RvdW 2023/1051:Voorhanden hebben van vuurwapen en munitie, art. 26 lid 1 WWM. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Post-Keskin. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan getuigenverzoek op de grond dat horen van getuige niet van belang is voor enige in strafzaak ex art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. 2. Betrouwbaarheidsverweer m.b.t. voor bewijs gebruikt(e) p-v van verbalisanten en verklaring van getuige. Ad 1. Hof heeft verzoek om getuige te horen over haar verklaring dat verdachte ‘iets’ moest meenemen als er een conflict was en dat met dit ‘iets’ op wapen werd gedoeld, afgewezen op de grond dat horen ‘niet van belang is voor enige in strafzaak uit hoofde van art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing’. Afwijzing van dat verzoek, waaraan onder meer ten grondslag is gelegd dat verdediging (de redengevendheid van) betreffende verklaring van die getuige betwist, is niet zonder meer begrijpelijk. HR neemt daarbij in aanmerking dat hof de bewezenverklaring mede heeft aangenomen op grond van die verklaring zonder dat verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces (vgl. NJ 2021/173, m.nt. J.M. Reijntjes). Dat leidt niet tot cassatie. Voor bewijs gebruikte getuigenverklaring betreft slechts niet geconcretiseerde mededeling over meenemen van ‘een wapen’ door verdachte bij conflicten en heeft niet betrekking op specifieke feiten en omstandigheden (waaronder datum waarop verdachte het wapen voorhanden had en soort wapen), zoals vermeld in bewezenverklaring. Bovendien is getuigenverklaring in geheel van ’s hofs bewijsvoering van zeer ondergeschikte betekenis. Uit bewijsmiddelen komt naar voren dat (i) politie de verdachte, naar aanleiding van melding over wapenbezit, wilde fouilleren op aanwezigheid van wapens, (ii) verdachte zich toen opzettelijk liet vallen in perkje, (iii) politie meteen daarna vuurwapen en munitie aantrof op precies die plek in perkje waar verdachte gelegen had, en dat (iv) andere getuige heeft verklaard dat verdachte het betreffende vuurwapen voorhanden had op het moment dat politie kwam. Een en ander brengt met zich dat ook als de in middel bedoelde getuigenverklaring wordt weggedacht, bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd en dat verdachte onvoldoende belang heeft bij klachten van middel. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: M.b.t. verweer over betrouwbaarheid van p-v van verbalisanten mist middel feitelijke grondslag, nu uit p-v’s van tz. in h.b. noch uit overgelegde pleitnota blijkt dat dergelijk verweer is gevoerd. M.b.t. verweer over betrouwbaarheid van getuigenverklaring geldt dat deze door hof voor bewijs gebruikte verklaring inhoudt dat getuige (anders dan in verweer tot uitgangspunt is genomen) heeft gezien dat verdachte een vuurwapen in zijn handen had. Hof heeft in reactie op dat verweer overwogen dat het geen reden ziet om te twijfelen aan betrouwbaarheid van gebruikte b.m. Daarmee vindt door verdediging ingenomen standpunt afdoende weerlegging, terwijl hof niet gehouden was tot nadere motivering. Volgt verwerping.