
2.17.
Op 8 mei 2018 hebben [A] en Solid Assets hun vorderingen op [gedaagde] gecedeerd aan Solidiam Vorderingen.
2.18.
Solidiam Vorderingen heeft met het op 15 mei 2018 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [gedaagde] diverse conservatoire beslagen onder derden en op onroerende zaken gelegd.
2.19.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 23 oktober 2018, op vordering van [gedaagde] , de opheffing bevolen van de in 2.18 bedoelde beslagen, met uitzondering van de beslagen op de onroerende zaken van [gedaagde] in Amersfoort en De Meern.
2.20.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het onder 2.13 bedoelde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018.
3. Het geschil
3.1.
Solidiam Vorderingen vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [A] en/of Solid Assets heeft gehandeld;
II. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [A] en/of Solid Assets geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, de kosten van de door Solidiam Vorderingen gelegde conservatoire beslagen, alsmede de nakosten.
3.2.
Solidiam Vorderingen baseert haar vordering op de stelling dat [A] en Solid Assets schade hebben geleden als gevolg van de ten verzoeke van [gedaagde] en ten laste van [A] en Solid Assets op 6 juni en 23 november 2017 gelegde beslagen. Die beslagen zijn onrechtmatig gelegd, nu de onderliggende vorderingen ten aanzien van [A] en Solid Assets zijn afgewezen door de rechtbank Amsterdam in haar vonnis van 21 maart 2018. De door [A] en Solid Assets geleden schade dient vergoed te worden. De schadevergoedingsvorderingen van [A] en Solid Assets zijn, zoals hierboven vermeld, vervolgens gecedeerd aan Solidiam Vorderingen. De door [A] en Solid Assets geleden schade blijkt volgens Solidiam Vorderingen hoofdzakelijk uit de volgende omstandigheden:
- a.
[A] is door de beslagen in liquiditeitskrapte komen te verkeren en daarom moesten zijn vennootschappen met spoed vastgoed verkopen, waardoor een lagere verkoopopbrengst is gerealiseerd, huurinkomsten zijn gederfd en [A] dientengevolge beleggingswinst is misgelopen;
- b.
[A] werd door de banken niet meer gefinancierd voor investeringsprojecten, althans hij moest die investeringen alternatief (met derden) financieren en is daarom genoodzaakt de te verwachten winsten (met die derden) te delen. Daarnaast heeft [A] reputatieschade geleden bij zijn huurders en de banken en het zal in de toekomst moeilijker zijn om financiering aan te trekken;
- c.
Solid Assets heeft schade geleden omdat als gevolg van de ten laste van haar gelegde beslagen de bank de door Solid Assets verpande huurvorderingen heeft geïncasseerd. Door het wegvallen van de inkomsten uit de huurpenningen zag Solid Assets zich genoodzaakt om extern, en daarom duurder, de doorlopende
(service-)kosten van de betreffende verhuurobjecten te financieren.
[A] heeft kosten moeten maken ter vaststelling van de schade en voor het verweer dat [A] heeft moeten voeren tegen de door [gedaagde] ingestelde vorderingen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat Solidiam Vorderingen geen belang als bedoeld in artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, nu niet ter discussie staat dat de door hem ten laste van [A] en Solid Assets gelegde beslagen onrechtmatig zijn.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de rechter terughoudend dient te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er onvoldoende belang bestaat (vgl. HR 17 september 1993, NJ 1994/118). Indien de mogelijkheid van schade aannemelijk is, dient de rechter ervan uit te gaan dat de eiser belang heeft bij een verklaring voor recht dat zijn wederpartij aansprakelijk is voor de schade (vgl. HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760).
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat Solidiam Vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. [gedaagde] erkent misschien wel de onrechtmatigheid van het conservatoir beslag, maar hij voert verweer tegen zowel het causaal verband als de omvang van de geleden schade. Derhalve is tussen partijen nog in geschil of Solidiam Vorderingen aanspraak heeft op een schadevergoeding. Dit debat geeft Solidiam Vorderingen een belang bij een rechterlijk oordeel over haar vorderingen.
4.4.
[gedaagde] heeft zich ook op het standpunt gesteld dat Solidiam Vorderingen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door ten laste van [gedaagde] beslagen te leggen. Volgens [gedaagde] gebruikt Solidiam Vorderingen die beslagen als pressiemiddel om [gedaagde] te doen afzien van het nemen van (executie-)maatregelen tegen Solidiam N.V. De raadsman van [A] heeft dit ook met zoveel woorden gezegd, aldus [gedaagde] . Het is [gedaagde] ook gebleken dat Solidiam N.V. daags na het – voor haar wél nadelige – vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018, hypotheken heeft gevestigd. [gedaagde] heeft hiertegen de actio pauliana ingeroepen en is hierover een procedure begonnen. Ook is er volgens [gedaagde] sprake van misbruik van identiteitsverschil, nu Solidiam Vorderingen, als cessionaris van [A] en Solid Assets, in feite een tussengeschoven vennootschap is die tot doel heeft om [A] en Solid Assets buiten schot van [gedaagde] te houden tegen een eventuele aansprakelijkheid vanwege het beslag ten laste van [gedaagde] . Met dezelfde gedachte heeft [A] gebruik gemaakt van de omstandigheid dat de bestuurder van Solidiam Vorderingen, mevrouw [D] , geen verhaal biedt, aldus nog steeds [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:13 lid 2 BW is onder meer sprake van misbruik van bevoegdheid als de bevoegdheid voor geen ander doel wordt ingezet dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Ook kan misbruik van bevoegdheid aan de orde zijn als Solidiam Vorderingen tot de uitoefening van die bevoegdheid naar redelijkheid niet had kunnen komen, gelet op de onevenredigheid tussen enerzijds het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en anderzijds het belang dat erdoor wordt geschaad. De rechter dient terughoudendheid te betrachten bij het ontzeggen van iemands rechtsvordering wegens misbruik van bevoegdheid.
4.6.
Van misbruik van bevoegdheid is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Gelet op de hoogte van de gepretendeerde schadevergoedingsvordering van Solidiam Vorderingen die in het rapport is geschat op een bedrag tussen € 9.112.304,- en € 12.629.604,- (pro memorie), staat het nadeel van de beslagleggingen ten laste van [gedaagde] niet in disproportionele verhouding tot het belang van Solidiam Vorderingen bij het vergoed krijgen van de schade die door [A] en Solid Assets zou zijn geleden. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank reeds bij vonnis van 23 oktober 2018 de opheffing van diverse beslagen bevolen, waarmee de meest nadelige effecten van die beslagen zijn gemitigeerd. Het feit dat de schadevergoedingsvorderingen zijn gecedeerd aan Solidiam Vorderingen maakt dit niet anders. Dat Solidiam Vorderingen voorts druk zou uitoefenen op [gedaagde] om hem ertoe te bewegen af te zien van de executie op Solidiam N.V doet evenmin af aan het belang van Solidiam Vorderingen tot het vaststellen en vergoed krijgen van de door haar gepretendeerde schade en hiertoe conservatoire beslagen te leggen.
4.7.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Solid Assets en [A] . De rechtbank overweegt als volgt.
4.8.
Volgens vaste jurisprudentie rust op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841). Niet in geschil is dat ten laste van [A] en Solid Assets beslagen zijn gelegd door [gedaagde] en dat de onderliggende vordering van [gedaagde] jegens hen is afgewezen bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018. Daarmee staat vast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] .
4.9.
Ten aanzien van het onrechtmatige beslag ten laste van Solid Assets heeft [gedaagde] nog gesteld dat Solid Assets weldegelijk een schuld aan [gedaagde] heeft, nu die verschuldigdheid in haar jaarrekening staat vermeld. Deze omstandigheid maakt dat het beslag ten laste van Solid Assets wel rechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in dit betoog omdat hij daarmee miskent dat de vordering tegen Solid Assets in het zojuist genoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018 is afgewezen. De inhoud van dat vonnis is leidend voor de beoordeling van de vraag of sprake is van onrechtmatig beslag.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat [gedaagde] onrechtmatig beslag heeft laten leggen ten laste van [A] en Solid Assets. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de schade die Solidiam Vordering in deze procedure vordert het gevolg is van het onrechtmatige beslag. Omdat deze schade ten tijde van de behandeling van deze procedure nog niet eenvoudig valt vast te stellen, vordert Solidiam Vorderingen in deze procedure een verwijzing naar de schadestaatprocedure zodat de schade daar kan worden begroot. Overwogen wordt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, voor zover mogelijk, de schade aanstonds dient vast te stellen respectievelijk te begroten of te schatten. Indien begroting in het vonnis nog niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding nader op te maken bij staat (artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Voor verwijzing naar de schadestaat is voldoende dat de eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk maakt (vgl. HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435).
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is aannemelijk dat [A] als gevolg van de bankbeslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren, ook al werd volgens [gedaagde] slechts circa € 9.000,- aan (positief) banksaldo getroffen door het beslag. Ook volgt uit de stelling van Solidiam Vorderingen dat [A] de vastgoedaankopen heeft moeten financieren met mede-investeerders en daardoor ook de winst met hen zal moeten delen, zodat de mogelijkheid van hieruit voortvloeiende schade aannemelijk is. Ook acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat Solid Assets mogelijk schade heeft geleden doordat zij, als gevolg van het tijdelijk wegvallen van de huurinkomsten, de doorlopende servicekosten alternatief heeft moeten financieren. Gelet hierop en het feit dat die (en andere door Solidiam Vorderingen aangevoerde) posten op dit moment nog niet kunnen worden begroot, zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen tot vergoeding van schade aan Solidiam Vorderingen, nader op te maken bij staat, met inachtneming van het overwogene in r.o. 4.12
tot en met 4.14.
4.12.
Ten aanzien van één van de schadeposten die Solidiam Vorderingen heeft opgevoerd ziet de rechtbank, gelet op het daarover reeds gevoerde debat door partijen, aanleiding om daarover reeds in dit vonnis een oordeel te geven. Het betreft de stelling dat de aan [A] gelieerde vennootschappen, hierboven in punten 2.8 tot en met 2.12 genoemd (hierna: de [A] -vennootschappen), als gevolg van [A] liquiditeitstekort genoodzaakt waren om het door hen gehouden vastgoed met spoed te verkopen. [gedaagde] heeft in dit verband betwist dat [A] een liquiditeitstekort ondervond als gevolg van de beslagen op zijn bankrekeningen. Ook heeft [gedaagde] het verband bestreden tussen dat liquiditeitstekort en de noodzaak dat derden (de [A] -vennootschappen) waren genoodzaakt om met spoed het door hen beheerde vastgoed te liquideren. In dit kader dient zich de vraag aan of de (nog vast te stellen) gevolgen van de “spoedliquidatie” door de [A] -vennootschappen naar redelijkheid kunnen worden toegerekend aan [gedaagde] .
4.13.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking die schade, die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij hem, mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de in r.o. 4.12 bedoelde schade als een gevolg van de onrechtmatige daad jegens [A] niet kan worden toegerekend aan [gedaagde] . Die gevolgen staan namelijk in een te ver verwijderd verband van het door [gedaagde] gelegde conservatoir beslag. De rechtbank stelt voorop dat de schade ten eerste in het vermogen van de [A] -vennootschappen ligt, en dus bij derden ten opzichte van [gedaagde] . Dat ook [A] hiervan afgeleide schade kan ondervinden is in beginsel niet uitgesloten en onder omstandigheden kan een beslaglegger ook aansprakelijk gehouden worden voor de voorzienbare schade. Een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, te meer niet omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] had moeten verwachten dat [A] tot verkoop gedwongen zou worden als gevolg van het beslag op een relatief beperkt banksaldo van enkele duizenden euro’s en deze schade in te ver verwijderd verband staat van het onrechtmatige beslag. De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank de vordering van Solidiam Vorderingen onder II voor zover deze betrekking heeft op door [A] -vennootschappen geleden schade, reeds zal afwijzen.
4.14.
Anders dan [gedaagde] ziet de rechtbank ziet geen reden tot een aanhouding van de zaak totdat onherroepelijk is beslist over de vordering van [gedaagde] jegens [A] , Solid Assets en Solidiam N.V. Solidiam Vorderingen heeft immers belang bij de vergoeding van de gestelde schade die door [A] en Solid Assets zijn geleden. Wel geeft de rechtbank partijen in overweging om vanuit proceseconomische redenen de aanvang van de schadestaatprocedure uit te stellen totdat er in appel/cassatie onherroepelijk geoordeeld is over het geschil waarover de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 maart 2018 heeft geoordeeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.15.
[gedaagde] heeft voorts verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het te wijzen vonnis. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat als hij in hoger beroep wenst te gaan tegen een voor hem nadelig vonnis, dan zou het voor hem vanuit proceseconomisch oogpunt nadelig zijn als lopende het hoger beroep Solidiam Vorderingen een schadestaatprocedure zou aanvangen.
4.16.
Bij de beoordeling van dit verweer van [gedaagde] stelt de rechtbank voorop dat een belangenafweging plaats dient te vinden, waarbij het belang van Solidiam Vorderingen, die de uitvoerbaarheid bij voorraad vordert, wordt vergeleken met het belang van [gedaagde] bij het behouden van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist (vgl. Hoge Raad 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215).
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van Solidiam Vorderingen op dit punt zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] . Het onderhavige te wijzen vonnis zal Solidiam Vorderingen nog immers geen titel opleveren in de zin van artikel 430 Rv waardoor [gedaagde] dus nog niet kan worden uitgewonnen op grond van onderhavig vonnis. Het debat of er schade is geleden als gevolg van de onrechtmatige daad – hetgeen door Solidiam Vorderingen wel aannemelijk is gemaakt – zal pas in volle omvang aan de orde komen in een schadestaatprocedure.
4.18.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten alsmede de nakosten. De rechtbank zal de gevorderde beslagkosten echter afwijzen. Overwogen wordt dat Solidiam Vordering op een zeer groot aantal onroerende zaken (meer dan 300) en onder derden conservatoir beslag heeft gelegd. Op bevel van de voorzieningenrechter heeft Solidiam Vorderingen het beslag teruggebracht tot het beslag op onroerende zaken in Amersfoort en De Meern. Alleen de kosten die Solidiam Vorderingen heeft gemaakt in verband met die conservatoire beslagen komen in aanmerking voor een vergoeding. Solidiam Vorderingen heeft echter verzuimd de hoogte van de beslagkosten met betrekking tot de onroerende zaken in Amersfoort en De Meern te specificeren, hetgeen wel op haar weg had gelegen gezien de omvang van het aantal beslagen, zodat de rechtbank dit onderdeel als onvoldoende gespecificeerd zal afwijzen.
4.19.
De overige proceskosten aan de zijde van Solidiam Vorderingen worden als volgt begroot:
- -
dagvaarding: € 81,-
- -
griffierecht: € 626,-
- -
salaris advocaat: € 1.086,- (2 punten x Tarief II)
- -
totaal: € 1.793,-.
4.20.
De rechtbank zal eveneens de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] en Solid Assets;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de door [A] en/of Solid Assets geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met dien verstande dat de rechtbank de vordering afwijst voor zover die schade betrekking heeft op de door de [A] -vennootschappen beweerdelijk geleden schade, een en ander zoals overwogen in r.o. 4.12 tot en met 4.14;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Solidiam Vorderingen begroot op € 1.793,- en € 157,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82,- in geval van betekening;
5.4.
verklaart 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑03‑2019