Hof Den Haag, 15-11-2022, nr. 200.270.514 en 200.276.779
ECLI:NL:GHDHA:2022:2879
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-11-2022
- Zaaknummer
200.270.514 en 200.276.779
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:2879, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑11‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:328
Uitspraak 15‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Verklaring voor recht dat onrechtmatig is gehandeld door onterechte beslaglegging. Vergoeding van schade?
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
zaaknummers hof: 200.270.514 en 200.276.779
zaaknummer rechtbank: C/09/561090 / HA ZA 18-1025
arrest van 15 november 2022
in de bij incidenteel arrest van 8 december 2020 gevoegde zaken van:
(zaaknummer 200.270.514)
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J. Soede te Utrecht,
tegen
Solidiam Vorderingen B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Solidiam Vorderingen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
en
(zaaknummer 200.276.779)
Solidiam Vorderingen B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Solidiam Vorderingen,
appellante,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. Soede te Utrecht,
op de bij exploten van dagvaarding van respectievelijk 25 oktober 2019 en 29 oktober 2019 ingeleide hoger beroepen van het vonnis van 31 juli 2019 door de rechtbank Den Haag, team handel, gewezen tussen Solidiam Vorderingen als eiseres en [appellant] als gedaagde .
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer: C/09/561090 / HA ZA 18-1025)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het eindvonnis van 31 juli 2019 (hierna: het vonnis) en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 12 december 2018.
2. De gedingen in hoger beroep
Het verloop van de procedures blijkt uit:
in de zaak 200.270.514:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven d.d. 25 februari 2020 (met producties);
- -
de memorie van antwoord tevens akte vermindering van eis d.d. 1 september 2020 (met producties);
in de zaak 200.276.779:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven tevens akte houdende vermindering van eis (met producties);
- -
de incidentele vordering tot voeging ex art. 220 Rv tevens memorie van antwoord d.d. 1 september;
- -
het arrest in het incident tot voeging van 8 december 2020.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in de gevoegde zaken bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
in de gevoegde zaken:
3..1. Het gaat in deze zaken om het volgende:
[appellant] is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van [appellant] Beheer B.V. (verder: [appellant] Beheer). [appellant] exploiteert en belegt in vastgoed.
Solidiam N.V. treedt op als vastgoedbeheerder. [bestuurder 1] (verder: [bestuurder 1] ) en [bestuurder 2] (overleden op [datum] , verder: [bestuurder 2] ) waren bestuurder van Solidiam N.V.
Solidiam N.V. en [appellant] Beheer hebben op 11 september 2009 een Letter of Intent gesloten met de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars, ter zake de voorgenomen verwerving van de onroerend goed portefeuille van deze stichting. Op 3 december 2009 is tussen Solidiam N.V. en [appellant] Beheer als gezamenlijke koper enerzijds en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (verder SBZ) anderzijds een koopovereenkomst tot stand gekomen.
Ten behoeve van de nakoming van de koopovereenkomst voor de SBZ-portefeuille heeft [appellant] op 1 maart 2010 een bedrag van € 1.200.000,= overgemaakt aan de notaris onder vermelding 'deel portefeuille SBZ'. Het betrof een storting namens [appellant] Beheer in verband met de tweede tranche van de SBZ-portefeuille die in oktober 2010 zou worden gepasseerd. De tweede tranche betrof objecten te Amsterdam en Barneveld. Deze objecten zijn uiteindelijk verworven door Solid Assets B.V. (verder: Solid Assets). Solidiam N.V. is de bestuurder van Solid Assets. [appellant] heeft voorts op verzoek van [bestuurder 1] en [bestuurder 2] op 5 oktober 2010 nog een bedrag van € 1.200.000,= overgeboekt aan de notaris, onder vermelding van "dossier 2010.000686”. Op het totaalbedrag is door Solid Boating B.V. (rechtsvoorganger, althans handelsnaam, van Solid Assets) een bedrag van € 408.153,42, waarvan een bedrag van € 8.153,42 als rente, aan [appellant] terugbetaald onder de vermelding “retour lening [bestuurder 2] & [bestuurder 1]”, waarna het saldo van de verstrekte geldbedragen per ultimo 2010, exclusief rente, € 2.000.000,= bedroeg. Op 31 augustus 2011 is van de bankrekening van Solid Boating nog een bedrag van € 118.617,52 aan [appellant] overgemaakt onder vermelding “rente t/m 30/6/11”. Na een factuur van 6 januari 2012 van [appellant] aan Solid Assets ten bedrage van € 61.498,71 (met bijgevoegde specificatie van de cumulatieve rente over 2011) heeft Solid Assets tot slot op 11 januari 2012 dat bedrag nog overgemaakt onder vermelding “fact. 20113005”. Daarna zijn door [bestuurder 1] , [bestuurder 2] , Solid Assets en/of Solidiam NV geen betalingen meer gedaan met betrekking tot het door [appellant] gefourneerde bedrag van 2 x € 1.200.000,=.
[appellant] heeft op 6 juni 2017 ten laste van [bestuurder 1] en Solid Assets conservatoire beslagen doen leggen op de in rechtsoverweging 2.5 van het vonnis opgesomde vermogensbestanddelen ter verzekering van een vordering tot terugbetaling van het hiervoor genoemde bedrag van € 2.000.000,=, te vermeerderen met rente. Op 23 november 2017 heeft [appellant] andermaal conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [bestuurder 1] op de eveneens in r.o. 2.5 van het vonnis vermelde vermogensbestanddelen.
[appellant] heeft [bestuurder 1] , (de erfgenamen van) [bestuurder 2] , Solid Assets en Solidiam N.V. op 20 juni 2017 gedagvaard ter zake voormelde vordering. [appellant] legde aan die vordering ten grondslag dat hij het desbetreffende bedrag had geleend aan [bestuurder 1] , [bestuurder 2] , Solid Assets en Solidiam N.V. [appellant] vorderde terugbetaling van het geleende bedrag, vermeerderd met contractuele rente.
De ten laste van [bestuurder 1] gelegde beslagen hebben slechts beperkt doel getroffen. Alleen het beslag op de ABN AMRO rekening bood een zekerheid van € 9.000,=. De panden waarop beslag was gelegd hadden geen overwaarde.
Bij vonnis van 21 maart 2018 (prod. 7 inl. dagv.) heeft de rechtbank Amsterdam Solidiam N.V. veroordeeld tot, onder meer, betaling van € 2.761.010,72, te vermeerderen met contractuele rente van 6%, en de vordering van [appellant] tegen [bestuurder 1] , de erven [bestuurder 2] en Solid Assets afgewezen. De rechtbank kwam tot het oordeel dat het ervoor moest worden gehouden dat het hier ging om een door [appellant] aan Solidiam NV verstrekte lening. Zowel Solidiam NV als [appellant] hebben hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
[appellant] heeft op 22 en 23 maart 2018 de ten laste van [bestuurder 1] en Solid Assets gelegde beslagen opgeheven (prod. 13 cva).
Op 6 april 2018 is door notaris [notaris] een kadasterverklaring afgegeven waarin deze notaris verklaart dat volgens verklaring van [bestuurder 1] en Stichting Administratiekantoor Woningfonds Oud-Zuid een koopovereenkomst is gesloten waarbij (de appartementsrechten van) de panden [A-straat] 2-6 voor een koopprijs van € 3.800.000,= door [bestuurder 1] aan het Administratiekantoor zijn verkocht (prod. 14 cva). De panden zijn (nog) niet in eigendom overgedragen. Voormeld Administratiekantoor is op 3 januari 2014 door ( [bestuurder 1] als bestuurder van) Soliam N.V. opgericht. Solidiam N.V. is bestuurder van het Administratiekantoor.
In opdracht van [bestuurder 1] heeft Hermes Advisory B.V. op 18 april 2018 een rapport opgemaakt van de door [bestuurder 1] en zijn ondernemingen geleden schade als gevolg van de onder 2.5 van het vonnis genoemde door [appellant] gelegde beslagen.
Op 24 april 2018 heeft [bestuurder 1] Solidiam Vorderingen opgericht. Solidiam Vorderingen heeft een geplaatst kapitaal van € 100,= en een gestort kapitaal van € 0,= (prod. 16 cva). Enig aandeelhouder en bestuurder van Solidiam Vorderingen was bij de oprichting Solidiam N.V.
Op 8 mei 2018 hebben [bestuurder 1] en Solid Assets hun vorderingen op [appellant] gecedeerd aan Solidiam Vorderingen.
Op 9 mei 2018 zijn de aandelen van Solidiam Vorderingen overgedragen aan de op die datum bij de KvK ingeschreven Stichting Administratiekantoor Vorderingen met de heer [bestuurder 3] als bestuurder. Stichting Legalist, met als bestuurder de advocaat van Solidiam Vorderingen, mr. [bestuurder 4] , werd bestuurder van Solidiam Vorderingen (uittreksel KvK 16 mei 2018). Deze is per 10 mei 2018 (geregistreerd 25 mei 2018) als bestuurder vervangen door [bestuurder 5] (uittreksel van de KvK d.d. 26 juni 2018) (prod. 16 cva), boekhouder van Solidiam N.V..
Solidiam Vorderingen heeft met op 15 mei 2018 verkregen verlof van de voorzieningenrechter ten laste van [appellant] diverse conservatoire beslagen onder derden en op onroerende zaken gelegd ter verzekering van de door [bestuurder 1] en Solid Assets gestelde schade ten gevolge van de, gezien de afwijzing van diens vorderingen jegens [bestuurder 1] en Solid Assets, volgens Solidiam Vorderingen onterechte beslagleggingen van [appellant] .
Bij vonnis in kort geding van 23 oktober 2018 (prod. 34 cva) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op vordering van [appellant] de beslagen opgeheven, behoudens de conservatoire beslagen op de aan [appellant] toebehorende onroerende zaken te Amersfoort en De Meern.
Het hof Amsterdam heeft bij arrest van 11 februari 2020 op het hoger beroep van [appellant] en van Solidiam N.V. beslist (prod. 35 mvg, tevens prod. 26 mva). Het hof Amsterdam kwam, kort samengevat, tot het oordeel dat [appellant] had te gelden als geldgever en Solid Assets als geldnemer. Het hof Amsterdam vernietigde het vonnis van de rechtbank, voor zover Solidiam N.V. tot (onder meer) betaling van het bedrag van € 2.761.010,72 was veroordeeld en veroordeelde, opnieuw rechtdoende, Solid Assets tot die betaling.
[appellant] heeft tegen het arrest van het hof Amsterdam van 11 februari 2020, voor zover gewezen tussen hem en Solidiam N.V., beroep in cassatie ingesteld. Solidiam N.V. stelde voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in. In cassatie bestrijdt [appellant] het oordeel van het hof dat Solidiam N.V. niet (mede) als geldnemer kan worden aangemerkt. Bij arrest van 29 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1615) heeft de Hoge Raad de klachten van [appellant] gegrond bevonden, het arrest van het hof Amsterdam, voor zover gewezen tussen [appellant] en Solidiam N.V., vernietigd en de zaak ter verdere beoordeling van de vraag of (ook) Solidiam N.V. als geldnemer moet worden aangemerkt, verwezen naar het hof Den Haag. Het incidenteel cassatieberoep van Solidiam werd verworpen.
Solid Assets is van het arrest van het hof Amsterdam niet in cassatie gekomen. Zij is door de rechtbank Amsterdam op 5 januari 2021 in staat van faillissement verklaard (conclusie PG bij voormeld arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2021:426 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2021:426), 2.13).
3.2.
In het onderhavige geding vorderde Solidiam Vorderingen: I. een verklaring voor recht dat [appellant] (door de onterechte beslagleggingen) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [bestuurder 1] en/of Solid Assets, II. veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de door [bestuurder 1] en/of Solid Assets daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en III. veroordeling van [appellant] in de proceskosten en de kosten van de door Solidiam Vorderingen ter verzekering van de vorderingen gelegde beslagen.
3.3.
Bij het vonnis waarvan beroep van 31 juli 2019 wees de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht (vordering I) toe. Vordering II werd eveneens toegewezen met dien verstande dat de vordering werd afgewezen voor zover deze zag op door de [bestuurder 1] -vennootschappen beweerdelijk geleden schade. [appellant] werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten doch de vordering van Solidiam Vorderingen tot vergoeding van de kosten van de gelegde conservatoire beslagen werd afgewezen. De rechtbank overwoog (r.o. 4.18 vs) dat Solidiam Vorderingen op een zeer groot aantal onroerende zaken (meer dan 300) en onder derden beslag had gelegd en dat die beslagen op bevel van de voorzieningenrechter waren teruggebracht tot het beslag op de onroerende zaken in Amersfoort en De Meern. Naar het oordeel van de rechtbank kwamen alleen de kosten van die laatste beslagen voor vergoeding in aanmerking. Bij gebreke van een specificatie van die kosten, werd de vordering ook voor die beslagen afgewezen.
3.4.
[appellant] heeft in het door hem tegen het vonnis ingestelde hoger beroep (zaak 200.270.514) 20 grieven aangevoerd, genummerd 1 t/m 19 met tweemaal een grief 17. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing alsnog van de vorderingen van Solidiam Vorderingen en veroordeling van Solidiam Vorderingen in de proceskosten van beide instanties.
3.5.
Solidiam Vorderingen heeft in het door haar ingestelde hoger beroep (zaak 200.276.779) één grief aangevoerd tegen het vonnis van 31 juli 2019. Deze grief is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank (in de rechtsoverwegingen 4.12, 4.13 en 4.14) van de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de door de [bestuurder 1] -vennootschappen geleden schade.
3.6.
Solidiam heeft in de beide zaken haar eis verminderd voor zover deze de gestelde schadeplichtigheid van [appellant] tevens Solid Assets betrof. Gezien de in kracht van gewijsde gegane veroordeling van Solid Assets jegens [appellant] , handhaaft zij haar vorderingen alleen voor zover deze betrekking hebben op onrechtmatig handelen en schadeplichtigheid van [appellant] jegens [bestuurder 1] .
3.7.
Het hof zal in het navolgende de standpunten van partijen alleen bespreken voor zover deze de vorderingen van [bestuurder 1] betreffen.
de grieven 1 t/m 11 en grief 16 van [appellant]:
3.3.1.
De grieven 1 tot en met 10 zijn gericht tegen de opsomming van de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen feiten. In grief 11 klaagt [appellant] over een volgens hem door de rechtbank ten onrechte niet in de vaststelling opgenomen feit.
3.3.2.
Deze grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking nu het hof hierboven een eigen samenvatting van de feiten heeft gegeven, waarin enkele door [appellant] terecht geconstateerde onjuistheden zijn hersteld en enkele door de rechtbank opgesomde feiten achterwege zijn gelaten. Voor zover de grieven betreffende die feiten daarvoor van belang zijn, zal het hof deze bij de inhoudelijke behandeling betrekken. Datzelfde geldt voor de door [appellant] in grief 11 naar voren gebrachte omstandigheid. Het hof merkt op dat het aan de rechter is welke feiten en omstandigheden zij al dan niet onder de opsomming van feiten wil opnemen. Het enkele feit dat enig feit of enige omstandigheid niet onder de feiten is opgenomen, kan als zodanig niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Relevant is alleen of een relevant feit of een relevante omstandigheid ten onrechte wel of niet bij de beoordeling is betrokken.
3.3.3.
Grief 16 betreft de vordering van Solid Assets. Deze grief kan, gezien de vermindering van eis van Solidiam Vorderingen, onbesproken blijven.
de overige grieven van [appellant] en de grief van Solidiam Vorderingen
3.4.1.
Na de vermindering van eis van Solidiam Vordering tot de vorderingen betreffende door [bestuurder 1] geleden schade, gaat het bij de overige grieven van [appellant] in essentie – naast het door [appellant] in de grieven andermaal aan de orde gestelde verwijt van misbruik van procesbevoegdheid van Solidiam Vorderingen - alleen nog om de vraag of het aannemelijk is dat [bestuurder 1] ten gevolge van de ten laste van hem gelegde beslagen in liquiditeitsproblemen is komen te verkeren en dientengevolge schade heeft geleden (r.o. 4.11 vs rb). Dezelfde vraag staat centraal in het door Solidiam Vorderingen ingestelde hoger beroep. In de grief van Solidiam Vorderingen wordt het oordeel van de rechtbank bestreden dat schade die [bestuurder 1] stelt te hebben geleden doordat aan hem gelieerde vennootschappen ten gevolge van de ten laste van hem gelegde beslagen schade hebben geleden (afgeleide schade) in elk geval niet als een gevolg van een ten laste van hem onrechtmatig gelegd beslag aan [appellant] kan worden toegerekend (r.o. 4.13 vs rb). Het hof zal de grieven van partijen betreffende voormelde vraag hierna gezamenlijk bespreken.
3.4.2.
[appellant] betwist niet dat de afwijzing van zijn vordering jegens [bestuurder 1] tot gevolg heeft dat de voor die vordering ten laste van [bestuurder 1] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn. Hij betwist wel dat aannemelijk kan worden geacht dat [bestuurder 1] ten gevolge van die beslagen schade heeft geleden. [appellant] wijst erop dat de beslagen ten laste van [bestuurder 1] slechts doel hebben getroffen voor wat betreft de onder de ABN Amrobank gelegde derdenbeslagen. Dit beslag betrof een zodanig gering bedrag (bedragen van € 6.835,95 en € 2.204,11 minus € 50 administratiekosten) dat niet aannemelijk kan worden geacht dat dit tot een financieringsnood bij [bestuurder 1] heeft geleid. [appellant] voegt daaraan toe dat in het rapport inzake indicatieve vermogensschade van de heer [bestuurder 1] en zijn ondernemingen van mevrouw I.K. Toxopeus-de Vries van Hermes Advisory (prod. 21 cva) de causaliteit van de gestelde schadeposten en het vexatoir beslag niet is onderzocht en slechts als een gegeven is beschouwd (p. 7 rapport), zodat dat rapport niet tot aannemelijkheid van schade ten gevolge van de beslagen kan bijdragen.
3.4.3.
Solidiam Vorderingen betwist niet dat de door [appellant] ten laste van [bestuurder 1] gelegde beslagen slechts succesvol zijn gebleken voor het bedrag van ca. € 9.000,= onder de ABN AMRO bank, dat de onroerende zaken waarop ten laste van hem beslag is gelegd geen overwaarde hadden en dat het beslag op een bedrag van ca. € 9.000,= aan banktegoed na niet van enige relevante betekenis is geweest voor de gestelde financieringsnood waarin [bestuurder 1] door het onrechtmatig beslag is komen te verkeren.
3.4.4.
Het hof deelt het standpunt van [appellant] dat, gezien het beperkte resultaat van het beslag, schade van [bestuurder 1] ten gevolge van het beslag niet zonder meer en zonder nadere onderbouwing daarvan door Solidiam Vorderingen aannemelijk kan worden geacht en het dus op de weg van Solidiam Vorderingen ligt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit zulks kan worden geconcludeerd.
3.4.5.
Solidiam Vorderingen stelt in dat verband dat de beslagen, ook al hebben deze nagenoeg geen doel getroffen, ten gevolge hebben gehad dat een financieringstraject van [bestuurder 1] tot herfinanciering van de panden aan de [A-straat] te Amsterdam is spaak gelopen. [bestuurder 1] was, naar Solidiam Vorderingen stelt, met Rabobank in een vergevorderd stadium van overleg over een herfinanciering van de panden. Solidiam Vorderingen verwijst daarvoor naar een, niet door Rabobank maar door [bestuurder 1] op 14 juni 2017 ondertekende, Indicatieve Term Sheet d.d. 9 juni 2017 (prod. 13 inl. dagv., prod. 23 cva). Met de in de Term Sheet omschreven financiering voor een bedrag van € 5.000.000,= zou [bestuurder 1] volgens Solidiam Vorderingen de bestaande financiering van de panden van € 750.000,= van Vesting Finance en een bedrag van € 1.000.000,= op de hypotheek bij de Deutsche Bank hebben kunnen inlossen. Met het restant van de lening zou hij een lening van € 3.250.000,= aan zijn oom [oom van bestuurder 1] hebben kunnen inlossen, welke gelden door zijn oom vervolgens als werkkapitaal aan hem ter beschikking zouden worden gesteld. [oom van bestuurder 1] zou na inlossing van Vesting Finance en de Deutsche Bank eerste hypotheekhouder op de panden worden doch hij zou instemmen met rangwisseling waardoor [bestuurder 1] aan de voorwaarde van Rabobank van een recht van eerste hypotheek op de panden zou hebben kunnen voldoen.
Volgens Solidiam Vorderingen heeft [bestuurder 1] door het afketsen van de herfinanciering tweeërlei schade geleden:a. schade doordat hij objecten van vennootschappen waarbij hij betrokken was niet heeft kunnen voorfinancieren, die vennootschappen daardoor hun projecten op andere wijze hebben moeten financieren (noodgedwongen verkopen op minder gunstige tijdstippen en financieringen tegen minder gunstige tarieven), hetgeen voor [bestuurder 1] zou resulteren in minder rendement uit die vennootschappen;
b. schade doordat [bestuurder 1] over een bedrag van € 5.000.000,= zijn rentelasten niet heeft kunnen verlagen naar 1,75% (toev. hof: blijkens de sheet euribor vermeerderd met marge van 1,75% + liquiditeitstoeslag).
3.4.6.
[appellant] betwist dat [bestuurder 1] zonder het beslag de in de Indicatieve Term Sheet omschreven financiering zou hebben verkregen. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.4.7.
De Indicatieve Term Sheet houdt, naar [appellant] terecht heeft opgemerkt en anders dan Solidiam Vorderingen doet voorkomen, geen financieringsaanbod van Rabobank in maar een aanvraag - van Solidiam N.V. en/of [bestuurder 1] - voor een financiering als in de Term Sheet omschreven. Het stuk betreft een financiering die als rekening-courantfaciliteit zou moeten worden verstrekt voor de financiering van een verbouwing van de panden [A-straat] 2- 6, te Amsterdam waarvan het bedrag in delen, naar de stand van de verbouwing, zou kunnen worden opgenomen (als ware sprake van een bouwdepot). Solidiam Vorderingen voert voor de stelling, dat het financieringstraject in een vergevorderd stadium was maar de bank vanwege het beslag op de panden van [bestuurder 1] aan de [A-straat] de financiering niet heeft willen verlenen, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aan. Solidiam Vorderingen verwijst slechts, zonder vermelding van enige specifieke datum, tijd en/of bijzonderheid naar een telefonische mededeling van die strekking van de directeur [bankdirecteur] van Rabobank. Zij stelt niets waaruit kan blijken van het gestelde ‘vergevorderde’ stadium van de financieringsaanvraag, het moment waarop dit zou zijn bereikt en de gevraagde financiering kon worden verwacht noch over de te verwachten invulling van de gevraagde financieringsovereenkomst, de door de bank daaraan te verbinden voorwaarden en de vraag of door [bestuurder 1] aan die voorwaarden zou kunnen zijn voldaan. Soldiam Vorderingen heeft evenmin iets concreets gesteld over de aard van de verbouwplannen en het stadium waarin deze verkeerden. Aan de stelling van Solidiam Vorderingen dat de financieringsaanvraag is gestrand als gevolg van het beslag op de panden [A-straat] , wordt voorts afbreuk gedaan door het feit dat de financieringsaanvraag (d.d. 9 juni 2017 en door [bestuurder 1] ondertekend op 14 juni 2017) is gedaan op een moment dat op 6 juni 2017 al beslag op de panden was gelegd en op 5 juli 2017 nog een taxatierapport voor de panden in opdracht van Rabobank (prod. 26 cva) is uitgebracht op grond van een eveneens van na het beslag daterende offerte van 19-6-2017. Zonder een concrete, door Solidiam Vorderingen niet gegeven, verklaring daarvoor, wijzen deze feiten en omstandigheden er niet op dat de gevraagde financiering aan [bestuurder 1] ten gevolge van het beslag niet is verleend. Door Solidiam Vorderingen is verder niets gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat een krediet als in de term sheet aan de orde, een bouwkrediet, door [bestuurder 1] zou hebben kunnen worden aangewend voor andere doelen (aflossing andere schulden en verstrekking van financiële middelen aan derden) dan waarvoor de financiering werd gevraagd.
3.4.8.
Naar het oordeel van het hof slaagt grief 14 van [appellant] reeds op grond van het voorgaande en behoeft hetgeen [appellant] in dit verband nog meer heeft opgemerkt, verder geen bespreking. Nu Solidiam Vorderingen geen bijzonderheden heeft gesteld over de slagingskans van de gevraagde financiering en geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat [bestuurder 1] de in de Indicatieve Term Sheet d.d. 9 juni 2017 omschreven rekening-courantfaciliteit voor een ander doel – meer specifiek de gestelde aflossing van schulden en het voorfinancieren van objecten ten behoeve van met hem gelieerde rechtspersonen - zou hebben kunnen aanwenden dan de in de Sheet specifiek aangegeven verbouwingsbestemming, acht het hof het enkele aanbod van Solidiam Vorderingen om de heer [bankdirecteur] , directeur van Rabobank, als getuige te doen horen, onvoldoende specifiek en niet ter zake dienende. Het hof passeert daarom dat aanbod.
3.4.9.
Aangezien het slagen van grief 14 al tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing alsnog van de vorderingen van Solidiam Vorderingen moet leiden, kunnen de grieven van [appellant] voor het overige onbesproken blijven. Het hof is met [appellant] van oordeel dat Solidiam Vorderingen bij haar vordering onder I geen zelfstandig belang heeft nu [appellant] niet betwist dat een onterecht gelegd beslag onrechtmatig moet worden geacht.
3.5.1.
In grief 13 stelt [appellant] opnieuw zijn verwijt aan de orde dat Solidiam Vorderingen misbruik van recht, althans misbruik van rechtspersonen maakt door ter zake de door [appellant] gelegde beslagen schadevergoeding te vorderen en de beweerdelijk geleden schade aan te grijpen met een overkill aan beslagen ten laste van [appellant] . Volgens [appellant] heeft Solidiam Vorderingen daarmee geen ander doel dan om hem, [appellant] , onder druk te zetten om zijn vordering jegens Solidiam NV, Solidiam Assets en [bestuurder 1] te laten varen, althans genoegen te nemen met betaling van slechts een deel van die vordering. Tekenend is volgens [appellant] in dit verband dat [bestuurder 1] de beweerdelijke vordering ter incasso heeft gecedeerd aan Solidiam Vorderingen, een door [bestuurder 1] opgerichte lege vennootschap waarvan een ‘stroman/katvanger’ als bestuurder werd benoemd en [bestuurder 1] de feitelijk leidinggevende is.
3.5.2.
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat de in r.o. 3.1 onder al t/m o gerelateerde gang van zaken ten aanzien van de oprichting van Solidiam Vorderingen steun geeft aan de veronderstelling van [appellant] dat Solidiam Vorderingen specifiek ten behoeve van de vorderingen van onder meer [bestuurder 1] is opgericht teneinde vorderingen jegens [appellant] te kunnen instellen en beslagen te zijnen laste te kunnen leggen waarvan eventuele negatieve consequenties niet op de materieel vorderingsgerechtigden kan worden verhaald. Het in r.o. 3.1.1 onder p gerelateerde vonnis in kort geding van 23 oktober 2018 geeft voorts steun aan de stelling van [appellant] dat Solidiam Vorderingen zich te buiten is gegaan aan een ‘overkill’ aan beslagen. Nu [appellant] in hoger beroep aan grief 13 niet meer een vordering heeft verbonden om Solidiam Vorderingen in de werkelijke kosten van het geding te veroordelen, behoeft ook deze grief geen verdere bespreking. Het hof zal daarom verder niet ingaan op het door [appellant] gestelde en door Solidiam Vorderingen betwiste misbruik van procesbevoegdheid en voor de proceskosten uitgaan van het gebruikelijke liquidatietarief.
3.6.
De grief van Solidiam Vorderingen behoeft na het voorgaande evenmin verdere bespreking. Solidiam Vorderingen stelt op zichzelf terecht dat [bestuurder 1] in persoon schade ten gevolge van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad kan hebben geleden indien sprake is van schade van aan hem gelieerde ondernemingen die [appellant] zelf geen jegens hen gepleegde onrechtmatige daad kunnen verwijten. Echter, ook de vordering van Solidiam Vorderingen betreffende dergelijke schade stuit af op het slagen van grief 14.
conclusie:
3.7.1.
Het slagen van de grieven in het door [appellant] ingestelde hoger beroep (zaak 200.270.514) en het falen van de grief in het door Solidiam Vorderingen ingestelde hoger beroep (zaak 200.276.779) leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De na de vermindering van eis in hoger beroep nog resterende vorderingen van Solidiam Vorderingen zullen alsnog worden afgewezen. Solidiam Vorderingen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg en in die van de beide zaken in hoger beroep worden verwezen. Het hof zal de akte tot referte van [appellant] in het voegingsincident als akte zonder bijzondere inhoud voor de kosten advocaat buiten beschouwing laten. De beslissingen over de proceskosten zullen op vordering van [appellant] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4. De uitspraak
op het hoger beroep in de gevoegde zaken:
(200.270.514 en 200.276.779)
Het hof:
vernietigt het eindvonnis van 31 juli 2019 waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de – in hoger beroep verminderde – vorderingen van Solidiam Vorderingen af;
veroordeelt Solidiam Vorderingen in de proceskosten van de eerste aanleg en in die van de beide zaken in hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellant] voor de eerste aanleg worden begroot op € 314,= aan verschotten en € 1.086,= aan salaris advocaat, voor het hoger beroep in zaak 200.270.514 op € 442,01 aan verschotten en € 2.228,= aan salaris advocaat en voor het hoger beroep in de zaak 200.276.779 op € 423,= aan verschotten.
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, ,E. Loesberg en H.F.P. van Gastel en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.